Regeling vervallen per 01-01-2021

Besluit van het college van Meerssen houdende nadere regels aangaande maatschappelijke ondersteuning 2019

Geldend van 01-01-2019 t/m 31-12-2020

Intitulé

Besluit van het college van Meerssen houdende nadere regels aangaande maatschappelijke ondersteuning 2019

Burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen:

Gelet op de bepalingen in de Verordening Maatschappelijke ondersteuning 2019 Gemeente Meerssen.

Besluiten:

  • -

    In te trekken het Besluit Maatschappelijke ondersteuning Gemeente Meerssen 2017, versie 2 (vastgesteld 21 november 2017);

  • -

    Vast te stellen het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Meerssen 2019.

Inleiding

Voor u ligt het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2019 van de gemeente Meerssen (hierna: besluit). In dit besluit zijn de nader regels en bedragen opgenomen, die een uitwerking zijn van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2019 gemeente Meerssen (hierna: verordening). De bijlagen en toelichting maken integraal onderdeel uit van het besluit.

Het kan bij de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning nodig zijn het besluit op basis van opgedane ervaring in de loop van tijd aan te passen. Soms is een kleine snelle aanpassing vereist om optimale ondersteuning te bieden aan inwoners. Het besluit biedt deze flexibiliteit.

Het besluit is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen op 18 december 2018.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1: Begripsbepalingen

Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Verordening maatschappelijke ondersteuning (hierna: Verordening) gemeente Meerssen 2019 of de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Alle bedragen die in dit besluit worden genoemd, zijn inclusief BTW, tenzij anders is vermeld.

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • 1.

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • 2.

    algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning

  • 3.

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • 4.

    budgethouder: een cliënt aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend, dan wel diens wettelijk vertegenwoordiger.

  • 5.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen.

  • 6.

    gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • 7.

    financiële tegemoetkoming: wijze van verstrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van een forfaitair of gemaximeerd bedrag;

  • 8.

    formele hulp: hulp die wordt geleverd door een zorgaanbieder die:

    • a.

      als zorg verlenende organisatie staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel conform de vereisten van de Handelsregisterwet 2007 en niet behoort tot het sociaal netwerk van de aanvrager, of;

    • b.

      staat ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) en niet behoort tot het sociaal netwerk van de aanvrager;

    • c.

      een zelfstandige zonder personeel (zzp’er) is die beschikt over een modelovereenkomst waarin de arbeidsrelatie is vastgelegd en niet behoort tot het sociaal netwerk van de aanvrager.

  • 9.

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • 10.

    hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en

    • a.

      in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven; dan wel

    • b.

      zal staan ingeschreven; dan wel

    • c.

      het feitelijke woonadres indien de persoon met beperkingen met een briefadres is ingeschreven.

  • 11.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • 12.

    informele hulp: hulp die wordt geleverd door een persoon, die niet onder de definitie van formele hulp valt.

  • 13.

    ingezetene: cliënt die het hoofdverblijf heeft in de gemeente Meerssen;

  • 14.

    leefeenheid: alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam huishouden te voeren;

  • 15.

    maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

    • a.

      ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

    • b.

      ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

    • c.

      ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

  • 16.

    melding: melding van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • 17.

    ondersteuningsplan: de schriftelijke verslaglegging van de adviezen, verwijzingen en afspraken die in samenspraak met de cliënt zijn gemaakt naar aanleiding van zijn melding, alsmede de beoogde resultaten en de evaluatie daarvan;

  • 18.

    persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • 19.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • 20.

    verordening: de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Meerssen 2019;

  • 21.

    voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

  • 22.

    voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • 23.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Hoofdstuk 2. Beoordeling van de hulpvraag

Artikel 2: Wijzen van verstrekking van een maatwerkvoorziening

  • 1. De te treffen maatwerkvoorzieningen kunnen worden verstrekt:

    • a.

      als voorziening in natura,

    • b.

      als persoonsgebonden budget of

    • c.

      als financiële tegemoetkoming.

  • 2. Verstrekking als financiële tegemoetkoming is slechts mogelijk bij de in dit besluit genoemde gevallen.

Artikel 3: Afwegingskader

Bij de beoordeling van de hulpvraag hanteert het college het afwegingskader als beschreven in artikel 6 en 11 van de verordening. Een maatwerkvoorziening in natura, persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming is eerst aan de orde wanneer (de combinatie van) andere mogelijkheden niet leiden tot passende ondersteuning van de cliënt.

Artikel 4: Algemeen gebruikelijke voorzieningen

De voorzieningen genoemd in bijlage 1 (niet limitatief) worden in beginsel als algemeen gebruikelijk aangemerkt.

Artikel 5: Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaardbare opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de huisgenoten, tot wie gerekend worden, de partner, ouders, inwonende kinderen en anderen met wie cliënt duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont.

Artikel 6: Uitzonderingen op het bieden van gebruikelijke hulp

In de volgende situaties wordt ervan uitgegaan dat de huisgenoot geen gebruikelijke hulp biedt of kan bieden:

  • a.

    uit onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, handicap of probleem, of dat deze kennis/vaardigheden mist en deze ook niet kan aanleren, waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden;

  • b.

    in een leefeenheid overbelasting dreigt, doordat, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke hulp, door de (chronische) uitval van iemand uit de leefeenheid gezinsleden alsnog onevenredig belast worden;

  • c.

    de leden van een leefeenheid overbelast dreigen te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot. Ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening zal dan van korte duur zijn (3-6 maanden) om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder overbelast dreigt te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen;

  • d.

    de zieke partner/huisgenoot zich in de terminale levensfase bevindt.

Artikel 7: Gebruikelijke hulp bij ondersteuning bij het huishouden

Als de cliënt zijn/haar huishoudelijke taken niet meer kan uitvoeren wordt van de huisgenoten verwacht dat zij deze taken overnemen.

Artikel 8: Gebruikelijke hulp bij begeleiding (individueel, groep en dagbesteding)

  • 1. Gebruikelijke hulp in het kader van begeleiding wordt verwacht in een kortdurende (zorg)situatie, die een periode van maximaal drie maanden beslaat en waarin uitzicht is op herstel.

  • 2. In een situatie die langer dan drie maanden duurt en waarin uitzicht is op herstel en in een situatie waarin geen uitzicht is op herstel wordt gebruikelijke hulp verwacht bij:

    • a.

      Begeleiding op het terrein van maatschappelijke deelname. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het bezoeken van een huisarts, het bezoeken van dagbesteding;

    • b.

      Begeleiding bij het normale maatschappelijke verkeer binnen de levenssfeer. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het bezoeken van vrienden, familie;

    • c.

      Het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het doen van administratie.

Artikel 9: Gebruikelijke hulp bij het ondersteunen bij verplaatsingen binnen de leefomgeving

Gebruikelijke hulp wordt verwacht bij:

  • a.

    Verplaatsingen met een incidenteel karakter die gepland kunnen worden. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het bezoeken van vrienden, familie, huisarts;

  • b.

    Structurele verplaatsingen, waarbij rekening wordt gehouden met de intensiteit van de verplaatsingen en de daginvulling van de huisgenoot.

Artikel 10: Omvang gebruikelijke hulp

De omvang van gebruikelijke hulp in de individuele situatie wordt vastgesteld aan de hand van de richtlijn gebruikelijke hulp gemeenten Maastricht Heuvelland. De richtlijn is opgenomen in bijlage 2.

Artikel 11: Richtlijn hulp bij het huishouden

  • 1. Bij de verstrekking van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden stelt het college de omvang hiervan vast in uren en minuten per week.

  • 2. Bij het bepalen van de omvang hanteert het college de richtlijn indicatiestelling hulp bij het huishouden maatschappelijke ondersteuning gemeente Meerssen zoals opgenomen in bijlage 3.

  • 3. Wanneer cliënt voor een persoonsgebonden budget kiest wordt de hoogte van het budget bepaald door de door het college vastgestelde omvang maal het van toepassing zijnde tarief conform de tarievenlijst in bijlage 1 bij de Verordening maatschappelijke ondersteuning Meerssen 2019.

Artikel 12: Richtlijn begeleiding

  • 1. Bij de verstrekking van de maatwerkvoorziening begeleiding individueel of begeleiding groep stelt het college de omvang hiervan vast in segmenten, inhoudende een bandbreedte in uren of dagdelen per maand.

  • 2. De indeling in segmenten, alsmede de van toepassing zijnde regels zijn opgenomen in de richtlijn toekenning begeleiding in bijlage 4.

  • 3. Wanneer cliënt voor een persoonsgebonden budget kiest wordt de hoogte van het budget bepaald door de door het college vastgestelde omvang in uren maal het van toepassing zijnde tarief conform de tarievenlijst in bijlage 1 bij de Verordening maatschappelijke ondersteuning Meerssen 2019.

Artikel 13: Richtlijn normering aantal zones collectief vervoer

  • 1. Bij de verstrekking van de maatwerkvoorziening collectief vervoer stelt het college de omvang hiervan vast in een aantal zones per jaar.

  • 2. Bij het bepalen van de omvang hanteert het college de richtlijn normering aantal zones collectief vervoer gemeente Meerssen zoals opgenomen in bijlage 6.

Hoofdstuk 3. Maatwerkvoorzieningen

Artikel 14: Soorten maatwerkvoorzieningen

  • 1. De volgende soorten maatwerkvoorzieningen worden onderscheiden:

    • a.

      Hulp bij het huishouden

    • b.

      Woonvoorzieningen

    • c.

      Lokale vervoersvoorzieningen

    • d.

      Rolstoelvoorzieningen

    • e.

      Begeleiding individueel

    • f.

      Begeleiding groep

    • g.

      Persoonlijke verzorging in de vorm van begeleiding bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen

    • h.

      Kortdurend verblijf

Artikel 15: Hulp bij het huishouden

  • 1. De maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden kan, wanneer verondersteld wordt dat de cliënt in staat is tot zelfregie over de planning van activiteiten, bestaan uit de volgende activiteiten:

    • a.

      huishoudelijke werkzaamheden die samenhangen met beperkingen op het vlak van schoonmaken van woonruimte, slaapruimte, sanitair, keuken (dagelijks of wekelijks onderhoud);

    • b.

      verzorgen van textiel (wassen, strijken);

    • c.

      zorg voor de voeding ((voor)bereiden, serveren, afwassen, opruimen);

    • d.

      bed opmaken en/of verschonen;

  • 2. De maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden kan naast de werkzaamheden welke beschreven worden in lid 1 onder a. t/m d., bestaan uit gerichte hulp bij de organisatie van het huishouden door middel van de activiteiten:

    • a.

      planning van het voeren van het huishouden (wie doet wat);

    • b.

      aandacht voor hygiëne in huis;

    • c.

      advies en hulp bij het kopen van levensmiddelen;

    • d.

      beheer van de levensmiddelenvoorraad;

    • e.

      noodzakelijke opvang van thuiswonende kinderen;

    • f.

      instructie en voorlichting die direct is verbonden met activiteiten op het gebied van het voeren van een huishouding, bijvoorbeeld stimulering bij het deels zelf uitvoeren van activiteiten. Enige begeleiding kan deel uitmaken van deze prestatie, waaronder noodzakelijke advisering aan de informele hulp rondom de cliënt;

    • g.

      organisatie van de huishouding in verband met chronische ziekte of beperking;

    • h.

      specifieke ondersteuning bij een ontregelde huishouding i.v.m. psychische problemen.

Hoofdstuk 4. Persoonsgebonden budget

Artikel 16: Afbouwregeling tarieven huishoudelijke hulp 2014

  • 1. Voor cliënten die op 31 december 2014 – op basis van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Meerssen 2015 – in het bezit waren van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden voor de (plus) activiteiten:

    • -

      verzorging van kinderen bij uitval van ouders of verzorgers,

    • -

      dagelijkse organisatie van het huishouden,

    • -

      psychosociale begeleiding en

    • -

      advies, instructie en voorlichting gericht op het huishouden en

    • -

      het aanleren van bepaalde vaardigheden;

    en die na herindicatie hiervoor geïndiceerd blijven, geldt dat het bruto uurtarief van € 18,82 van toepassing blijft.

Hoofdstuk 5. Financiële tegemoetkomingen

Artikel 17: Verhuizing- en herinrichting

Het college kan in voorkomende gevallen een financiële tegemoetkoming verstrekken voor verhuis- en (her)inrichtingskosten. De hoogte hiervan bedraagt maximaal € 1.540,00.

Artikel 18: Hoogte van de financiële tegemoetkoming bij woonvoorzieningen

  • 1. De financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen uit het kernassortiment van de gecontracteerde aanbieder wordt vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst compenserende voorziening.

  • 2. De financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen buiten het kernassortiment van de gecontracteerde aanbieder wordt vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst compenserende voorziening. Vast te stellen op basis van:

    • a.

      Een offerte voor voorzieningen minder dan € 500,-

    • b.

      Twee offertes voor voorzieningen tussen € 500,- en € 10.000

    • c.

      Drie offertes voor voorzieningen duurder dan € 10.000,-.

  • 3. De financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing of een roerende woonvoorziening wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van een woning in eigendom of aan de eigenaar van de woning waaraan de voorzieningen zijn getroffen.

  • 4. Indien de woningaanpassing in zelfwerkzaamheid wordt uitgevoerd, dan bedraagt de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget 50% van de in lid 1 van dit artikel bedoelde goedkoopst compenserende offerte.

  • 5. Woningaanpassingen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen, zijn hiervan uitgesloten.

Artikel 19: Kostensoorten woningaanpassingen

  • 1. Bij het vaststellen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing wordt rekening gehouden met de volgende kostensoorten:

    • a.

      De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking;

    • b.

      De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking;

    • c.

      Het architectenhonorarium tot ten hoogste 3% van de aanneemsom met een minimumbedrag van € 500,00;

    • d.

      De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    • e.

      De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, waarbij de in Bijlage 5 genoemde maximale normen gelden;

    • f.

      De door het College (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen worden;

    • g.

      De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    • h.

      De kosten van (her)aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

    • i.

      De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, alsmede de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de ondersteuning behoevende, beiden gezamenlijk tot een maximum van 5% van de kosten onder a t/m h met een maximumbedrag van €500,-.

Artikel 20: Afschrijvingstermijn woonvoorzieningen

De afschrijvingstermijnen van voorzieningen worden gehanteerd, zoals weergegeven in Bijlage 7 van dit besluit of middels een beoordelingsrapportage van een bouwkundige.

Artikel 21: Gereed melden en uitbetalen

  • 1. De gereedmelding van de woonvoorziening is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de voorziening. Na akkoord bevinding gereed melding zal uitbetaling plaatsvinden op basis van de in de beschikking genoemde financiële tegemoetkoming.

  • 2. De gereedmelding bedoeld in het eerste lid wordt tevens gezien als de verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de woonvoorziening is verleend.

  • 3. Degene aan wie de woonvoorziening wordt verleend dient, voor zover gereed melding en uitbetaling nog niet heeft plaatsgevonden, alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Artikel 22: Maximaal aanpassingsbedrag voor bezoekbaar maken woning

  • 1. De financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woonruimte, niet zijnde hoofdverblijf, bedraagt maximaal € 3.225,00.

  • 2. Onder bezoekbaar maken van de woonruimte wordt uitsluitend verstaan dat cliënt de woning, de woonkamer en het toilet kan bereiken en dat hij tevens het toilet kan gebruiken.

  • 3. Het in lid 1 van dit artikel genoemde bedrag kan worden toegekend voor het bezoekbaar maken van maximaal één woning.

Artikel 23: Hoogte financiële tegemoetkoming bij een woonvoorziening in verband met luchtwegallergieën/CARA

  • 1. Voor het geschikt maken van de woning wordt de financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen in verband met luchtwegallergieën/CARA vastgesteld op basis van de gemaximeerde normbedragen, zoals weergegeven in bijlage 5 van dit besluit. Daarbij geldt dat enkel de slaapkamer in de huidige woonsituatie van de persoon voor sanering in aanmerking komt.

  • 2. De in Bijlage 5 van dit besluit genoemde normbedragen worden bepaald op:

    • a.

      100% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen tot 2 jaar;

    • b.

      75% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen van 2 tot 4 jaar;

    • c.

      50% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen van 4 tot 6 jaar;

    • d.

      25% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen van 6 tot 8 jaar;

    • e.

      0% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen van 8 jaar of ouder.

  • 3. De financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen en – aanpassingen wordt slechts eenmalig verstrekt.

Artikel 24: Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

Indien bij het geschikt maken van de woning kosten in verband met onderhoud, keuring of reparatie van een woonvoorziening worden vergoed, zal de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor deze kosten worden vastgesteld in overeenstemming met het bedrag zoals door het College aan een door haar gecontracteerde leverancier zou worden betaald. Is dit in voorkomende gevallen niet mogelijk dan werkt het College met de in bijlage 5 gemaximeerde bedragen.

Artikel 25: Terugbetalen woningaanpassing

  • 1. De wooneigenaar kan, bij verkoop binnen 10 jaar naar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden, verplicht worden tot terugbetaling van de woonvoorziening, verminderd met 10% per jaar en exclusief de kosten die voor rekening van de eigenaar van de woonruimte gekomen zijn, indien de kosten van die voorziening een bedrag van € 10.000,00 te boven gaat. Hierbij wordt gedurende 10 jaar onderstaand afschrijvingsschema toegepast:

    • -

      1e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 10%

    • -

      2e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 20%

    • -

      3e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 30%

    • -

      4e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 40%

    • -

      5e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 50%

    • -

      6e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 60%

    • -

      7e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 70%

    • -

      8e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 80%

    • -

      9e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 90%

    • -

      10e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 100%

Artikel 26: Financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een (eigen) auto, een (rolstoel)taxi of een bruikleenauto

  • 1. Het college kan een financiële tegemoetkoming verstrekken voor het gebruik van een (eigen) auto, een rolstoeltaxi of een bruikleenauto met als doel zich lokaal te verplaatsen.

  • 2. De financiële tegemoetkoming die per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt € 1.087,00.

  • 3. De financiële tegemoetkoming die per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een taxi bedraagt € 1.087,00.

  • 4. De financiële tegemoetkoming die per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi, bedraagt € 1.631,00.

  • 5. De financiële tegemoetkoming die per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een bruikleenauto bedraagt € 701,00.

  • 6. De cliënt aan wie een financiële tegemoetkoming is verstrekt zoals genoemd in dit artikel, is geen verantwoording over dit bedrag aan het college verschuldigd.

Artikel 27. Financiële tegemoetkoming autoaanpassingen

  • 1. Het college kan een financiële tegemoetkoming verstrekken voor het aanpassen van de auto.

  • 2. Indien een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt voor een autoaanpassing dan geldt het volgende:

    • a.

      het maximale bedrag dat kan worden toegekend bedraagt € 2.050,00;

    • b.

      toekenning kan enkel plaatsvinden indien de auto niet ouder is dan 3 jaar;

    • c.

      een aanpassing wordt maximaal eens per 5 jaar verstrekt, tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

    • d.

      het dient om een aanpassing te gaan die niet standaard kan worden opgenomen of verkrijgbaar is in voorhanden zijnde automodellen, die minder vaak voorkomt of die in een uitvoering gemaakt moet worden die afwijkt van de gangbare voorzieningen;

    • e.

      bij vervanging van de auto dient, bij aanpassingen die verwisselbaar zijn, bekeken te worden of de aanpassingen overzetbaar zijn.

Artikel 28: Financiële tegemoetkoming sportvoorziening

Een sportvoorziening wordt uitsluitend verstrekt als financiële tegemoetkoming. Het bedrag bedraagt maximaal € 3.588, - (incl. BTW) welk bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportvoorziening voor een periode van drie jaar.

Hoofdstuk 6. Eigen bijdrage

Artikel 29: Inning en vaststelling van de eigen bijdrage

De te betalen eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget zal worden vastgesteld en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor [CAK] zoals is bepaald in het ‘Uitvoeringsbesluit Wmo 2015’.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 30: Citeertitel en inwerkingtreding

Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Meerssen 2019 en treedt in werking op 1 januari 2019.

Ondertekening

Het besluit is vastgesteld door het College van burgemeester en wethouders van Meerssen op 18 december 2018.

Bijlage 1: Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Bij de beoordeling van de vraag of een voorziening algemeen gebruikelijk is moet worden onderzocht of de voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor deze specifieke cliënt. De volgende criteria worden getoetst:

  • Is de voorziening gewoon verkrijgbaar?;

  • Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht?;

  • Is de voorziening specifiek voor gehandicapten ontworpen?;

  • Zou een gezond persoon, ook gelet op de individuele omstandigheden van het geval, waaronder de leeftijd en gangbare bestedingspatroon, over de voorziening beschikken?

Conform het bepaalde in artikel 12 Verordening maatschappelijke ondersteuning Meerssen 2019 worden de volgende voorzieningen in de meeste gevallen als algemeen gebruikelijk aangemerkt (niet limitatief):

Vervoer

  • a.

    fiets [standaardfiets, fiets met verlaagde instap, fiets met trapondersteuning/hulpmotor]

  • b.

    tandem [standaardtandem, tandem met trapondersteuning/hulpmotor, tandem met verlaagde instap].

  • c.

    bromfiets [ook bromfiets in speciale uitvoering zoals brommobiel].

  • d.

    autoaanpassingen [automatische transmissie; stuurbekrachtiging; elektrisch bedienbare ramen; warmte werend glas; airco]

  • e.

    een standaard buggy voor kinderen tot de leeftijd van 4 jaar.

Woonvoorzieningen:

  • f.

    toiletpot en verhoogd / hangend toilet;

  • g.

    toiletgelegenheid op de eerste etage;

  • h.

    renovatie (vervangen lavet door douche);

  • i.

    aanleg centrale verwarming;

  • j.

    douchecabine, douchecel, douchewand, seniorendouchebak;

  • k.

    mechanische ventilatie (beluchten woning);

  • l.

    airconditioning woonruimte;

  • m.

    kooktoestellen algemeen;

  • n.

    zonwering (binnen en buiten);

  • o.

    alle vormen van mechanische ventilatie;

  • p.

    alle vormen van kranen (eenhendelmengkranen, thermostaatkranen en glijstangset);

  • q.

    aanleg centrale verwarming;

  • r.

    intercom;

  • s.

    afzuigkap boven kooktoestel;

  • t.

    (teruggebogen) deurkrukken;

  • u.

    aanrechtblad;

  • v.

    beugels (wand/vloer), grepen (wand/vloer) en drempelhulpen;

  • w.

    renovatie (van bijvoorbeeld badkamer of keuken) na verstrijken afschrijvingstermijn;

  • x.

    waterbed;

  • y.

    overige, vergelijkbare algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen als genoemd in sub f tot en met sub x tot maximaal € 250, - ;

Rolstoelen/scootmobielen:

  • z.

    Accessoires die niet (medisch) noodzakelijk zijn, maar als wel nuttige accessoires aangeboden worden:

  • aa.

    Regenpakken, winterbekleding, been/voetenzak;

  • bb.

    Rolstoelhandschoenen;

  • cc.

    Accessoires als asbak, bandenpomp, bagagetas, rolstoelovertrek en spaakbeschermers.

Bijlage 2: Richtlijn gebruikelijke hulp gemeente Maastricht Heuvelland

1. Algemeen

Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Gebruikelijke hulp is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die gemeenschappelijk een woning bewoont.

In het onderzoek wordt beoordeeld of de gevraagde hulp en ondersteuning tot de gebruikelijke hulp behoort en of de gebruikelijke hulp ook daadwerkelijk geleverd kan worden.

Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties:

  • Kortdurend:

  • Langdurig:

In kortdurende situaties is het uitgangspunt dat deze als gebruikelijk wordt aangemerkt. Door het kortdurend karakter treedt doorgaans geen overbelasting op. In langdurige situaties is de hulp waarvan kan worden gezegd dat deze op basis van algemeen aanvaarde maatstaven door de sociale omgeving (ouders, partners, volwassen inwonende kinderen en andere inwonende huisgenoten) moet worden geleverd, algemeen gebruikelijke hulp.

Algemene uitzonderingen

Afhankelijk van de individuele situaties kan hulp, die naar algemeen aanvaarde maatstaven als gebruikelijke kan worden beschouwd hier toch niet gebruikelijk zijn.

Bijvoorbeeld wanneer:

  • Uit onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, handicap of probleem, of dat deze kennis/vaardigheden mist en deze ook niet kan aanleren, waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden.

  • In een leefeenheid overbelasting dreigt, doordat, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke hulp, door de (chronische) uitval van iemand uit de leefeenheid gezinsleden alsnog onevenredig belast worden.

  • de leden van een leefeenheid overbelast dreigen te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot. Ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening zal dan van korte duur zijn (3-6 maanden) om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder overbelast dreigt te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

  • de zieke partner/huisgenoot zich in de terminale levensfase bevindt.

Er wordt daarbij telkens onderzoek gedaan naar de verhouding tussen draagkracht en draaglast van de individuele cliënt. Zie hiertoe hoofdstuk 4 van deze richtlijn. Ten aanzien van Persoonlijke Verzorging en Begeleiding worden deze uitzonderingen in hoofdstuk 3 nader uitgewerkt.

Fysieke afwezigheid

Indien de huisgenoot van een hulpvrager vanwege werk fysiek niet aanwezig is, wordt hiermee bij het indiceren uitsluitend rekening gehouden, wanneer het om aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen gaat. De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke hulp worden geleverd. Wanneer de fysieke afwezigheid van de partner minder dan 7 etmalen bedraagt, zal er altijd onderzocht moeten worden of de huisgenoot feitelijk kan voorzien in het verlenen van de hulp.

Ouderlijke zorgplicht bij echtscheiding

Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke hulp voor het huishouden en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moet wel onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten.

Voor die perioden dat de kinderen bij de verzorgende -uitgevallen- ouder zijn kan er dan een indicatie voor opvang zijn. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een eenoudergezin.

2. Huishoudelijke taken

Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet uitstelbaar

Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken.

  • Niet-uitstelbare taken zijn maaltijd verzorgen/opwarmen, de kinderen verzorgen, afwassen en opruimen;

  • Uitstelbare taken zijn wasverzorging, zwaar huishoudelijk werk: stofzuigen, sanitair, keuken, bedden verschonen.

Bijdrage van kinderen en jong-volwassenen aan het huishouden

In geval de leefeenheid van de hulpvrager mede bestaat uit kinderen, dan gaat de consulent ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.

  • Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

  • Kinderen van 5 tot en met 12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, kleding in de wasmand gooien.

  • Kinderen van 13 tot en met 17 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

Taken van een 18-23 jarige

Van een meerderjarige gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze een gedeelte van de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.

Een 18-23 jarige wordt verondersteld de volgende taken uit te kunnen voeren:

  • schoonhouden van sanitaire ruimte,

  • keuken en een kamer,

  • de was doen,

  • boodschappen doen,

  • maaltijd verzorgen,

  • afwassen en opruimen.

Dit is genormeerd naar 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week.

Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden veren en begeleiden. Vanaf 23 jaar wordt iemand geacht de huishoudelijke taken volledig over te nemen.

Kinderen jonger dan 23 jaar

Of en in welke mate de kinderen en jongvolwassenen in het huishouden betrokken worden in het overnemen van taken, is afhankelijk van de specifieke situatie en derhalve maatwerk. Ook het sociale netwerk van het gezin wordt betrokken.

Gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind

Kinderen 0 tot 3 jaar

  • Hebben bij alle activiteiten hulp van een ouder nodig;

  • Ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • Zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijvoorbeeld de ouder kan de was ophangen in een andere kamer);

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • Kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • Ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verhulpers;

  • Hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • Hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • Zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • Kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur per week;

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijvoorbeeld het kind kan buitenspelen in de directe omgeving van de woning als de ouder thuis is);

  • Hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • Zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • Hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrijetijdsbesteding gaan.

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • Hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • Kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • Kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • Kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • Hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • Hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bijvoorbeeld huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • Hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

3. Gebruikelijke hulp bij de functies Persoonlijke Verzorging en Begeleiding

Dit hoofdstuk heeft specifiek betrekking op het bepalen van gebruikelijke hulp bij de functies Persoonlijke Verzorging (PV) en Begeleiding (BG). De richtlijn is gebaseerd op de voormalige Beleidsregels indicatiestelling AWBZ van VWS. Vanuit het oogpunt van continuïteit worden deze beleidsregels nu opgenomen in voorliggende richtlijn.

Voor zover het gebruikelijk is dat partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten elkaar bepaalde zorg bieden, is de cliënt niet aangewezen op gemeentelijke maatwerkondersteuning wat betreft de functies Persoonlijke Verzorging en Begeleiding. Het hangt af van de sociale relatie welke zorg mensen elkaar moeten bieden. Hoe intiemer de relatie, des te meer zorg mensen elkaar horen te geven. Als het gebruikelijk is dat mensen in een bepaalde relatie elkaar zorg bieden, bijvoorbeeld ouders aan hun kinderen, is dat niet vrijblijvend met betrekking tot de aanspraak op gemeentelijke maatwerkondersteuning.

Hoofdregels gebruikelijke hulp PV en BG

Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties. Dit onderscheid is eerder in de richtlijn reeds omschreven en geldt ook voor PV en BG.

Algemeen aanvaarde maatstaven:

  • In kortdurende situaties moet alle PV en BG door de gebruikelijke helper worden geboden.

  • In langdurige situaties is de zorg waarvan kan worden gezegd dat deze op basis van algemeen aanvaarde maatstaven door de sociale omgeving (ouders, partners, volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten) aan de cliënt moet worden geboden gebruikelijke hulp.

Hieronder een schematische weergave van de hoofdregels gebruikelijke hulp. De inhoud van dit schema wordt in de rest van het hoofdstuk verder uitgeschreven.

 

 

Kortdurende situatie

 

Langdurige situatie

 

Partners onderling

- Alle PV

- Alle BG

 

- Gebruikelijke BG

 

Ouders aan kinderen

- Alle PV

- Alle BG

- Beschermende woonomgeving

 

- Gebruikelijke PV

- Gebruikelijke VP

- Gebruikelijke BG

- Beschermende woonomgeving

Volwassen inwonende kinderen

en/of andere volwassen huisgenoten onderling

- Alle BG

 

- Gebruikelijke BG

 

Afweging gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp

Bij gebruikelijke hulp wordt gekeken naar wat aan tijdsbesteding bij die activiteit bij een gezond persoon gebruikelijk is. Daarbij omvat gebruikelijke hulp de zorg die iedereen nodig heeft (wassen, eten en dergelijke) maar ook de zorg die deze activiteiten in verband met gezondheidsproblemen vervangt.

Van bovengebruikelijke hulp is sprake wanneer mensen elkaar bij ziekte of handicap langdurig meer zorg bieden dan wat binnen de sociale relatie gewoon is. Voorbeeld: het is niet gebruikelijk dat een volwassene langdurig hulp nodig heeft bij de toiletgang. Hier is dus sprake van bovengebruikelijke hulp.

Algemene uitzonderingen op het bieden van gebruikelijke hulp aan volwassenen en kinderen voor de functies PV en BG

Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke persoonlijke verzorging, en/of begeleiding voor de cliënt uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren, wordt van hen geen bijdrage verwacht. De betreffende ondersteuning kan worden geïndiceerd. Geobjectiveerde beperkingen zijn beperkingen gerelateerd aan gezondheidsproblemen. De reden dat de gebruikelijke helper de vaardigheden niet kan aanleren, moet worden gemotiveerd.

  • 1.

    Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken, wordt van hem geen gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Er kan in een dergelijke situatie in eerste instantie enkel een kortdurende indicatie worden afgegeven. Hierbij geldt het volgende:

    • a.

      Wanneer voor de partner, ouder, volwassen kind en/ of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen moeten deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van geïndiceerde ondersteuning/zorg moet men die overbelasting opheffen door deze ondersteuning/zorg door (andere) hulpverleners uit te laten voeren/in te kopen;

    • b.

      Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding voor op die maatschappelijke activiteiten.

  • 2.

    Voor zover de cliënt zich in de terminale levensfase bevindt, wordt geen bijdrage verwacht van een partner, ouder, kind en/of andere huisgenoot.

Persoonlijke verzorging

Partners onderling

Kortdurende situaties

Van partners wordt verwacht dat zij elkaar Persoonlijke Verzorging bieden als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie (hierbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden) met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat maatwerkondersteuning daarna niet langer is aangewezen. Bijvoorbeeld wanneer de partner een been breekt.

Deze zorg valt buiten de aanspraken van de gemeentelijke ondersteuningsplicht. De zorgplicht van partners onderling betreft de persoonlijke, lichaamsgebonden zorg in de vorm van assistentie bij, of overname van alle activiteiten die onder de functie PV vallen. Maar ook aandacht en begeleiding bij een aandoening horen hierbij. Cliëntsoevereiniteit behoort bij partners onderling niet tot de categorie uitzonderingen en is daarom hier niet van toepassing, ook niet vanwege geloofsovertuiging, culturele achtergrond of binnen een gezinssituatie waarin partners ruzie hebben.

 

Langdurende situaties

Als vanaf de start van de zorgsituatie duidelijk is dat de zorgsituatie een langdurig karakter heeft, is er geen sprake van gebruikelijke hulp. Er hoeft dan dus niet eerst drie maanden ‘gebruikelijke hulp’ door partners geleverd te worden, alvorens maatwerkondersteuning kan worden geïndiceerd.

Volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling

Persoonlijke Verzorging van volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten, anders dan partners onderling, is geen gebruikelijke hulp.

Partners onderling en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling

Aanleren aan derden

Het aanleren van handelingen op het gebied van Persoonlijke Verzorging aan derden (familie, vrienden) is gebruikelijke hulp. Als anderen dan de gebruikelijke helper de handelingen uitvoeren als de gebruikelijke helper niet aanwezig is, wordt van de gebruikelijke helper verwacht dat hij die handelingen zelf aan de desbetreffende persoon aanleert.

Partners onderling, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling

Begeleiding

Kortdurende situaties

Alle begeleiding van de cliënt door de partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat maatwerkondersteuning daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

 

Langdurige situaties

Als het gaat om een chronische situatie is de Begeleiding van een volwassen cliënt gebruikelijke hulp wanneer die Begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een cliënt:

  • Het geven van BG aan een cliënt op het terrein van de maatschappelijke participatie.

  • Het begeleiden van cliënt bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts, enzovoort.

  • Het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie. Dit kan worden overgenomen door een niet-beperkte huisgenoot wanneer die taak altijd door de nu beperkte cliënt werd uitgevoerd.

Aanleren aan derden

Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de cliënt is gebruikelijke hulp.

Richtlijn bij (dreigende) overbelasting van partner, ouder, (volwassen) kind en/of andere huisgenoten

Algemeen

De zorg voor een ziek kind, ouder, een zieke partner, of huisgenoot kan zo zwaar worden dat van overbelasting sprake is. In de meeste gevallen is de bovengebruikelijke hulp die geïndiceerd wordt voldoende om deze overbelasting te voorkomen. Maar soms blijkt deze geïndiceerde hulp niet voldoende te zijn. In zulke gevallen kan de gebruikelijke Persoonlijke Verzorging en/of Begeleiding zo nodig geheel of gedeeltelijk geïndiceerd worden. Voor het bieden van een beschermende woonomgeving blijven ouders, ook bij overbelasting, zelf verantwoordelijk.

Beoordeling van overbelasting

Aan het indiceren van gebruikelijke hulp gaat het beoordelen van de overbelasting vooraf. Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. Tekort schieten van het ‘coping mechanisme’ kan er de oorzaak van zijn; emotionele labiliteit en slapeloosheid het gevolg. Naast de aard en ernst van de overbelasting wordt ook onderzocht of deze komt doordat er iets met de gebruikelijke helper zelf aan de hand is (draagkracht vermindering) en/of dat deze gevolg is van de ernst van de ziekte van het kind, ouder, de partner of huisgenoot (draaglast verhoging).

De vraag is of in individuele situaties van een uitzondering sprake is op grond waarvan toch gebruikelijke hulptaken moeten worden overgenomen. Eén van de redenen daarvoor kan zijn dat degenen van wie wordt verwacht dat zij taken overnemen, overbelast zijn (geraakt) en niet meer in staat zijn de gebruikelijke hulp te leveren. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over het kind, de ouder, partner of huisgenoot helpen om een oordeel te vormen. Soms is het duidelijk dat de ouder, (volwassen) kind, partner of huisgenoot overbelast is, maar soms ook niet. Er bestaat niet één, simpel af te nemen test, die hierover direct uitsluitsel geeft. Wel gebruiken behandelaars en hulpverleners vragenlijsten waarmee overbelasting (mede) onderbouwd kan worden. Niet alleen de omvang van de zorgtaken, maar ook de leveringsvoorwaarde van de zorg zijn van invloed op de belastbaarheid van de gebruikelijke helper. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele zorgtaken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde zorgtaken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van de gebruikelijke helper noodzakelijk is.

Klachten en symptomen die bij een aanpassingsstoornis (DSM-IV-TR) optreden, kunnen op overbelasting wijzen zonder dat van een stoornis in psychiatrische zin sprake hoeft te zijn. Het gaat om klachten en symptomen zoals:

  • angst of gespannenheid: nervositeit, onrust, rusteloosheid, slecht slapen;

  • depressie: hopeloosheid, huilbuien, somberheid;

  • gedragsproblemen: negeren van normen en regels, onaangepast gedrag;

  • gecombineerd emotioneel en gedragsgestoord: depressie en/of angst gecombineerd met een gedragsstoornis of onaangepast gedrag;

  • lichamelijke klachten, verminderde prestaties of concentratieproblemen.

Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die iemand (aan partner, ouder of kind) biedt. Bij overbelasting door een dienstverband van teveel uren of als gevolg van spanningen op het werk, zal de oplossing in de eerste plaats gezocht moeten worden in minder uren gaan werken of aanpak van de spanningen op het werk. Steeds zal daarom moeten worden aangegeven dat, wanneer de overbelasting bijvoorbeeld door het herinrichten van het huiselijk leven en/of werk kan worden teruggedrongen, dit dan ook van een ouder, partner of huisgenoot wordt verwacht. Wanneer de geldigheidsduur van het besluit verlopen is en een herindicatie wordt aangevraagd, zal worden gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen.

Bijlage 3: Richtlijn indicatiestelling Hulp bij het huishouden Gemeente Meerssen

1. Richtlijn indicatiestelling Hulp bij het Huishouden

In voorliggende richtlijn wordt beschreven op welke wijze de tijdsnormering in de indicatiestelling voor Hulp bij het huishouden wordt samengesteld. Hulp bij het huishouden geeft ondersteuning aan mensen die niet in staat zijn zelfstandig een huishouden te voeren. Voordat de indicatie voor deze voorziening verstrekt kan worden, wordt bekeken of er beperkingen zijn die gecompenseerd moeten worden en of deze voorziening daarvoor de juiste oplossing is.

Door middel van deze richtlijn willen we de gemeente Meerssen aan haar burgers duidelijk maken hoe de indicatie voor Wmo maatwerkvoorzieningen tot stand gekomen is. In deze richtlijn is echter niet in detail de werkwijze bij de indicatiestelling beschreven. Dit zal, zeker in aanpak van de Wmo door de gemeente Meerssen, maatwerk zijn.

1.1 Indicatiestelling Hulp bij het huishouden

Bij de indicatiestelling wordt rekening gehouden met de ICD (International Statistical Classification of Diseases) en de ICF-classificatie (International Classification of Functions, Disabilities and Health) en dit is een gestandaardiseerd begrippenkader over het menselijk functioneren en de problemen die daarin kunnen optreden. De ICF wordt gebruikt om het verband tussen de beperking van een burger en de ervaren belemmering of belemmeringen te kunnen objectiveren. De ICF sluit aan bij het compensatiebeginsel in de Wmo.

1.2 Algemene uitgangspunten

Voor het bepalen van een eventuele toekenning van Hulp bij het huishouden kan van een aantal basisuitgangspunten uit worden gegaan. Zo kent de gemeente een maatwerkvoorziening voor Hulp bij het huishouden toe als:

  • de specifieke beperking van de cliënt hierom vraagt, én;

  • de voorziening noodzakelijk is, én;

  • dit voor de gemeente de goedkoopste compenserende voorziening is.

De gemeente kan een voorziening afwijzen als aan tenminste één van onderstaande voorwaarden voldaan wordt:

  • de cliënt zelf of zijn sociaal netwerk kan een voldoende compenserende oplossing creëren;

  • een collectieve voorziening is voldoende compenserend en beschikbaar;

  • de voorziening is algemeen gebruikelijk;

  • er is sprake van gebruikelijke hulp;

  • de cliënt kan aanspraak maken op een wettelijke voorliggende voorziening;

  • de cliënt woont niet in de gemeente Meerssen;

  • de cliënt heeft geen aantoonbare beperkingen;

  • de cliënt heeft een beperking die aantoonbaar maar niet objectiveerbaar is aan de hand van de ICF.

Bovenstaande zijn basisregels en vinden hun verdere uitwerking in detail tijdens het gesprek tussen cliënt en Wmo-consulent of bij verder onderzoek.

Onderstaand wordt ingegaan op diverse onderwerpen die in als ‘afweging’ voor de verstrekking van een indicatie voor hulp bij het huishouden worden gesteld.

1.3 De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk

Onder een leefeenheid wordt verstaan “alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam huishouden te voeren”. Indien tot de leefeenheid, waar de cliënt deel van uitmaakt, één of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten, komt men niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden. Wij spreken dan van gebruikelijke hulp. Gebruikelijke hulp is de ondersteuning die huisgenoten geacht worden elkaar te bieden, omdat zij als leefeenheid een gemeenschappelijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

Het principe van gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, de wijze van inkomensverwerving, drukke werkzaamheden, lange werkweken of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden.

 

Als er sprake is van kamerverhuur, rekenen we de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden. Als mensen zelfstandig samenwonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen, veronderstellen we dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van een leefeenheid. Het eventuele positieve advies voor hulp bij het huishouden betreft dan alleen de eigen woonruimte (kamers) van de zorgvrager en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten. Denk aan woongroepen, kamerverhuur of meerdere generaties in een huis.

Er zijn situaties die op een grensgebied liggen. Bij kloostergemeenschappen bijvoorbeeld is wel sprake van een leefeenheid, maar is over het algemeen een taakverdeling, die zich niet leent voor overname. In die situatie kan wel geïndiceerd worden voor bijvoorbeeld het schoonmaken van de eigen kamer indien men dit zelf niet meer kan. Gemeenschappelijke ruimten die kenmerkend voor kloosters zijn kunnen niet worden geïndiceerd omdat zij het niveau sociale woningbouw te boven gaan (bibliotheken, gebedsruimten, gemeenschapsruimten, refters) en behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.

 

Indien uit onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, beperking, handicap of probleem waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden is gebruikelijke hulp niet van toepassing.

1.4 Voorzieningen en hulpmiddelen die voorliggend zijn aan een maatwerkvoorziening

Algemene voorzieningen

Binnen de gemeente Meerssen zijn enkele algemene voorzieningen beschikbaar of in ontwikkeling. Het gaat daarbij om een was- en strijkservice, een klussendienst, een ramenwas service en vrijwillige boodschappendienst. In het kader van de Kanteling wordt bekeken op welke terreinen het wenselijk is om het aanbod van algemene voorzieningen nog verder uit te breiden. Indien een algemene voorziening de belemmeringen van een persoon voldoende kan compenseren zal deze altijd eerst worden ingezet voordat een verder indicatie voor een maatwerkvoorziening volgt.

Voorliggende voorzieningen

Voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen, waarop voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of privaatrechtelijke verbintenis, aanspraak bestaat.

De voorliggende voorziening moet beschikbaar en passend zijn. Als dit niet het geval is, dan is er geen sprake van een voorliggende voorziening. De consulent moet de sociale kaart goed in beeld hebben, zodat adequaat beoordeeld kan worden of een voorliggende voorziening daadwerkelijk beschikbaar en passend is. Niet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening.

Het is in principe ook niet relevant welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten.

Inzet van wettelijke voorzieningen

Hierbij valt te denken aan wettelijke regelingen als AWBZ, Zorgverzekeringswet (ZvW), Wet op de Jeugdzorg Wet werk en bijstand (Wwb), Wet op kinderopvang, etc.

Een wettelijke voorziening die het probleem kan oplossen is in deze altijd voorliggend op de Wmo.

Algemene gebruikelijke hulpmiddelen

Algemeen gebruikelijke hulpmiddelen hebben voorrang op individuele voorzieningen. Waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt is altijd een individuele afweging. Een algemeen gebruikelijk hulpmiddel is een hulpmiddel waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze hulpmiddelen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag.

Inzet van algemeen gebruikelijke hulpmiddelen:

  • afwasmachine

  • aangepast bestek

  • het plaatsen van een verhoging voor een wasmachine

  • een wasdroger

  • een stofzuiger.

Als een technisch hulpmiddel niet aanwezig is maar wel gerealiseerd kan worden maar wel een goede oplossing biedt, is dit voorliggend op het inzetten van hulp. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de persoonlijke opvattingen over de inzet van deze hulpmiddelen door de cliënt.

1.5 Particuliere huishoudelijke hulp

Wanneer er in de financiële situatie van de aanvrager iets verandert (bv verlies van baan ten gevolge van een beperking) waardoor de particuliere hulp niet gecontinueerd kan worden, kan aanspraak gemaakt worden op de voorziening hulp bij het huishouden.

Als een cliënt voorafgaand aan de aanvraag particuliere hulp heeft en op het moment van de aanvraag, nog steeds hulp heeft die activiteiten overneemt (waarmee de cliënt bij het voeren van het huishouden problemen ondervindt) dan wordt de particuliere hulp als algemeen gebruikelijk beschouwd voor de overgenomen activiteiten en volgt er een negatieve indicatie.

Als een cliënt particuliere hulp heeft en op het moment van de aanvraag, nog steeds hulp heeft die niet alle activiteiten overneemt (waarmee de cliënt bij het voeren van het huishouden problemen ondervindt) dan kan er een indicatie komen voor de activiteiten die niet overgenomen worden.

Wanneer de particuliere hulp er mee ophoudt, is dat geen directe reden om Wmo hulp in te roepen. Het zelf voorzien in een nieuwe particuliere hulp is dan voorliggend. Er is namelijk geen sprake van gewijzigde omstandigheden op het gebied van beperkingen of belemmeringen.

1.6 Revalideren en/of behandelen

Wanneer bepaalde aandoeningen die de oorzaak vormen voor de huishoudelijke beperkingen nog behandelmogelijkheden biedt kan Hulp bij het huishouden naast een te volgen behandeling of revalidatie positief worden geadviseerd. Hierover is afstemming met de behandelaar nodig. Een dergelijke indicatie heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel- of revalidatietraject. Hierbij wordt dus afgeweken van de normaal leidende regel dat de noodzaak voor een voorziening in de Wmo van langdurige aard is.

1.7 Technische hulpmiddelen en woonvoorzieningen

Er is geen positieve indicatie voor hulp bij het huishouden als de problemen van de cliënt afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen of woonvoorzieningen (zie ook 1.4). Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van al aanwezige hulpmiddelen, zoals een wasdroger of een afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, is de aanschaf van deze hulpmiddelen algemeen gebruikelijk.

Woonvoorzieningen kunnen bijvoorbeeld keukenaanpassingen zijn of het plaatsen van een verhoging voor een droger/wasmachine. Hulpmiddelen kunnen ook gefinancierd zijn uit een andere betalingsregeling, gericht op of aangepast aan de handicap van de cliënt (AWBZ, Regeling hulpmiddelen of WMO).

1.8 Normering en verstrekkingswijze

Indien tijdens het gesprek met een cliënt blijkt dat een indicatie voor hulp bij het huishouden noodzakelijk is om de belemmeringen te compenseren, wordt hier een indicatie voor gesteld. Deze indicatie is altijd maatwerk, maar kan wat betreft tijdsnormering onderbouwd worden aan de hand van de normeringen genoemd in hoofdstuk 2. Daarnaast wordt in hoofdstuk 3 een lijst van standaardindicaties gegeven. Ook deze is voornamelijk informatief en als leidraad bedoeld. In de specifieke situatie (persoonlijke omstandigheden) van een cliënt kan hiervan afgeweken worden. Daarnaast is meer- en minderwerk (en dus tijdsnormering) mogelijk.

In sommige gevallen zal een cliënt eveneens ondersteuning vanuit de AWBZ ontvangen en een indicatie voor verblijf hebben (ZZP). In hoofdstuk 5 wordt aangegeven wanneer noodzakelijke hulp in de huishouding dan wel of juist niet vanuit de Wmo verstrekt kan worden. De wijze van verstrekking kan via zorg in natura of een PGB. Daarnaast zal bij de beschikbaarheid van een algemene voorziening, deze voorliggend zijn en is dan geen indicatie nodig.

2. NORMERING HUISHOUDELIJKE TAKEN IN MINUTEN

De gemeente Meerssen hanteert standaard normtijden bij het indiceren van hulp bij het huishouden. Voor de huishoudelijke werkzaamheden zijn standaardindicaties ontwikkeld die zijn opgenomen in hoofdstuk 3. In dit hoofdstuk wordt per activiteit een normtijd aangegeven. Het spreekt voor zich dat er altijd per cliënt een individuele afweging gemaakt dient te worden.

2.1 Uitgangspunten vaststellen normering

  • De grootte van de woning is leidend.

  • Voor de aanwezigheid van extra volwassen personen of kinderen kan meerzorg worden geïndiceerd.

  • Het hebben van huisdieren is een eigen keuze; hiervoor wordt geen meerzorg geïndiceerd.

  • Er wordt uitgegaan van sociale woningbouw; het hebben van een grote (vrijstaande) woning leidt niet tot meerzorg c.q. een hogere indicatie.

  • Bij bepaalde problematiek, zoals bv. incontinentie en COPD wordt niet standaard meerzorg geïndiceerd. Het betreft een individuele beoordeling dan wel op basis van medisch advies.

  • Bij de beschikbaarheid van een algemene of collectieve voorziening is deze voorliggend aan de indicatie van een individuele voorziening.

2.2 Activiteiten Hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden is als voorziening veelomvattend en bestaat uit de volgende activiteiten:

  • Boodschappen doen en in uitzonderlijke situaties een boodschappenlijst samenstellen;

  • Broodmaaltijden bereiden/ warme maaltijd opwarmen en in uitzonderlijke situaties warme maaltijden bereiden;

  • Licht huishoudelijk werk;

  • Zwaar huishoudelijk werk;

  • Textielverzorging;

  • Verzorging van kinderen bij uitval van ouders en/of verzorgers;

  • Dagelijkse organisatie van het huishouden;

  • Psychosociale begeleiding;

  • Advies, instructie en voorlichting gericht op het huishouden; het aanleren van bepaalde vaardigheden.

2.3 Boodschappen doen

Boodschappen doen (is incl. maken boodschappenlijst)

Maken van een boodschappenlijst (als aparte indicatie)

60 minuten per week

15 minuten per week

Boodschappenlijst samenstellen (uitzondering)

Boodschappen inkopen en opruimen

Het inkopen van boodschappen wordt in de gemeente Meerssen in principe niet geïndiceerd. De boodschappenservice is algemeen gebruikelijk en voorhanden.

Wanneer sprake is van een regieprobleem of een dusdanige beperking dat het maken van een boodschappenlijst niet mogelijk is, kan hier 15 min. per week voor worden geïndiceerd.

 

CRvB 31-10-2012, nr. 10/1210 WMO, LJN: BY2147: Het is niet in strijd met de Wmo om kant- en klare (magnetron)maaltijden, het bezorgen van maaltijden dan wel een boodschappendienst als voorliggende voorzieningen aan te merken die aan het verstrekken van voorzieningen voor het bereiden van warme maaltijden en het doen van boodschappen in de weg staan, mits deze voorliggende voorzieningen daadwerkelijk beschikbaar zijn, door de aanvrager financieel gedragen kunnen worden en adequate compensatie bieden.

2.4 Maaltijdverzorging: broodmaaltijd/warme maaltijd

Bereiden broodmaaltijd

 

15 minuten per keer

Max. 2-maal daags

Broodmaaltijd bereiden (smeren)

Broodmaaltijd klaarzetten

Tafel dekken en afruimen

Koffie/thee zetten

Opruimen en Afwassen

Indien mogelijk ’s ochtends de boterhammen voor ’s middags/’s avonds klaarmaken en afgedekt in de koelkast bewaren

 

Factoren meer/minder hulp:

  • Er zijn kinderen < 12 jaar: + max. 20 min per keer

 

Opwarmen warme maaltijd

Bereiden warme maaltijd

15 minuten per dag

30 minuten per dag

Warme maaltijd opwarmen

Warme maaltijd klaarzetten/tafel dekken

Warme maaltijd voorbereiden

Warme maaltijd bereiden (koken)

Afwassen en opruimen

 

Bereiden warme maaltijd alleen in uitzonderlijke situaties (hele specifieke diëten die niet verkrijgbaar zijn via een maaltijdservice of gezinnen met jonge kinderen <12 jaar).

Maaltijdservice en kant en klaar maaltijden zijn algemeen gebruikelijk en gaan altijd voor

2.5 Licht huishoudelijk werk

Woning met 2 slaapkamers of minder

Woning met 3 slaapkamers of meer

40 minuten per week

60 minuten per week

 

Stof afnemen

Opruimen

Afwassen

Bed opmaken

 

Alleen kamers die in gebruik zijn worden schoongehouden.

 

Factoren meer/minder hulp:

  • Er zijn kinderen < 12 jaar: +max. 30 min per week

  • Allergie voor huisstofmijt, COPD (gesaneerde woning): + max. 30 min per week

  • Indien ook maaltijdverzorging is geïndiceerd, minder hulp omdat de afwas al gedaan wordt: - 15-30 minuten per keer

  • Bij meewerkcapaciteit, minder hulp: -15, 30 of 45 minuten per week

2.6 Zwaar huishoudelijk werk

Woning met 2 slaapkamers of minder

Woning met 3 slaapkamers of meer

70 minuten per week

100 minuten per week

 

Stofzuigen

Schrobben, dweilen, schoonmaken van sanitair en keuken

Bedden verschonen

Opruimen huishoudelijk afval

Ramen wassen

 

Factoren meer/minder hulp:

  • Woning met een trappenhuis (eengezinswoning): +30 min per week

  • Er zijn kinderen < 12 jaar: +max. 15 min per week per kind

  • Allergie voor huisstofmijt, COPD (gesaneerde woning): +max. 30 min per week

  • Hoge vervuilingsgraad ten gevolge van de beperking: +max 30 min per week

2.7 Textielverzorging

Eenpersoonshuishouden

Meerpersoonshuishouden

45 minuten per week max.

60 minuten per week max.

 

Kleding en linnengoed sorteren en wassen in de wasmachine

Was drogen in droger / ophangen wanneer droger niet mogelijk

Vouwen, strijken en opbergen

 

Alleen bovenkleding wordt gestreken. Onderkleding en beddengoed wordt gevouwen.

 

Factoren meer/minder hulp:

  • Aantal kinderen <16 jaar: + 15 min per kind per week

  • Bedlegerige cliënten: + max. 30 min per week

  • Extra bewassing i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie (wanneer alle mogelijkheden betreffende incontinentiemateriaal zijn uitgeprobeerd), speekselverlies enz.: + max. 30 min per week

2.8 Sociale signalering

Sociale signalering

10 min per week

Signalering (middels sociaal contact). Het bemerken van (sociale) problematiek cliënt en in de gaten houden situatie. Indien nodig signalen doorgeleiden naar gemeente en/of maatschappelijk werk. Zeer laagdrempelig. Bij kleine problematiek / risico.

Alleen bij cliënten zonder indicatie voor psychosociale begeleiding, tevens observeren. Alleen indien sprake is van eenzaamheid, dreigend sociaal isolement of verslechterende situatie t.a.v. de beperking door het gebrek aan sociaal contact.

2.9 Verzorging en/of tijdelijke opvang van kinderen

Verzorging en/of tijdelijke opvang van kinderen

Tot max. 40 uur aanvullend op eigen mogelijkheden

 

Voor kinderen tot 7 jaar geldt:

 

Naar bed brengen/uit bed halen: 10 min per keer per kind

Wassen en kleden: 20 min per dag per kind

Eten en/of drinken geven: 20 min per broodmaaltijd/20 min per warme maaltijd

Babyvoeding (flesje): 20 min per keer

Luier verschonen: 10 min per keer

Naar school/crèche brengen: 15 min per keer

Het is hierbij mogelijk om taken te combineren, zoals het gezamenlijk naar bed brengen van kinderen. Dan telt de tijdsnormering voor één kind.

De frequentie is gerelateerd aan de leeftijd en ontwikkelingsfase van het kind.

 

Kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, overblijfmogelijkheden op school, voor- en naschoolse opvang) is altijd voorliggend.

Een kind van 3 maanden of ouder kan gebruik maken van een kinderdagverblijf voor maximaal 5 dagen per week.

Verzorging en/of tijdelijke opvang van kinderen is altijd HH-Plus

 

Factoren meer/minder hulp:

  • Aantal kinderen: -/+

  • Leeftijd kinderen: -/+

  • Gezondheidssituatie/functioneren kinderen/huisgenoten: -/+

  • Aanwezigheid gedragsproblematiek: -/+

  • Samenvallende activiteiten: -

2.10 Dagelijkse organisatie van het huishouden

Dagelijkse organisatie van het huishouden

30 minuten per week

Administratieve werkzaamheden

Organisatie van huishoudelijke activiteiten

Plannen en beheren van middelen t.b.v. het huishouden

 

Organisatie van het huishouden is altijd HH-Plus

 

Factoren meer/minder hulp:

  • Aanwezigheid kinderen <16 jaar: + max. 30 min per week

  • Sprake van PG problematiek of communicatieproblemen: + max.15 min per week

2.11 Psychosociale begeleiding, tevens observeren

Psychosociale begeleiding, tevens observeren

30 minuten per week

 

Formuleren doelen/bijstellen doelen met betrekking tot het huishouden

Helpen handhaven/verkrijgen/herkrijgen structuur in het huishouden

Helpen handhaven/vergroten van zelfredzaamheid m.b.t. budget

 

In principe is maatschappelijk werk en begeleiding vanuit de AWBZ voorliggend.

Psychosociale begeleiding, tevens observeren is altijd HH-Plus.

2.12 Advies, instructie en voorlichting

3 x per week, maximaal 6 weken

30 minuten per week per activiteit, max. 90 min

Instructie omgaan met hulpmiddelen

Instructie licht + zwaar huishoudelijk werk

Instructie textielverzorging

 

Maximale duur is 6 weken.

Advies, instructie en voorlichting is altijd HH-Plus.

2.13 Deskundigheid per activiteit

HH Basis

HH Plus

Boodschappen doen

Bereiden broodmaaltijden

Opwarmen warme maaltijd

Licht huishoudelijk werk

Zwaar huishoudelijk werk

Textielverzorging

‘sociale signalering’

Verzorging en/of tijdelijke opvang van kinderen

Dagelijkse organisatie van het huishouden

Psychosociale begeleiding, tevens observeren

Advies, instructie en voorlichting

3. STANDAARDINDICATIES HULP BIJ HET HUISHOUDEN

De tijdsnormering is indicatief. Hierbij moet tijdens het gesprek met de cliënt of het onderzoek altijd een individuele afweging gemaakt worden. Als er reden is om af te wijken van onderstaande normeringen, dan kan dit altijd met een onderbouwing.

Tijdsnormering:

Activiteiten

Minuten

Uren/minuten

Boodschappen doen

60 p week

1 u

Boodschappenlijst samenstellen (als aparte indicatie)

15 p week

15 min

Bereiden broodmaaltijd

15 p keer, max 2x pd

30 min

Opwarmen warme maaltijd

15 p dag

15 min

Bereiden warme maaltijd

30 p dag

30 min

Licht huishoudelijk werk, 2 slaapkamers

40 p week

40 min

Licht huishoudelijk werk, 3 slaapkamers

60 p week

1 u

Zwaar huishoudelijk werk, 2 slaapkamers

70 p week

1 u 10 min

Zwaar huishoudelijk werk, 3 slaapkamers

100 p week

1 u 40 min

Aanwezigheid kinderen meerzorg

15 p kind p week

15 min

Aanwezigheid extra volwassen persoon/personen

30 p week

30 min

Trappenhuis meerzorg

30 p week

30 min

Hoge vervuilingsgraad meerzorg

30 p week

30 min

Textielverzorging meerpersoonshuishouden

60 p week

1 u

Textielverzorging eenpersoonshuishouden

45 p week

45 min

Textielverzorging meerzorg per kind

15 p week

15 min

‘Sociale signalering’

10 p week

10 min

Hbh overige activiteiten (plus-activiteiten):

Nr.

Activiteiten

Minuten

Uren

1.1

Verzorging en/of tijdelijke opvang van kinderen

Max 40 uur

Max 40 u

1.2

Dagelijkse organisatie van het huishouden

30 p week

30 min

1.3

Psychosociale begeleiding, tevens observeren

30 p week

30 min

1.4

Advies, instructie en voorlichting

30 p week per activiteit

30 - 90 min

 

Bijlage 4: Richtlijn toekenning begeleiding

1. Inleiding

Deze bijlage bevat de beleidsregels voor de toekenning van de dienstverlening begeleiding. Met het opnemen van deze beleidsregels in het besluit maatschappelijke ondersteuning maakt de gemeente duidelijk wanneer en in welke mate begeleiding aan de orde is. Tevens wordt transparant welke indeling wordt gehanteerd bij de dienstverlening begeleiding individueel en begeleiding groep.

De beleidsregels bieden consulenten handvatten voor het maken van de indeling van de zorgbehoefte van de cliënt in de door gemeenten gehanteerde segmenten. Belangrijk is te onderstrepen dat in alle gevallen de individuele situatie van de cliënt het uitgangspunt blijft. Ook de in deze richtlijn opgenomen tijdsnormeringen zijn slechts indicatief.

Ieder segment kent een bandbreedte die de zorgverlener de ruimte biedt om de omvang van de dienstverlening af te stemmen op de daadwerkelijke zorgbehoefte. De omvang van de zorglevering kan incidenteel of tijdelijk de bandbreedte overschrijden.

2. Definiëring begeleiding

Begeleiding omvat activiteiten voor cliënten met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van:

  • de sociale redzaamheid;

  • het bewegen en verplaatsen;

  • het psychisch functioneren;

  • het geheugen en de oriëntatie, of;

  • (matig of zwaar probleem)gedrag.

Begeleiding is gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en strekt tot voorkoming van opname in een instelling of van verwaarlozing.

De activiteiten bestaan uit:

  • het ondersteunen bij of oefenen met vaardigheden of handelingen;

  • het ondersteunen bij of oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie, of;

  • het overnemen van toezicht op de cliënt.

3. Begeleiding individueel of begeleiding groep

Met betrekking tot de functie begeleiding wordt er onderscheid gemaakt tussen begeleiding individueel en begeleiding groep.

Of de cliënt is aangewezen op begeleiding individueel of begeleiding in groepsverband, wordt bepaald door de afweging wat zorg inhoudelijk het meest doelmatig is. Begeleiding in groepsverband is voorliggend op begeleiding individueel, als hetzelfde doel wordt beoogd. Wanneer de begeleiding gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur is begeleiding groep de aangewezen vorm van begeleiding. Echter, wanneer de zorgbehoefte gelegen is in het bijvoorbeeld één of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en de zorgbehoefte is niet gelegen in het daadwerkelijk bieden van die dagstructuur, dan is begeleiding individueel de aangewezen vorm om de zorgbehoefte van de cliënt in te vullen. Ook als er medische contra-indicaties zijn voor begeleiding in groepsverband, kunnen de activiteiten in de vorm van begeleiding individueel worden geïndiceerd. Eén dagdeel begeleiding in groepsverband staat in die situatie niet gelijk aan vier uur begeleiding individueel, maar is afhankelijk van het zorgdoel. Het gaat dan met name om personen waarvoor op medische gronden een contra-indicatie geldt voor deelname aan een groep geboden door een instelling, zoals infectiegevaar of ernstige energetische beperkingen.

Op basis van het zorgdoel voor de cliënt kunnen begeleiding individueel en begeleiding in groepsverbandgecombineerd zijn aangewezen. Bij de toewijzing wordt er rekening mee gehouden dat deze vormen van zorg niet op hetzelfde moment van de dag kunnen plaatsvinden.

4. Indeling begeleiding individueel

a. Algemeen

Het Wmo arrangement begeleiding individueel wordt onderverdeeld in twee niveaus op basis van complexiteit. Het onderscheid bepaalt uitsluitend het tarievenniveau met aanbieders maar heeft geen invloed op de aanspraken van de cliënt. De aanbieder is in alle gevallen – ongeacht deze indeling – verantwoordelijk voor het leveren van de ondersteuning die aansluit bij de behoefte van de cliënt.

 

Vanaf 1 januari 2017

Individuele begeleiding

Individuele begeleiding hoog

Individuele begeleiding laag

b. Omvang van begeleiding individueel

De omvang van de functie begeleiding individueel wordt vastgesteld in segmenten met daarin een bandbreedte in uren. Voor de bepaling van de omvang van een individuele aanspraak is de individuele situatie van de cliënt het uitgangspunt. Als referentiekader voor de gevraagde tijdsinvestering per activiteit kan gebruik gemaakt worden van de tijdsnormeringen in de onderstaande tabel. De optelsom van de duur van de betreffende activiteiten resulteert in een indicatieve omvang van de begeleiding in tijd. Dit is vervolgens herleidbaar naar de indeling in een segment. De omvang van de begeleiding wordt in alle gevallen gemotiveerd.

 

Schema indicatieve tijd en frequentie activiteiten1

Overzicht van te adviseren activiteiten

Frequentie

Gemiddelde in minuten per keer

Omvang per week in uren

Oefenen

 

60 – 180 minuten

1 – 3 uur

Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of

Het ondersteunen bij vaardigheden/handelingen ten behoeve van de zelfredzaamheid

1 x per week

60 – 180 minuten

1 – 3 uur

2 x per week

60 – 180 minuten

2 – 6 uur

3 x per week

30 – 90 minuten

1,5 – 4,5 uur

4 x per week

30 – 90 minuten

2 – 6 uur

5 x per week

15 – 90 minuten

1,25 – 7,5 uur

6 x per week

15 – 90 minuten

1,5 – 9 uur

1 x per dag

15 – 90 minuten

1,75 – 9,9 uur

2 x per dag

15 – 45 minuten

3,5 – 9,9 uur

3 x per dag

15 – 30 minuten

5,25 – 9,9 uur

4 x per dag

15 – 20 minuten

7 – 9,33 uur

1 en/of 2 + oefenen

 

 

2 – 12,9 uur

Het bieden van toezicht

 

 

3,9 uur

1 en/of 2 +3

 

 

4,9 – 12,9 uur

1 en/of 2 +3 + oefenen

 

 

5,9 – 15,9 uur

1 en/of 2 +3 + oefenen + zeer ernstige gedragsproblematiek2

6,9 – 19,9 uur

 

De segmenten voor de functie begeleiding individueel zijn als volgt bepaald:

  • Segment 1: 0 tot 2 uur per week

  • Segment 2: 2 tot 4 uur per week

  • Segment 3: 4 tot 8 uur per week

  • Segment 4: 8 tot 13 uur per week

  • Segment 5: 13 tot 25 uur per week

Schematische weergave indeling Wmo begeleiding individueel 2017

Complexiteit

 

Intensiteit ( in uren per week) 

 

tot 2

2-4

4-8

8-13

13-25

Begeleiding hoog

 

 

 

 

Begeleiding laag

 

 

 

 

5. Indeling begeleiding groep

c. Algemeen

Het Wmo arrangement begeleiding groep wordt onderverdeeld in drie niveaus op basis van complexiteit. De huidige indeling op basis van grondslagen wordt verlaten. Het onderscheid bepaalt uitsluitend het tarievenniveau met aanbieders maar heeft geen invloed op de aanspraken van de cliënt. De aanbieder is alle gevallen – ongeacht deze indeling – verantwoordelijk voor het leveren van de ondersteuning die aansluit bij de behoefte van de cliënt.

Vanaf 1 januari 2017

Groepsbegeleiding ouderen

Groepsbegeleiding VG/LG volwassenen

Groepsbegeleiding ZG volwassenen

Groepsbegeleiding LZA

Toeslag rolstoelvervoer

Groepsbegeleiding hoog

Groepsbegeleiding midden

Groepsbegeleiding laag

d. Omvang van begeleiding groep

Voor begeleiding in groepsverband zijn de segmenten vastgesteld in termen van dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan (maximaal) vier aaneengesloten uren.

De segmenten voor de begeleiding groep zijn als volgt bepaald:

  • Segment 1: tot 2 dagdelen per week

  • Segment 2: 2 tot 4 dagdelen per week

  • Segment 3: 4 tot 6 dagdelen per week

  • Segment 4: 6 tot 9 dagdelen per week

Schematische weergave indeling Wmo begeleiding groep 2017

Complexiteit

 

Intensiteit (in dagdelen per week)

 

tot 2

2-4

4-6

6-9

Hoog

 

 

 

Midden

 

 

 

Laag

 

 

 

 

De omvang van de indicatie voor begeleiding groep wordt bepaald door de individuele omstandigheden van de cliënt en het doel van de zorg.

Daarbij kan het gaan om:

  • het bieden van een dagprogramma met als doel al dan niet aangepaste vormen van arbeid (ook vrijwilligerswerk) of school te vervangen;

  • het bieden van activiteiten met als doel een andersoortige vorm van dagstructurering dan arbeid of school (denk aan 65-plussers of mensen zonder arbeidsverleden) en tevens zelfredzaamheid en cognitieve capaciteiten en vaardigheden zoveel mogelijk te handhaven en/of gedragsproblematiek te reguleren;

  • toezicht in een instelling.

De dagactiviteiten in groepsverband zoals hiervoor vermeld onder 1 en 2 moeten programmatisch/ methodisch zijn, gericht op het structureren van de dag, op praktische ondersteuning en op het oefenen van vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen. Dagbesteding houdt in een structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent. Hieronder wordt niet verstaan een reguliere dagstructurering zoals die in de woon-/verblijf situatie wordt geboden of een welzijnsactiviteit zoals zang, bingo, uitstapjes en dergelijke.

Als er sprake is van dagactiviteiten zoals vermeld onder 1 en/of 2 kan er hiernaast aanvullend toezicht in een instelling noodzakelijk zijn. Hiervoor kunnen additionele dagdelen worden geïndiceerd.

e. Begeleiding groep en vervoer

Binnen de toewijzing voor begeleiding groep is een vervoerscomponent opgenomen. Dit houdt in dat de aanbieder verantwoordelijk is voor de beoordeling in hoeverre en/of op welke dagen vervoer van en naar de dagbesteding in de individuele situatie nodig is. Daarbij zijn eigen kracht en mogelijkheden binnen het sociaal netwerk voorliggend, met dien verstande dat deze niet afdwingbaar zijn. Daar waar vervoer noodzakelijk is, draagt de aanbieder hier zorg voor.

f. Toeslag rolstoelvervoer

Voor wat betreft rolstoelvervoer wordt een aparte component voorzien. Daarmee wordt aangesloten op de hogere kostenstructuur en het onderscheid zoals dit ook in het verleden werd gemaakt. De gemeentelijke toegang kent deze toeslag toe wanneer cliënt:

  • afhankelijk is van een rolstoel,

  • als gevolg van zijn beperkingen niet in staat is zelfstandig met vervoer te komen en

  • geen mogelijkheden heeft in het sociaal netwerk vervoer te regelen.

5. Doelstelling begeleiding

g. Algemeen

De functie begeleiding is gericht op het bevorderen, het behoud of het compenseren van zelfredzaamheid van de cliënt. De begeleiding is bedoeld voor cliënten die zonder deze begeleiding zouden moeten verblijven in een instelling of zouden verwaarlozen.

De cliënt kan zijn aangewezen op begeleiding in de vorm van individuele begeleiding (begeleiding individueel) en/of begeleiding in groepsverband (begeleiding groep).

h. Het bevorderen, behouden of compenseren van zelfredzaamheid

Bij zelfredzaamheid in relatie tot de functie begeleiding gaat het om de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de cliënt in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren. In de eerste plaats kan het gaan om het compenseren en actief herstellen van het beperkte of afwezige regelvermogen van de cliënt, waardoor hij onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren. Het gaat dan om zaken als het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag. De grens tussen de persoonsgebonden sociale omgeving en participatie is niet altijd scherp te trekken. Daarom is voor cliënt met matige en zware beperkingen binnen de functie begeleiding ook ondersteuning mogelijk in de vorm van het stimuleren tot en het voorbereiden van gesprekken met instanties op het terrein van wonen, school, werk, enzovoort. Inde tweede plaats kan begeleiding de vorm aannemen van praktische hulp en ondersteuning bij het uitvoeren of het eventueel ondersteunen bij het oefenen van handelingen/vaardigheden die zelfredzaamheid tot doel hebben.

6. Toewijzingscriteria begeleiding

i. Algemeen

Om in aanmerking te komen voor de functie begeleiding moet zijn vastgesteld dat de cliënt matige tot zware beperkingen heeft op één of meer van de volgende vijf terreinen:

  • sociale redzaamheid;

  • bewegen en verplaatsen;

  • probleemgedrag;

  • psychisch functioneren of;

  • geheugen- en oriëntatiestoornissen.

j. Sociale redzaamheid

Bij sociale redzaamheid gaat het om de volgende aspecten:

  • begrijpen wat anderen zeggen;

  • een gesprek voeren;

  • zich begrijpelijk maken;

  • initiëren en uitvoeren eenvoudige taken;

  • kunnen lezen, schrijven en rekenen;

  • communicatiehulpmiddel gebruiken;

  • dagelijkse bezigheden;

  • problemen oplossen en besluiten nemen;

  • dagelijkse routine regelen;

  • zelf geld beheren;

  • initiëren en uitvoeren complexere taken;

  • zelf administratie zaken bijhouden.

Lichte beperkingen houden dan in dat de cliënt lichte problemen heeft met de dagelijkse routine en met het uitvoeren van vooral complexere activiteiten. Met enige stimulans en/of toezicht is hij in staat zijn sociale leven zelfstandig vorm te geven, aankopen te doen en zijn geld te beheren. Wat betreft het aangaan en onderhouden van sociale relaties, op school, op het werk, met het sociale netwerk, is er met praten bij te sturen: vanuit gezin, het sociale netwerk en/of school. De cliënt kan zelf om hulp vragen en er is geen noodzaak tot het daadwerkelijk overnemen van taken.

Matige beperkingen houden dan in dat het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag- en nachtritme) voor de cliënt niet vanzelfsprekend zijn. Dit levert af en toe zodanige problemen op dat de cliënt afhankelijk is van hulp. De communicatie gaat niet altijd vanzelf door dat de cliënt soms niet goed begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf soms niet voldoende begrijpelijk kan maken. Het niet inzetten van begeleiding kan leiden tot verwaarlozing/opname.

Zware beperkingen houden dan in dat complexe taken voor de cliënt moeten worden overgenomen. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. De cliënt kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen, hij kan steeds minder activiteiten zelfstandig uitvoeren. De zelfredzaamheid wordt problematisch. Voor de dagstructuur en het voeren van de regie is de cliënt afhankelijk van de hulp van anderen.

k. Bewegen en verplaatsen

Bij zich bewegen en verplaatsen gaat het om de volgende aspecten:

  • lichaamspositie handhaven;

  • grove hand- en armbewegingen maken;

  • fijne handbewegingen maken;

  • lichtere voorwerpen tillen;

  • gecoördineerde bewegingen maken met benen en voeten;

  • lichaamspositie veranderen;

  • trap op en af gaan zonder hulp(middelen);

  • zich verplaatsen met hulp(middelen);

  • voortbewegen binnenshuis, zonder hulp(middelen);

  • gebruik maken van openbaar vervoer;

  • eigen vervoermiddel gebruiken;

  • voortbewegen buitenshuis zonder hulp(middelen);

  • korte afstanden lopen;

  • zwaardere voorwerpen tillen.

Lichte beperkingen houden dan in dat de cliënt niet meer zelf kan fietsen of autorijden en zich buitenshuisniet meer zonder hulpmiddel (bijvoorbeeld een rollator) kan voort bewegen. Met het gebruik van hulpmiddelen kan er nog veel, maar niet alles. Daarnaast kan de cliënt geen zware voorwerpen tillen. Het optillen van lichte voorwerpen levert soms problemen op, maar met wat hulp en eenvoudige aanpassingen lukt dit nog wel. De cliënt kan de genoemde beperkingen in voldoende mate compenseren door hulp uit de omgeving en zo nodig door de inzet van hulp bij het huishouden en/of voorzieningen uit de Wmo.

Matige beperkingen houden dan in dat het zelfstandig opstaan uit een stoel en gaan zitten soms problemen oplevert. Fijne handbewegingen worden minder vanzelfsprekend, maar ook de grove hand- en armbewegingen beginnen problemen te geven. De cliënt kan zich, ook met behulp van een rollator of rolstoel, moeilijker zelfstandig verplaatsen. Openbaar vervoer is eigenlijk ontoegankelijk voor de cliënt geworden, maar vanuit eigen middelen of de Wmo zijn hiervoor alternatieven mogelijk.

Zware beperkingen houden dan in dat bij het opstaan uit een stoel, het gaan zitten en het in- en uit bed komen de cliënt volledig moet worden geholpen. Binnenshuis is de cliënt voor zijn verplaatsing en zowel naar een andere verdieping of gelijkvloers volledig afhankelijk van hulpmiddelen. Voor het oppakken of vasthouden van lichte voorwerpen is hulp nodig. Ondanks het gebruik van hulpmiddelen kan de cliënt de beperkingen onvoldoende compenseren in het dagelijks leven.

l. Gedragsproblemen

Bij gedragsproblemen gaat het om de volgende aspecten:

  • destructief gedrag (gericht op zichzelf en/of de ander, zowel letterlijk als figuurlijk);

  • dwangmatig gedrag;

  • lichamelijk agressief gedrag;

  • manipulatief gedrag;

  • verbaal agressief gedrag;

  • zelfverwondend of zelfbeschadigend gedrag;

  • grensoverschrijdend seksueel gedrag.

Lichte beperkingen houden dan in dat de cliënt lichte gedragsproblemen vertoont die bijsturing vereisen, maar geen directe of acute belemmering vormen voor de zelfredzaamheid. Het vertoonde gedrag kan relatief eenvoudig worden bijgestuurd door de omgeving van de cliënt, het gezin en/of de school. Bijsturing is voldoende zonder dat de overname noodzakelijk is.

Matige beperkingen houden dan in dat de cliënt gedrag vertoont dat bijsturing en soms (gedeeltelijke) overname van taken vereist. De omgeving van de cliënt kan slechts gedeeltelijk in de bijsturing van de cliënt voorzien. Het vertoonde gedrag vereist bijsturing door een (deskundige) professional. Als er geen deskundige bijsturing wordt geboden, verslechtert de situatie van de cliënt.

Zware beperkingen houden in dat de cliënt ernstig probleemgedrag vertoont en hierdoor ontstaan zelfredzaamheidproblemen. Er is deskundige professionele sturing nodig om het gedrag in goede banen te leiden. Omdat er risico's zijn voor veiligheid van de cliënt of zijn omgeving is er continu hulp of begeleiding nodig.

m. Psychisch functioneren

Bij psychisch functioneren, gaat het om de volgende aspecten:

  • concentratie;

  • geheugen en denken;

  • perceptie van omgeving.

Lichte beperkingen houden dan in dat de cliënt lichte problemen heeft met concentreren, geheugen en denken. De oorzaak kan in verschillende problemen liggen, zoals lichte sociaal-emotionele instabiliteit, stemmingsproblemen, of prikkelgevoeligheid. De concentratie en/of capaciteit tot informatieverwerking laat af en toe te wensen over. Met hulpmiddelen en enige aansturing is de zelfredzaamheid van de cliënt voldoende te ondersteunen. Er is geen noodzaak tot het overnemen van taken.

Matige beperkingen houden dan in dat de cliënt vaak zodanige problemen heeft met de concentratie en informatieverwerking dat hiervoor hulp noodzakelijk is. Als er niet met regelmaat deskundige hulp wordt geboden, ervaart de cliënt in het dagelijks leven problemen bij de zelfredzaamheid.

Zware beperkingen houden dan in dat de cliënt ernstige problemen heeft met de concentratie, het geheugen en denken en ook de waarneming van de omgeving. Hierdoor is volledige overname van taken door een deskundige professional noodzakelijk.

n. Oriëntatiestoornissen

Bij oriëntatiestoornissen gaat het om de volgende aspecten:

  • oriëntatie in persoon;

  • oriëntatie in ruimte;

  • oriëntatie in tijd;

  • oriëntatie naar plaats.

Lichte beperkingen houden dan in dat de cliënt lichte problemen heeft met het besef van tijd en/of plaats. Het herkennen van personen en de omgeving levert geen problemen op. De problemen doen zich af en toe voor en de cliënt kan zich zelfstandig redden met hulp vanuit zijn netwerk. De beperkingen vormen geen bedreiging voor zijn zelfredzaamheid, want de cliënt kan veel taken op basis van gewoonten zelfstandig uitvoeren.

Matige beperkingen houden dan in dat de cliënt problemen heeft met het herkennen van personen en zijn omgeving. De zelfredzaamheid van de cliënt staat onder druk. De cliënt heeft vaak hulp nodig van anderen bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een normaal dagritme. Als er geen deskundige begeleiding wordt geboden, verslechtert de situatie van de cliënt.

Zware beperkingen houden dan in dat de cliënt ernstige problemen vertoont in het herkennen van personen en van zijn omgeving. Hij is gedesoriënteerd en zijn zelfredzaamheid is aangetast. Ondersteuning bij dagstructurering en bij het uitvoeren van taken is noodzakelijk, ook is het overnemen van taken aan de orde. Als er geen deskundige begeleiding geboden wordt, is opname het enige alternatief.

o. Indicatiecriteria voor oefenen

In geval van het oefenen moet bovendien zijn vastgesteld:

  • dat de cliënt gemotiveerd en leerbaar is om te oefenen en trainbaar is;

  • dat het oefenen programmatisch en doelmatig plaatsvindt;

  • en/of dat de mantelzorg in de directe omgeving en/of de gebruikelijke hulper van de cliënt gemotiveerd en leerbaar is om te oefenen en trainbaar is.

7. Activiteiten begeleiding

Onder de functie begeleiding vallen de volgende activiteiten.

Tabel activiteiten begeleiding

Overzicht activiteiten als onderdeel van begeleiding

Overzicht van handelingen die onderdeel kunnen uitmaken van de activiteit

1

Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie.

hulp bij initiëren of compenseren van eenvoudige of complexe taken, besluiten nemen en gevolgen daarvan overwegen;

regelen van randvoorwaarden op het gebied van wonen, onderwijs, werk, inkomen, iets kopen/betalen, het stimuleren tot en voorbereiden van een gesprek met dit type instanties' (dit betreft in principe niet het meegaan naar/aanwezig zijn bij het gesprek);

hulp bij plannen, stimuleren en voorbespreken van activiteiten;

hulp bij initiëren of compenseren van op/bijstellen van dag/weekplanning;

dagelijkse routine;

inzicht geven in (mogelijke) gevolgen van besluiten;

hulp bij zich aan regels/afspraken houden, corrigeren van besluiten of gedrag.

 

Deze activiteit richt zich vooral op de

beperkingen en stoornissen in de zelfredzaamheid, oriëntatiestoornissen,

probleemgedrag en psycho- sociale functies.

2

Het ondersteunen bij praktische vaardigheden/ handelingen ten behoeve van

zelfredzaamheid.

hulp bij uitvoeren of overnemen van eenvoudige of complexe taken/activiteiten, of bij oplossen van praktische problemen die buiten de dagelijkse routine vallen;

hulp bij uitvoeren van vaardigheden die geleerd zijn tijdens Zorgverzekeringswet- of GGZ‑ behandeling, zoals sociale vaardigheden;

hulp bij het beheren van (huishoud)geld;

hulp bij de administratie (alleen in de zin van oefenen);

hulp bij gebruik van openbaar vervoer (alleen in de zin van oefenen);

hulp bij of overnemen van post openmaken, voorlezen en regelen, afhandeling praktische zaken;

hulp bij of overnemen van oppakken, aanreiken, verplaatsen van dagelijks noodzakelijke dingen zoals het oppakken van dingen die op de grond zijn gevallen als een leesbril, het aanreiken van dingen die buiten bereik zijn geraakt zoals een kussen, het verplaatsen van een boek, telefoon en dergelijke;

hulp bij plannen en stimuleren van contact in persoonsgebonden sociale omgeving;

hulp bij communicatie in de persoonsgebonden omgeving bij bijvoorbeeld afasie.

 

Deze activiteit richt zich vooral op de beperkingen in de sociale redzaamheid en het

zich bewegen en verplaatsen.

3

Het bieden van toezicht.

toezicht op- en het aansturen van gedrag ten gevolge van een stoornis, thuis of elders;

toezicht gericht op het bieden van fysieke zorg, zodat tijdig in kan worden gegrepen

bij bijvoorbeeld bij gevaar, of complicaties bij een ziekte.

4

Oefenen met het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of het uitvoeren

van handelingen die zelfredzaamheid tot doel hebben.

oefenen door de cliënt zelf: oefenen met vaardigheden (al dan niet aangeleerd tijdens behandeling) zoals gebruik geleidestok en gebruik hulpmiddelen voor communicaties stimuleren van wenselijk gedrag, inslijpen van gedrag;

oefenen van de mantelzorger/gebruikelijke hulper hoe om te gaan met de gevolgen van de aandoening, stoornis of beperking van de cliënt.

p. Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid (in relatie tot de functie begeleiding) betreft de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de cliënt in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren.

De cliënt:

  • heeft het vermogen om zelfzorghandelingen uit te voeren of de regie te voeren over de zelfzorghandelingen;

  • heeft het vermogen tot sociaal functioneren in de dagelijkse leefsituaties, zoals thuis en in relatie met vrienden en familie;

  • heeft het vermogen om zelf in zijn dagstructurering te voorzien;

  • kan zelf besluiten nemen en regie voeren.

Hieronder wordt een logisch verband gelegd tussen de terminologie van de internationale classificatie van het menselijk functioneren en zelfredzaamheid.

De International Classifiction of Functioning (ICF) maakt onderscheid in de volgende gebieden:

  • 1.

    leren en toepassen van kennis;

  • 2.

    algemene taken en eisen;

  • 3.

    communicatie;

  • 4.

    mobiliteit;

  • 5.

    zelfverzorging;

  • 6.

    huishouden;

  • 7.

    tussenmenselijke interacties en relaties;

  • 8.

    belangrijke levensgebieden (opleiding, beroep en werk, economisch leven, waaronder ook vrijwilligerswerk);

  • 9.

    maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven.

Beperkingen op de ICF-gebieden 1 t/m 7 komen overeen met beperkingen ten aanzien van zelfredzaamheid. Bij begeleiding gaat het echter om de zelfredzaamheid op de gebieden 1, 2, 3, 4 en 7. Beperkingen op gebied 5 worden voornamelijk gecompenseerd door de functies Verpleging, Persoonlijke Verzorging en op gebied 6 door huishoudelijke hulp. De beperkingen op de gebieden 8 en 9 zijn beperkingen op het gebied van participatie (integratie in de samenleving) en vallen dus niet (meer) onder begeleiding.

Het betreft situaties waarin het niet mogelijk is de beperkingen te genezen of te verbeteren, en het ook niet mogelijk is de cliënt zo met de gevolgen van die beperkingen om te leren gaan dat hij zelfstandig kan functioneren. In die gevallen gaat het om het overnemen van verloren functionaliteit.

q. Oefenen

Oefenen is aan de orde in de zin van 'inslijten' van vaardigheden/handelingen en voor het aanbrengen van structuur of het voeren van regie. Deze vaardigheden zijn in een (para)medisch voortraject als onderdeel van behandeling in het kader van de Zorgverzekeringswet al aangeleerd. In deze zin betreft het dus het leren toepassen van al aangeleerde vaardigheden of gedrag.

Oefenen in de zin van begeleiding kan ook aan de orde zijn wanneer de beperkingen als een gegeven worden beschouwd en er op basis van deze beperkingen op zichzelf staande praktische vaardigheden en gedrag worden aangeleerd die de zelfredzaamheid ten doel hebben en er geen multidisciplinaire aanpak wordt vereist. Het gaat dan bijvoorbeeld om cliënten die vertraagd leren, waarvoor om die reden zorg vanuit de eerste lijn geen oplossing biedt. Dit leren van praktische vaardigheden/activiteiten en gedrag kan zowel ten goede komen aan de cliënt als aan zijn directe omgeving. Er kan geen toewijzing voor 'oefenen' worden gesteld wanneer het oefenen deel uitmaakt van een Zorgverzekeringswet traject en/of tot de gebruikelijke hulp behoort.

r. Toezicht

Toezicht op de cliënt kan worden overgenomen als deze gericht is op:

  • toezicht op- en het aansturen van gedrag ten gevolge van een stoornis; thuis of elders en/of;

  • het bieden van fysieke zorg, zodat tijdig in kan worden gegrepen bijvoorbeeld valgevaar, of complicaties bij een ziekte.

9. Afbakening begeleiding

s. Behandeling en begeleiding

Algemeen

Onder behandeling vallen activiteiten die gericht zijn op het verbeteren (tegengaan van verslechtering) van de met de grondslag samenhangende aandoening, stoornis of beperking. Daarbij hoort het verbeteren van algemene competenties en vaardigheden (zoals beheersen van gedrag, verbeteren van fysieke vaardigheden als conditie, bewegingsvermogen, en/of mentale vaardigheden als oriëntatievermogen, concentratievermogen, enzovoort). Het gaat om gerichte professionele interventies, waarvoor expertise op het niveau van een specifiek medicus (specialist ouderengeneeskunde, arts verstandelijk gehandicapten, enzovoort), specifiek paramedicus (bijvoorbeeld ergotherapeut), vaktherapeut (bijvoorbeeld drama/speltherapeut) of gedragswetenschapper (bijvoorbeeld orthopedagoog, gz-psycholoog) noodzakelijk is. De behandeling vindt plaats vanuit een instelling, onder coördinatie van een hoofdbehandelaar, met specifieke (op Zorg gerichte) deskundigheid.

Het begeleiden bij het praktisch uitvoeren van concrete handelingen en gedrag is begeleiding. Dat begeleiden houdt qua activiteiten in:

  • het verder verbeteren van het praktisch handelen/regievoeren en het gedrag door oefening/inslijten en bijsturing/correctie in het dagelijks leven;

  • het onderhouden ervan door herhaling, bijsturing/correctie

  • het overnemen van handelingen en regie en ingrijpen bij gedragsproblemen.

Aanleren en oefenen

Tot behandeling wordt ook de behandeling gerekend die gericht is op het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag (tot 2009 was dit tot de functie Activerende begeleiding), alsdit tenminste een specifieke en programmatische aanpak vereist waarvoor een behandelaar nodig is. Het betreft een complex probleem dat een specifieke benadering vraagt om bepaalde, niet op zichzelf staande vaardigheden te kunnen aanleren. Bijvoorbeeld een minderjarige cliënt met zowel een verstandelijke als een lichamelijke handicap moet vaardigheden aanleren om te kunnen doorstromen naar (speciaal) onderwijs. De concentratie en taakgerichtheid moeten verbeterd worden. Om de communicatie te verbeteren wordt, naast gesproken taal, geleerd om gebruik te maken van gebaren en pictogrammen. Hierdoor leert cliënt tevens een dagstructuur te volgen en herkent het begin en het einde van de taak. Naast de aandacht voor de cognitieve en communicatieve vaardigheden wordt de motoriek verbeterd en/of gezocht naar hulpmiddelen om de beperkingen te compenseren. Bij het aanleren van deze vaardigheden/activiteiten zijn meerdere disciplines betrokken, zoals pedagogisch medewerkers, een logopedist, een fysiotherapeut, een ergotherapeut en een gedragsdeskundige. Het behandelprogramma is ingebed in het hele zorgprogramma, alle betrokkenen hanteren dezelfde therapeutische aanpak. De gedragsdeskundige coördineert als hoofdbehandelaar de behandeling en is verantwoordelijk voor het evalueren en bijstellen van het behandelplan.

Naast de training behoort ook de herhaling tijdens de behandelperiode tot het aanleren.

Het door oefenen recent aangeleerde vaardigheden inslijten of bestaande vaardigheden in een andere situatie kunnen gebruiken, wordt niet gerekend tot de functie behandeling, maar tot de functie begeleiding. In geval van begeleiding heeft de behandelaar zich kunnen terugtrekken en kan de zorg na enige instructie worden overgenomen door een persoon, niet zijnde een behandelaar.

Oefenen in de zin van begeleiding kan ook aan de orde zijn wanneer de beperkingen als een gegeven worden beschouwd en er op basis van deze beperkingen op zichzelf staande praktische vaardigheden en gedrag wordt aangeleerd die de zelfredzaamheid ten doel hebben. Het gaat dan bijvoorbeeld om cliënten die handelingen niet kunnen generaliseren of om cliënten met een vertraagde leerbaarheid, waarvoor de zorg vanuit de eerste lijn geen oplossing biedt. Dit leren van praktische vaardigheden/activiteiten en gedrag kan zowel ten goede komen aan de cliënt als aan zijn directe omgeving. Denk hierbij aan het leren lopen met een taststok aan een visueel gehandicapte en/of het zich binnen en rondom de woning kunnen oriënteren. De directe omgeving krijgt adviezen over de inrichting van de woonomgeving en de achtergrond hiervan. Ook kan worden gedacht aan het leren koken, wassen van kleding en dergelijke aan een verstandelijk gehandiepte, bijvoorbeeld bij het zelfstandig gaan wonen. Een ander voorbeeld is een cliënt met een psychiatrische aandoening die tijdens de behandeling geleerd heeft om stapsgewijs een maaltijd te bereiden, maar omdat producten in de winkel veranderd zijn, is er begeleiding nodig in de vorm van oefenen om een andere bereidingswijze aan te leren en toe te passen.

Notabene: tot de te verzekeren prestatie hulpmiddenzorg in de Zorgverzekeringswet hoort ook een basale uitleg en training om met het hulpmiddel om te kunnen gaan. Als intensieve en langdurige training nodig is, kan begeleiding aan de orde zijn.

Begeleiding en behandeling naast elkaar

Begeleiding individueel en behandeling

Individuele begeleiding en behandeling - gericht op dezelfde vaardigheid - kunnen naast elkaar bestaan als een vaardigheid eerst nog moet worden overgenomen (BG) totdat deze is aangeleerd (BH).

Herhaling van aan te leren vaardigheden of gedrag behoort tijdens de behandelperiode tot behandeling. Om deze reden kunnen individuele begeleiding en behandeling - in de zin van het aan leren/oefenen -in principe niet naast elkaar bestaan wanneer het aanleren (BH) en het oefenen (BG) gericht zijn op dezelfde (gedrags)vaardigheid. Eerst wordt een (gedrags)vaardigheid aangeleerd (BH) en vervolgens kan deze vaardigheid worden geoefend (BG). Oefenen kan naast aanleren worden geïndiceerd wanneer de, via de behandeling aan te leren, vaardigheid/ gedrag zich in het stadium bevindt dat deze vaardigheid/gedrag in de thuissituatie kan worden toegepast en voor zover het geen gebruikelijke hulp betreft. Dit kan wanneer wordt verwacht dat het oefenen naast de behandeling en het overnemen van de activiteit via de begeleiding individueel bijdraagt aan een snellere zelfstandigheid op de activiteit.

Begeleiding groep met behandeling of behandeling groep

Als een cliënt is aangewezen op een dagprogramma en tijdens dit dagprogramma is behandeling noodzakelijk in de vorm van 'behandeling gericht op herstel en/of het aanleren van vaardigheden of gedrag' wordt behandeling groep geïndiceerd en geen BG groep met behandeling.

Ook als er sprake is van een noodzaak voor groepsgewijze nadere functionele diagnostiek (bijvoorbeeld zogenaamde observatiegroepen) gaat het om behandeling groep.

Als er naast het dagprogramma (in de vorm van begeleiding groep of behandeling groep) een noodzaak is voor individuele behandeling in de zin van 'aanvullende functionele diagnostiek' kan naast de BG groep of BH groep aanvullend BH individueel worden geïndiceerd. Dit voor zover deze behandeling al geen deel uitmaakt van behandeling groep.

Behandeling in de vorm van 'consultatie' of 'medebehandeling' kan naast begeleiding groep worden geïndiceerd.

t. Hulp bij het Huishouden en begeleiding

Bij Hulp bij het Huishouden gaat het om het overnemen van huishoudelijke taken al dan niet in combinatie met het overnemen van de organisatie van deze taken. Wanneer de cliënt deze huishoudelijke taken wel zelf kan uitvoeren maar iemand anders moet toezien/stimuleren en de hulpverlener moet tijdens het uitvoeren van deze huishoudelijke taken aanwezig zijn, dan behoort deze ondersteuning tot de compensatieplicht van de Wmo. Dit ook wanneer de cliënt deze huishoudelijke taken soms wel of soms niet zelf kan uitvoeren. Als de hulp bij de regie/structuur van het huishouden zich richt op het plannen, stimuleren en voorbespreken van deze huishoudelijke taken, waarna de cliënt die taken zelf uitvoert, dan kan deze hulp een aanspraak zijn op begeleiding. De cliënt heeft op basis van een grondslag/ aandoening beperkingen bij de sociale redzaamheid en/of het psychisch functioneren.

u. Bemoeizorg en begeleiding

Zorgmijding betekent dat de zorg die nodig is om verwaarlozing te voorkomen niet gezocht of geaccepteerd wordt; deze wordt geweigerd. Bemoeizorg is een onderdeel van de (O)GGZ in het kader van de Wmo/GGZ. Het bestaat onder meer uit het bereiken van zorgmijders, het contact leggen met deze doelgroep, zorgcoördinatie en praktische ondersteuning.

Op het moment dat er bereidheid is om zorg te accepteren bijvoorbeeld in de thuissituatie of in een voorziening van Maatschappelijke Opvang, is er geen sprake meer van zorgmijding. De cliënt kan aanspraak maken op begeleiding als hij hierop is aangewezen op basis van een (vermoeden van een) grondslag in combinatie met matige tot zware beperkingen op de vijf terreinen die toegang geven tot begeleiding.

v. Begeleiding en de Zorgverzekeringswet

Zorg die medisch specialisten bieden, behoort tot de geneeskundige zorg die in het kader van de Zorgverzekeringswet is verzekerd. De zorg is gericht op behandeling van een stoornis en heeft als doel herstel of voorkomen van verergering van deze stoornis. De behandeling is niet beperkt tot de medische interventies, maar omvat -afhankelijk van de aard van de ingreep -in de Zorgverzekeringswet ook de nodige begeleiding (RZA 2006, 187; RZA 2008, 58). Het kan hier gaan om individuele begeleiding, maar ook om dagbesteding vanwege de psychiatrische behandeling. Deze begeleidingsactiviteiten zijn een onlosmakelijk onderdeel van de behandeling en hebben een geneeskundig doel.

Notabene: als er sprake is van ambulante Zorgverzekeringswet-behandeling dan is het van belang om te onderzoeken of deze behandeling de totale zorgbehoefte van de cliënt op het gebied van de zelfredzaamheid compenseert. Als dat niet het geval is, kan er aanspraak zijn op de functie begeleiding.

10. Behandelmijding en verwaarlozing

Behandelmijding betekent dat de psychiatrische behandeling die nodig is vanwege de aandoening niet gezocht of geaccepteerd wordt; de cure wordt geweigerd. Vaak ligt de oorzaak hiervan in een gestoorde oordeelsvorming, het ontbreken van ziektebesef en/of ziekte-inzicht.

Soms kan bij een cliënt door behandelmijding verwaarlozing optreden, doordat de cliënt onvoldoendevoor zichzelf zorgt en er daardoor risico is op ziekte, ondervoeding en/of vervuiling. Veelal ontbreken de structuur en regie in het dagelijks leven. De verwaarlozing kan niet door een eigen netwerk of een voorliggende voorziening worden gecompenseerd.

Indien de cliënt behandelmijder is en er risico is op verwaarlozing, kan er aanspraak zijn op begeleiding als de cliënt hierop is aangewezen op basis van een (vermoeden van een) grondslag in combinatie met matige tot zware beperkingen op de vijf terreinen die toegang geven tot begeleiding. Ondanks dat er behandeling mogelijk is als voorliggende voorziening, kan er in deze situatie voor de periode van een jaar minimale zorg inzet worden geïndiceerd ter voorkoming van verwaarlozing. Hiermee wordt de cliënt geprikkeld om zich (toch)te laten behandelen.  

Bijlage 5: Normen, kosten onderhoud, keuring en reparatie

Normen per 1 januari 2015 bij uitbreiding van ruimten, ingevolge artikel 20 van dit besluit

Als het gaat om uitbreiding van ruimten, worden de volgende maximaal aantal m2 aangehouden waarvoor een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt:

soort vertrek

aanbouw

uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek

woonkamer

maximaal 30 m2

maximaal 6 m2

keuken

maximaal 10 m2

maximaal 4 m2

éénpersoons slaapkamer

maximaal 10 m2

maximaal 4 m2

tweepersoons slaapkamer

maximaal 18 m2

maximaal 4 m2

toiletruimte

maximaal 2 m2

maximaal 1 m2

badkamer - wastafelruimte

maximaal 2 m2

maximaal 1 m2

badkamer - doucheruimte

maximaal 3 m2

maximaal 2 m2

entree / hal / gang

maximaal 5 m2

maximaal 2 m2

berging

maximaal 6 m2

maximaal 4 m2

Maximale vergoeding voor kosten van onderhoud, keuring en reparatie als gevolg van artikel 26 van dit Besluit:

Keuringen

Onderhoud

Soorten liften

Frequentie

keuring

Kosten excl. BTW

Frequentie onderhoud

Kosten excl. BTW

Stoellift

1x per 4 jaar

€ 216,20

1x per jaar

€ 443,30

Rolstoel-plateaulift

1x per 4 jaar

€ 263,40

1x per jaar

€ 443,30

Woonhuisliften

1 x per 1,5 jaar

€ 263,40

2x per jaar

€ 886,60

Hefplateaulift

1x per 1,5 jaar

€ 267,20

2x per jaar

€ 886.60

Balanslift

1x per 1,5 jaar

€ 76,50

1x per jaar

€ 443,30

 

Alleen de werkelijk gemaakte kosten van keuring, onderhoud (met een maximum van de in de tabel genoemde bedragen) en reparatie (niet gebonden aan een maximum) aan de hieronder genoemde onderdelen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming.

 

Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven;

  • 50% voor installaties geplaatst buiten de woning;

  • 50% voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen;

  • 50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of

  • afrijdbeveiliging resp. elektrisch wegklapbare raildelen.

Reparatie

De werkelijke kosten van reparatie komen voor vergoeding in aanmerking, mits gedeclareerd binnen één jaar na betaling.

 

De maximale vergoeding voor kosten van onderhoud, keuring en reparatie van liften is met de aanbesteding van de trapliften per 1-10-2010 feitelijk overbodig geworden: het onderhoud en de reparaties zijn namelijk onderdeel geworden van een totaalprijs. Deze bijlage wordt aangehouden voor het nog uitstaande bestand trapliften van vóór de aanbesteding (afbouwregeling). Bovengenoemde bedragen worden om deze reden niet meer geïndexeerd.

(Maximale) normbedragen per 1 januari 2015 bij woningsanering als gevolg van artikel 25 van dit besluit

 

bedrag incl. btw

per

vloerbedekking vinyl

€ 45,00

meter (4 meter breed)

jaloezieën

€ 17,00

meter (175 cm. hoog)

(bron: NIBUD)

Bijlage 6: Richtlijn normering aantal zones collectief vervoer

1. Indicatiestelling

afbeelding binnen de regeling

Stap 1: Bepalen vervoersbehoefte, resultaat, beperkingen, andere oplossingen en toekennen cvv

Bij het onderzoek naar de vervoersbehoeften dienen de volgende aspecten meegenomen te worden:

  • Wat zijn de redenen voor de verplaatsingen (verplaatsingsmotief)?

  • Waar gaat de aanvrager naartoe, ofwel wat is zijn verplaatsingsbestemming? Het gaat hierbij om zowel de korte (minder dan 100 meter) als om langere afstanden.

  • Wat is de frequentie van de verplaatsingen?

  • Hoe verplaatst de aanvrager zich (auto, fiets e.d.)?

Bij het bepalen of een vervoersbehoefte relevant is voor het behalen van het resultaat, gaat het niet om de vraag hoe vaak men een bepaalde bestemming wil bereiken. Het gaat echter om de vraag hoe vaak hij dat moet kunnen doen om deel te nemen aan het ‘leven van alledag’ en om de daarvan deel uitmakende wezenlijke sociale contacten te onderhouden. Uitgangspunt hierbij is dat de verplaatsingen noodzakelijk zijn om in aanvaardbare mate maatschappelijk te kunnen participeren.

Nadat de vervoersbehoefte in kaart gebracht is, kan naar een oplossing op maat gezocht worden om het resultaat te kunnen bereiken.

Stap 2: Bepalen individueel budget collectief vervoer

Uit de jurisprudentie komt duidelijk naar voren dat een vervoersvoorziening of een combinatie van vervoersvoorzieningen, waarmee ongeveer 1500 tot 2000 km per jaar kan worden afgelegd, toereikend is om de aanvrager in staat te stellen sociale contacten te onderhouden en maatschappelijk te kunnen participeren.

 

Het basisbudget is samengesteld op basis van het uitgangspunt dat 1500 tot 2000 km toereikend is om maatschappelijk te kunnen participeren. Bij een gemiddeld aantal kilometers van 4,2 km per zone komt dit neer op 357 tot 476 zones exclusief opstapzones. Dit houdt in dat het basisbudget tenminste een omvang dient te hebben van minimaal 495 tot 659 zones inclusief opstapzone per jaar.

Om cliënten extra tegemoet te komen is besloten dat het basisbudget uit 750 zones (inclusief opstapzone) per jaar dient te bestaan. Hierdoor worden cliënten ruim gecompenseerd om minimaal 2.000 km per jaar te kunnen reizen.

 

De 750 zones van het basisbudget kunnen verdeeld worden in de volgende vervoersbehoeften:

 

Tabel 1: Verdeling basisbudget in vervoersbehoeften en bijbehorende zones

Vervoersbehoeften

Zones (inclusief opstapzone)

Wekelijks boodschappen doen

200 (3,8 zones per week)

Wekelijks verenigingen of clubs bezoeken (kienen, harmonie, voetbalclub etc.)

150 (2,8 zones per week)

Wekelijks familie bezoeken

150 (2,8 zones per week)

Eens per maand er op uit gaan (markt bezoeken, shoppen, steden bezoeken, sociaal culturele instellingen bezoeken etc.)

120 (10 zones per maand)

Eens in de 3 maanden ziekenhuisbezoek

50 zones (12,4 zones per 3 maanden)

Onvoorziene vervoersbehoeften

80 zones (6,67 zones per maand)

Totaal

750

 

De vervoersbehoeften in tabel 1 zijn gebaseerd op cijfers van het cliënttevredenheidsonderzoek Jaarrapport 2014 WMO Regiotaxi Zuid-Limburg / Omnibuzz.

 

In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van verschillende bestaande voorzieningen, die in de vervoersbehoeften van de aanvrager zouden kunnen voorzien.

 

Tabel 2: Overzicht bestaande voorzieningen met bijbehorende zones

Nr.

Bestaande voorziening

Zones

1.

Indicatie scootmobiel

49

2.

Bewoners Wlz-instelling

Halvering budget

3.

Indicatie huishoudelijk werk voor het doen van boodschappen of de aanwezigheid van een boodschappenservice

200

2. Indicatie scootmobiel

Indien de aanvrager een indicatie heeft voor een scootmobiel, kan deze mogelijk bepaalde vervoersbehoeften compenseren. Gemeente Meerssen stelt dat de scootmobiel vooral geschikt is voor de korte en middellange afstanden (vervoer in de directe omgeving van de woning). Hierbij worden korte afstanden gekenmerkt als afstanden die men normaal om de woning, straat en eventueel in de wijk lopend zou afleggen. De middellange afstanden zijn afstanden in de wijk, het dorp en de stad, die afgelegd worden in verband met dagelijkse activiteiten (primaire behoeften als kerk en kapper).

Indien blijkt dat er een indicatie is voor een scootmobiel, dient dit meegenomen te worden in de beoordeling van de hoogte van het individueel. Cliënten met een indicatie voor een scootmobiel worden met 49 zones gekort op hun basisbudget.

Bewoners Wlz-instelling

Bewoners van een Wlz-instelling hebben in het algemeen een beduidend verminderde vervoersbehoefte, waarmee in de beoordeling van de hoogte van het budget voor het collectief vervoer rekening gehouden dient te worden. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat bewoners van een intramurale instelling in een aanzienlijk gedeelte van hun bestemmingen in het kader van het leven van alledag is voorzien.

In dit kader kan dan ook gesteld worden dat voor bewoners van een Wlz-instelling het basisbudget voor het cvv gehalveerd kan worden. Uitzonderingen moeten echter mogelijk blijven, als uit onderzoek blijkt dat er een grotere vervoersbehoefte is.

3. Beoordeling collectief of individueel regiotaxi vervoer

Naast het bepalen van de hoogte van het individueel budget voor het collectief vervoer, dient de consulent ook te onderzoeken of de cliënt in aanmerking komt voor collectief of individueel regiotaxi vervoer. De opties worden als volgt gedefinieerd:

Voorin:

Vervoersoptie voor mensen die collectief vervoerd kunnen worden, maar recht hebben op een specifieke zitplaats in de taxi of de bus (voorin). In de taxi kan altijd maar één persoon tegelijkertijd met de indicatie voorin reizen, in een bus kunnen dit er meerdere zijn (twee of drie).

Direct:

Bij deze vervoersoptie kunnen cliënten gecombineerd worden, maar dient de cliënt wel de kortst mogelijk route van het vertrekadres naar het bestemmingsadres af te leggen. Als meerdere cliënten dezelfde rit geboekt hebben, kunnen zij samen vervoerd worden. Als andere cliënten (in hetzelfde voertuig) naar een andere bestemming moeten, dient de cliënt met de indicatie direct als eerste naar de bestemming gebracht te worden.

 

Gedurende de directe rit kunnen er geen andere cliënten opgehaald en/of afgezet worden. Er kunnen wel andere cliënten in het voertuig meereizen. Voor iemand met de indicatie direct geldt het principe ‘laatste erin, eerste eruit’. Het ophalen en/of afzetten van andere reizigers tussendoor is dus niet mogelijk.

 

Door de optie voorin en direct, wordt het individueel vervoer alleen toepasbaar voor cliënten die daadwerkelijk onder geen enkele omstandigheid met andere cliënten vervoerd mogen worden. Een bijkomend voordeel is dat het individueel vervoer veel druk legt op de uitvoering van het vervoer. De opties voorin en direct kunnen het aantal individuele cliënten structureel laag houden. Bovendien maken de nieuwe vervoersopties combinaties met andere cliënten mogelijk, waardoor de vervoerder het vervoer efficiënter kan organiseren. Dit leidt tot een verruiming van de capaciteit op de weg en uiteindelijk een verbetering van het vervoer voor alle cliënten.

Bijlage 7: Afschrijvingstermijnen

Afschrijvingstermijnen per 1 januari 2015 bij woonvoorzieningen, als gevolg van artikel 20 van dit besluit

Voorziening

afschrijjvingstermijn

verbreden buitendeur

20 jaar

verbreden binnendeur nastelkozijn

20 jaar

verbreden binnendeur inmetselkozijn

20 jaar

verhogen toegangspad

20 jaar

verhogen + verbreden toegangspad

20 jaar

hellingbaan buiten staal recht

15 jaar

hellingbaan buiten staal met bordes

15 jaar

vlonder nabij toegangsdeur

7 jaar

vlonder balkon

15 jaar

douchevloer op afschot (anti-slip norm R11)

20 jaar

Slidex tot 5 m2

6 jaar

Slidex tot 10 m2

6 jaar

vervangen wandtegels

20 jaar

toiletbeugel opklapbaar 600 mm.

8 jaar

toiletbeugel opklapbaar 830 mm.

8 jaar

toiletbeugel opklapbaar 830 mm.

+ toiletrolhouder

8 jaar

beugel opklapbaar met statief 600 mm.

8 jaar

beugel opklapbaar met statief 830 mm.

8 jaar

beugel opklapbaar met statief 830 mm.

+ toilethouder

8 jaar

rolstoelspiegel bij wastafel

10 jaar

stoma-wastafel

10 jaar

wastafel onderrijdbaar

10 jaar

Renovatie badkamer (o.a.vervangen bad of hoge douchebak door seniorendouchebak of douche op afschot)

20 jaar

Keuken

 

keuken onderrijdbaar

10 jaar

hoekkeuken onderrijdbaar

10 jaar

keuken onderrijdbaar en verstelbaar

10 jaar

aanpassen keuken t.b.v. onderrijdbaarheid

(met losse onderkasten)

10 jaar

aanpassen keuken t.b.v. onderrijdbaarheid

(met onderblok)

10 jaar

verplaatsen keukenkast

10 jaar

Verticaal probleem

 

smetplank verwijderen

10 jaar

wand op verdieping verplaatsen

15 jaar

aanbrengen extra trapleuning

10 jaar

Voorziening

deurautomaat op buitendeur

10 jaar

deurautomaat voor grote belasting

10 jaar

binnendeurautomaat

10 jaar

schuifdeur met automaat

10 jaar

electrische voordeurontgrendeling

10 jaar

garagedeuropener

10 jaar

plaatsen schuifdeur met langehandel

10 jaar

aanleg wandcontactdoos binnen

15 jaar

aanleg wandcontactdoos buiten 10 m.

15 jaar

Vervoer/verplaatsen

 

scootersafe

15 jaar

scootmobiel

7 jaar

rolstoel

7 jaar

 


Noot
1

De in deze tabel opgenomen tijdsnormeringen bevatten de tijdsbesteding die direct gemoeid is met de directe zorg/handeling. Maar ook het binnen komen, gedag zeggen, handen wassen, zorgdossier kort inkijken of bijwerken en vertrekken (indirecte zorg).

Noot
2

Er is sprake van zeer ernstige gedragsproblematiek als op ten minste drie van de volgende vijf terreinen zware beperkingen zijn: oriëntatiestoornissen, stoornissen in psychisch functioneren, stoornissen op gebied van probleemgedrag/veiligheid, stoornissen in het psychisch (on)welbevinden en beperkingen in de sociale redzaamheid. Voor de objectivering van de zeer ernstige gedragsproblematiek is informatie van één ter zake deskundige gewenst.