Beleidsregels Individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015 Gemeente Meppel

Geldend van 01-08-2015 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Beleidsregels Individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015 Gemeente Meppel

College van burgemeester en wethouders van Meppel,

Gelet op artikel 36 van de Participatiewet, artikel 6 van de Re-integratieverordening Participatiewet Meppel 2015, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,

Besluit:

vast te stellen de Beleidsregels Individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015 Gemeente Meppel

Artikel 1. Uitzicht op inkomensverbetering

De volgende personen worden geacht uitzicht te hebben op inkomensverbetering, waardoor zij niet in aanmerking komen voor een individuele inkomenstoeslag. Daarbij wordt nadrukkelijk opgemerkt, dat op grond van artikel 4:84 Awb in het individuele geval ten gunste van de belanghebbende van het beleid afgeweken kan worden.

  • a.

    Personen die op de peildatum uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgen (BBL), studiefinanciering ontvangen op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 (WSF) of een tegemoetkoming ontvangen op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS);

  • b.

    Personen die tijdens de referteperiode een opleiding als bedoeld in het vorige lid hebben gevolgd.

  • c.

    Personen die in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens schending van een arbeids- of re-integratieverplichting, in verband met het betonen van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan of verwijtbaar werkloos zijn.

Artikel 2. Vaststelling hoogte inkomen

Bij de bepaling van het recht op individuele inkomenstoeslag is het voor wat betreft het inkomen niet van belang of dit is verkregen uit een uitkering of arbeid. Voor het recht op individuele inkomenstoeslag wordt geen andere invulling van het begrip inkomen gehanteerd dan voor het recht op algemene bijstand. Dit betekent dat de vrijgelaten middelen als bedoeld in artikel 31 lid 2 Participatiewet eveneens buiten beschouwing moeten blijven bij de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag

Artikel 3. Vermogenstoets

In artikel 36, lid 1 Participatiewet staat vermeld dat de vermogensgrenzen van artikel 34 Participatiewet van overeenkomstige van toepassing zijn. Deze grens geldt eveneens voor hen die een IOAW of IOAZ-uitkering of ander inkomen ontvangen. Dit betekent dat het hebben van een vermogen boven de vermogensgrens op de peildatum leidt tot afwijzing van de individuele inkomenstoeslag.

Artikel 4. Verblijf in het buitenland

Indien de periode van 36 maanden door een kort verblijf in het buitenland wordt onderbroken, staat dat toekenning van de individuele inkomenstoeslag niet in de weg. Wanneer het verblijf in het buitenland het gestelde in artikel 13, eerste lid, onder e, Participatiewet (de gebruikelijke vakantieduur) overschrijdt is dit geen reden, om het verzoek om individuele inkomenstoeslag af te wijzen.

Artikel 5. Gedetineerden

  • 1. Gedetineerden kunnen tijdens de periode van detentie niet in aanmerking komen voor de individuele inkomenstoeslag op grond van artikel 13 lid 1 sub a Participatiewet.

  • 2. Detentie in de referteperiode is niet invloed op het recht op een individuele inkomenstoeslag.

Artikel 6. Ex-asielzoekers

De uitkering op grond van de Vreemdelingenwet 2000 wordt beschouwd als een passende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, lid 1 Participatiewet (CRvB 16-09-1997, nr. 97/1609 ABW). Gelet op deze uitspraak brengt een redelijke wetsuitleg met zich mee, dat het inkomen over de referteperiode ook mag bestaan uit een toelage van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). Dit betekent, dat ex-asielzoekers die aan de voorwaarden voldoen in aanmerking komen voor de individuele inkomenstoeslag. Er is in de Participatiewet geen rechtsgrond opgenomen om de ex-asielzoeker uit te sluiten.

Artikel 7. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Individuele inkomenstoeslag 2015 Gemeente Meppel.

Artikel 8. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden de dag na publicatie in werking en werken terug tot en met 1 januari 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 30 juni 2015:
de secretaris, de burgemeester,

Toelichting

Algemeen

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij geen vooruitzicht hebben op inkomensverbetering. De gemeenteraad moet bij verordening nadere invulling geven aan de begrippen 'langdurig' en 'laag inkomen' en eveneens de hoogte van de langdurigheidstoeslag bepalen. Het college kan in beleidsregels aangeven wanneer er sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'.

De hieronder genoemde beleidsregels geven richting aan de uitvoering van de bevoegdheid die het college heeft op grond van artikel 36 Participatiewet en artikel 6 van de Verordening. De bevoegdheid tot vaststelling van deze beleidsregels ontleent het college aan artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 1

Door de zinsnede “geen uitzicht op inkomensverbetering” in artikel 36, eerste lid, Participatiewet wordt beoogd dat bepaalde groepen met uitzicht op inkomensverbetering, niet in aanmerking komen voor de individuele inkomenstoeslag. In de regelgeving is evenwel geen formele uitsluitingsgrond voor bepaalde groepen opgenomen. De intentie van de wetgever is om in beleidsregels vast te leggen dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief niet in aanmerking komen voor de individuele inkomenstoeslag.

Studerenden: voor studerenden geldt dat zij in staat worden geacht na afronding van

hun studie door werkaanvaarding een inkomensstijging te realiseren.

Tenzij vastgesteld kan worden dat er( medische) belemmeringen zijn dat er eerst na

geruime tijd zicht is op inkomensverbetering.

Personen die in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens schending van een arbeids- of re-integratieverplichting:

Een belanghebbende aan wie in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeids- of re-integratieverplichting heeft in beginsel geen zicht op inkomstenverbetering (zie ook CRvB 17-12-2013, nr. 12/83 WWB, ECLI:NL: CRVB:2013:2842). Het college beoordeelt in dergelijke gevallen niettemin telkens het uitzicht op inkomstenverbetering van belanghebbende als hij zijn verplichtingen niet zou hebben geschonden (zie ook Rechtbank Rotterdam 20-06-2013, nr. ROT 12/520, ECLI:NL:RBROT:2013:CA3895). Het enkele feit dat een belanghebbende zijn arbeids- of re-integratieverplichting heeft geschonden, vooronderstelt niet dat hij, als hij zijn verplichtingen niet had geschonden, wel uitzicht op inkomstenverbetering zou hebben gehad. Dit is mogelijk wel het geval indien belanghebbende een (goede) baan heeft laten lopen, maar als hij enkel onvoldoende heeft meegewerkt aan een re-integratieactiviteit, hoeft geen sprake te zijn van geen zicht op inkomstenverbetering. Daarom moet het college dit telkens individueel beoordelen.

Artikel 2

Wanneer de belanghebbende 36 maanden of langer voorafgaande aan de peildatum heeft geleefd van een WWB-uitkering of uitkering ingevolge de Participatiewet, hoeft hij geen bewijsstukken aan te leveren. Het recht op de individuele inkomenstoeslag kan worden vastgesteld op grond van de gegevens van de belanghebbende die aanwezig zijn bij de gemeente. In andere gevallen moet het inkomen van de belanghebbende gedurende de gehele referteperiode worden vastgesteld aan de hand van bewijsstukken van netto-inkomsten zoals afschriften bankrekening, loonstroken, jaaropgaven etc. Wanneer aan de belanghebbende in de voorgaande jaren een langdurigheidstoeslag of individuele inkomenstoeslag is toegekend, hoeft de belanghebbende alleen bewijsstukken van inkomsten aan te leveren van het jaar voorafgaande aan de peildatum.

Opgemerkt wordt het volgende. De noodzaak tot het opvragen van aanvullende of andere gegevens zal per aanvraag verschillen. Als de belanghebbende gedurende de referteperiode heeft gewerkt bij dezelfde werkgever of uitkering heeft ontvangen van dezelfde instantie, kan worden nagegaan of de aangeleverde gegevens overeenkomen met de gegevens op Suwinet. Bij iemand met wisselende inkomsten bij verschillende werkgevers of bij een zelfstandige, is dat al moeilijker. Het blijft mogelijk om in individuele gevallen op een alternatieve manier de inkomsten te verifiëren. De bewijslast ligt echter bij belanghebbende. Die moet aannemelijk maken dat hij gedurende de 36 maanden voorafgaande aan de peildatum heeft geleefd van een inkomen op de voor hem of haar geldende bijstandsnorm vermeerderd met 5%. Kan belanghebbende dat niet voldoende, dan wordt de aanvraag afgewezen.

Artikel 3

Om praktische redenen kan in beginsel volstaan worden met enkel een vermogenstoets op de peildatum. Indien echter vaststaat dat belanghebbende op enig moment in de referteperiode heeft beschikt over vermogen boven de vermogensgrens, heeft belanghebbende geen recht op een individuele inkomenstoeslag. Evenals onder de oude regeling bestaat geen recht op individuele inkomenstoeslag als belanghebbende op de peildatum over vermogen beschikt dat uitstijgt boven het vrij te laten bescheiden vermogen, als bedoeld in artikel 34 lid 2 onderdeel b van de participatiewet. Hoewel de tekst van artikel 36 lid 1 Participatiewet suggereert dat dit slechts op de peildatum zo is, geldt deze voorwaarde ook voor aanwezig vermogen tijdens de referteperiode (CRvB 19 februari 2008, LJN:BC5885). De vermogenstoets geldt daarom voor de gehele referteperiode. Evenals voor het begrip ‘inkomen’ geldt ook voor het begrip ‘vermogen’ dat dit slechts een grond kan zijn voor weigering als het vermogen tijdens de referteperiode daadwerkelijk beschikbaar was. Vermogen waarover men niet feitelijk kon beschikken telt niet mee. Beschikte men tijdens de referteperiode over een eigen woning en was de overwaarde zodanig dat daarmee de grens van het in de woning gebonden vrij te laten vermogen werd overschreden, dan is dat een grond voor weigering van de individuele inkomenstoeslag, mits de eigenaar vrijelijk over de overwaarde kon beschikken door hetzij de woning te verkopen, hetzij deze (verder) te bezwaren. Omdat het in de praktijk veelal gaat om bijstandsgerechtigden die bijstand ontvangen als lening onder verband van krediethypotheek, wordt meestal aangenomen dat zij niet over dit vermogen kunnen beschikken. Aan de toeslag die in dat geval verstrekt wordt, kan niet de verplichting worden verbonden dat daarvoor krediethypotheek wordt gevestigd of dat de toeslag wordt verstrekt onder verband van een bestaande krediethypotheek.

Vanwege de uitvoeringstechnische complicaties om vast te stellen wat het vermogen is geweest tijdens de referteperiode heeft de staatssecretaris van SZW er mee ingestemd dat slechts wordt vastgesteld wat het vermogen is geweest op de peildatum (in de extra verzamelbrief van de Staatssecretaris van SZW van december 2003, kenmerk: Intercom/ 2003/95835). Ook het vermogen in de vorm van een eigen woning wordt meegenomen en getoetst aan artikel 34 van de Participatiewet.

Artikelen 4

Er bestaat pas recht op de langdurigheidstoeslag als men op de peildatum in Nederland woonachtig is. Ook voor de individuele inkomenstoeslag geldt het territorialiteitsbeginsel. Dit geldt slechts voor de peildatum. Uitsluitingsgronden die zich tijdens de referteperiode voordoen belemmeren de aanspraak op individuele inkomenstoeslag niet.

Dit geldt niet als de bijstandsuitkering in de referteperiode is beëindigd of ingetrokken is geweest.

Artikel 5

Gedetineerden kunnen tijdens de periode van detentie niet in aanmerking komen voor bijstand (artikel 13 lid 1 onderdeel a Participatiewet). Dat geldt evenzeer voor de individuele inkomenstoeslag. Is belanghebbende op de peildatum gedetineerd, dan kan hij niet in aanmerking komen voor de individuele inkomenstoeslag. Is de gedetineerde gehuwd, dan kan aan de achterblijvende gezinsleden wel individuele inkomenstoeslag worden toegekend. Evenals voor algemene en periodieke bijzondere bijstand geldt de uitsluitingsgrond van artikel 13 lid 1 onderdeel a Participatiewet niet voor de achterblijvende gezinsleden. Als belanghebbende op de peildatum niet gedetineerd is maar dat tijdens de referteperiode wel is geweest, geldt dat uitsluitingsgronden die zich tijdens de referteperiode voordoen de aanspraak op individuele inkomenstoeslag niet belemmeren.

Artikel 6

Nederlanders en daarmee gelijkgestelde personen kunnen aanspraak maken op bijstand (artikel 11 Participatiewet). Dit geldt ook voor de individuele inkomenstoeslag.

Personen die om een individuele inkomenstoeslag verzoeken, moeten in ieder geval op de peildatum Nederlander zijn of daarmee gelijkgesteld (artikel 11 leden 2 en 3 Participatiewet).

Als de vreemdeling op de peildatum wel met een Nederlander gelijkgesteld is, maar niet gedurende de volledige referteperiode, dan zijn de uitsluitingsgronden van artikel 13 Participatiewet niet op de individuele inkomenstoeslag van toepassing. Dit geldt slechts voor de peildatum. Uitsluitingsgronden die zich tijdens de referteperiode voordoen belemmeren de aanspraak op individuele inkomenstoeslag niet.

Artikel 7 tot en met 8

Deze artikelen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.