Uitvoeringsregels Participatiewet 2015

Geldend van 08-08-2015 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Uitvoeringsregels Participatiewet 2015

College van burgemeester en wethouders van Meppel,

Gelet op titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht,

Besluiten:

vast te stellen de Uitvoeringsregels Participatiewet 2015

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Wet op de huurtoeslag.

Hoofdstuk 2 Beleidsregels

Artikel 2 Inlichtingenplicht

Relevant wetsartikel artikel 17 lid 1 Participatiewet: de belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.

Het college verstaat uit onverwijld uit eigen beweging, dat de belanghebbende informatie die van belang is voor de (voortzetting) van de bijstand, de bedoelde informatie zo spoedig mogelijk meldt, doch uiterlijk meldt vóór de eerstvolgende maandbetaling op een mutatie of rechtmatigheidsformulier, gerekend vanaf het moment waarop zich het te melden feit zich heeft voorgedaan, dan wel kenbaar werd voor belanghebbende.

Artikel 3 Herziening maatregelen (inkeerregeling)

Relevant wetsartikel artikel 18 lid 11 Participatiewet: Op verzoek van de belanghebbende die een maatregel is opgelegd kan het college de verlaging herzien zodra uit de houding en de gedraging van belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij de verplichtingen bedoeld in artikel 18 lid 4 Participatiewet ( geüniformeerde arbeidsverplichtingen) nakomt.

  • 1.

    Het college herziet verlaging op verzoek van belanghebbende indien een maatregel is opgelegd van 100% van de bijstandsnorm met een duur van twee maanden of langer als belanghebbende aan kan tonen dat de verplichting alsnog wordt nagekomen.

  • 2.

    De herziening heeft betrekking op het gedeelte van de maatregel met ingang van de tweede maand waarop deze is ingegaan.

  • 3.

    Het college ziet af van herziening van de maatregel als het de volgende gedragingen betreft:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid en

    • b.

      het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 4 Bestuurlijke boete

Relevant wetsartikel artikel 18a lid 4 Participatiewet: het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met een schriftelijke waarschuwing indien geen sprake is van een benadelingsbedrag bij overtreden van de inlichtingenverplichting.

  • 1.

    Het college volstaat met een schriftelijke waarschuwing indien geen sprake is van een benadelingsbedrag bij overtreden van de inlichtingenverplichting, tenzij het niet na behoren nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven als:

    • a.

      In alle situaties als er geen sprake is van een benadelingsbedrag:

    • b.

      Belanghebbende uit eigen beweging alsnog binnen een maand de juiste inlichtingen verstrekt en verrekening van teveel uitbetaalde bijstand binnen een periode van zes maanden mogelijk is.

    • c.

      Belanghebbende verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden die tot het normale levenspatroon behoren en emotioneel zo ontwrichtend waren dat het hem niet valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt.

    • d.

      Belanghebbende verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet valt aan te rekenen.

Artikel 5 Hoogte bestuurlijke boete.

Relevant wetsartikel is 18a Participatiewet: de boete is 100% van het benadelingsbedrag.

Naar aanleiding van een uitspraak van de Centrale raad van beroep d.d. 24 november 2014 en de reactie van de Minister van Sociale zaken Werkgelegenheid ( brief van 16 december 2014) is de lijn dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van het geval.

  • 1.

    De boete is 50% van het benadelingsbedrag zoals is omschreven in artikel 18a lid 2 van de Participatiewet als er sprake is van geen verhoogde of verminderde verwijtbaarheid.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 is de boete 100% van het benadelingsbedrag als opzet is bewezen.

    • a.

      Opzet is het willens en wetens handelen of nalaten. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijke opzet. Onder voorwaardelijke opzet wordt verstaan het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat de beboetbare gedraging wordt begaan

    • b.

      Van opzet is in ieder geval sprake als belanghebbende er vooraf schriftelijk specifiek op is gewezen bepaalde verplichting(en) ingevolge artikel 17 lid 1 Participatiewet na te komen en naderhand deze verplichting(en) niet nakomt en

    • c.

      het belanghebbende volkomen duidelijk moet zijn dat het niet nakomen van die verplichting(en) van invloed is op de te verlenen bijstand en dit kan leiden tot een boete

  • 3.

    in afwijking van lid 1 is de boete 75% van het benadelingsbedrag als grove schuld is bewezen.

    • a.

      Grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid. Bij grove schuld had belanghebbende redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg heeft dat teveel/ten onrecht bijstand wordt ontvangen.

    • b.

      Van grove schuld is in ieder geval sprake als belanghebbende er schriftelijk op is gewezen verplichtingen ingevolge artikel 17 lid 1 Participatiewet na te komen en naderhand deze verplichtingen niet nakomt en

    • c.

      het belanghebbende redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat het niet nakomen van deze verplichtingen van invloed is op de te verlenen bijstand en dit kan leiden tot een boete.

  • 4.

    In afwijking van lid 1 is de boete 25% van het benadelingsbedrag als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

    • a.

      van verminderde verwijtbaarheid is in ieder geval sprake als belanghebbende naderhand alsnog uit eigen beweging binnen drie maanden de juiste informatie verstrekt.

    • b.

      de belanghebbende verkeerde in onvoorzienbare en ongewenste omstandigheden die tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenplicht te voldoen, maar emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt.

    • c.

      de belanghebbende verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen.

  • 5.

    In afwijking van lid 1 is de boete 25% van het benadelingsbedrag als de omstandigheden van persoon en gezin daartoe aanleiding geven en het gezin daardoor onevenredig hard wordt getroffen.

  • 6.

    Afwijkende bepaling ten aanzien vaststelling benadelingsbedrag naar aanleiding van ontvangen signalen via externe bronnen.

    • a.

      het benadelingsbedrag is de ten onrechte of teveel ontvangen bijstand tot en met maximaal zes weken nadat het signaal door de gemeente is ontvangen.

Artikel 6 Kostendelersnorm artikel 22a Participatiewet (kamerverhuur en onderverhuur)

In dit artikel worden nadere regels gesteld ten aanzien van de commerciële prijs bij kamerhuur of onderverhuur.

  • 1.

    Het college verstaat onder commerciële prijs van kamerverhuur of onderverhuur

    een prijs van € 300,00 per maand.

  • 2.

    Het in lid 1 genoemde bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd.

  • 3.

    De prijs genoemd in lid 1 is met inbegrip van kosten gas, water en licht.

  • 4.

    de beoordeling of er sprake is van een commerciële prijs kan achterwege blijven

    als een kamer wordt gehuurd van een commercieel kamerverhuurbedrijf.

Artikel 7 Kostendelersnorm artikel 22a Participatiewet (kostganger en kostgeverschap

In dit artikel worden nadere regels gesteld ten aanzien van commerciële prijs bij kostganger en kostgeverschap.

  • 1.

    Het college verstaat onder commerciële prijs van kostgangerschap een prijs van

    € 500,00 per maand.

  • 2.

    Het in lid 1 genoemde bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd.

Artikel 8 Verlaging wegens onderverhuur of kostgeverschap (artikel 33 lid 4 Participatiewet)

  • 1. Indien sprake is van het hebben van één kostganger en of het verhuren van één

    kamer en of het onderverhuren aan één persoon wordt per kostganger,

    onderhuurder een verlaging toegepast van 10% van de norm gehuwden zoals

    deze in artikel 21 sub a van de Participatiewet is genoemd.

  • 2. Indien sprake is van het hebben van twee kostgangers en of het verhuren van twee kamers en of het onderverhuren aan twee personen, wordt een verlaging toegepast van 20% van de norm gehuwden zoals deze in artikel 21 sub a van de Participatiewet is genoemd.

  • 3. Indien sprake is van meer dan twee kostgangers of meer dan twee kamers worden verhuurd of aan meer dan twee personen onderverhuur plaatsvindt, dan wordt geen inkomstenkorting toegepast op de uitkering op grond van de Participatiewet maar wordt belanghebbende aangemerkt als zelfstandige op grond van het Besluit Zelfstandigen 2004.

Artikel 9 Eisen aan te overleggen overeenkomst

  • 1. Een schriftelijke overeenkomst als bedoeld in artikel 22a, lid 4 en 5 van de Participatiewet wordt als zodanig slechts aangemerkt indien de overeenkomst de volgende onderdelen bevatten:

    • -

      naam-, adres- en woonplaatsgegevens van beide partijen;

    • -

      aanduiding van de ruimte;

    • -

      de ingangsdatum;

    • -

      het overeengekomen bedrag;

    • -

      de wijze van betaling;

    • -

      de looptijd van de overeenkomst;

    • -

      jaarlijkse indexering, huurverhoging.

  • 2. Onverminderd de onderdelen van de overeenkomst genoemd in lid 1 geldt in geval van kostgangers aanvullend:

    • -

      dat in de overeenkomst dient te zijn opgenomen welke diensten in de overeenkomst zijn begrepen;

    • -

      dat in de overeenkomst dient te zijn opgenomen welke ruimten de kostganger mag gebruiken.

Artikel 10 Eisen aan overleggen van bewijzen van betaling commerciële prijs

Alleen indien is voldaan aan de volgende vereisten acht het college voldaan aan het vereiste van een deugdelijk bewijs van betaling als bedoeld in artikel 22a, lid 4 en 5 van de Participatiewet, van de overeengekomen commerciële prijs:

  • a.

    een kopie van het dagafschrift van betaling via bankrekening indien betaling via

    bank geschiedt;

  • b.

    een kwitantie voorzien van handtekening van betaling bij contante betaling of;

  • c.

    een schriftelijke overeenkomst waarbij zowel huurder als verhuurder, kostgangeren kostgever deze hebben ondertekend waarin de datum van betaling is opgenomen en de aanduiding dat de betaling contant is geweest.

Artikel 11 Wijziging norm bij opname in inrichting (artikel 23 Participatiewet)

  • 1. Bij (verwacht) definitief verblijf in een inrichting of een verblijf langer dan zes maanden wijzigt de norm vanaf datum opname in de norm zoals die geldt volgens artikel 23 Participatiewet.

  • 2. Bij een (verwacht) verblijf korter dan 6 maanden wijzigt de norm zoals die geldt volgens artikel 23 Participatiewet na 2 maanden vanaf datum opname.

Artikel 12 Verlaging wegens woonsituatie (artikel 27 Participatiewet)

Indien sprake is van lagere algemene bestaanskosten dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie als bedoeld in artikel 27 van de Participatiewet verlaagt het college de uitkering in het kader van de Participatiewet met het minimale eigen aandeel in de huur bij berekening huurtoeslag.

Artikel 13 Middelen ( artikel 31 lid 1 Participatiewet)

  • 1. Tot de middelen worden gerekend de middelen waar belanghebbende en zijn gezin feitelijk over kan beschikken.

  • 2. Ook tot de middelen gerekend middelen waar belanghebbende en zijn gezin redelijkerwijs kan beschikken zoals:

    • a.

      roerende zaken ( auto, caravan, camper en motor);

    • b.

      onroerende zaken ( 2e woning, stacaravan);

    • c.

      spaartegoeden die voor een bepaalde tijd vaststaan;

    • d.

      afkoopwaarde koopsompolis;

    • e.

      afkoopwaarde lijfrenteverzekering;

    • f.

      afkoopwaarde kapitaalverzekering.

  • 3. Tot de middelen worden ook gerekend heffingskortingen die belanghebbende van de belastingdienst ontvangt, ook als daar feitelijk geen recht op is.

  • 4. De inkomensafhankelijke combinatie korting kan indien het totaal van de eigen middelen inclusief de combinatiekorting lager is dan de bijstandsnorm worden verrekend of teruggevorderd na ontvangst van de definitieve aanslag inkomstenbelasting.

Artikel 14 Middelen ( artikel 31 lid 2 Participatiewet)

  • 1. Niet tot de middelen worden gerekend giften of schenkingen ( artikel 31 lid 2 sub m Participatiewet) als:

    • a.

      een gift of schenking tot maximaal € 2.500,00 per kalenderjaar.

    • b.

      een gift of schenking ter aflossing van een schuld van belanghebbende.

    • c.

      een gift of schenking voor betaling van een studie of rijbewijs.

    • d.

      een gift of schenking voor aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen.

  • 2. Bij een gift of schenking zoals genoemd in lid 1 sub a hoger dan € 2.500,00 wordt het meerdere als inkomen op de uitkering in mindering gebracht.

  • 3. Niet tot de middelen worden gerekend een materiële schadevergoeding voor vervanging van goederen als gevolg van schade of verlies of in verband met vergoeding van specifieke kosten.

  • 4. In afwijking van lid 3 wordt een materiële schadevergoeding ter derving van inkomsten tot de middelen gerekend.

  • 5. Een immateriële schadevergoeding ter compensatie van ondervonden leed wordt niet tot de middelen gerekend.

Artikel 15 Vermogen (artikel 34 Participatiewet)

  • 1.

    • 1.

      Niet tot het vermogen wordt gerekend de waarde van een begrafenis of crematieverzekering.

    • 2.

      Niet tot de middelen wordt gerekend een reservering voor een begrafenis of crematie als:

      • a.

        het bedrag uitsluitend bestemd is voor de kosten van uitvaart en gestort is op een speciale bankrekening.

  • 1. Niet tot het vermogen wordt gerekend de waarde van een begrafenis of crematieverzekering.

  • 2. Niet tot de middelen wordt gerekend een reservering voor een begrafenis of crematie als:

    • a.

      het bedrag uitsluitend bestemd is voor de kosten van uitvaart en gestort is op een speciale bankrekening.

    b het bedrag niet tussentijds kan worden opgenomen en

    • c.

      het bedrag alleen bij overlijden kan worden opgenomen door een aangewezen gemachtigde of partner.

    • d.

      het gereserveerde bedrag niet bovenmatig hoog is ( een vergelijking met de bedragen genoemd in de prijzengids NIBUD.

  • 3. Niet tot het vermogen wordt gerekend de waarde van een auto of brommobiel als:

    a. de auto of brommobiel als gevolg van een handicap van een van de gezinsleden nodig is om te kunnen participeren of

    • b.

      de auto of brommobiel bijdraagt tot arbeidsinschakeling of

    • c.

      de dagwaarde van de auto of brommobiel niet hoger is dan € 5.000,00.

  • 4. Indien de dagwaarde van de auto of brommobiel hoger is als € 5.000,00 wordt het meerdere bij de vermogensvaststelling in aanmerking genomen.

  • 5. Schulden worden bij de beoordeling van het vermogen in aanmerking genomen mits deze aangetoond kunnen worden middels een deugdelijk contract en betalingsbewijzen waaruit blijkt dat er sprake is van een terugbetalingsverplichting.

Artikel 16 Interen van vermogen

  • 1. Interen betekent het op verantwoorde wijze besteden van het teveel aan vermogen. Binnen redelijke grenzen mag belanghebbende zijn levenspatroon daarbij voortzetten.

  • 2. Onder verantwoorde wijze en binnen redelijke grenzen wordt verstaan:

    • a.

      belanghebbende mag maandelijks anderhalf de bijstandsnorm uitgeven.

    • b.

      kosten die noodzakelijk zijn en verantwoord kunnen worden, worden buiten de interingsnorm gehouden.

  • 3. Voor zover mogelijk wordt belanghebbende vooraf uitleg gegeven over de richtlijnen die de gemeente hanteert.

Artikel 17. Richtlijnen werkzaamheden op bescheiden schaal als zelfstandige (marginaal zelfstandige)

  • 1. Mits voldaan wordt aan alle onderstaande voorwaarden kan het uitkeringsgerechtigde worden toegestaan om met behoud van uitkering werkzaamheden als zelfstandige op bescheiden schaal te verrichten

    • a.

      uitkeringsgerechtigde kan niet of komt niet in aanmerking voor een voorliggende voorziening w.o. ook het Bijstandsbesluit zelfstandigen 2004 en

    • b.

      het niet gaat om activiteiten of soortgelijke activiteiten die voorheen als zelfstandige werden verricht en

    • c.

      uitkeringsgerechtigde vraagt vooraf toestemming bij de gemeente om de werkzaamheden te mogen verrichten en

    • d.

      de werkzaamheden nemen gemiddeld niet meer dan 23,5 uur (1225 uur per jaar) in beslag en

    • e.

      de werkzaamheden mogen directe inschakeling in arbeid niet belemmeren en

    • f.

      aan de verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling moet onverkort worden voldaan en

    • g.

      er moet worden voldaan aan de wettelijke vestigingseisen en

    • h.

      uitkeringsgerechtigde dient de in de branche gebruikelijke tarieven te hanteren in verband met concurrentievervalsing en

    • i.

      uitkeringsgerechtigde mag geen langdurige contracten of verplichtingen aangaan opdat de werkzaamheden per direct kunnen worden beëindigd bij arbeidsinschakeling en

    • j.

      de werkzaamheden moeten een inkomen opleveren.

Artikel 18. Aanvullende bepalingen werkzaamheden op bescheiden schaal

  • 1. Naast de voorwaarden zoals genoemd in artikel 16 gelden de volgende

    bepalingen:

    • a.

      de marginaal zelfstandige kan geen beroep doen op een voorbereidingskrediet en

      of begeleiding en

    • b.

      de marginaal zelfstandige komt niet in aanmerking voor een bedrijfskrediet.

Artikel 19. Verantwoording werkzaamheden en inkomsten uit werkzaamheden op bescheiden schaal als zelfstandige

  • 1. Om te kunnen vaststellen of er sprake is van werkzaamheden op bescheiden schaal en de inkomsten op juiste wijze verantwoord worden dient een deugdelijke boekhouding te worden gevoerd.

  • 2. Een deugdelijke boekhouding/administratie dient tenminste aan de volgende eisen te voldoen:

    • a.

      kasboek (kassabonnen) en

    • b.

      in- en verkoopboek en

    • c.

      bankafschriften en

    • d.

      ontvangen en verzonden facturen ( tevens BTW verplichtingen)

    • e.

      afgesloten contracten en overeenkomsten en

    • f.

      urenverantwoording.

Artikel 20 Verrekening en vaststelling inkomsten bij werkzaamheden op bescheiden schaal als zelfstandige.

  • 1. De geschatte inkomsten worden maandelijks op het rechtmatigheidsformulier vermeld en op de uitkering in mindering gebracht.

  • 2. Bij beëindiging/intrekking van de uitkering of na afloop van het kalenderjaar worden de inkomsten binnen drie maanden vastgesteld na overlegging van de boekhouding.

  • 3. Eventueel nog niet verrekende inkomsten worden alsnog met de uitkering verrekend op grond van artikel 58 lid 4 Participatiewet cq teruggevorderd van belanghebbende op grond van artikel 58 lid 2 sub e of f Participatiewet.

  • 4. Bij de vaststelling van de netto inkomsten wordt het forfaitaire percentage gehanteerd conform het Bijstandsbesluit zelfstandigen 2004 gehanteerd.

  • 5. De directe dat wil zeggen kosten die te herleiden zijn tot de werkzaamheden of het product en aangetoond kunnen worden middels overlegging van bewijsstukken worden in aanmerking genomen.

  • 6. Voor aantoonbare kosten in verband met gebruik van de eigen auto in relatie tot de activiteiten wordt een bedrag van € 0,19 per gereden kilometer in aanmerking genomen.

  • 7. Niet tot de kosten worden gerekend indirecte kosten zoals;

    • a.

      afschrijvingen en

    • b.

      kosten van bedrijfsleningen en

    • c.

      personeelskosten.

Artikel 21. Aanvraag en ingangsdatum uitkering (artikel 41 Participatiewet)

  • 1. Tenzij wettelijk anders bepaald meldt degene die een uitkering wil aanvragen zich bij het UWV.

  • 2. Na melding bij het UWV meldt belanghebbende zich zo spoedig mogelijk dat wil zeggen binnen vijf werkdagen bij de gemeente voor het indienen van de aanvraag.

  • 3. In afwijking van lid 2 geldt ten aanzien van jongeren zoals bedoeld in artikel 41 lid 4 Participatiewet dat belanghebbende de aanvraag zo spoedig mogelijk dat wil zeggen binnen vijf werkdagen na afloop van de zoekperiode de aanvraag indient bij de gemeente.

  • 4. In afwijking van lid 2 geldt dat als belanghebbende na afwijzing van een aanvraag uitkering Werkloosheidswet een beroep op bijstand doet de aanvraag binnen vijf werkdagen na dat de afwijzing is ontvangen zich bij de gemeente meldt voor het indienen van de aanvraag.

  • 5. Lid 4 is niet van toepassing als de aanvraag om een uitkering buiten behandeling is gelaten omdat belanghebbende zijn inlichtingenplicht niet of onvoldoende is nagekomen.

  • 6. De ingangsdatum van de uitkering is de datum waarop het recht ontstaat, maar is niet eerder dan de meldingsdatum bij het UWV.

  • 7. Wordt de aanvraag na vijf werkdagen datum melding bij het UWV of na vijf werkdagen na afloop van de zoekperiode bij de gemeente ingediend dan is de ingangsdatum de datum waarop het recht ontstaat maar niet eerder als de aanvraag bij het college wordt ingediend.

  • 8. In afwijking van lid 4 tot en met 7 is bijstand met terugwerkende kracht mogelijk als er sprake is van bijzondere omstandigheden of zeer dringende redenen.

    • a.

      van bijzondere omstandigheden is o.a. sprake als belanghebbende redelijkerwijs niet in staat is zich tijdig bij het UWV te melden of de aanvraag tijdig in te dienen bij de gemeente.

Artikel 22 Geldlening en borgtocht. (artikel 48 Participatiewet)

  • 1. Bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.

    • a.

      redelijkerwijs is dat naar verwachting de middelen in het desbetreffende kalenderjaar worden ontvangen of

    • b.

      de middelen naar verwachting binnen zes maanden na ingangsdatum van de uitkering worden ontvangen.

  • 2. Bijstand wordt verstrekt in de vorm van een geldlening indien de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als:

    • a.

      zeer dringende redenen daartoe noodzaken (artikel 16 Participatiewet)

  • 3. In afwijking van lid 2 wordt de bijstand om niet verstrekt als er binnen een periode van 36 maanden geen reële aflossingsmogelijkheden zijn.

  • 4. Bijstand wordt verleend in de vorm van borgtocht (garantstelling) als:

    • a.

      het een lening betreft die is afgesloten bij de Gemeenschappelijke Kredietbank en

    • b.

      het college de noodzaak en de hoogte van de te verlenen bijstand heeft vastgesteld en

    • c.

      er sprake is van echtscheiding of een tijdelijke verblijfsvergunning.

  • 5. de duur van de borgstelling/garantstelling is beperkt tot de duur dat de echtscheiding in het GBA is ingeschreven of een definitieve vergunning tot verblijf is verleend.

Artikel 23 Eigen woning (geldlening onder verband van krediethypotheek artikel 50 Participatiewet)

  • 1. De geldlening bedraagt ten hoogste de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en de vermogensvrijlating zoals genoemd in artikel 34 lid 2 sub d Participatiewet.

  • 2. De algemene bijstand voor de belanghebbende die eigenaar is van een woning heeft de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek indien de overwaarde van de woning zoals vastgesteld is in lid 1 hoger is dan € 10.000,00.

  • 3. Indien in de situatie als bedoeld in het tweede lid niet mogelijk is een hypotheek te vestigen dan wordt pandrecht gevestigd.

  • 4. Als de algemene bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek als bedoeld in het tweede lid, wordt daartoe gerekend:

    • a.

      de kosten van de hypotheekakte en inschrijving in het hypotheekregister en/of

    • b.

      het opmaken van de akte van pandrecht, inschrijving van het pandrecht in de registers van de Inspectie der Registratie en Successie van de Belastingdienst en

    • c.

      eventuele taxatiekosten van de woning om de hoogte van de geldlening te kunnen vaststellen.

  • 5. De eventuele uitkering voor de kosten genoemd in lid 4 sub c wordt aangemerkt als bijzondere bijstand.

  • 6. Als de verwachting bestaat dat de woning binnen een korte tijd verkocht kan worden, dan kan onder toepassing van artikel 48, tweede lid, sub a Participatiewet de bijstand in de vorm van een geldlening worden verstrekt.

  • 7. Bij verlening van de algemene bijstand onder verband van hypotheekrecht of pandrecht wordt aan de belanghebbende telkens de verplichting opgelegd dat hij meewerkt aan de vestiging van de hypotheek of het stil pandrecht.

  • 8. Het niet verlenen van medewerking zoals genoemd in het lid 7 heeft tot gevolg dat de in de vorm van een geldlening verleende uitkering wordt teruggevorderd.

  • 9. Ter vaststelling van de waarde wordt uitgegaan van de WOZ-waardebeschikking die in het kader van de Wet waardering onroerende zaken jaarlijks aan de eigenaar wordt uitgereikt.

  • 10. Op verzoek van belanghebbende kan in afwijking van lid 9 als naar het oordeel van de belanghebbende de waarde geen recht doet aan de huidige waarde een taxatie plaats vinden door een taxateur voor onroerende zaken die door het college in overeenstemming met de belanghebbende wordt aangewezen.

  • 11. Naast de gebruikelijke bedingen worden de volgende voorwaarden in de hypotheekakte of akte van pandrecht opgenomen:

    • a.

      de aflossing van de geldlening vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandsverlening en vindt maandelijks plaats.

    • b.

      het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van een jaar vastgesteld overeenkomstig de draagkrachtbepalingen voor bijzondere bijstand zoals opgenomen in de beleidsregels bijzondere bijstand.

    • c.

      indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven stelt het college, zo nodig tussentijds, het maandbedrag op een lager dan wel hoger bedrag vast.

    • d.

      bij een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm is geen aflossing verschuldigd.

    • e.

      indien belanghebbende tijdens de aflossingsperiode in verzuim is met het voldoen van de vastgestelde aflossingen, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar.

    • f.

      eventuele kosten met betrekking tot invordering ( deurwaarderskosten) komen te laste van belanghebbende.

  • 12. Verkoop woning.

    • a.

      bij verkoop, overdracht of bij vererving van de woning, en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond afgelost.

    • b.

      indien bij verkoop van de woning op basis van waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening, wordt het verschil kwijtgescholden.

  • 13. 13 Tussentijdse herbeoordeling geldlening.

    a. gedurende de periode van bijstandsverlening vindt herbeoordeling van de hoogte van de geldlening plaats indien de WOZ-waarde van de woning met tenminste 50 procent is gestegen ten opzichte van de WOZ-waarde van de woning ten tijde van de verstrekking van de geldlening dan wel vaststelling van de krediethypotheek.

    • b.

      indien de situatie als omschreven in lid 13 sub a zich voordoet , wordt onder toepassing van deze richtlijnen een nieuwe geldlening verstrekt.

  • 14. Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandsverlening wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek of akte van pandrecht.

  • 15. Aan belanghebbende wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de geldlening.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 24: Inwerkingtreding

De beleidsregels treden acht dagen na publicatie in werking en werken terug tot 1 januari 2015. De beleidsregels vervangen de beleidsregels zoals die in handreiking WWB 2014 zijn opgenomen.

Artikel 25: Citeertitel

De beleidsregels worden aangehaald als beleidsregels Participatiewet gemeente Meppel 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 30 juni 2015:
De secretaris, de burgemeester,

Toelichting beleidsregels Participatiewet 2015

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2: inlichtingenplicht.

Zij die een uitkering of een tegemoetkoming ontvangen in het kader van de Participatiewet ontvangen zijn verplicht desgevraagd of uit eigener beweging de gemeente mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden die van belang kunnen zijn voor op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.

De verplichtingen worden in het besluit tot toekenning van de bijstand opgenomen.

Daarnaast zijn uitkeringsgerechtigden verplicht eventuele wijzigingen te vermelden op het rechtmatigheidsformulier of wijzigingsformulier. Onder onverwijld wordt verstaan dat de wijziging in ieder geval wordt doorgegeven voor de eerstvolgende maandbetaling.

Een schending van de informatieplicht kan leiden tot een terugvordering en boeteoplegging.

Artikel 3: Herziening maatregelen ( inkeerregeling)

Een opgelegde maatregel is in beginsel bedoeld als middel tot gedragsbeïnvloeding en dus als prikkel voor de betrokkene om zijn gedrag bij te stellen in de door het college gewenste richting.

Voor de in de Participatiewet nieuw geïntroduceerde geüniformeerde arbeidsverplichtingen is een aparte inkeerregeling opgenomen in artikel 18 lid 11 van de wet. Indien er een maatregel is opgelegd van 100% met een duur van twee maanden of langer, kan belanghebbende een verzoek doen om de maatregel te herzien.

Herziening is mogelijk zodra uit houding en gedragingen van de belanghebbende blijkt dat dat hij de geüniformeerde arbeidsverplichting alsnog nakomt. Bij het weigeren of niet behouden van passende arbeid is dit niet mogelijk. In deze situaties is een herziening van de maatregel niet mogelijk.

Artikel 4: Bestuurlijke boete

De Wet handhaving en sanctiebeleid in de sociale zekerheid (Fraudewet) die op 1 januari 2013 in werking is getreden verplicht de gemeente om bij schending van de informatieplicht ( artikel 17 lid 1 Participatiewet) een boete op te leggen. In dit artikel is opgenomen in welke situaties kan worden afgezien van het opleggen van een boete of kan worden volstaan met een waarschuwing.

Artikel 5: Hoogte bestuurlijke boete

In de Fraudewet is opgenomen dat de hoogte van de boete gelijk is aan het benadelingsgesprek ( 100%).

Op 24 november 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep een uitspraak gedaan over de Fraudewet. Deze heeft grote gevolgen voor de uitvoeringspraktijk. In de verzamelbrief d.d. 16 december 2014 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt aangegeven te handelen in lijn met deze uitspraak.

De conclusie is dat een boete van 100% en 75% van het benadelingsbedrag slechts opgelegd kan worden wanneer er sprake is van opzet of grove schuld.

In alle andere situaties is de boete 50% van het benadelingsbedrag, daarnaast moet worden meegewogen de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de persoon of het gezin. Een lagere boete is dan ook mogelijk.

Voor wat betreft uitleg van de begrippen opzet en grove schuld is aansluiting gezocht bij de belastingwetgeving. Over het algemeen zal een boete worden opgelegd van 50% van het benadelingsbedrag.

In lid 6 van dit artikel is een afwijkende bepaling opgenomen over de vaststelling van het benadelingsbedrag. Dit om te voorkomen dat door het te laat afhandelen van signalen die o.a. van het Inlichtingenbureau worden ontvangen het benadelingsbedrag hoog oploopt.

Artikel 6: Kostendelersnorm artikel 22a Participatiewet ( kamerverhuur en onderverhuur)

In artikel 22a lid 4 sub b en c worden de situaties beschreven waarbij er sprake is van kamerhuur en kamerverhuur en de kostendelersnorm niet van toepassing is.

Het bedrag wat onder een commerciële prijs wordt verstaan wordt vastgesteld op minimaal € 300,00 per maand. Dit bedrag is inclusief gas water en licht.

Als het een pand betreft waar op commerciële basis meerdere kamers verhuurd worden kan een beoordeling over het al dan niet betalen van een commerciële prijs achterwege blijven.

Artikel 7:Kostendelersnorm artikel 22a Participatiewet ( kostganger en kostgever)

Zie hierbij de toelichting bij artikel 4. In dit artikel wordt gesproken over kostganger en kostgever. Onder een commerciële prijs wordt verstaan een bedrag van € 500,00 per maand.

Artikel 8: Verlaging wegens onderverhuur en kostgeverschap.

In dit artikel is opgenomen met welk bedrag de uitkering wordt verlaagd als belanghebbende inwoning heeft van een kamerhuurder of kostganger.

Ongeacht de hoogte van de opbrengst van de huur of de vergoeding die van de kostganger wordt ontvangen, vindt een verlaging op de uitkering plaats van 10% van de norm gehuwden ( artikel 21 sub b Participatiewet).

De verlaging is 20% van de norm gehuwden ( artikel 21 sub b Participatiewet) als er sprake is van verhuur van twee kamers of verhuur aan twee personen en bij twee kostgangers. Hiermede wordt uitvoering gegeven aan artikel 33 lid 4 Participatiewet.

Indien aan meerdere ( meer dan twee) kamers worden verhuurd of meerdere kostgangers inwonend zijn wordt belanghebbende als zelfstandige aangemerkt.

Artikel 9. Eisen aan te overleggen overeenkomst.

In dit artikel wordt aangegeven aan welke eisen een huurcontract of contract met een kostganger moet voldoen.

Artikel 10: Eisen aan te overleggen bewijzen van betaling commerciële prijs.

Belanghebbende dient zowel bij aanvraag als tussentijds aan te tonen dat er een commerciële prijs betaald wordt.

Artikel: 11: Wijziging norm bij opname in een inrichting

Bij opname of verblijf in een inrichting genoemd in artikel 1 sub f van de Participatiewet is de norm artikel 23 van toepassing. Deze norm is altijd van toepassing bij een definitief of verwacht verblijf van zes maanden of langer. Om te voorkomen dat bij kortdurende en tijdelijke opname de norm steeds aangepast moet worden kan de bijstand gedurende maximaal twee maanden ongewijzigd worden voortgezet.

In aanvulling op de norm artikel 23 is bijzondere bijstand voor de vaste lasten mogelijk als deze door belanghebbende verschuldigd zijn.

De regels die hiervoor gelden zijn terug te vinden in de beleidsregels bijzondere bijstand.

Artikel 12: Verlaging wegens woonlasten

Als belanghebbende ( hoofdbewoner) geen huur of hypotheekrente verschuldigd is vindt er een verlaging plaats op de uitkering omdat belanghebbende lagere kosten heeft dan in de bijstandsnorm is voorzien.

De uitkering wordt verlaagd met een vast bedrag zijnde de minimale eigen aandeel in de huur bij berekening van huurtoeslag.

Bij een lage huur of lage hypotheekrente vindt er geen verlaging plaats.

Artikel 13: Middelen

Op de algemene bijstand worden alle middelen waarover belanghebbende feitelijk kan beschikken in mindering gebracht. Dit is bijvoorbeeld loon, uitkering, pensioen en alimentatie.

In lid 2 worden genoemd middelen waarover belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken. Dit is geen limitatieve opsomming. De middelen worden naar gelang hun aard gerekend tot het inkomen of tot het vermogen. Eventuele kosten of boetes van afkoop komen voor rekening van belanghebbende. In lid 2 sub e is de afkoopwaarde van een lijfrentepolis opgenomen. De wetgeving zal op dit onderdeel wijzigen om te voorkomen dat pensioen opgebouwd in de 3e pijler w.o. een afgesloten lijfrente behoort niet als vermogen in aanmerking wordt genomen. Het wordt als onredelijk ervaren dat met name ZZP ’ers hun opgebouwde pensioen te gelde moeten maken. Voor anderen die in een soortgelijke situatie verkeren ( gelijkheidsbeginsel) zal hetzelfde gaan gelden.

Heffingskortingen die men ontvangt via de belastingdienst, ook als deze ten onrechte worden ontvangen worden tot de middelen gerekend. Om te voorkomen dat achteraf er een verrekening moet plaatsvinden is een goede voorlichting aan belanghebbende nodig.

Lid 3: voor alleenstaande ouders is het aantal heffingskortingen beperkt tot de inkomensafhankelijke combinatiekorting.

De alleenstaande ouder of minstverdienende partner die in 2015:

  • ·

    een arbeidsinkomen (3) heeft van meer dan € 4.857, of recht heeft op zelfstandigenaftrek en

  • ·

    een kind heeft dat in het kalenderjaar ten minste zes maanden tot zijn huishouden behoort (ingeschreven in de BRP) en dat op 1.1.2015 jonger is dan 12 jaar.

Als er twee partners zijn moeten beide minimaal € 4.857 verdienen.

Per jaar € 1.033 + 4 % van (arbeidsinkomen – € 4.857) tot een maximum van € 2.152 bij een arbeidsinkomen van € 32.539 per jaar.

Lid 4 Omdat vooraf niet altijd kan worden beoordeeld of er recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, kan de inkomensafhankelijke combinatiekorting achteraf verrekend worden na vaststelling van de definitieve aanslag over het afgelopen kalenderjaar.

Artikel 14: Middelen.

In artikel 31 lid 2 Participatiewet is opgenomen welke bestanddelen niet tot de middelen worden gerekend. In dit artikel wordt nader uitgewerkt welke vormen en de hoogte van schenkingen/ giften die bij bijstandsverlening niet in aanmerking worden genomen.

Materiële schadevergoedingen voor specifieke kosten of vervanging van goederen worden niet in aanmerking genomen mits deze ook hiervoor aangewend worden.

Is in de schadevergoeding een bedrag opgenomen ter derving van arbeidsinkomsten, dan wordt met dit bedrag wel rekening gehouden.

Artikel 15: Vermogen

Tot het vermogen worden gerekend alle bezittingen met uitzondering van bezittingen die algemeen gebruikelijk zijn zoals huisraad. Bij de vaststelling van het vermogen wordt ook rekening gehouden met schulden mits deze aangetoond kunnen worden met een contract en een verplichting tot terugbetaling aan de hand van betalingsbewijzen.

Een begrafenis of crematieverzekering of een reservering voor deze kosten onder bepaalde voorwaarden wordt niet gerekend tot het vermogen.

In lid 2 zijn bepalingen opgenomen in welke situaties e waarde van een auto/brommobiel buiten beschouwing wordt gelaten.

Bij een dagwaarde lager € 5.000 kan een beoordeling achterwege blijven.

Artikel 16: Interen van vermogen

Bij overschrijding van de vermogensgrens is er geen recht op uitkering omdat belanghebbende dan geacht wordt een periode zelf in zijn levensonderhoud te voorzien.

Ook tijdens de periode van bijstandsverlening kan er sprake zijn van overschrijding van de vermogensgrens bijvoorbeeld bij ontvangst van een erfenis. Belanghebbende kan dan opnieuw voor bijstand in aanmerking komen als het vermogen lager is dan de vermogensgrens genoemd in artikel 34 lid 3 Participatiewet. Voorafgaande aan de aanvraag of tijdens een onderbreking van de bijstandsperiode is ter beoordeling of belanghebbende op verantwoorde wijze het vermogen heeft ingeteerd.

Het is de verantwoordelijkheid van belanghebbende om zelf ( zo lang mogelijk) in zijn eigen onderhoud te voorzien. Algemeen gebruikelijk is ( voortvloeiend uit verschenen jurisprudentie) dat voor levensonderhoud de periode voorafgaande aan de aanvraag of onderbreking van de bijstandsnorm 1,5 keer de bijstandsnorm aangewend mag worden voor levensonderhoud. Teert belanghebbende het vermogen te snel in dan kan er aanleiding zijn de bijstand tijdelijk te verlagen wegens een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. De beoordeling of er al dan niet sprake is van een tekortschietend besef is afhankelijk van de individuele situatie. Duidelijk moet zijn dat er sprake is van een onverantwoord bestedingspatroon waarbij duidelijk is dat aanvrager feitelijk langer in zijn of haar eigen onderhoud kan of kon voorzien.

Artikel 17: Richtlijnen werkzaamheden op bescheiden schaal als zelfstandige

Werkzaamheden op bescheiden schaal is toegestaan als voldaan wordt aan alle verplichtingen die in dit artikel zijn opgenomen. Uitgangspunt hierbij is dat de werkzaamheden de inschakeling in arbeid op geen enkele wijze mogen belemmeren.

Artikel 18: Aanvullende bepalingen werkzaamheden op bescheiden schaal

De belanghebbende heeft geen recht op een krediet of enigerlei ondersteuning van de gemeente.

Artikel 19: Verantwoording werkzaamheden en inkomsten uit werkzaamheden

bescheiden schaal als zelfstandige

De gemeente is verantwoordelijkheid voor een rechtmatige verstrekking van de uitkering. Van belanghebbende mag dan ook verwacht worden dat er een deugdelijke administratie gevoerd wordt en de inkomsten en uitgaven kunnen worden geverifieerd.

In dit artikel is uitgewerkt waar een deugdelijke administratie aan moet worden voldoen.

Artikel 20: verrekening en vaststelling inkomsten bij werkzaamheden op bescheiden

schaal als zelfstandige.

In dit artikel is opgenomen de wijze van verrekening van de inkomsten en welke kosten al dan niet in aanmerking worden genomen.

Artikel 21: Aanvraag en ingangsdatum uitkering

De aanvraagprocedure:

De aanvraag is gericht aan het college en wordt tenzij anders bepaald ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Dit is de meldingsdatum. Na de melding neemt belanghebbende op een zo kort mogelijke termijn contact op met de gemeente om de aanvraag in te dienen. Onder een zo kort mogelijke termijn wordt verstaan binnen vijf werkdagen. Deze termijn geldt ook voor jongeren bij afloop van de zoekperiode en voor belanghebbenden die een afwijzing van de uitkering Werkloosheidswet hebben ontvangen.

De ingangsdatum:

De ingangsdatum is de datum waarop het recht ontstaat maar ligt niet voor de datum melding bij het UWV.

Hiervan wordt afgeweken als belanghebbende zich niet binnen vijf werkdagen meldt bij de gemeente voor het indienen van de aanvraag. De ingangsdatum is dan niet eerder dan de datum waarop belanghebbende de aanvraag heeft ingediend bij de gemeente.

Bijstandsverlening met terugwerkende kracht, dat wil zeggen voor datum melding bij het UWV of bij de gemeente is mogelijk als er sprake is van bijzondere omstandigheden of zeer dringende redenen. Zeer dringende redenen zal niet vaak voorkomen, maar van bijzondere omstandigheden kan sprake zijn als belanghebbende aannemelijk kan maken dat een aanvraag niet tijdig kan worden ingediend.

Artikel 22: Geldlening en borgtocht

Bijstand wordt verstrekt om niet dat wil zeggen dat er geen verplichting is tot terugbetaling. In dit artikel is opgenomen wanneer bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht kan worden verleend.

Artikel 23: Eigen woning ( geldlening onder verband van krediethypotheek)

Voor een algemene en uitgebreide toelichting op de regeling wordt verwezen naar de handreiking krediethypotheek zoals die gepubliceerd is door Stimulansz.

Lid 1 indien belanghebbende woont in een woning, woonwagen, schip die zijn eigendom is hoeft dit geen beletsel te zijn om voor bijstand in aanmerking te komen.

Is de overwaarde in de woning, dit is de waarde bij vrije oplevering minus de daarop drukkende schulden meer dan de vrijlating als genoemd in artikel 34 lid 2 sub d van de Participatiewet dan wordt de algemene bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening.

Lid 2 en 3 Is naar verwachting de te verlenen algemene bijstand meer dan € 10.000 dan wordt hypotheek of pandrecht gevestigd.

In lid 4 is opgenomen dat de bijkomende kosten in verband met het vestigen van de hypotheek in de lening onder verband van hypotheek worden opgenomen.

Lid 5 Indien na taxatie de overwaarde in de woning lager is dan de vermogensvrijlating ingevolge artikel 34 lid 2 sub d, dan wordt voor de taxatiekosten bijzondere bijstand verstrekt.

Lid 6 Hypotheekstelling kan achterwege worden gelaten als de woning binnen een korte periode verkocht zal worden.

Lid 7 en 8 Belanghebbende is verplicht mee te werken aan het vestigen van een hypotheek of pandrecht. Niet meewerken leidt tot terugvordering van de verleende bijstand.

Lid 9 en 10. Vaststelling waarde: in eerste instantie wordt uitgegaan van de meest recente vastgestelde OZB- waarde. Belanghebbende kan verlangen dat taxatie plaats vindt door een onafhankelijk erkende makelaar taxateur.

In lid 11 en 12 zijn bepalingen opgenomen over terugbetaling bij beëindigen van de algemene bijstand en bij verkoop van de woning.

In lid 13 is opgenomen wanneer herbeoordeling van de lening plaats kan vinden.

Lid 14 bij onderbreking van bijstandsverlening korter dan twee jaar wordt de bijstand op de oude voet voortgezet.

Lid 15 jaarlijks ontvangt belanghebbende een saldobevestiging.