Regeling vervallen per 01-01-2022

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Meppel houdende regels omtrent de heffing en de invordering van onroerende zaakbelastingen (Verordening onroerende-zaakbelastingen 2021)

Geldend van 10-12-2020 t/m 31-12-2021

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Meppel houdende regels omtrent de heffing en de invordering van onroerende zaakbelastingen (Verordening onroerende-zaakbelastingen 2021)

De raad van de gemeente Meppel;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 6 oktober 2020, nr. 1426781

gelet op artikel 216 en artikel 220 t/m 220h van de Gemeentewet;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Verordening op de heffing en de invordering van onroerende zaakbelastingen 2021

(Verordening onroerende zaakbelastingen 2021).

b e s l u i t :

Artikel 1 Belastingplicht

  • 1. Onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:

    • a.

      een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;

    • b.

      een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.

  • 2. Bij de gebruikersbelasting wordt:

    • a.

      gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven, is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

    • b.

      het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteldis bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.

  • 3. Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 2 Belastingobject

  • 1. Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 2. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 3 Maatstaf van heffing

  • 1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1.

  • 2. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 4 Vrijstellingen

  • 1. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

    • a.

      ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;

    • b.

      glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;

    • c.

      onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

    • d.

      één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1,derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;

    • e.

      natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;

    • f.

      openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;

    • g.

      waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

    • h.

      werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

    • i.

      werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken.

    • j.

      onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs;

    • k.

      straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen -niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;

    • l.

      plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

    • m.

      begraafplaatsen en urnentuinen met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.

  • 2. De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

  • 3. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 5 Belastingtarieven

Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt:

  • a.

    bij de gebruikersbelasting 0,303%

  • b.

    bij de eigenarenbelasting

    • I.

      voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,128%

    • II.

      voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,402%

Artikel 6 Wijze van heffing

De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

Artikel 7 Termijnen van betaling

  • 1. De aanslagen onroerende-zaakbelastingen, rioolheffing en afvalstoffenheffing worden voor zover van toepassing gecombineerd opgelegd op één aanslagbiljet.

  • 2. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990, moeten de aanslagen worden betaald in vier gelijke termijnen waarbij de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand van dagtekening van het aanslagbiljet en de tweede en volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3. In afwijking van het tweede lid moeten de aanslagen die binnen het van toepassing zijnde belastingjaar worden opgelegd met een dagtekening 1 september en later, worden betaald in drie gelijke termijnen.

  • 4. In afwijking van het tweede en derde lid moeten aanslagen zolang en voor zover de totaal verschuldigde bedragen daarvan door middel van automatische incasso kunnen worden afgeschreven, worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand vermeld in de dagtekening van de aanslag nog maanden in het kalenderjaar resteren, met dien verstande dat;

    • a.

      het aantal termijnen ten hoogste tien bedraagt indien de aanslag binnen het van toepassing zijnde belastingjaar wordt geïnd;

    • b.

      voor aanslagen die met een dagtekening na 1 september van het van toepassing zijnde belastingjaar worden opgelegd bedraagt het aantal termijnen drie;

  • 5. Indien de automatische incasso als bedoeld in het vierde lid gedurende twee maanden niet mogelijk is, vervalt voor het betreffende aanslagbiljet de mogelijkheid tot automatische incasso en gelden de termijnen als bedoeld in het tweede en derde lid.

  • 6. Automatische incasso is alleen mogelijk voor aanslagen waarvan het aanslagbedrag niet meer dan € 5.000,- bedraagt. Aanslagen hoger dan € 5.000,-- moeten worden betaald binnen de in lid 2 en 3 gestelde termijnen.

  • 7. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onroerende-zaakbelastingen.

Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De “Verordening onroerende-zaakbelastingen 2009” van 11 december 2008, inclusief wijzigingen daarop, wordt met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van heffing is 1 januari 2021.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening onroerende-zaakbelastingen 2021'.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 12 november 2020

de voorzitter, de griffier