Beleidsnotitie gebruiksvergunningen gemeente Meppel

Geldend van 21-09-2006 t/m heden

Intitulé

Beleidsnotitie gebruiksvergunningen gemeente Meppel

augustus 2006

Deel Inleiding

Artikel

Van oudsher is de brandweerzorg een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Eén van de manieren voor de gemeente om invulling te geven aan deze verantwoordelijkheid is het afgeven en controleren van gebruiksvergunningen voor bouwwerken. Gebruiksvergunningen worden verleend op grond van de Bouwverordening Meppel 2005.

In een gebruiksvergunning wordt het brandveilig gebruik geregeld van een bouwwerk waarin een verhoogde kans op brand, dan wel een verhoogde kans op negatieve gevolgen van een eenmaal uitgebroken brand aanwezig is.

Tot 1 januari 2006 werden gebruiksvergunningen binnen de gemeente Meppel afgegeven en gecontroleerd door de Brandweer. Sinds 1 januari 2006 is deze taak overgeheveld naar de afdeling Veiligheid, Vergunningen en Handhaving.

In het proces van afgeven, controleren en handhaven van een gebruiksvergunning is in 1992 besloten tot toepassen van het PREVAP (PREVentie Activiteiten Plan). Vanwege personeelstekorten is uitvoering nooit goed van de grond gekomen. Bovendien zijn er inmiddels nieuwe inzichten gekomen en is er dringend behoefte aan het vaststellen van nieuw beleid. Hoewel de gebruiksvergunning op termijn wordt vervangen door het Gebruiksbesluit, kan in de overgangsperiode alleen verantwoord met de bestuurlijke taak worden omgegaan wanneer er bestuurlijk vastgesteld beleid aan ten grondslag ligt.

Met het in deze notitie (bestuurlijk) vast leggen van bovenstaand beleid wordt een drieledig doel bereikt:

-de bestuurder krijgt inzicht in de handhavingsactiviteiten van de medewerkers van de afdeling VVH en daarmee de mogelijkheid om (handhavings)prioriteiten te stellen;

-de medewerkers van de afdeling VVH krijgen richtlijnen en handvatten hoe in welke situatie te handelen om daarmee een bijdrage te leveren aan een goede kwaliteit van de handhaving van regelgeving.

-bij uitbesteding is voor derden duidelijk wat het gemeentelijk beleid wat betreft het verstrekken en controleren van gebruiksvergunningen.

Deel 1 Omstandigheden waaronder een gebruiksvergunning kan worden verstrekt

Artikel

Wanneer een gebruiksvergunning voor een bouwwerk moet worden afgegeven, is het van belang te weten of het een nieuwbouwsituatie of een verbouwsituatie betreft en of het een bestaand gebouw is met een nieuw of bestaand gebruik.

Nieuw bouwwerk

Na de oplevering van het gebouw moet de gebruiker in het bezit zijn van een gebruiksvergunning. Dit moet geregeld zijn voordat het gebouw in gebruik wordt genomen. Bouwkundige eisen, brandveiligheidsinstallaties en technische voorzieningen moeten dan goed uitgevoerd zijn. Met andere woorden, er moet zijn voldaan aan de bouwvergunning.

Veranderend bouwwerk (verbouw)

Voor verbouw geldt dezelfde vergunningprocedure als voor nieuwbouw. Verbouwen is in de zin van de Woningwet immers bouwen.

Bestaand bouwwerk, nieuw gebruik

In dit geval moet het gebouw worden gecontroleerd op de eisen ten aanzien van bouwkundige brandveiligheid zoals omschreven in het Bouwbesluit (delen bestaande bouwwerken). Wanneer het gebouw niet aan die eisen voldoet, moet het College van burgemeester en wethouders aanschrijven. In de aanschrijving moet worden aangegeven welke maatregelen de gebruiker moet treffen om wél aan de eisen te voldoen. De aanvraag voor de gebruiksvergunning moet worden aangehouden totdat aan de aanschrijving is voldaan. De toetsingsgronden voor deze aanschrijving kunnen ook worden bepaald door het brandveiligheidsniveau dat het College van burgemeester en wethouders voor ogen staat. De uiterste grenzen van dit niveau worden bepaald door het brandveiligheidsniveau conform de eisen voor bestaande bouw aan de ene kant en de eisen die gelden voor nieuwbouw aan de andere kant (zie ook 3.2 e.v..

Bestaand bouwwerk, bestaand gebruik

In dit geval vindt een vergunningplichtige activiteit plaats, waarvoor nog geen vergunning is verleend. Hiervoor geldt dezelfde procedure als voor een bestaand bouwwerk met nieuw gebruik.

Deel 2 De gemeentelijke beleidsvrijheden

Artikel

In 1991 is het Bouwbesluit in werking getreden. Hierin staan technische voorschriften omtrent het bouwen van (nieuwe) bouwwerken. Daarnaast werden, als nieuw aspect, ook voorschriften voor de staat van bestaande bouwwerken opgenomen. Dit zijn bijvoorbeeld gebouwen die niet worden gebouwd of verbouwd. Het bleek echter dat de geformuleerde brandveiligheidseisen voor bestaande bouw aanmerkelijk lager liggen dan die voor nieuwbouw. Men kan zich hierbij afvragen of dit wel juist is. Er kan immers maar één niveau van brandveiligheid zijn: het is brandveilig of niet. Een brand zal namelijk geen rekening houden met het gegeven of deze woedt in een nieuw of in een bestaand (oud) gebouw. Sterker nog, gezien het materiaalgebruik e.d. kan het voorkomen dat een brand in een bestaand gebouw heviger brandt en zich sneller uitbreidt dan in een nieuw gebouw. Ook in het gewijzigde Bouwbesluit (tweede fase) - dat per 1 januari 2003 van kracht is - is met dit gegeven geen rekening gehouden.

Bij de beoordeling van een bouwwerk in het kader van verlening van de gebruiksvergunning (voor brandveilig gebruik) zal in een groot deel van de gevallen sprake zijn van bestaande bouw. De vraag dringt zich dan op wat in feitelijke en procedurele zin, de waarde en het nut van het niveau bestaande bouw in het Bouwbesluit is en hoe hier mee omgegaan kan en moet worden.

Nieuwbouw

Met de eisen voor nieuw te bouwen gebouwen is het minimumniveau van brandveiligheid vastgelegd. Met deze eisen wordt niet meer en niet minder beoogd dan dat:

-Een brand niet snel zal uitbreken;

-Een eenmaal uitgebroken brand zich niet snel zal uitbreiden;

-Bij brand er zo min mogelijk ongevallen plaatsvinden;

-De belendingen geen schade oplopen.

Met deze eisen geeft de overheid invulling aan haar zorgplicht betreffende de brandveiligheid en doet zij recht aan één van de uitgangspunten van de herziening van de bouwregelgeving, de deregulering. Er zijn dus geen eisen gesteld aan het voorkomen van schade door brand in het gebouw. De overheid rekent dit niet tot haar taak. (Veelal zullen verzekeringsmaatschappijen extra eisen stellen om dergelijke risico s en schades tegen te gaan.) Het Bouwbesluit heeft ook geen ander doel voor ogen gehad dan het realiseren van een ondergrens, een vangnet. De regelgever verwacht dat door het marktmechanisme (vraag en aanbod) in de praktijk een hoger niveau wordt gerealiseerd. De markt moet uitmaken of een gebouw dat aan de minimumeisen van het Bouwbesluit voldoet te verkopen, verhuren of exploiteren is.

Bestaande bouw

Zoals gezegd zijn de eisen voor bestaande gebouwen van een ander (lager) niveau dan de eisen voor nieuw te bouwen gebouwen. De doelstelling van dit niveau heeft niets te maken met brandveiligheid, hoewel de toelichting op deze artikelen in het Bouwbesluit vaak anders doen vermoeden. Deze toelichting geeft immers het volgende aan over een brandveiligheidseis voor bestaande gebouwen: ’Het niveau van deze voorschriften kan op zich zelf beschouwd uit oogpunt van brandveiligheid nog juist als ondergrens worden geaccepteerd’.

Dit is in de meeste gevallen onjuist en is ook strijdig met het gegeven dat de nieuwbouweisen juist een minimumniveau aangeven. De vaststelling van het niveau bestaande bouw heeft louter betrekking gehad op economische motieven. Het niveau is ongeveer het niveau waarop omstreeks 1930 gebouwd werd. Het is dus niet meer dan een geaccepteerd niveau en in veel gevallen allerminst een acceptabel niveau.

Als voorbeeld kan hiervoor dienen het onderverdelen van een kantoorgebouw in brandcompartimenten. De nieuwbouweis is dat zo’n compartiment niet groter is dan 1000 m2 en de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van de scheidingsconstructies van een dergelijk compartiment minimaal 60 minuten bedraagt. Deze waarden zijn gebaseerd op het beheersbaar kunnen houden van een brand door de brandweer en de tijd die de brandweer nodig heeft om de brand te kunnen blussen. Bij een bestaand kantoorgebouw is de compartimentsgrootte verdubbeld en daarbij de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag verlaagd naar 20 minuten. Iedere relatie met beheersbaarheid en inzettijd is dus volledig zoek. In de praktijk zal een brand zelfs niet tot de 2000 m2 beperkt blijven.

De vraag dringt zich nu op wat de waarde van het niveau bestaand bouw is en wat de mogelijkheden van de gemeente zijn om hier in de praktijk anders mee om te gaan. Daarvoor moet eerst duidelijk zijn voor welke gebouwen dit niveau bestemd is. Een bestaand gebouw is in dit kader een gebouw dat niet verbouwd wordt. Veelal zullen dit gebouwen zijn die al wel in gebruik zijn, maar nog niet over de reeds genoemde gebruiksvergunning in het kader van de brandveiligheid beschikken.

Aanschrijven

Indien een tot bewoning bestemd gebouw niet (meer) voldoet aan de eisen voor de bestaande bouw, is de gemeente verplicht de eigenaar aan te schrijven. Bij een niet tot bewoning bestemd gebouw heeft de gemeente het recht een dergelijke aanschrijving te plegen. De in zo’n aanschrijving vermelde prestatieeisen hoeven niet louter tot doel te hebben dat het niveau bestaande bouw weer gerealiseerd wordt, maar mag verder gaan. Maximaal kunnen eisen gesteld worden tot het niveau nieuwbouw. De artikelen 14 en 17 van de Woningwet geven hiervoor de mogelijkheden.

Het is dus mogelijk een bestaand gebouw aan de nieuwbouwvoorschriften te laten voldoen. De enige restrictie die de regelgever heeft gesteld is dat alle eisen die boven het niveau bestaande bouw uitstijgen, moeten worden gemotiveerd. Gezien het op het gebied van brandveiligheid veelal zeer lage niveau voor bestaande bouw, is dit in de praktijk niet moeilijk te motiveren.

Het is ook mogelijk (dus niet verplicht) zowel tot bewoning bestemde als niet tot bewoning bestemde gebouwen aan te schrijven tot het treffen van brandveiligheidsvoorzieningen indien deze gebouwen nog wel voldoen aan het niveau bestaande bouw, maar niet meer aan het niveau nieuwbouw. Ook hier geldt dan dat al deze eisen gemotiveerd dienen te worden.

Als een gebruiksvergunningsplichtig gebouw wél aan de eisen van het Bouwbesluit bestaande bouw voldoet, kan de aanvraag voor een gebruiksvergunning - ondanks de aanschrijving - niet worden aangehouden. Als nog niet aan de aanschrijving is voldaan voordat de beslistermijn voor de aanvraag is verlopen, zijn er twee mogelijkheden: de gebruiksvergunning wordt verleend met beperkende voorwaarden of de vergunning wordt geweigerd.

Gemeentelijk beleid

Het op deze wijze ophogen van de eisen voor bestaande gebouwen kan leiden tot verschillende niveaus voor dezelfde gebouwtypen, als het niveau niet vastligt. Ook de rechter vindt dat de gemeente dit beleid vastgelegd moet hebben om rechtsongelijkheid te voorkomen. Het verdient dan ook aanbeveling om een dergelijk gemeentelijk beleid vast te stellen en vast te leggen, zoals nu met deze notitie gebeurd.

Ook bij het verlenen van vrijstelling bij verbouw dient rekening gehouden te worden met dit gemeentelijk beleid omdat er in sommige gevallen vrijstelling verleend kan worden tot het niveau bestaande bouw. Het is immers onjuist om bij vrijstelling naar een lager niveau te gaan dan bij een aanschrijving het geval is. Vrijstelling wordt dan dus beperkt tot het niveau van het gemeentelijk beleid.

Deel 3 De categorisering van de gebouwfuncties

Artikel

Voor het vaststellen van de gebouwfuncties waarvoor gemeentelijk beleid noodzakelijk is, is aansluiting gezocht met de tweede fase Bouwbesluit. Deze fase is op 1 januari 2003 in werking getreden en bevat prestatie-eisen op het niveau nieuwbouw en op het niveau bestaande bouw voor alle soorten woongebouwen en utiliteitsgebouwen. De tweede fase Bouwbesluit onderscheidt elf gebruiksfuncties, te weten:

-bijeenkomstfunctie

-celfunctie

-gezondheidszorgfunctie

-logiesfunctie

-kantoorfunctie

-onderwijsfunctie

-winkelfunctie

-sportfunctie

-woonfunctie

-industriefunctie

-overige gebruiksfuncties

Van iedere gebruiksfunctie is afgewogen of hiervoor een gemeentelijk beleidsniveau noodzakelijk is. Immers, de gebruiksfuncties kennen geen relatie met de gebruiksvergunningplicht zoals deze is opgenomen in de Bouwverordening.

Overeenkomstig de Handreiking brandpreventiebeleid bestaande bouw, Aanschrijvingseisen (Nibra, februari 2002) is voor negen gebruiksfuncties een gemeentelijk beleidsniveau vervaardigd. Voor de industriefunctie en de overige gebruiksfuncties is dit achterwege gelaten omdat hier maatwerk geboden is. Voor de woonfunctie is de subfunctie ’voor minder zelfredzame personen’ (in algemene zin toepasbaar voor alle ’bijzondere’ woonfuncties) uitgewerkt, zodat voor negen gebruiksfuncties beleidspakketten zijn ontwikkeld. In onderstaande tabel zijn deze gebruiksfuncties weergegeven, en daarbij is aangegeven wat de relatie is met de in de bouwverordening vermelde gebruiksvergunningsplichtige bouwwerken en welke soorten bouwwerken bij deze gebruiksfuncties behoren. Deze laatste zijn slechts ter indicatie en niet uitputtend.afbeelding binnen de regeling

Deel 4 De categorisering van de brandveiligheidseisen

Artikel

Systematiek heeft zwaar gewogen bij het samenstellen van het Bouwbesluit. Bij het groeperen van de brandveiligheidseisen is het verloop van een brand en de gevolgen daarvan aangehouden. Op zich lijkt dit een logische en duidelijke opbouw. Het probleem is echter dat dit niet strookt met het logisch en systematisch toetsen van een gebouw op de brandveiligheidsvoorzieningen. Omdat dit laatste voor een goede toetsing het uitgangspunt dient te zijn, zijn voor het beschrijven van het gemeentelijke beleidsniveau de diverse te stellen brandveiligheidseisen gegroepeerd in zeven clusters.

De (her)indeling leidt tot de volgende zeven clusters:

1. Brandcompartimenten

2. Rookcompartimenten

3. Ontvluchten

4. Constructieve veiligheid

5. Materiaalgebruik

6. Brandbeveiligingsinstallaties

7. Overige bepalingen

Ad. 1 Brandcompartimenten

Een gebouw wordt allereerst verdeeld in brandcompartimenten. Brandcompartimenten hebben tot doel een brand te beperken tot een vooraf vastgesteld gebied. Hiermee kan worden voorkomen dat er te veel van het gebouw in brand raakt, waardoor de schade te groot wordt en de brand onbeheersbaar wordt en daardoor niet meer effectief kan worden bestreden.

Ad. 2 Rookcompartimenten

Als de brandcompartimenten bekend zijn worden deze onderverdeeld in één of meer rookcompartimenten. Rookcompartimenten hebben tot doel de rookverspreiding te beperken waardoor de bij brand vluchtende mensen niet te lang door de rook moeten vluchten. Rookcompartimenten kunnen gerealiseerd worden door bouwkundige maatregelen (rookscheidingen) of door installatietechnische voorzieningen (bijvoorbeeld door middel van rookafvoer via een rook- en warmte-afvoerinstallatie).

Ad. 3 Ontvluchten

Nadat de aanwezige personen een rookcompartiment hebben verlaten, moeten zij via van rook gevrijwaarde vluchtroutes naar buiten kunnen vluchten. Bij het dimensioneren van deze routes moet rekening gehouden worden met de onderlinge onafhankelijkheid van de vluchtroutes en het maximaal aantal personen dat van deze routes gebruik zal maken. Tevens zijn voor een veilige ontvluchting de inrichting van deze routes van belang.

Ad. 4 Constructieve veiligheid

De hoofddraagconstructie en overige constructieonderdelen van een gebouw dienen een van tevoren vastgestelde tijd weerstand te bieden tegen bezwijken in geval van brand.

Ad. 5 Materiaalgebruik

Om brandontwikkeling, brandvoortplanting en rookproductie tegen te gaan of te beperken, worden eisen gesteld aan de toepassing van (bouw)materialen.

Ad. 6 Brandbeveiligingsinstallaties

Deze installaties zijn noodzakelijk om er voor te zorgen dat het ontdekken of bestrijden van brand en het veilig ontvluchten in geval van brand effectief plaats kan vinden. Daarnaast zijn een aantal brandbeveiligingsinstallaties noodzakelijk om de brandbestrijding te ondersteunen.

Ad. 7 Overige bepalingen

In het Bouwbesluit zit een omissie met betrekking tot de aanwezigheid van blusmiddelen in (een aantal) gebouwfuncties kleiner dan 500 m2. Derhalve is aan de hierboven genoemde zes clusters een zevende toegevoegd. Met het beleidsmatig vastleggen van de noodzakelijke aanwezigheid van (kleine) blusmiddelen in kleine gebouwfuncties, wordt een aspect dat in het Bouwbesluit niet of niet goed is geregeld rechtgezet.

Deel 5 Beleid gemeente Meppel voor bestaande gebouwen

Artikel 5.1 Stand van zaken

Uit het onderzoek van de commissie onderzoek cafébrand nieuwjaarsnacht (commissie Alders) blijkt dat van alle onderzochte gemeenten, geen enkele gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om het brandveiligheidsniveau voor bestaande bouwwerken in de gemeente op te hogen én bestuurlijk heeft laten vast leggen. Een aantal van de onderzochte gemeenten gaan uit van het niveau bestaande bouw met in sommige gevallen adhoc beleid voor een eventuele ophoging van de eisen. Van de onderzochte gemeenten gaan er ook een aantal uit van het niveau nieuwbouw voor bestaande bouwwerken, waarbij het niveau naar beneden wordt bijgesteld tot een compromisniveau als de betrokkene tegensputtert.

Het in de gemeente Meppel in de praktijk gehanteerde brandveiligheidsniveau ligt ergens tussen het niveau voor bestaande bouw en het niveau voor nieuwbouw. Bij de brandweer is een goed beeld ontstaan van wat een redelijk minimaal brandveiligheidsniveau is. Echter, ook voor de gemeente Meppel geldt: nog (te) weinig staat op papier en is (bestuurlijk) vastgelegd.

Bij het op papier zetten van dit beleid is gebruik gemaakt van de Handreiking Brandpreventiebeleid bestaande bouw, Aanschrijvingseisen. Deze handreiking is in februari 2002 opgesteld in opdracht van de gemeente Amsterdam door het Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding (Nibra). De handreiking is getoetst op landelijke bruikbaarheid door het Landelijk Netwerk voor de Brandpreventie van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding en het Preventie Overleg Drenthe. Beide groepen deskundigen zijn van mening dat de handreiking een goede referentie biedt voor het vormgeven van het gemeentelijk brandpreventiebeleid. Het beschikbaar stellen van de handreiking aan alle gemeenten is mogelijk gemaakt door ondersteuning van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Omdat de in de gemeente Meppel gehanteerde uitgangspunten met betrekking tot een redelijk minimaal brandveiligheidsniveau voor bestaande bouwwerken nagenoeg dezelfde zijn als de bij het opstellen van de handreiking gehanteerde uitgangspunten, kan min of meer geconcludeerd worden dat het in dit hoofdstuk op papier gezette beleid een formalisering is van de reeds bestaande praktijk.

Het beleid is opgesteld met als voornaamste input de benodigde brandveiligheid. Toch is zoveel mogelijk rekening gehouden met de gevolgen van beleid voor (extra) investeringen, technische uitvoering en eventuele stopzetting van bedrijfsvoering c.q. sluiting van het gebouw.

In paragraaf 3.5.2 wordt een algemene toelichting gegeven op de uitgangspunten en keuzes van de beleidsniveaus. In paragraaf 3.5.3 is in een matrix een overzicht weergegeven van de beleidsniveaus. Op deze wijze is eenvoudig te zien welke beleidsniveaus zijn aangehouden en hoe deze zich verhouden tot de niveaus nieuwbouw en bestaande bouw. Ook is snel de relatie te zien tussen de beleidsniveaus van de verschillende gebouwfuncties. Voor een volledig overzicht van de (beleidspakketten met) brandveiligheidseisen per gebouwfunctie, wordt verwezen naar Bijlage 1.

Artikel 5.2 Algemene toelichting eisen

Ad.1. Brandcompartimenten

Uitgangspunt voor de eisen met betrekking tot brandcompartimentering zijn de eisen voor de bestaande bouw. Het probleem dat zich voordoet bij het volgen van dit niveau is de waarde van de brandwerendheid op branddoorslag en brandoverslag van de brandcompartimenten. Deze is bij bestaande gebouwen 20 minuten. Dat is onvoldoende om de brandweer de kans te geven de brand binnen het brandcompartiment tegen te houden, zodat een verdere branduitbreiding over het gehele gebouw mogelijk is. Anderzijds is hier pas indirect sprake van een risico voor personen omdat een veilige ontvluchting met andere eisen gerealiseerd wordt. Het nieuwbouwniveau van 60 minuten lijkt de enige juiste eis, maar is verhoudingsgewijs zwaar bij bestaande gebouwen. Om deze reden is gekozen voor een tussenliggend niveau van 30 minuten, waarbij de brandweer in veel gevallen (niet te groot of hoog gebouw en/of een snelle brandmelding) de uitbreiding van de brand tot staan kan brengen.

Ad. 2 Rookcompartimenten

Uitgangspunt bij het formuleren van de eisen voor de rookcompartimenten is het niveau nieuwbouw. De zwaarte van deze eisen is afhankelijk van de bezetting van het gebouw. Hoe meer mensen per gebruiksoppervlakte, hoe zwaarder de eisen. In het Bouwbesluit wordt dit aangeduid met bezettingsklassen. Om voor de bestaande bouw toch enige verlichting te geven, is de toepassing van bezettingsklasse 1 buiten beschouwing gelaten. Dat wil zeggen als een bestaand gebouw een bezetting heeft conform klasse 1, worden de (lagere) eisen voor klasse 2 toegepast. Uiteraard gelden bij een bezetting die valt in de klassen 2, 3 of 4 gewoon de eisen die daarvoor gelden. Deze uitzondering geldt alleen niet bij gebouwen met een bijeenkomstfunctie.

Ad. 3 Ontvluchten

Voor nagenoeg alle eisen die te maken hebben met een veilige ontvluchting geldt het niveau nieuwbouw. Voor wat betreft de draairichting van voordeuren geldt de nuancering dat nadrukkelijk rekening wordt gehouden met de praktische (on)mogelijkheden van eventuele aanpassing van de draairichting. Ook geldt bij het ontvluchten dat, analoog aan het gestelde onder ad. 2, bezettingsklasse 1 (met uitzondering van bijeenkomstgebouwen) buiten toepassing is gelaten.

Ad. 4 Constructieve veiligheid

Voor de constructies is gekozen voor het niveau bestaande bouw, omdat dit uit oogmerk van brandveiligheid acceptabel is en omdat investeringen die veelal nodig zijn om de constructieve veiligheid op het niveau nieuwbouw te brengen in geen verhouding staan met de te verwachten ’winst’ aan brandveiligheid.

Ad. 5 Materiaalgebruik

De eisen ten aanzien van de te gebruiken materialen zijn allen conform het niveau bestaande bouw. Deze eisen zijn overigens gelijk aan de eisen voor nieuwbouw. Voor het niveau nieuwbouw gelden echter nog een aantal extra eisen die niet van toepassing zijn voor het niveau bestaande bouw. Deze eisen hebben betrekking op de onbrandbaarheid van de binnenzijde van een schacht, de brandgevaarlijkheid van een dak en de bijdrage tot brandvoortplanting van (delen van) een buitengevel. Het niet-voldoen aan deze eisen staat een veilige ontvluchting echter niet in de weg. Derhalve kan volstaan worden met de eisen zoals deze gelden voor het niveau bestaande bouw.

Ad. 6 Brandbeveiligingsinstallaties

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid over de brandbeveiligingsinstallaties is het niveau bestaande bouw. Hierop zijn twee uitzonderingen. Voor de toepassing van zowel brandslanghaspels als noodverlichting is het niveau nieuwbouw aangehouden. Met betrekking tot ontruimingsalarminstallaties, brandmeldinstallaties en transparantverlichting met vluchtroute aanduiding gelden de eisen zoals gesteld in de bouwverordening. Omdat de bouwverordening geen onderscheid maakt tussen nieuwbouw en bestaande bouw, gelden voor beiden dezelfde eisen met betrekking tot ontruimingsalarminstallaties, brandmeldinstallaties en transparantverlichting met vluchtroute aanduiding

Ad. 7 Overige bepalingen

Bij een aantal gebruiksfuncties geldt geen eis voor toepassing van brandslanghaspels of pas vanaf een gebruiksoppervlakte van 500 m2. Bij een kleinere gebruiksoppervlakte kan een brandblusmiddel echter ook zeer effectief zijn. Ook is de kosten/baten-analyse voor een blusmiddel gunstig en is het niet acceptabel (en aan het publiek moeilijk uit te leggen) dat er wel investeringen in bijvoorbeeld rookwerende scheidingen gedaan moeten worden, maar dat uit oogpunt van brandveiligheid een blusmiddel niet noodzakelijk is. Om deze redenen is in die gevallen dat er geen of pas vanaf 500 m2 een brandslanghaspel noodzakelijk is, de toepassing van een blusmiddel opgenomen:

-Gebruiksoppervlakte tussen 0 en 100 m2: draagbaar blustoestel met een inhoud van 6 kg en geschikt voor het blussen van klasse A- en B-branden

-Gebruiksoppervlakte tussen 100 en 200 m2: minibrandslanghaspel met een slanglengte van 15 m

-Gebruiksoppervlakte groter dan 200 m2: brandslanghaspel.

Artikel 5.3 Matrix beleidsniveaus

afbeelding binnen de regeling BB = niveau bestaande bouw uit het Bouwbesluit

NB = niveau nieuw bouw uit het Bouwbesluit

BV = bouwverordening

Artikel 5.4 Vereisten vergunningaanvraag en procedures

Een aanvraag om vergunning moet voldoen aan de eisen die gesteld zijn in bijlage 2 van de Bouwverordening Meppel 2005. Dat betekent onder andere dat de aanvraag moet zijn voorzien van een situatietekening (schaal 1:1000), een bouwkundige plattegrondtekening (schaal 1:100), en (indien van toepassing) een plattegrond met daarop aangegeven vrij te houden gang- en looppaden en de opstelling van zitplaatsen.

In deze notitie is aangegeven aan welke bouwkundige voorwaarden moet worden voldaan alvorens een gebruiksvergunning kan worden afgegeven. De voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden zijn afkomstig uit de bijlagen 3 en 4 van de Bouwverordening.

De aanvraag wordt overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk 4 van de Algemene wet bestuursrecht afgehandeld.

Ondertekening

Besloten in de vergadering van 12-09-2006.