Regeling vervallen per 25-10-2017

Coffeeshop beleid in de gemeente Meppel

Geldend van 31-12-2007 t/m 24-10-2017

Intitulé

Coffeeshop beleid in de gemeente Meppel

De burgemeester van de Gemeente Meppel; stelt vast: het Coffeeshop beleid in de gemeente Meppel

Hoofdstuk I Inleiding

Artikel 1 Algemeen

De vorige nota “Coffeeshopbeleid in de gemeente Meppel” dateert van 5 november 1998. In de tussentijd zijn er enkele veranderingen gekomen, zowel in de actuele situatie als in wetgeving en bestuurs-/strafrecht. Het aantal coffeeshops in Meppel is door middel van de sterfhuisconstructie teruggegaan van drie naar twee; het drugsgebruik is recentelijk opnieuw in beeld gebracht en het rijk wil de voorwaarden om coffeeshops te gedogen strenger maken. Ook heeft de gemeente – in casu de burgemeester – meer juridische mogelijkheden om het coffeeshopbeleid te kunnen handhaven door de wetswijziging van de Opiumwet (artikel 13b).

Voor het evalueren en herschrijven van deze nota is de volgende probleemstelling opgesteld:

Probleemstelling:

“Het coffeeshopbeleid in de gemeente Meppel vastgesteld in 1998 is te weinig toegesneden op de huidige situatie rond coffeeshops, gebruik van ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet en de verbeterde handhavingsmogelijkheden.”

In hoofdstukken 1 en 2 wordt een analyse gegeven van de ontwikkelingen en huidige stand van zaken. Hieruit volgt de volgende doelstelling voor het toekomstige coffeeshopbeleid:

Doelstelling:

“Het coffeeshopbeleid in de gemeente Meppel is adequaat om het gebruik van ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet in de gemeente Meppel zo effectief mogelijk te kunnen reguleren en handhaven om de gezondheidsrisico’s van het gebruik van ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet minimaal te houden en de openbare orde en veiligheid te kunnen waarborgen.”

Dit is aanleiding om de nota “Coffeeshopbeleid in de gemeente Meppel” te herschrijven.

Hoofdstuk II Leeswijzer

Artikel 2 Algemeen

In hoofdstuk 1 worden de actuele ontwikkelingen voor de coffeeshops beschreven, zowel de gezondheidsrisico’s en het gebruik van ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet als de landelijke beleidsveranderingen en de handhaving ervan. Hoofdstuk 2 laat zien wat de actuele ontwikkelingen in de gemeente Meppel zijn. Ingegaan wordt op het aantal en de locatie van de coffeeshops, het maximumstelsel hiervoor, het in kaart gebrachte drugsgebruik onder jongeren in Meppel, de preventiemaatregelen en de controle van + onregelmatigheden bij de coffeeshops.

Naast deze actuele ontwikkelingen zijn er ook veranderingen in wetgeving en aanscherping van de gedoogcriteria voor coffeeshops. De gemeente heeft hierdoor meer juridische handvatten om het coffeeshopbeleid te kunnen handhaven. De ontwikkelingen zijn geïnventariseerd in hoofdstuk 3.

Welke instrumenten de gemeente ter beschikking heeft om de coffeeshops te kunnen gedogen, is te vinden in hoofdstuk 4.

Het vijfde hoofdstuk is belangrijk omdat hier alle ontwikkelingen uit de eerste drie hoofdstukken vertaald zijn in de nieuwe doelen en uitgangspunten van het coffeeshopbeleid.

Er zijn meer en betere mogelijkheden om het coffeeshopbeleid te kunnen handhaven. Hoofdstuk 6 beschrijft hoe deze handhaving geprofessionaliseerd kan worden, vooral door een op te stellen handhavingsarrangement. Uitvloeisel hiervan is het sanctiebeleid, waarin neergelegd is hoe elke overtreding aangepakt kan worden. Dit sanctiebeleid is ten slotte te lezen in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 1 Algemene (beleids)ontwikkelingen coffeeshopbeleid

Artikel 1.1 Coffeeshops

Een coffeeshop in strikte zin van het woord is een alcoholvrije horeca-inrichting zonder gokkasten, aldus de drugsnota "het Nederlandse drugbeleid; continuïteit en verandering", van het ministerie van Justitie. Dit wil niet zeggen dat ook alle (soft-)drugs verkopende inrichtingen onder de noemer coffeeshop bekend zijn, geen alcohol verkopen en niet over kansspelautomaten beschikken (want deze inrichtingen zijn laagdrempelig). Toch wordt er gesproken over coffeeshops omdat dit een ingeburgerd begrip is.Het aantal coffeeshops in Nederland vertoont een langzaam dalende lijn :

Jaar:                 Aantal coffeeshops:                   Aantal gemeenten:

2002                            782                                          107

2003                            754                                          105

2004                            737                                          103

2005                            729                                          105

 

Artikel 1.2 Landelijk beleid

Vanuit het Rijk is het beleid om het gebruik van ‘middelen lijst I en lijst II’ van de Opiumwet in Nederland een halt toe te roepen. In de drugsnota van het Ministerie van Justitie (1995) en richtlijnen van het Openbaar Ministerie (College van Procureurs-Generaal, 2000) wordt een duidelijke afbakening van het gedoogbeleid weergegeven.

De beoogde doelen van het coffeeshopbeleid zijn:

  • Scheiding der markten tussen ‘middelen lijst I’ van de Opiumwet  en ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet . ‘Middelen lijst I’ van de Opiumwet zijn enblijven  verboden en hierop wordt consequent gehandhaafd. Gebruik van en handel in ‘middelen lijst I’ van de Opiumwet leveren per definitieoverlast en verstoring van de openbare orde op en hebben aanzienlijke gezondheidsrisico’s. Het gebruik van ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet wordt onder Strenge gedoogd; het telen en handelen blijven verboden.

  • Beperking van de overlast en beheersing van de openbare orde.

  • Beperking van de gezondheidsrisico’s.

Het landelijke beleid omtrent ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet  heeft de afgelopen jaren hoog op de politieke agenda gestaan. Veel aandacht aan coffeeshopbeleid werd besteed in begrotingen van Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en Justitie; in het Hoofdlijnenakkoord en het veiligheidsprogramma ‘Naar een veiliger samenleving’.

In de interdepartementale beleidsbrief van het kabinet met voornemens rond ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet (2004) wordt geconstateerd dat het beleid te weinig resultaten geeft, met name de afstand van coffeeshops tot scholen en de landsgrens. Het kabinet stelt daarom dat het volgende nodig is:

  • Striktere handhaving;

  • Betere hantering van de afstandscriteria;

  • Effectiever tegengaan van de teelt van ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet.

In 2000 heeft het College van Procureurs-Generaal reeds de AHOJ-G-criteria verder aangescherpt en opnieuw vastgesteld, zie bij § 3.6.

Minister Remkes van Binnenlandse Zaken heeft in zijn brief van 22 februari 2006 aan alle Nederlandse gemeenten zijn visie gegeven over de handhaving van het lokale coffeeshop- en beleid omtrent ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet. Doeltreffende handhaving bepaalt het succes van dit beleid, speciaal door een handhavingsarrangement.

Handhaving van het jeugdcriterium, naast het harddrugscriterium, is een belangrijk speerpunt en krijgt de hoogste prioriteit. Verheugend is dat het afstandscriterium tot scholen door driekwart van de gemeenten met coffeeshops gehanteerd wordt. Een wettelijk blowverbod in de openbare ruimte ziet Remkes niet zitten. Hij vindt de APV een goed instrument om overlast op lokaal niveau te bestrijden, zoals bijvoorbeeld in De Baarsjes (Amsterdam). Gezamenlijk met OM en politie ontwikkeld beleid en goede, duidelijke handhaving van een ‘blowverbodsbepaling’ moeten de speerpunten zijn.

Artikel 1.3 Handhaving

In 99% van de gemeenten is de handhaving van de AHOJ-G-criteria formeel vastgelegd :

-           Wie is verantwoordelijk voor de handhaving?

-           Op welke manier wordt gehandhaafd?

-           Hoe vaak vindt de handhaving plaats?

In een sanctiebeleid is vastgelegd hoe er wordt opgetreden bij een overtreding van de criteria [75% van de gemeenten].

Naast de eerdergenoemde criteria worden ook vaak aanvullende voorwaarden (exploitatieve en vestigingscriteria) vastgelegd [50% van de gemeenten]. De belangrijkste zijn:

-           het verbod op gecombineerde verkoop van alcohol en ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet;

-           de afstand tot scholen [78% van de gemeenten];

-           aparte sluitingstijden.

De handhaving en naleving van de coffeeshopregels in 2004 is onderzocht door Bureau Driessen, in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van Ministerie van Justitie . Hieruit volgt het volgende landelijke beeld (de belangrijkste conclusies worden hieronder vermeld): .

De politie controleert regelmatig (meestal onaangekondigd) en er worden weinig (ernstige) onregelmatigheden geconstateerd.

Prioriteit bij de handhaving hebben de harddrug-, jeugd- en overlastcriteria. Minder vaak gecontroleerd zijn de 5-gram-per-persoonregel en de 500-gram-voorraadregel. Deze worden ook door betrokkenen – politiecoördinatoren, wijkagenten en coffeeshophouders – bestempeld als ‘moeilijk handhaafbaar’. Het meest onduidelijk worden de afficherings- en overlastcriteria gevonden: wanneer is er wel of geen sprake van een overtreding ervan? (Deze landelijke ervaringen verschillen overigens met de situatie in Meppel.)

Ondanks de toegenomen, duidelijke handhaving en het verscherpen van de AHOJ-G-criteria is het draagvlak (met name onder de coffeeshophouders) van de criteria is echter niet toegenomen. De coffeeshophouders vinden de regelgeving te omvangrijk, te onduidelijk of te ingewikkeld.

Van de coffeeshophouders zegt 94% de regels zelf te controleren.

De sancties op overtredingen zijn het meest waarschuwingen; sluiting van de coffeeshop komt zeer sporadisch voor. Het aantal controles, alsmede het aantal overtredingen zijn min of meer gelijk gebleven.

 

Artikel 1.4 Gezondheidsrisico’s van ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet

‘Middelen lijst II’ van de Opiumwet worden in Nederland voornamelijk gerookt in de vorm van hasj (hasj vermengd met delen van de hennepplant) en marihuana (gedroogde toppen van de hennepplant). Het belangrijkste gezondheidsrisico van het roken van hasj/marihuana is de schadelijkheid voor de longen. Ook afname van het reactievermogen, het concentratievermogen en het korte-termijngeheugen is aangetoond. Dit kan een negatieve invloed hebben op de schoolprestaties, het functioneren op het werk en deelname aan het verkeer. Ook onderzoek onder leerlingen van het voortgezet onderwijs toont deze slechtere prestaties aan .

In het rapport van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC): Justitiële Verkenningen: “Coffeeshops en cannabis”  wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de vraag hoe schadelijk ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet zijn. Er wordt gesteld dat over het algemeen:

  • -

    het gebruik van ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet op zeer jonge leeftijd (onder de 18 jaar) te ontraden is;

  • -

    (bijna) dagelijks gebruik een belangrijke risicofactor voor afhankelijkheid is;

  • -

    het gebruik door zwangere vrouwen riskant is;

  • -

    het gebruik in omstandigheden waar reactiesnelheid en aandacht van groot belang zijn (bijvoorbeeld autorijden) volstrekt onverantwoord is.

Hier wordt tegen ingebracht dat het gebruik van ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet voor de meeste mensen beheersbaar recreatief en met mate is. De keuze om ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet te gebruiken wordt ook door sommigen beschouwd als individuele vrijheid. Andere gebruiksvormen (roken, alcohol) kunnen ernstigere gezondheidsklachten veroorzaken, bijvoorbeeld omdat roken en alcohol drinken vaker, langduriger en in grotere mate gedaan worden en hierdoor de risico’s van deze middelen hoger ingeschat worden dan die van ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet.

Desondanks is de conclusie in dit hoofdstuk van het WODC-rapport dat alles in het werk moet worden gesteld om het gebruik op jonge leeftijd te voorkomen en vroegtijdig hulp moet worden geboden bij afhankelijkheid en bij psychiatrische problemen. Ook het gebruik van ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet in het verkeer moet worden bestreden.

 

Artikel 1.5 Nederlands drugsbeleid in evaluatie

Verschillende visies en conclusies door verscheidene deskundigen worden in het voornoemde WODC-rapport beschreven. Het Nederlandse drugsbeleid om te voorkomen dat men blootgesteld wordt aan drugs (preventie) en de risico’s van het drugsgebruik zo klein mogelijk te houden, is redelijk succesvol. Het harddruggebruik is, vooral onder scholieren, niet toegenomen en blijft dus beperkt. In Drenthe signaleert de GGD een afname van het gebruik van ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet , terwijl dit landelijk niet onrustbarend is toegenomen. De laatste tijd komen wel vaker gebruikers van ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet de verslavingszorg binnen en lopen speciale kwetsbare groepen meer risico op veel of problematisch gebruik.

Gezondheidsaandachtspunten liggen ook bij de signalen over schadelijkheid van ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet.

De scheiding der markten (‘middelen lijst I’ van de Opiumwet versus ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet) lijkt qua mate van gebruik en gezondheidsrisico’s positief uit te pakken; de achilleshiel van het Nederlandse drugsbeleid is de achterdeurproblematiek – de bevoorrading van coffeeshops – en hierin voorziet het gedoogbeleid niet. Telen en handel van ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet is verboden en daaromheen is een grote economische markt ontstaan met een belangrijk marktaandeel voor criminele organisaties. Justitie heeft hier de handen vol aan, evenals aan de bedrijfsmatige hennepteelt, de criminaliteit, de bestrijding van ‘middelen lijst I’ van de Opiumwet en het drugstoerisme. Bovendien is er het imagoprobleem van het drugsbeleid en de toenemende Europese druk om het drugs- en vervolgingsbeleid te strenger te maken.  Er lijkt geen sprake van dat het gebruik van ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet algemeen en wettelijk geaccepteerd zal worden en blijven.

De vraag is hoe het Nederlandse beleid omtrent ‘middelen lijst I en lijst II’ van de Opiumwet zich in de toekomst zal ontwikkelen en houden. Afgewacht moet worden welke consequenties dit op zijn beurt zal hebben voor het gemeentelijke coffeeshopbeleid.

 

Hoofdstuk 2 Actuele ontwikkelingen in Meppel

Artikel 2.1 Coffeeshops

In de gemeente Meppel zijn twee coffeeshops: “Relax” aan de Prinsengracht en “Swaan” aan het Zuideinde, beide in het centrum van Meppel. Hiermee is het aantal coffeeshops gedaald van drie naar twee, vergeleken met 1998. Coffeeshop “De Gaoot” aan de Parallelweg is in februari 2002 gesloten en het pand heeft nu een functie als restaurant gekregen.

De twee overgebleven coffeeshops bevinden zich binnen een straal van 300 meter van elkaar, waardoor risico’s van aantasting van het woon- en leefklimaat en de daarbij behorende overlast aandacht reëel zijn. Ook zitten beide coffeeshops binnen een afstand van 250 meter tot scholen, wat het rijk niet wenselijk vindt. Voor (deze) bestaande coffeeshops geldt in Meppel geen expliciet afstandscriterium; wel wordt als voorbeeld gesteld in het coffeeshopbeleid uit 1998 dat van een verstoring van de openbare orde of aantasting van het woon- en leefklimaat sprake is wanneer een coffeeshop zicht heeft gevestigd binnen een straal van 250 meter. In 2003 is de gemeente voornemens om op basis van jurisprudentie een afstandscriterium van 150 meter vast te laten leggen bij herziening van het coffeeshopbeleid.

De openingstijden van de coffeeshops zijn afgestemd op de wanneer de scholen gesloten zijn, dat wil zeggen: coffeeshops zijn open van 16.00-24.00 uur op maandag tot en met vrijdag en van 10.00-24.00 uur op zaterdag en zondag. Tijdens schoolvakanties mogen de weekendopeningstijden gehanteerd worden. Schooljeugd loopt op deze manier de minste kans om geconfronteerd te worden met gebruik van ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet in coffeeshops.

Artikel 2.2 Maximumstelsel

De aanwezigheid van twee coffeeshops past binnen het maximumstelsel uit het coffeeshopbeleid, waarin twee coffeeshops worden gedoogd. In de vorige beleidsnota over het coffeeshopbeleid is voor dit aantal uitgegaan van de vaak gehanteerde norm van één coffeeshop per 20.000 à 25.000 inwoners. De gemeente Meppel telt 30.500 inwoners en de stad is het centrum in een regio van 80.000 inwoners. Het aantal van twee coffeeshops is daarom redelijk te achten. Hoewel omliggende gemeenten, behalve Steenwijkerland – Hoogeveen, De Wolden, Westerveld en Staphorst voeren een nulbeleid – geen coffeeshops hebben, moet het coffeeshopbeleid voorkomen dat het “drugstoerisme aangemoedigd” wordt, in de zin van dat men van grotere afstand naar Meppel komt om ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet te kopen en gebruiken. De gezondheidsaspecten van drugs (‘middelen lijst I of lijst II’ van de Opiumwet) en de (dreiging) van verstoring van de openbare orde en overlast door een grotere groep bezoekers zijn belangrijk om dit te voorkomen.

Artikel 2.3 Drugsgebruik door jongeren in Meppel en Drenthe

In de vorige nota ‘Coffeeshopbeleid in Meppel (1998)’ werd genoemd dat 16,5 % van de jongeren tussen de 12 en 18 jaar wel eens hasj gebruikt heeft . Vanaf 2001 constateert GGD Drenthe een daling van het aantal gebruikers.

Uit het leefstijlonderzoek van november 2004  blijkt dat 7% (in 2000: 9%; in 1996: 13%) van de Drentse jongeren in de leeftijd van 12-16 jaar in de maand voorafgaand aan het onderzoek tien keer of vaker ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet (hasj/wiet) gebruikt. Deze 7% geeft relatief vaker aan te hebben gespijbeld en hun gezondheid matig of slecht te vinden dan jongeren die in deze periode minder of helemaal geen ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet hebben gebruikt.

Andere soorten drugs worden door Drentse jongeren nauwelijks gebruikt. Vergeleken met voorgaande jaren is het drugsgebruik afgenomen. Ten opzichte van het vorige onderzoek (in 2000) kopen nu minder jongeren ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet in een coffeeshop (van 36 naar 27%) en juist meer van ‘een bekende op straat’ (van 31 naar 41%) of ‘bij school’ (van 9 naar 15%). Jongeren die dagelijks roken, recent ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet hebben gebruikt en alcohol hebben gedronken, vertonen verhoudingsgewijs vaker grensoverschrijdend gedrag.

Wel zorgwekkend uit het leefstijlonderzoek van 2004  is dat de groep 15- en 16-jarigen in Meppel op een aantal punten in negatieve zin afwijken van hun leeftijdsgenoten in Drenthe. Voor 15- en 16-jarigen uit Meppel is er minder opvang na school dan in de rest van de provincie; zij gaan minder vaak rechtstreeks naar huis en spijbelen frequenter dan zowel hun leeftijdsgenoten in Drenthe als de andere tieners in Meppel (37% van de Meppeler 15- en 16-jarigen spijbelen, tegen 25% van de andere leerlingen). De groep spijbelaars rookt meer, drinkt meer alcohol en gebruikt vaker softdrugs (‘middelen lijst II van de Opiumwet’). Voorts hebben zij vaker last van zware hoofdpijn/migraine; elke dag huiswerk maken doen zij minder vaak; het ontbijt wordt vaker overgeslagen en deze groep winkelt regelmatiger. Bijna de helft van de 15- en 16-jarigen maakt het niet uit of een leeftijdsgenoot softdrugs (‘middelen lijst II van de Opiumwet’) verkoopt. Van deze groep zegt 27% elke dag te roken.

Hoewel niet significant is het opvallend dat deze groep tieners in Meppel bij bijna alle hulpverleningsorganisaties in Meppel hoger scoren in de categorie ‘ooit contact mee hebben gehad’ dan de Drentse 15- en 16-jarigen.

De groep van 15- en 16-jarigen vormt zodoende een risicogroep, die vanuit oogpunt van preventie meer aandacht nodig heeft in het jeugd- en coffeeshopbeleid van de gemeente Meppel.

Het leefstijlonderzoek onder Drentse jongeren van 19-23 jaar  laat zien dat 57% (het hoogste percentage van alle Drentse gemeenten) van de Meppelse jongeren ooit hasj heeft gebruikt en dat 7% (is onder het gemiddelde) dit de maand voorafgaande aan het onderzoek heeft gedaan. Deze volwassen Drentse jongeren kopen hun hasj voor het overgrote deel in een coffeeshop; in gemeenten met coffeeshop is dit 78%, in gemeenten zonder coffeeshop is dit 60%. In een gemeente zonder coffeeshop kopen significant meer jongeren hun hasj bij een huisdealer (18%, tegen 7% in gemeente met coffeeshop) of van een bekende op straat (12%, tegen 8%).

Artikel 2.4 Preventie

In Meppel worden vanuit onderwijs- en jeugdbeleid al geruime tijd diverse activiteiten uitgevoerd:

Jaarlijks wordt op alle scholen de projectweek ‘Verslaving’ gedaan, waarbij alle scholen voor voortgezet onderwijs samen met Verslavingszorg Noord-Nederland (VNN) bezig zijn met activiteiten in het kader van preventie van middelengebruik. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het leren nee zeggen tegen drugs. Daarnaast wordt op een aantal locaties uitvoering gegeven aan het preventieprogramma ‘De Gezonde School en Genotmiddelen’: een integraal schoolprogramma met aandacht voor schoolbeleid, signalering en voorlichting over genotmiddelen .

In het advies aan de gemeente Meppel ‘Jeugd in Meppel, gezondheid en leefgewoonten’  beveelt GGD Drenthe aan om met de lokale en provinciale partners de problematiek rond naschoolse opvang en schoolverzuim nader onder de loep te nemen. Preventie van, goede begeleiding bij (langdurig) schoolverzuim en goede afstemming tussen de zorg en voorzieningen zijn hierbij belangrijk. De GGD Drenthe adviseert om in het coffeeshopbeleid rekening te houden met bovengenoemde problematiek en daarvoor in overleg met de betrokken beleidsterreinen effectieve maatregelen te treffen.

Het accent zou hierbij vooral op de risicogroepen, met name de eerdergenoemde 15- en 16-jarige Meppelers, moeten liggen.

Essentieel is een integrale aanpak om preventie van drugsgebruik maximaal te kunnen realiseren. Daarom is afstemming van het coffeeshopbeleid op het jeugd-, volksgezondheids- en onderwijsbeleid van de gemeente noodzakelijk. De derde doelstelling van het coffeeshopbeleid behoeft een betere formulering (zie § 5.2)

De GGD adviseert algemeen om een gecombineerde aanpak gericht op ouders, school en de wijk waarin jongeren wonen, te stimuleren. Zo’n aanpak vergroot de effectiviteit van interventies. Specifiek wordt onder andere geadviseerd om binnen interventies het accent op de risicogroepen te leggen, zoals hierboven al is aangehaald .

Preventie houdt overigens ook in het verbod van affichering en reclame maken (zie § 3.6), beperkte openingstijden van de coffeeshops en het actief voorlichting geven plus voorkomend handelen door de exploitanten van coffeeshops. Vooral ten aanzien van het laatste adviseren zowel de provincie als GGD Drenthe verbeteringen.

Artikel 2.5 Controles en onregelmatigheden coffeeshops

Er zijn in Meppel nauwelijks incidenten en onregelmatigheden betreffende de coffeeshops. Ook worden er weinig klachten gemeld. De naleving van de AHOJ-G-criteria is redelijk tot goed te noemen. Controles door de politie vinden op minimaal noodzakelijke basis plaats; de belangrijkste criteria: ‘harddrugs’ en ‘grote hoeveelheid aan handelsvoorraad’ worden niet overtreden. De politie heeft te kennen gegeven dat het handhaven van de criteria verbeterd kan worden door de verantwoordelijkheid voor de AHOJ-G-criteria uitdrukkelijk bij de coffeeshophouder neer te leggen. Ook het beheer van de coffeeshop dient beter uitgevoerd te worden: altijd een leidinggevende is ter plaatse aanwezig, niet steeds wisselende personen achter de bar en de namen van de leidinggevenden vermelden op de vergunning. Aanscherping van de voorwaarden om een coffeeshop te mogen exploiteren, wordt wenselijk geacht.

Wel is in 2006 een incident geweest met verkoop van drugs aan minderjarigen, overtreding van het ‘jeugd’criterium en er wordt wel eens melding gedaan dat meerderjarigen ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet kopen en ze doorverkopen aan minderjarigen. Coffeeshophouders kunnen ook een melding doen als ze vermoeden dat meerderjarigen dit doen.

Met de exploitanten van horeca (niet zijnde de coffeeshophouders) is het convenant “Veilig Uit In Meppel” opgesteld waarin onder andere het deurbeleid, huisregels, legitimatie en voorlichting zijn geregeld. Hiermee worden overlast, verstoring van de openbare orde zoveel mogelijk voorkomen, de gezondheidsrisico’s van ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet beperkt en voorlichting over drugs en preventie gegeven.

De gemeente kan het initiatief nemen voor tussentijds overleg om nieuwe ontwikkelingen te bespreken, bijvoorbeeld over drugs. Horecaondernemers (niet coffeeshophouders) melden drugshandel of –gebruik bij de politie.

Coffeeshophouders zijn expliciet uitgesloten van het lidmaatschap van Koninklijke Horecabond Nederland.

Artikel 2.6 Conclusies huidig gemeentelijk coffeeshopbeleid

Geconcludeerd kan worden dat het gemeentelijke coffeeshopbeleid redelijk succesvol is:

  • de overlast en verstoring van het woon- en leefklimaat zijn beheersbaar;

  • het aantal jongeren dat ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet gebruikt lijkt af te nemen;

  • andere soorten drugs (‘middelen lijst I’ van de Opiumwet) worden nauwelijks gebruikt;

  • met coffeeshops is het gebruik en de verkoop beter te controleren (minder verkoop op straat);

  • verontrustend is dat volgens GGD-onderzoek uit 2004 (gericht op Meppel) de groep 15- en 16-jarigen in Meppel een risicogroep vormen en in sterkere mate middelen lijst II (en misschien ook lijst I) van de Opiumwet kan gaan gebruiken;

  • wel zorgwekkend is dat het GGD-onderzoek uit 2004 laat zien dat minderjarigen toch hun ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet kunnen kopen inde coffeeshops, ondanks het jeugdcriterium dat toegang en verkoop aan minderjarigen verbiedt en ondanks dat het percentage kleiner isgeworden. Niet bekend is of deze Drentse situatie ook in deze mate voor Meppel geldt;

  • De toegenomen verkoop aan jongeren door volwassenen die bekenden van hen zijn, is ongewenst; handel en verkoop op straat kan aangepaktworden met het bestaande verbodsartikel uit de APV (artikel 2.7.1. APV: Drugshandel op straat).

Hoofdstuk 3 Juridische grondslag en ontwikkelingen

Artikel 3.1 Inleiding

In de afgelopen acht jaar zijn enkele belangrijke wetswijzigingen en aanscherpingen van beleid voor coffeeshops geweest en deze moeten ook opgenomen worden in dit coffeeshopbeleid.

Het gaat om wijzigingen van de Opiumwet en Gemeentewet om bestuursdwang beter mogelijk te maken.

Verder zijn de AHOJ-G-criteria aangescherpt en is de Wet BIBOB van kracht geworden om criminele banden met coffeeshops te kunnen voorkomen. Tot slot is jurisprudentie om overlast door openlijk gebruik van ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet en door drugsgebruikers, cq. –handelaars onder voorwaarden te kunnen reguleren.

Artikel 3.2 Opiumwet

De Opiumwet is, vanuit het strafrecht, het wettelijke kader voor het drugsbeleid.

In artikel 2 en 3 van de Opiumwet wordt het "bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, aanwezig hebben en vervaardigen" van ‘middelen lijst I’ en ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet verboden. Er is wel een onderscheid gemaakt tussen ‘middelen lijst I’ en ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet in verband met de opsporings- en vervolgingsprioriteiten. ‘Middelen lijst I’ van de Opiumwet zijn stoffen met een onaanvaardbaar risico en het bezit ervan, ongeacht de hoeveelheid, is strafbaar gesteld als een misdrijf. Het in het bezit hebben tot 5 gram ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet voor eigen gebruik wordt daarentegen, strafrechtelijk gezien, gedoogd. Het doel van dit onderscheid is om de markten van de ‘middelen lijst I’ van de Opiumwet en ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet zo veel mogelijk van elkaar te scheiden.

Artikel 3.3 Invoering artikel 13b Opiumwet (‘Wet Damocles’)

Een belangrijke uitbreiding van de bestuursmogelijkheid is de ‘Wet Damocles’ die een wijziging van de Opiumwet inhoudt: de invoering van artikel 13b per 21 april 1999, bovendien verder aangescherpt per 1 november 2007. Hiermee kan de burgemeester bestuursrechtelijk ingrijpen als de Opiumwet overtreden wordt. (De Opiumwet is overigens een wet uit het strafrecht.) De naam ‘Wet Damocles’ komt van het zwaard van Damocles, dat in dit geval boven de coffeeshops hangt: bij een overtreding valt het zwaard.

 Aanleiding voor de wetswijziging is om de gemeenten een direct handvat te geven om het drugsbeleid te kunnen handhaven. Artikelen 172 en 174 van de Gemeentewet bieden slechts de mogelijkheid tot sluiting van de coffeeshop voor kortstondige tijd (en niet definitief of voor langere tijd), en dan nog bij concrete, zich direct aandienende de veiligheid of gezondheid bedreigende situatie. Het enkele feit dat er drugs verkocht wordt, is geen aanleiding om tot sluiting over te gaan. De exploitatievergunning (gebaseerd op de APV) kan op grond van concrete overlast wel voor langere duur ingetrokken worden.

Artikel 13b geeft de burgemeester de mogelijkheid om bestuursdwang, waaronder sluiting of het opleggen van een dwangsom, toe te passen ten aanzien van “woningen of lokalen dan wel in of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven” wanneer men zich hier niet houdt aan het lokale beleid. Oók wanneer geen sprake is van overlast, kan de burgemeester optreden als regels uit het coffeeshopbeleid overtreden worden. Dit was in het verleden niet of nauwelijks mogelijk. Een goed gemotiveerd en consistent lokaal beleid is onontbeerlijk ter motivering van het handhavingsbesluit. Dit lokale coffeeshopbeleid omvat de zgn. AHOJ-G-criteria en eventueel aanvullende criteria.

Het lokale coffeeshopbeleid moet (mede) gebaseerd worden op het voornoemde artikel 13b van de Opiumwet. Hieraan ligt het volksgezondheidsmotief ten grondslag (= de gezondheidsrisico’s van drugs voor de samenleving). Volksgezondheidsaspecten kunnen nu méér dan vroeger de basis vormen van het (coffeeshop)beleid, in geval van beleidsherziening.

De bevoegdheden met betrekking tot de openbare orde en overlast zijn geregeld in artikelen 172 en 174 Gemeentewet. De APV noemt overigens ook vaak het gezondheidsbelang als motiveringsgrond om tot sluiting over te gaan; dit wordt door de rechter geaccepteerd.

Uit de jurisprudentie sinds de invoering van dit artikel blijkt dat het handhaven van vastgesteld coffeeshopbeleid veel eenvoudiger is geworden, mits het beleid goed gemotiveerd is. In het beleid moet duidelijk vastgelegd worden onder welke omstandigheden en op welke wijze gebruikgemaakt wordt van de bestuursdwangbevoegdheid, juist omdat die laatste discretionair is.

Gebruikmaken van de bestuursdwang wordt in beginsel pas toelaatbaar geacht wanneer:

  • 1.

    er sprake is van een verboden situatie en/of een overtreding van een wettelijk voorschrift;

  • 2.

    én het belang van daadwerkelijk optreden zorgvuldig wordt gemotiveerd;

  • 3.

    én de op te leggen maatregel in redelijke verhouding staat met de overtreding (met andere worden dat is voldaan aan de eisen vanproportionaliteit en subsidiariteit).

Behalve optreden jegens coffeeshops die met de eerdergenoemde criteria de fout in gaan (en er dan vaak sprake is van niet-toegestane verkoop), kan de gemeente (de burgemeester) ook optreden tegen verkoop van drugs in voor publiek toegankelijke lokalen, tegen drugshandel in een winkel of (andersoortige) horecagelegenheid en tegen drugshandel in woningen.

Artikel 125 Gemeentewet is de algemene grond voor bestuursdwang, bij overlast en verstoring. Is er tevens sprake van overtreding op grond van de Opiumwet, dan moet er opgetreden worden op basis van artikel 13b Opiumwet; lex specialis (bijzondere regels) gaat vóór algemene regels.

Artikel 13b leidt tot nieuw overleg in de lokale driehoek en over hoe toepassing gegeven wordt aan de discretionaire bevoegdheid van de burgemeester.

Soms is art. 13b zelfs preventief in te zetten, zo blijkt uit een uitspraak van de Raad van State, 24 mei 2006 .

Dit betrof een discotheek waar een dance-evenement (housemuziek) gehouden zou worden. Op een eerder soortgelijk evenement werd gehandeld in XTC (‘middelen lijst I’ van de Opiumwet). De speciale housemuziekstijlen zijn onlosmakelijk verbonden met XTC, zo bleek uit onderzoek. Op grond hiervan (en het gemeentelijk coffeeshopbeleid) mag een preventieve bestuursdwangaanschrijving uitgevaardigd worden.

Ten slotte is in de APV artikel 2.3.1.5 aangepast, zodat de sluitingsbevoegdheid in het kader van de exploitatievergunning niet van toepassing is als artikel 13b Opiumwet aangewend wordt.

 Een goed coffeeshopbeleid en een doorwrocht handhavingsprogramma helpen, kort samengevat, om de overlast tot een minimum te beperken.

Artikel 3.4 Sluiten van woonhuizen, artikel 174a Gemeentewet

Bij overlast door drugshandel/-gebruik in een woning (soms wordt gesproken van ‘drugspand’) kan in het uiterste geval bestuursrechterlijk opgetreden worden als andere minder vergaande maatregelen niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Artikel 13b Opiumwet kan sinds 1 november 2007 hiervoor gebruikt worden. bestuursrechtelijk optreden ten aanzien van drugshandel/-gebruik in een woning kan ook gebeuren op grond van artikel 174a Gemeentewet, maar is omslachtiger.

Er moet sprake zijn van een ernstige verstoring van de openbare orde of ernstige vrees daarvoor door gedragingen in de desbetreffende ruimte of op het bijbehorende erf. De rechter verlangt, gezien de ernst van de sanctie: sluiting van een woning, een sterke onderbouwing van de zaak. De toepassing van bestuursdwang kan namelijk zeer ingrijpende gevolgen hebben voor bewoners van een woning.

Het oude artikel 2.8.1 APV is inmiddels geschrapt, omdat dit in strijd is gebleken met artikel 10 van de Grondwet dat de eerbiediging van ieders persoonlijke levenssfeer regelt. Artikel 2.8.1 APV beoogde gebouwen e.d. gesloten te kunnen verklaren als moet worden aangenomen dat het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

Artikel 3.5 Natraject artikel 13b Opiumwet en 174a Gemeentewet

Een natraject (de wet Victor genoemd) kan worden gebruikt wanneer een sluiting op grond van artikel 13b Opiumwet of 174a Gemeentewet niet tot het gewenste resultaat leidt. De wet Victor voorziet in aanvullende mogelijkheden om de leefbaarheid rond het (gesloten) pand te herstellen. Zo kan de wet Victor gebruikt worden om de eigenaar te verplichten het pand op te knappen of om er een bonafide huurder in te plaatsen. In het meest verregaande geval kan, bij blijvende overlast, worden besloten het pand te onteigenen.

De aanvullende mogelijkheden bestaan uit het aanschrijvingsinstrument uit de Woningwet, een aanpassing van de Woningwet om het opleggen van een dwangsom mogelijk te maken en een aanpassing van de Onteigeningswet om tot onteigening over te kunnen gaan.

Artikel 3.6 Aanscherping AHOJ-G-criteria

In 2000 werden de AHOJ-G-criteria opnieuw (en aangescherpt) door het College van Procureurs-Generaal vastgesteld :

  • geen Affichering: geen reclame, anders dan een summiere aanduiding op de betreffende lokaliteit;

  • geen Harddrugs : geen ‘middelen lijst I’ van de Opiumwet in voorraad, geen verkoop van ‘middelen lijst I’ van de Opiumwet;

  • geen Overlast: deze kan bestaan uit parkeeroverlast rond de lokaliteit, geluidshinder, vervuiling en/of nabij de coffeeshop rondhangende klanten;

  • geen verkoop aan en toegang voor Jeugdigen: de leeftijdsgrens wordt gesteld op 18 jaar en moet strikt worden gehandhaafd;

  • geen verkoop van Grote hoeveelheden per transactie: geen verkoop van hoeveelheden boven de 5 gram per persoon per dag per lokaliteit.

    Onder transactie wordt begrepen: alle koop en verkoop in één coffeeshop op eenzelfde dag met betrekking tot eenzelfde koper.

    Het College van Procureurs-Generaal hecht veel waarde aan het afficheringscriterium, omdat het Nederlandse drugsbeleid gericht is op preventie en het onwenselijk is niet-gebruikers ongewild te confronteren met (reclame voor) drugs.

    Naast aanscherping van de AHOJ-G-criteria stelt het bovengenoemd College:

  • dat de coffeeshop verder een alcoholvrije horecagelegenheid moet zijn;

  • dat het lokale driehoeksoverleg een maximale hoeveelheid handelsvoorraad per coffeeshop mag vaststellen, mits die niet de 500 gram overschrijdt.

Artikel 3.7 Wet BIBOB

In juni 2003 is de wet Bevordering IntegriteitsBeoordelingen door het Openbaar Bestuur (BIBOB) in werking getreden. Het BIBOB-instrumentarium is bedoeld om bestuursorganen een extra mogelijkheid te geven een vergunning in te trekken of te weigeren. Dit kan indien er “een ernstige mate van gevaar” is dat de vergunning (mede) gebruikt wordt om strafbare feiten te plegen of om uit strafbare feiten verkregen geld wit te wassen. Het instrumentarium dient om de integriteit van de vergunninghouder/-aanvrager te toetsen.

Expliciet moet met deze wet voorkomen worden dat vergunning wordt verleend aan coffeeshophouders met banden met criminele organisaties.

Het gemeentelijke bestuur kan het Bureau BIBOB om advies vragen over het risico dat misbruik van overheidsvoorzieningen kan plaatsvinden.

Artikel 3.8 Overlast door openlijk gebruik van ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet

De Opiumwet stelt het bezit van en de handel in drugs strafbaar, maar dit geldt niet voor het gebruik van drugs. Drugsgebruik in de openbare ruimte kan wel overlast geven. Een aantal gemeenten heeft daarom in de APV een verbod op het gebruik van drugs opgenomen. Sommige gemeentes gaan zo ver dat een alvast gerolde joint die nog aangestoken moet worden al boetewaardig is [Dordrecht], hoewel het College van Procureurs-Generaal de richtlijn heeft uitgevaardigd dat personen die minder dan 5 gram aan ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet in bezit hebben, niet vervolgd worden en tot politiesepot overgegaan wordt. Deze aanpak van die gemeentes is door de rechter op 16 maart 2005 afgekeurd; de overtreder is ontslagen van rechtsvervolging.

Er moet volgens de rechter wel sprake zijn van hinderlijk gebruik/overlast. Dit moet ook expliciet in de delictomschrijving staan. Niet helder blijft wanneer er sprake is van overlast. Bij klachten van burgers is hier in ieder geval wel sprake van; jointjes roken voor de HEMA overdag ook; op een rustige plek waar niemand anders is, niet. Een goede motivering is nodig. Of dit ter beoordeling is van de politie (de verbalisanten), is discutabel. Sommige gemeenten blijven vanwege deze onduidelijkheden het gebruiken van drugs of het in bezit hebben van drugs beboeten. Andere gemeenten wijzen bepaalde plaatsen en wegen aan op hun grondgebied waar het gebruiken van drugs verboden wordt. Op deze plekken is aantoonbaar, daadwerkelijk overlast, en hier kan zo’n verbod dan van kracht zijn. Het bestuur zegt: Op die plek is het gebruik per definitie hinderlijk en dan hoeft niet per keer aangetoond te worden dat er sprake is van overlast. Stadsdeel De Baarsjes in Amsterdam heeft het juridische kader laten regelen: “Het is verboden op door Burgemeester en Wethouders aangewezen wegen of weggedeelten ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet te gebruiken of openlijk voorhanden te hebben.” Dit is analoog aan de bepaling over ‘hinderlijk drankgebruik’. De alcoholverboden werken hier goed. Na een beginperiode van een aantal processen-verbaal vinden er geen overtredingen meer plaats. Een lokaal blowverbod kan hetzelfde positieve resultaat opleveren. In 2006 is er discussie geweest over een landelijk blowverbod. Een kamermeerderheid ondersteunt de motie van Christen Unie en VVD om het gebruik van ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet in de openbare ruimte te verbieden. Minister Remkes vindt dit echter onwenselijk; hij ziet dit vooral als een taak op lokaal niveau. Onduidelijk is of de minister de motie naast zich neer heeft gelegd en of de Tweede Kamer dit geaccepteerd heeft.

Conclusie voor Meppel

In Meppel wordt openlijk drugsgebruik momenteel niet als een indringend overlastvraagstuk ervaren. Wanneer dit wel een probleem mocht worden, dan kan de burgemeester op grond van de APV plaatsen aanwijzen waar het verboden is sofdrugs te gebruiken of openlijk voorhanden te hebben.

Van de omliggende gemeenten wordt drugsoverlast alleen in Hoogeveen expliciet genoemd. Uit cijfers blijkt dat daar de drugsoverlast is toegenomen in de woonomgeving. De cijfers bevestigen het besluit van de Hoogeveense gemeenteraad om meer aandacht te geven aan veiligheid in het openbaar gebied en in het stadscentrum. Hoogeveen investeert in technische middelen en personeel om het aantal verstoringen in het openbaar gebied te verminderen .

Artikel 3.9 Gebiedsontzegging bepaalde drugsgebruikers

Ordeverstoorders in het uitgaanscentrum van Meppel – waar ook de coffeeshops zich bevinden – kunnen in Meppel aangepakt worden met een verblijfsontzegging. Sinds september 2004 heeft burgemeester het protocol hiertoe bekrachtigd, gebaseerd op de ‘Notitie aanpak ordeverstoorders uitgaanscentrum gemeente Meppel’ [31-8-2004]. Aanleiding was toen dat de uitgaanssfeer al geruime tijd minder prettig en grimmig was in de binnenstad, vooral tijdens de vrijdag- en zaterdagavonden en –nachten. Er waren spanningen tussen verschillende groepen die ook doelloos rondtrokken; door gebruik van alcohol en soms drugs was er overlast; personen die overmatig overlastgevend gedrag vertoonden en soms kwam de politie tussenbeide waarbij soms rake klappen vielen. Deze gedragingen konden niet getolereerd worden.Op 11-8-2005 is besloten bovengenoemde aanpak te verlengen tot medio november 2005 en hem vervolgens vast te leggen in artikel 2.4.11 van de APV. Met dit artikel kan een verblijfsontzegging opgelegd worden (per 1-12-2005). Het uitgaansgebied in het centrum is hierbij aangewezen voor verblijfsontzegging in geval van ordeverstoring. Het tijdvak waarin zo’n verblijfsontzegging van kracht is, is afgestemd op de uitgaansdagen en –tijden: vrijdag 21.00 uur t/m zaterdag 6.00 uur en zaterdag 21.00 uur t/m zondag 6.00 uur. Voordat overgegaan wordt tot het opleggen van een verblijfsontzegging, heeft de burgemeester een gedegen politierapport geraadpleegd en is er eerst een waarschuwing afgegeven.

Wanneer drugsgebruikers of –handelaars ontoelaatbare of onophoudelijke overlast veroorzaken (verstoring van de openbare orde of ernstige vrees ervan) en ‘lichtere’ maatregelen niet hebben geholpen, kan de burgemeester op grond van artikel 172 lid 3 een bevel tot gebiedsontzegging uitvaardigen, als ultieme remedie. Voorbeeld is Rotterdam, waar situaties in bepaalde wijken voorkomen van: samenscholingen, intimiderend groepsgedrag, handel in drugs, openlijk drugsgebruik, geweldpleging, het zich ophouden in de portieken van woningen/winkels, belemmering van de vrije doorgang, schreeuwen, urineren, het gebruiken van de wijk als afwerkplek, onvoorspelbare agressiviteit en anderszins lastigvallen van burgers. Tijdelijke verwijdering van een nauwkeurig omschreven (groep) drugsgebruiker(s) vormt een directe reactie op (vrees voor) verstoringen van de openbare orde, met het uiteindelijke oogmerk de rust in de wijk te doen terugkeren.

Om een gebiedsontzegging gedegen te kunnen regelen (het gaat om een inbreuk op iemands bewegingsvrijheid, waar zorgvuldigheid vereist is), zijn de volgende punten van belang:

  • Per persoon worden de relevante openbare ordeverstoringen genoemd, gespecificeerd naar wanneer, waar, aard en ernst ervan;

  • Een alternatieve dagopvang wordt aangestipt;

  • Zijn er eerder of andere vergelijkbare ordemaatregelen opgelegd;

  • De duur en de omvang van de gebiedsontzegging worden onderbouwd;

  • Er moet een goede beleidsmatige basis zijn om de gebiedsontzegging te kunnen motiveren;

  • De gebiedsontzegging moet proportioneel zijn; er is onderzocht of minder verstrekkende maatregelen tot een oplossing kunnen leiden;

  • De betrokkene is van tevoren gewaarschuwd dat een gebiedsontzegging uitgevaardigd kan gaan worden. 

Door de voorzieningenrechter zijn deze voorwaarden gesteld in een rechtzaak tussen een groep drugsgebruikers en de gemeente Rotterdam; gebiedsontzegging voor Delfshaven, voor 6 maanden. De rechter vond de duur van 6 maanden disproportioneel en achtte vier weken eerder proportioneel .

Conclusie voor Meppel

In Meppel is geen sprake van ontoelaatbare of onophoudelijke overlast door drugsgebruikers of drugshandelaars. Van het protocol gebaseerd op de ‘Notitie aanpak ordeverstoorders uitgaanscentrum gemeente Meppel’ van 2004 is een preventieve werking uitgegaan, in algemene zin. De burgemeester heeft de mogelijkheid om een verblijfsontzegging voor de voornoemde tijdvakken op te kunnen leggen. Wanneer zeer ernstige verstoringen optreden zoals in met Rotterdam vergelijkbare situaties, kan de burgemeester in het uiterste geval een besluit tot gebiedsontzegging voor langere tijd (vier weken) nemen. Dit kan nadat andere maatregelen uitgeput zijn.

Hoofdstuk 4 Gemeentelijke instrumenten

Artikel 4.1 Inleiding

Voor de gemeenteraad ligt de taak om op grond van de drugnota van het ministerie van oktober 1995 en de richtlijnen van het OM van 2000 voor een goede bestuurlijke inbedding van coffeeshops te zorgen. Hieraan ten grondslag dient een duidelijk geformuleerd coffeeshopbeleid te liggen. De benodigde bestuurlijke instrumenten die de gemeente ter beschikking staan worden, in dit hoofdstuk uitgewerkt. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in vestigingsregulerende maatregelen en exploitatieregulerende maatregelen.

Artikel 4.2 Vestigingsregulerende maatregelen

Via vestigingsregulerende maatregelen kan de vestiging van een coffeeshop preventief en repressief op onaanvaardbare plaatsen worden tegengegaan.

Exploitatievergunning

Voor elk horecabedrijf is een exploitatievergunning verplicht. Coffeeshops vallen ook onder de vergunningplicht, want het gaat om een voor publiek toegankelijke ruimte waar rookwaren voor directe consumptie worden verstrekt. Naast een alcoholvrij verlof, op grond van artikel 2.3.1.6 van de APV, is een exploitatievergunning een instrument om de randverschijnselen van drugsverkoop te kunnen reguleren. Een exploitatievergunning wordt alleen verleend indien aannemelijk is dat de vestiging van een inrichting geen verstoring van de openbare orde inhoudt en het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving niet nadelig wordt beïnvloed. Een voorbeeld van verstoring van de openbare orde of aantasting van het woon- en leefklimaat is wanneer een coffeeshop zich heeft gevestigd binnen een straal van 150 meter van een basisschool of andere onderwijsinstelling, een jongerencentrum, een instelling voor de opvang van en de behandeling van drugsverslaafden en/of een andere inrichting waar ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet wordt verhandeld. Daarnaast kan vestiging in woonwijken worden geweerd.

 Bij de beoordeling van vergunningverlening kan worden gelet op de volgende aspecten:

  • -

    de aard van de inrichting;

  • -

    de te verwachten overlast;

  • -

    het karakter van de straat/wijk, de nabijheid van scholen;

  • -

    eventuele inrichtingseisen die bij of krachtens verordening worden gesteld;

  • -

    eventuele eerdere sluitingen van een door de beheerder geëxploiteerde inrichting;

  • -

    de (justitiële) achtergrond van de beheerder.

Aan de exploitatievergunning voor een coffeeshop worden in ieder geval de eerder genoemde AHOJ-G-criteria gekoppeld om daarmee overlast te kunnen reguleren.

Om de bestuurlijke belasting (uitvoering en handhaving) te verminderen is het mogelijk om bepaalde horecabedrijven in één of meer aangewezen gedeelte(n) van de gemeente uit te sluiten van de vergunningplicht. Op grond van artikel 2.3.1.2 APV wordt een exploitatievergunning verleend aan coffeeshops om die te mogen exploiteren, met als bijzonderheid dat de AHOJ-G-criteria - en eventueel andere eisen - als aanvullende voorwaarden zijn opgenomen in de exploitatievergunning. Op deze manier wordt tegelijkertijd de scheiding tussen de verkoop van drugs en alcohol gereguleerd.

Bij coffeeshops wordt geen terras toegestaan. Doel is om te voorkomen dat publiek ongewild in aanmerking komt met ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet en te voorkomen dat de drempel te laag wordt.

Nul- of maximumstelsel

In een beleidsnota of een overlastverordening is het mogelijk een volledig verbod op of een maximum aantal coffeeshops op te nemen. De toelaatbaarheid van het nul- en maximumstelsel is meerdere keren door de rechter getoetst en blijkt geen problemen op te leveren. Wel dient overtuigend te worden aangetoond waaruit de potentiële overlast kan bestaan.

Een beleid gericht op een maximumstelsel is alleen toelaatbaar als een duidelijk woon- en leefklimaat motief aan het beleid ten grondslag ligt. Vanuit dit motief moet een gemeente aangeven hoeveel coffeeshops per (deel van de) gemeente toelaatbaar zijn.

Zodra de situatie is ontstaan waarin het maximum aantal coffeeshops per (deelgebied van de) gemeente over een exploitatievergunning beschikt is bereikt, kan aan een nieuw te vestigen coffeeshop een vergunning worden geweigerd.

Wil de gemeente het maximum aantal coffeeshops strikt handhaven, dan heeft dit ook consequenties voor de op te leggen voorwaarden bij bestaande en nieuwe te vestigen (droge) horeca-inrichtingen. Als zelfstandige voorwaarde zal het verbod op de verkoop of het gebruik van drugs moeten worden opgenomen. Overtreding van dit verbod kan dan gesanctioneerd worden met intrekking van de vergunning, al dan niet gevolgd door sluiting.

Bestemmingsplan

Indien zich op een bepaalde locatie in strijd met het bestemmingsplan een coffeeshop vestigt kan daar tegen worden opgetreden. Dit kan echter alleen als in de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan expliciet is verboden het betreffende pand te gebruiken in strijd met de bestemming. Daar het exploiteren van een coffeeshop nog altijd geen legale activiteit is, is het niet mogelijk een coffeeshop met zoveel woorden in een bestemmingsplan op te nemen. Sturing is alleen mogelijk door horeca-inrichtingen in het algemeen op bepaalde locaties te verbieden of een maximum in te stellen.

Door middel van een dwangsom of bestuursdwang krachtens artikel 125 Gemeentewet kan het bevoegde bestuursorgaan aan het gebruik in strijd met het bestemmingsplan een einde maken.

Leefmilieuverordening

Ook is het mogelijk in een leefmilieuverordening een voorschrift op te nemen dat het in een bepaalde woonbuurt verboden is panden als coffeeshop (of horeca-inrichting in het algemeen) te gaan gebruiken. De leefmilieuverordening is met name gericht op behoud, verbetering, herindeling of sanering van bebouwde gedeelten van het gemeentelijk grondgebied en het strekt tot wering en sluiting van reeds ingetreden achteruitgang van woon- en werkomstandigheden in en het uiterlijk aanzien van bepaalde gebieden. De verordening biedt dus alleen mogelijkheden om preventief op te treden tegen coffeeshops, het kan niet dienen als een weermiddel tegen reeds bestaand gebruik.

Artikel 4.3 Exploitatieregulerende maatregelen

Via exploitatieregulerende maatregelen kan de exploitatie van een coffeeshop worden beïnvloed. 

Bestuursdwang op grond van artikel 13b Opiumwet en artikel 172 en 174a Gemeentewet

Als er sprake is van concrete overlast die het gevolg is van drugshandel of drugsgebruik, dan heeft de burgemeester de bevoegdheid om tot (tijdelijke) sluiting over te gaan. Voor een coffeeshop of andere lokaliteit is dit op grond van artikel 13b Opiumwet en voor woningen ook artikel 174a Gemeentewet. In hoofdstuk 3 is dit nader toegelicht en uitgewerkt.

Besluit Horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer

Op grond van het Besluit Horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer kan worden opgetreden tegen directe en indirecte hinder binnen een coffeeshop zelf en in de directe omgeving daarvan. Rechtstreekse voorschriften met betrekking tot de handel in en het gebruik van ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet zijn in milieuregelgeving niet opgenomen; slechts tegen (geluid- en geur)hinder kan door middel van dit instrument worden opgetreden.

Hoofdstuk 5 Gemeentelijk beleid

Artikel 5.1 Inleiding

In de vorige nota coffeeshopbeleid zijn de aanleiding en de uitgangspunten van het coffeeshopbeleid vastgelegd. Deze gelden vandaag de dag nog steeds onverkort en worden opgenomen in dit nieuwe coffeeshopbeleid. Het coffeeshopbeleid is succesvol geweest om verstoring van de openbare orde, overlast en de gezondheidsrisico’s van drugs in de hand te houden. Voortzetting van dit beleid is gewenst om dit ook in de toekomst te kunnen blijven reguleren.

Daarnaast is de Opiumwet aangepast, waardoor de burgemeester meer bestuurlijke mogelijkheden heeft om het gemeentelijk coffeeshopbeleid te kunnen handhaven, zijn de AHOJ-G-criteria aangescherpt, zijn er kabinetvoornemens om bepaalde accenten op het coffeeshopbeleid te leggen en zijn er nieuwe ontwikkelingen over openlijk drugsgebruik en gebiedsontzegging die mogelijk in Meppel van belang kunnen zijn.

Artikel 5.2 Doel en uitgangspunten van het nieuwe coffeeshopbeleid in Meppel

Aanleiding

Er is vanuit meerdere invalshoeken aanleiding voor het voeren van het gemeentelijke coffeeshopbeleid. Kort gezegd zijn deze:

  • *

    uitvoering geven aan rijksbeleid: Scheiding der markten tussen ‘middelen lijst I’ van de Opiumwet en ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet;beperking van de overlast en beheersing van de openbare orde; beperking van de gezondheidsrisico’s;

  • *

    voortzetting van het succesvolle oude coffeeshopbeleid;

  • *

    de grote hoeveelheid scholen in de directe omgeving van de coffeeshops en de daaraan gerelateerde aantasting van het leefklimaat voor kinderenen jongeren;

  • *

    de verkoop van ‘middelen lijst I of lijst II’ van de Opiumwet aan jongeren onder de 18 jaar;

  • *

    een dichte concentratie van de coffeeshops;

  • *

    het toeristische karakter van de gemeente;

  • *

    aanscherping van het gedoogbeleid door het ministerie van Justitie en het Openbaar Ministerie;

  • *

    de norm van één coffeeshop per 20.000 tot 25.000 inwoners .

Doelen van het coffeeshopbeleid

  • 1.

    Scheiding der markten tussen ‘middelen lijst I’ van de Opiumwet en ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet.

  • 2.

    Beperking van de overlast en beheersing van de openbare orde door drugsgebruik.

  • 3.

    Bescherming van de volksgezondheid tegen drugsgebruik in het algemeen en in het bijzonder door jeugdigen onder de 18 jaar.

Uitgangspunten

Conformerend aan de drugnota van het Ministerie van Justitie en de richtlijnen van het Openbaar Ministerie worden door de gemeente Meppel de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • • 

    strikte hantering van de AHOJ-G criteria, volgens aangescherpte definitie van Procureurs-Generaal, zie bij ‘Juridische ontwikkelingen’, § 3.6;

  • • 

    geen vestiging en/of exploitatie van een coffeeshop in de nabijheid van scholen, jeugdinstellingen, instellingen voor de opvang en de behandeling

    van drugsverslaafden of een andere inrichting waar de verkoop van ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet wordt gedoogd;

  • • 

    het verstrekken van alcoholhoudende drank is niet toegestaan, al dan niet tegen vergoeding;

  • • 

    de inrichting mag, als gevolg van het niet mogen verstrekken van alcoholhoudende drank, niet beschikken over een kansspelautomaat;

  • • 

    geen exploitatie van een terras;

  • • 

    hanteren van de huidige sluitingstijden;

  • • 

    aanscherpen van de (aanvullende) voorwaarden voor het mogen exploiteren van een coffeeshop.

  • • 

    het uitvoeren van een integrale aanpak van de drugspreventie.

Met name aan handhaving van het jeugd- en het harddrugscriterium zal invulling gegeven worden. Ook het afficheringscriterium is belangrijk vanuit preventieoogpunt. Het coffeeshopbeleid richt zich niet alleen op coffeeshops, maar ook op andere gebieden en locaties waar drugshandel-/gebruik zich voordoet zoals horeca, winkels en woningen.

Afstand coffeeshop tot scholen, e.d.

Meppel voldoet niet aan de door het rijk gewenste aanvullende voorwaarde dat coffeeshops zich niet mogen bevinden binnen 250 meter van scholen; een afstandscriterium dat volgens rijksbeleid strikter gehanteerd moet worden. Beide coffeeshops liggen binnen een afstand van 250 meter van scholen. Ook geen enkele andere locatie in het centrum zou hieraan voldoen.

Op 14 februari 2003 heeft de gemeente een memo opgesteld waarin voorgesteld wordt om het afstandscriterium van 150 meter te hanteren voor bestaande coffeeshops, zodat het begrip ‘in directe nabijheid van scholen’ naar de lokale omstandigheden (in Meppel) is vertaald. De jurisprudentie acht een afstandscriterium van 150 meter niet onredelijk. In dit (nieuwe) coffeeshopbeleid is dit criterium als zodanig verwerkt.

Uitgangspunt is dat schoolgaande jeugd niet met coffeeshops geconfronteerd wordt en verkoop en gebruik van ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet niet als iets normaals zal beschouwen; zie de derde doelstelling van het coffeeshopbeleid: ‘bescherming van de volksgezondheid tegen drugsgebruik in het algemeen en in het bijzonder door jeugdigen onder de 18 jaar’. Een afstandseis van 150 meter als precisiering van de nabijheid tot scholen, jeugdinstellingen, instellingen voor de opvang en de behandeling van drugsverslaafden of een andere inrichting waar de verkoop van ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet wordt gedoogd, is een acceptabel criterium in de afweging van de belangen van de volksgezondheid en preventie van drugsgebruik en die van de locaties van de huidige coffeeshops. Het afstandscriterium is concreet de loopafstand van perceel- tot perceelgrens. Hiermee wordt voldaan aan de wens om de schooljeugd niet te confronteren met coffeeshops en drugsgebruik. Visueel contact met een coffeeshop vanuit een klaslokaal of het schoolplein is ook onwenselijk.

De openingstijden van de coffeeshops zijn afgestemd op de openingstijden van de scholen, dat wil zeggen: de coffeeshops zijn open van 16.00-24.00 uur op maandag tot en met vrijdag en van 10.00-24.00 uur op zaterdag en zondag. Tijdens schoolvakanties mogen de weekendopeningstijden gehanteerd worden. Deze openingstijden blijven gehandhaafd en dit is essentieel om de eerdergenoemde doelstelling te kunnen realiseren.

Voor een nieuwe  of vervangende coffeeshop (bij verplaatsing of vestiging na sluiting van een andere coffeeshop) geldt het afstandscriterium van 250 meter tot scholen, jeugdinstellingen, instellingen voor de opvang en de behandeling van drugsverslaafden of een andere inrichting waar de verkoop van ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet wordt gedoogd.

Samengevat:

Voor huidige twee coffeeshops geldt:

  • -

    afstandscriterium van 150 meter tot scholen e.d.;

  • -

    het afstandscriterium is de loopafstand van perceel- tot perceelgrens;

  • -

    openingstijden van 16.00-24.00 uur op maandag tot en met vrijdag en van 10.00-24.00 uur op zaterdag en zondag, tijdens schoolvakanties mogen de weekendopeningstijden gehanteerd worden;

  • -

    vanuit school geen zicht op een coffeeshop.

Voor nieuwe of verplaatste coffeeshops geldt:

  • -

    afstandscriterium van 250 meter tot scholen e.d.;

  • -

    het afstandscriterium is de loopafstand van perceel- tot perceelgrens;

  • -

    openingstijden van 16.00-24.00 uur op maandag tot en met vrijdag en van 10.00-24.00 uur op zaterdag en zondag, tijdens schoolvakanties mogen de weekendopeningstijden gehanteerd worden;

  • -

    vanuit school geen zicht op een coffeeshop. 

Maximumstelsel

Uitgaande van de mate van overlast, de onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat en de norm van één coffeeshop per 25.000 inwoners gedoogt de gemeente maximaal twee coffeeshops. Het maximumstelsel blijft ongewijzigd, namelijk maximaal twee.

Preventie

De gemeente Meppel staat een integrale aanpak voor, waarbij het coffeeshop-, jeugd-, gezondheids- en onderwijsbeleid op elkaar zijn afgestemd. De derde doelstelling uit het (voorgaande) coffeeshopbeleid: ‘beperking van de gezondheidsrisico’s en preventie van drugsgebruik’ is daarom vervangen door: ‘bescherming van de volksgezondheid tegen het gebruik van drugs in het algemeen en in het bijzonder door jeugdigen onder de 18 jaar’. Hiermee wordt de koppeling gelegd tussen deze beleidsterreinen en bovendien met de activiteiten die reeds in Meppel in het kader van drugspreventie en middelengebruik uitgevoerd worden.

Met name op de groep van 15- en 16-jarigen zal het accent worden gelegd, omdat zij voor Meppel een verhoogde risicogroep vormen.

Bestuurlijke instrumenten

Naast de uitgangspunten staan de volgende bestuurlijke instrumenten, zowel vestigingsregulerend als exploitatieregulerend, de gemeente ter beschikking:

  • *

    Het bestemmingsplan voor de binnenstad. In de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan is opgenomen dat het verboden is een pand tegebruiken in strijd met zijn bestemming. Het nadeel is dat indien een pand de bestemming "horeca" heeft hieronder ook een coffeeshop valt.

  • *

    Sluiting op grond van artikel 13b Opiumwet of artikelen 172 of 174a Gemeentewet.

  • *

    Intrekken/Verlenen van exploitatievergunning op grond van de APV (artikel 2.3.1.2).

  • *

    Intrekken drank- en horecavergunning. Hiermee wordt alleen geregeld dat er geen alcohol meer mag worden geschonken; de handel in drugs kan gewoon doorgaan.

  • *

    Wet Milieubeheer en Besluit horecabedrijven milieubeheer. Met deze twee instrumenten kan alleen tegen hinder worden opgetreden.

 

Artikel 5.3 Exploitatievergunning

Beoordeling vergunningverlening

Bij de beoordeling van verlening van de exploitatievergunning wordt gelet op de volgende aspecten:

  • -

    de aard van de horeca-inrichting;

  • -

    de justitiële achtergrond van de beheerder;

  • -

    de te verwachten overlast;

  • -

    het karakter van de wijk en/of straat;

  • -

    de situering van de horeca-inrichting in relatie tot onderwijsinstellingen en/of hulpverlenende instanties waarbij aan drugs gerelateerde problemen een rol spelen;

  • -

    inrichtingseisen die bij of krachtens een verordening zijn gesteld;

  • -

    eventuele eerdere sluitingen van inrichtingen van dezelfde beheerder;

  • -

    overige aspecten welke van belang kunnen zijn.

Voorschriften in exploitatievergunning

Voor coffeeshops gelden de genoemde uitgangspunten die door de gemeente zijn gesteld, waaronder de AHOJ-G-criteria. Verder kunnen voor coffeeshops de volgende voorschriften worden gesteld:

  • -

    regels met betrekking tot de openings- en sluitingstijden;

  • -

    de beheerder en medewerkers (leidinggevenden) zijn geschoold door het CAD en/of VNN, waardoor zij:

  • -

    kennis hebben van de risico’s en gezondheidsaspecten van cannabis (bijvoorbeeld cursus ‘Barcode’: middeleninformatie, omgaan met gasten en naleven van huisregels, en de cursus ‘EHBD’: eerste hulp bij drugsongevallen);

  • -

    onderscheid kunnen maken tussen hasj en hennep;

  • -

    actief voorlichting geven over hetgeen wordt verkocht (producten, effecten en risico’s van cannabisgebruik), cq. voorlichtingsmateriaal neerleggen in de coffeeshop;

  • -

    kennis hebben van de Opiumwet; de volgende regels ten aanzien van het beheer/de exploitatie van de coffeeshop:

  • -

    de beheerder en medewerkers mogen niet zelf ‘middelen lijst I en/of lijst II’ van de Opiumwet gebruiken;de coffeeshophouder is verantwoordelijk voor naleving van de AHOJ-G-criteria. Bij controle door politie dient hij te tonen/vertellen hoe oud een bezoeker Is (leeftijdscriterium), bijvoorbeeld. In geval van een weigering, kan de politie een gerechtelijk bevel opvragen en de burgemeester sanctiemaatregelen Laten treffen. (Voor leeftijdscontrol is het werken met pasjes een goed hulpmiddel; dit is al algemeen in veel coffeeshops.);

  • -

    er dient altijd een (of meer) leidinggevende(n) (beheerder en medewerkers) achter de bar te staan en ter plaatse aanwezig te zijn. Steeds wisselende mensen achter de bar is niet toegestaan;

  • -

    namen van de leidinggevenden staan vermeld op de vergunning;

  • -

    alle overige benodigde voorschriften om de verstoring van de openbare orde of aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen. Voor de overige horeca-inrichtingen wordt het volgende voorschrift gesteld:

  • -

    ter bescherming van het woon- en leefklimaat en in het belang van de openbare orde, is het verboden middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet in de inrichting aanwezig te hebben. Naast deze criteria wordt voor alle horeca-inrichtingen een algemeen voorschrift gesteld:

  • -

    de inrichting zal worden gesloten indien naar het oordeel van de burgemeester de openbare orde wordt verstoord en/of het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting op nadelige wijze wordt beïnvloed.

Opheffing vergunningplicht

Het is ook mogelijk om bepaalde horeca-inrichtingen uit te sluiten van de vergunningplicht. Om te voorkomen dat er een verschuiving van coffeeshops plaatsvindt naar horeca-inrichtingen die zijn uitgesloten van de vergunningsplicht is er voor gekozen de vergunningplicht voor geen enkele horeca-inrichting op te heffen. Intrekken exploitatievergunning

Indien een horeca-inrichting zich niet houdt aan de in de exploitatievergunning gestelde voorschriften zal de vergunning worden ingetrokken.

Artikel 5.4 Overige mogelijkheden

Convenant ‘Veilig Uit In Meppel’

Dit convenant, zoals beschreven onder ‘Actuele ontwikkelingen in Meppel’, wordt voortgezet. De coffeeshops doen hier niet aan mee. Wel helpen (de overige) horecabedrijven mee om drugsgebruik en –verkoop tegen te gaan.

Wet BIBOB

De gemeente kan besluiten deze wet te gebruiken om criminele banden met de coffeeshops te voorkomen.

Overlast door openlijk drugsgebruik en gebiedsontzegging

Op dit moment geeft de gemeente geen uitvoering aan regulering hiervan. Mocht in de toekomst hier aanleiding toe zijn, dan kan Meppel besluiten deze juridische mogelijkheden toe te passen.

Artikel 5.5 Handhaving coffeeshopbeleid

Het neergelegde coffeeshopbeleid wordt strikt gehandhaafd, zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk. Doel van handhaving van het coffeeshopbeleid is om overlast en verstoring van de openbare orde te voorkomen en de gezondheidsrisico’s van het drugsgebruik te beperken.Het opleggen van strafrechtelijke sancties is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie en de strafrechter.Bestuursrechtelijke sancties worden door de burgemeester opgelegd, als bevoegd orgaan op basis van de Gemeentewet. Hiertoe is een sanctiebeleid opgesteld.

Handelt een coffeeshop in strijd met de AHOJ-G-criteria, de Opiumwet, de exploitatievergunning en het beleid (inclusief voorschriften), dan zal zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk worden opgetreden. Strafrechtelijk wordt tot vervolging overgegaan en bestuursrechtelijk zal, naar de ernst van de overtreding, tot (tijdelijke) sluiting, intrekking van de exploitatievergunning en/of de ontheffing op grond van de Drank- en Horecawet kunnen worden overgegaan. Het sanctiebeleid is het kader voor de te treffen maatregelen.

Ook voor reguliere horeca geldt dat bij verkoop van (hard)drugs navenant opgetreden zal worden.

In de volgende hoofdstukken wordt de handhaving nader toegelicht en uitgewerkt en wordt het sanctiebeleid beschreven.

Hoofdstuk 6 Handhaving

Artikel 6.1 Handhavingsarrangement

Het is min of meer vanzelfsprekend dat voor een goede handhaving van het lokale drugsbeleid, samenwerking tussen gemeentebestuur, Openbaar Ministerie (OM) en politie noodzakelijk is. Deze samenwerking tussen deze drie actoren heet ook de ‘lokale driehoek’. Iedere partij heeft immers een deel van de handhavingspuzzel in handen.

In de OM-richtlijn uit 1996 wordt de samenwerking van de lokale driehoek als uitgangspunt voor het gedoogbeleid van coffeeshops gehanteerd. Ook in jurisprudentie van de Hoge Raad wordt deze samenwerking uitdrukkelijk bevestigd.

Een speciaal handhavingsarrangement maakt het lokale beleid omtrent ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet succesvol en doeltreffend. Dit is een beleidsdocument waarin de afspraken staan die zijn gemaakt met de lokale driehoek over de wijze van optreden tegen overtredingen van het lokale drugsbeleid. Er wordt concreet aangegeven door wie, op welke manier en met welk juridisch instrument wordt opgetreden bij welke overtreding van de beleidsregels.

Het handhavingsarrangement geldt voor zowel de landelijk geldende AHOJ-G-criteria plus de door de gemeente gestelde aanvullende voorwaarden, als voor het optreden tegen ongewenste situaties als verkoop van ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet vanuit illegale verkooppunten zoals winkels, horeca of woningen. Ook de verkoop van ‘middelen lijst I’ van de Opiumwet komt in het arrangement aan de orde. Daarnaast heeft het arrangement betrekking op zowel publiek toegankelijke lokalen als woningen.

Voordelen van een handhavingsarrangement:

  • • 

    Het maakt beleid en de te ondernemen stappen duidelijk voor alle betrokkenen;

  • • 

    Het maakt inzichtelijk wat de consequenties zijn van het (herhaald) overtreden van de lokale regels;

  • • 

    Het maakt het makkelijker om succesvol te kunnen handhaven; door een sterke juridische onderbouwing.

Artikel 6.2 Taakverdeling bij de handhaving

De taken van de politie (kunnen) zijn:

  • • 

    Opsporing

  • • 

    Controle

  • • 

    Constatering van overtreding

  • • 

    Opmaken proces-verbaal, indien nodig

  • • 

    Eventueel verrichten van aanhoudingen of inbeslagnames

  • • 

    Informeren van de burgemeester (schriftelijk)

.

De taken van het Openbaar Ministerie (kunnen) zijn:

  • • 

    Vervolging in geval van proces-verbaal

  • • 

    Toepassen van dwangmiddelen (zoals doorzoekingen of voorlopige

    hechtenis, indien daartoe wettelijke bevoegdheden zijn)

  • • 

    Leiden van opsporingsonderzoeken

 

De taken van de gemeente (kunnen) zijn:

  • • 

    Al dan niet verlenen van exploitatievergunningen met AHOJ-G-criteria

  • • 

    Controle

  • • 

    Toepassen bestuursdwang

  • • 

    Toepassen dwangsom

 

Artikel 6.3 Toezicht en controle

Politie en gemeente zullen toezicht en controles uitvoeren om te controleren of coffeeshops de aan hen gestelde eisen (AHOJ-G-criteria) in de exploitatievergunning en het coffeeshopbeleid naleven. Ook van overtredingen direct op grond van de Opiumwet (regels voor bezit, productie en distributie van drugs) kan de politie proces-verbaal opmaken. Deze controles kunnen gezamenlijk plaatsvinden of individueel. De controles vinden onregelmatig en onaangekondigd plaats. Gemeente en politie maken afspraken over het aantal en de aard van de controles, bijvoorbeeld: minimaal twee keer per jaar vindt in elke coffeeshop een onaangekondigde controle plaats. De burgemeester wijst de districts- en divisiechefs van de Regiopolitie Drenthe en door deze aan te wijzen politieambtenaren aan als toezichthouders voor de handhaving van het coffeeshopbeleid in Meppel. (Dit wordt expliciet in een beschikking gesteld.)Daarnaast hebben politie en gemeentelijke diensten een signalerende functie in het kader van de uitoefening van hun reguliere taken.

Het Openbaar Ministerie kan op grond van het proces-verbaal besluiten tot vervolging over te gaan. Dit is het strafrechtelijke traject. Ook kan de bestuursrechtelijke weg gevolgd worden (door de gemeente): het opleggen van bestuursdwang of een dwangsom. Daarbij moet onderscheid gemaakt worden tussen publiek toegankelijke lokalen en woningen. Het bestuursrechtelijke traject is beschreven in hoofdstuk 3, § 3-5, en dient als basis van handhaving van het gemeentelijk coffeeshopbeleid.

Het handhavingsarrangement zal in de lokale driehoek worden vastgesteld en is dan onderdeel van het coffeeshopbeleid. Onderdeel uit dit handhavingsarrangement is het sanctiebeleid, waarin staat hoe opgetreden zal worden bij overtredingen van de AHOJ-G-criteria, de Opiumrichtlijn en het beleid (inclusief voorschriften).

Ook in regionale afstemming van het coffeeshopbeleid kan een regionaal gedragen maximumstelsel een goede grond bieden om een nieuwe coffeeshop te weigeren.

Hoofdstuk 7 Sanctiebeleid

Artikel 7.1 Overtredingen

Op overtredingen van de volgende criteria kunnen sancties worden gelegd. In tegenstelling tot het vorige coffeeshopbeleid wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen de typen overtredingen, aan de hand van de ernst van de overtreding. De sancties zijn een richtlijn. De burgemeester kan hier in voorkomende zaken gemotiveerd van afwijken. Dit kan als de overtreding veel ernstiger is dan in het algemeen verwacht mag worden, of als er verzachtende omstandigheden aanwezig zijn, dit is ter afweging door de burgemeester.

 Sancties bij overtredingen van de volgende criteria:

  • • 

    Affichering: eerst een waarschuwing, bij tweede overtreding sluiting van 3 maanden + intrekken exploitatievergunning.

  • • 

    ‘Middelen lijst I’ van de Opiumwet (Harddrugs): onmiddellijke sluiting voor één jaar. Het aantreffen van ‘middelen lijst I’ van de Opiumwet in eenhorecagelegenheid is op zichzelf al een voldoende negatief effect op de openbare orde om sluiting te rechtvaardigen.

  • • 

    Overlast: eerst een waarschuwing, bij tweede overtreding sluiting voor een half jaar.

  • • 

    Jeugdigen: bij verkoop van drugs aan minderjarigen: bij de eerste overtreding sluiting van 3 maanden, bij de volgende overtreding sluiting vooreen half jaar.

  • • 

    Jeugdigen: toegang tot coffeeshop door personen onder de 18 jaar: eerst een waarschuwing, bij de volgende overtreding sluiting voor een half jaar.

  • • 

    Grote hoeveelheden: bij verkoop van meer dan 5 gram per persoon per dag per coffeeshop: eerst een waarschuwing, bij tweede overtreding sluitingvoor 3 maanden, bij derde overtreding sluiting voor 6 maanden, bij vierde overtreding sluiting voor 1 jaar.

  • • 

    Handelsvoorraad: meer dan 500 gram tot 2 kg aan de ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet aanwezig: eerst een waarschuwing, bij tweede overtreding sluiting voor 3 maanden, bij derde overtreding sluiting voor 6 maanden, bij vierde overtreding sluiting voor 1 jaar. Is de aangetroffenhandelsvoorraad 2 kg of meer:  onmiddellijke sluiting voor 1 jaar.

  • • 

    Alcohol: eerst een waarschuwing, bij tweede overtreding sluiting voor een half jaar.

  • • 

    Verkoop drugs in horeca (niet zijnde gedoogde coffeeshop): eerst een waarschuwing, bij de volgende overtreding sluiting voor een half jaar op grond van artikel 13b Opiumwet.

  • • 

    Verkoop drugs vanuit winkel: eerst een waarschuwing, bij de volgende overtreding sluiting op grond van artikel 13b Opiumwet.

  • • 

    Verkoop ‘middelen lijst II’ van de Opiumwet in een niet gedoogde coffeeshop: eerst een waarschuwing, bij tweede overtreding sluiting voor6 maanden, bij derde overtreding sluiting voor onbepaalde tijd. Exploitant kan dan niet meer in aanmerking komen voor gedogen wegens overtreding Opiumwet.

  • • 

    Overtreden sluitingstijd: wordt het Horecasanctiebeleid voor gebruikt (flankerend beleid).

  • • 

    Overtreden overige voorschrift(en) in exploitatievergunning (zoals niet meewerken bij controle door politie van leeftijds- ofhandelsvoorraadcriterium, of steeds Wisselende mensen achter de bar): eerst een waarschuwing, bij tweede overtreding sluiting voor3 maanden, bij derde overtreding sluiting voor 6 maanden, bij vierde overtreding sluiting voor 1 jaar.

De termijn waarbinnen een volgende overtreding wordt geconstateerd die meetelt in het sanctiebeleid, is gesteld op één jaar. Met andere woorden, heeft een exploitant een jaar lang geen overtredingen begaan, dan begint hij met een schone lei.

Indien binnen een half jaar na een sluiting wederom overtreding van de voorschriften wordt geconstateerd, wordt onmiddellijk overgegaan tot een sluiting van minimaal een half jaar, afhankelijk van het type overtreding.

Indien een gedoogde inrichting binnen een half jaar na een tweede sluiting de voorschriften overtreedt, vindt definitieve sluiting plaats en intrekking van de exploitatievergunning.

Ondertekening

De burgemeester voornoemd,