Regeling vervallen per 26-06-2012

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Meppel 2006

Geldend van 28-06-2012 t/m 25-06-2012

Intitulé

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Meppel 2006

De raad van de gemeente Meppel, gelezen het voorstel van het college van 10 oktober 2006;

gezien het advies van de commissieraad d.d. 2 november 2006;

 

gezien het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen;

 

gelet op artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 100 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76m en artikel 217 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

 

overwegende dat het noodzakelijk is de toekenning van voorzieningen in de huisvesting voor het basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs bij verordening te regelen;

besluit vast te stellen de volgende:

VERORDENING VOORZIENINGEN HUISVESTING ONDERWIJS GEMEENTE MEPPEL 2006.

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder

a. minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

b. bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

c. school: school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs en school voor voortgezet onderwijs;

d.school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

o school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

o school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs.

e. nevenvestiging: deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 76a of artikel 76b van de Wet op de expertisecentra, artikel X van de wet van 31 mei 1995 (Stb. 319) of artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

f. voorziening: een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

g. programma: het programma als bedoeld in artikel 12 van deze verordening;

h. overzicht: het overzicht van de niet in het kader van de vaststelling van het programma ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 13 van deze verordening;

i. aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor vergoeding van een voorziening of voor bekostiging van bouwvoorbereiding van een voorziening als bedoeld in artikel 25 van deze verordening heeft ingediend;

j. aanvraag: verzoek om vergoeding van een voorziening of om bekostiging van bouwvoorbereiding;

k. voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, 15 jaren of langer noodzakelijk is;

l. voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, niet langer dan 15 jaren noodzakelijk is;

m. permanent gebouw: schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

n. noodlokaal: verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 15 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

o. gymnastiekruimte: ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;

p. advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76f en 210 , negende lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;

q. verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

r. gezamenlijke akte: de akte als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u en artikel 225 , eerste lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;

s. beslissing gedeputeerde staten: de beslissing van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110 , tweede lid van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 , tweede lid van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u , tweede lid en artikel 225 , tweede lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;

t. eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u en artikel 225 , vierde lid van de Wet op het voortgezet onderwijs.

Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

a. de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

1. nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;

2. uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

3. gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;

4. verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;

5. terrein voor zover benodigd voor de realisering van een onder a sub 1o tot en met 4o omschreven voorziening;

6. inrichting met onderwijsleerpakket of met leer- en hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

7. inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

8. medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is en medegebruik van een gymnastiekruimte (invullen voor bepaalde soorten (v)so: en een bad voor watergewenning of bewegingstherapie);

b. aanpassingen aan BO- en SO gebouwen bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I ;

c. onderhoud aan gebouwen van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;

d. herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, alsmede uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet manifest geworden materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

e. herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket [invullen voor vo: of leer- en hulpmiddelen] en meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;

f. huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening].

Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen

Ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder 1o en 3o kan een aanvraag worden ingediend voor bekostiging van bouwvoorbereiding. Hierbij is het bepaalde in hoofdstuk 4 van toepassing.

Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen

1. Bij toekenning van een van de in artikel 2 genoemde voorzieningen, of bij toekenning van bekostiging van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 3, wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de vergoeding een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval.

2. De genormeerde vergoedingsbedragen worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV , deel A. De vergoedingsbedragen die zijn gebaseerd op de feitelijke kosten worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel B.

3. Deel A van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a1o, a2o, a6o, a7o en artikel 3.

4. Deel B van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a3o, a4o, a5o, a8o, b, c, d, e, en f.

Artikel 5 Informatieverstrekking

1. Het bevoegd gezag verstrekt aan het college gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

Bij de gegevensverstrekking wordt gebruik gemaakt van een door de raad vastgesteld formulier.

2. De in het eerste lid bedoelde gegevens worden onderscheiden in:

a. basisgegevens, zijnde gegevens die eenmalig in hun geheel worden verstrekt en vervolgens alleen in geval van wijziging worden gemeld bij het college;

b. periodieke gegevens, zijnde gegevens die regelmatig door het bevoegd gezag dienen te worden verstrekt.

3. De in het tweede lid onder a genoemde basisgegevens omvatten:

a. ° gegevens over het bevoegd gezag, bestaande uit naam, adres, denominatie en vestigingsplaats, alsmede een opgave van een contactpersoon inzake aangelegenheden aangaande de huisvesting;

b. ° gegevens over de onder het beheer van het bevoegd gezag staande school of scholen die geheel of gedeeltelijk gehuisvest zijn in een gebouw gelegen in de gemeente, bestaande uit het Brin-nummer, naam, adres, onderwijssoort en eventuele onderwijsafdelingen en, voor zover van toepassing, de aanduiding of de school bestaat uit een hoofdvestiging met een of meer nevenvestigingen; c. ° gegevens over de bij de school of nevenvestiging in gebruik zijnde gebouwen gespecificeerd per gebouw, bestaande uit:

§ het adres;

§ de status van het gebouw zijnde hoofdgebouw of dislocatie;

§ de bouwaard zijnde permanent of noodlokaal;

§ het bouwjaar zijnde het oorspronkelijk bouwjaar of, ingeval het gebouw bestaat uit in verschillende jaren gebouwde delen, de bouwjaren onderscheiden naar gebouwdeel met de daarbij behorende bruto-vloeroppervlakte;

§ de bruto-vloeroppervlakte van het gebouw uitgedrukt in m2;

§ de genormeerde en feitelijke capaciteit van het gebouw voor zover bestemd voor een school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, te bepalen aan de hand van het gestelde in bijlage III , deel A en B;

d. ° gegevens over de omvang van het medegebruik uitgedrukt in het aantal groepen, voor zover het een school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs betreft en het aantal in medegebruik genomen m2 voor zover het voortgezet onderwijs betreft, te verstrekken door de hoofdgebruiker van het gebouw waarin het medegebruik plaatsvindt;

e. ° gegevens over het adres, het stichtingsjaar en de oppervlakte van de oefenzaal indien een bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs of school voor voortgezet onderwijs eigenaar is van een gymnastiekruimte.

4. De in het tweede lid onder b genoemde periodieke gegevens omvatten:

a. ° een afschrift van de jaarlijkse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat op de wettelijk teldatum staat ingeschreven op de school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw gelegen op het grondgebied van de gemeente;

b. ° een afschrift van een tussentijdse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat staat ingeschreven op de school in verband met een groei van het aantal leerlingen;

c. ° indien de school gedeeltelijk is gehuisvest in een of meer locaties op het grondgebied van de gemeente, een opgave van het aantal leerlingen op de wettelijke teldatum per locatie.

De onder 1° en 2° vermelde gegevens worden door het bevoegd gezag tegelijkertijd met de opgave aan de minister verstrekt aan het college. De onder 3° vermelde gegevens worden door het bevoegd gezag gevoegd bij de jaarlijkse opgave als bedoeld onder 1°.

5. Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs verstrekt jaarlijks voor 1 april voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van de voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte. Deze opgave bevat de volgende gegevens:

a. ° de gewenste omvang van het onderwijsgebruik uitgedrukt in een aantal klokuren;

b. ° de aanduiding van de gymnastiekruimte of -ruimten waarin het gebruik wordt gewenst;

c. ° de tijden waarop het onderwijsgebruik gedurende een schoolweek wordt gewenst.

6. In aanvulling op de in het eerste tot en met vijfde lid bedoelde gegevens verstrekken de bevoegde gezagsorganen op verzoek van het college alle inlichtingen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening. Hieronder kunnen in ieder geval zijn begrepen:

a. ° een oordeel over de juistheid en volledigheid van door het college voorgelegde gegevens die betrekking hebben op het bevoegd gezag;

b. ° inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het opmaken van de staat van het onderhoud als bedoeld in artikel 37.

Hoofdstuk 2 Programma en overzicht

Paragraaf 1 Aanvragen programma

Artikel 6 Indiening aanvraag

1. Een aanvraag voor opneming van een voorziening op het programma wordt voor 1 februari van het jaar van vaststelling van het betreffende programma door het bevoegd gezag ingediend bij het college. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

2. Indien de aanvraag niet voor 1 februari is ingediend, besluit het college de aanvraag niet te behandelen. Het besluit de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken na ontvangst van de ingediende aanvraag.

3. De indieningstermijn van 1 februari kan door het college met maximaal 5 weken worden opgeschoven indien de aanvrager voor 15 januari een schriftelijk gemotiveerd verzoek voor latere indiening heeft ingediend.

Artikel 7 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

De aanvraag vermeldt in ieder geval:

a. de naam en het adres van de aanvrager;

b. de dagtekening;

c. de naam van de school en, voor zover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;

d. welke voorziening wordt aangevraagd;

e. de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening;

f. de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening.

2. In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:

a. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a onderdelen 6° tot en met 8° en artikel 2, onder d, e en f;

b. de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd, indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a, onderdelen 1° tot en met 4°;

c. een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt indien het een voorziening betreft bestaande uit nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw, uit onderhoud aan een gebouw van een school voor basisonderwijs of van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, uit aanpassing aan de buitenzijde van een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs of uit herstel van een constructiefout;

d. een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering van de voorziening, indien de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is;

e. een voor aanbesteding gereed bouwplan en bouwbegroting, indien de aanvraag volgt op een toekenning van een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 27.

Bij de rapportage als bedoeld onder c wordt gebruik gemaakt van het door het college vastgestelde formulier ’Bouwkundige opname’.

3. Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid deelt het college dit voor 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld voor 15 maart de ontbrekende gegevens aan te vullen.

Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet heeft verstrekt voor 15 maart, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

4. Indien een door het college in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1 oktober van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, dan zendt de aanvrager onverwijld aan het college een afschrift van de opgave als bedoeld in artikel 5, vierde lid onder 1°. Indien het afschrift niet binnen een week na het tijdstip van de wettelijke teldatum is ontvangen, deelt het college dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld het afschrift van de opgave alsnog binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling in te dienen. Indien het afschrift van de opgave niet binnen de termijn bedoeld in de vorige volzin is verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

5. Een besluit om ingevolge het derde lid de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken na het verstrijken van de daarin genoemde termijn. Een besluit om ingevolge het vierde lid de aanvraag niet te behandelen wordt binnen vier weken na het nemen van de daarin genoemde beslissing bekendgemaakt aan de aanvrager.

Artikel 8 Opgave ingediende aanvragen

Het college verstrekt ter informatie aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de ingevolge artikel 6 en artikel 25 ingediende aanvragen. Voor zover van toepassing geeft het college daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.

Paragraaf 2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht

Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

1. Na het in behandeling nemen van een aanvraag door het college, kan de aanvraag voor 1 mei volgend op de datum als genoemd in artikel 6, door de aanvrager nader worden toegelicht. De toelichting kan plaatsvinden op verzoek van de aanvrager of op verzoek van burgemeester en wethouders.

2. Indien de aanvraag een voorziening betreft waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is, treedt het college voor de in het eerste lid genoemde datum in overleg met de aanvrager indien het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde begroting van de kosten dient te worden aangepast. Wanneer in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag dan geeft het college dat, onder vermelding van de redenen, aan in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3.

Het college geeft in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.

Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

1. Alvorens het college het programma en het overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

2. Het overleg als bedoeld in het eerste lid vindt plaats voor 15 september. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk daarvan in kennis gesteld. Zij worden hierbij tevens in kennis gesteld van de voorgenomen inhoud van het voorstel.

3. De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg als bedoeld in het eerste lid, kunnen vóór de in het tweede lid bedoelde datum hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg hiervan in kennis.

4. Van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen, wordt door het college een verslag gemaakt. Het verslag wordt toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.

5. Indien een bevoegd gezag of het college een advies wenst van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, dan wordt dit door het bevoegd gezag of het college tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid kenbaar gemaakt. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.

6. De bevoegde gezagsorganen en het college worden in het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.

7. Het college is belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgen zij ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken, waaronder het schriftelijk verslag van het overleg met de daarin opgenomen zienswijzen, ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek.

8. Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg.

In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.

9. Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen twee weken plaats na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag als bedoeld in het vierde lid.

Paragraaf 3 Vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

Artikel 11 Tijdstip vaststelling

1. Het college stelt het bekostigingsplafond vast dat beschikbaar is voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Dit bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort en/of per voorziening.

2. Het programma en het overzicht worden vastgesteld uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt.

Artikel 12 Inhoud programma

De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij past het college de regels toe met betrekking tot:

a. de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

b. de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II ;

c. de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III.

Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen neemt het college, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag of de deelbedragen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, toereikend zijn.

2. Op voorstel van het overleg als bedoeld in artikel 10, kan het college de raad verzoeken bij de vaststelling van het programma af te mogen wijken van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V.

3. Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt, voor zover van toepassing, door het college aangegeven:

a. het genormeerde bedrag dat ingevolge bijlage IV, deel A voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld;

b. het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin;

c. de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.

Artikel 13 Inhoud overzicht

1. Het overzicht bevat de aangevraagde voorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 12, eerste lid, niet in het programma zijn opgenomen.

2. Ten aanzien van elk van de in het overzicht opgenomen voorzieningen wordt aangegeven waarom deze niet in het programma zijn opgenomen.

Artikel 14 Bekendmaking besluiten vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

1. De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht geschiedt binnen twee weken na de datum van vaststelling door toezending door het college van de besluiten aan de aanvragers. Tegelijkertijd met de bekendmaking wordt van de besluiten door het college schriftelijk mededeling gedaan aan de overige bevoegde gezagsorganen.

2. De besluiten als bedoeld in het eerste lid worden tegelijkertijd met de bekendmaking ter inzage gelegd.

Paragraaf 4 Uitvoering programma

Artikel 15 Overleg wijze van uitvoering

1. Binnen vier weken na de datum van vaststelling van het programma treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

a. het bouwheerschap als bedoeld in de wet;

b. het tijdstip van indiening van het bouwplan en de begroting door de aanvrager;

c. een andere wijze van uitvoering van het besluit met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;

d. de wijze waarop door het college toepassing wordt gegeven aan de toetsing van het bouwplan en de begroting, alsmede aan de toetsing in verband met wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 16;

e. de controle op en het afleggen van verantwoording over de besteding van de beschikbaar te stellen middelen.

2. Indien het overleg betrekking heeft op de uitvoering van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin, dan geeft de aanvrager aan op welke wijze de aanbesteding van de uitvoering zal plaatsvinden. Daarbij worden, voor zover van toepassing gezien de aard van de voorziening, de gestelde richtlijnen als bedoeld in bijlage IV, deel B in acht genomen.

3. De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, wordt door het college schriftelijk vastgelegd in een verslag van het overleg en binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis gebracht van de aanvrager. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht dat er overeenstemming of geen overeenstemming is bereikt.

4. Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 16, vierde lid, neemt het college binnen vier weken nadat de overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

5. Indien in het overleg geen overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, deelt het college binnen vier weken nadat het verslag is vastgesteld, dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt aangegeven dat de bekostiging van de uitvoering van de voorziening geen aanvang zal nemen.

Artikel 16 Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes

1. Nadat de overeenstemming als bedoeld in artikel 15, derde lid, is bereikt en voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht, dient de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken, de bouwplannen, de desbetreffende begroting en een aanduiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen, ter instemming in bij het college.

2. Binnen zes weken na ontvangst beslist het college over de instemming met de bouwplannen en de desbetreffende begroting en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. Indien niet binnen deze termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en vangt de bekostiging aan op het door de aanvrager aangegeven tijdstip.

Binnen twee weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, deelt het college de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager.

3. Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stelt het college eveneens vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. Bij een naar het oordeel van het college ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.

4. De instemming met de bouwplannen, de instemming met de begroting, de toetsing of voldaan wordt aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften, en de toetsing of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven als naar het oordeel van het college dat niet noodzakelijk is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Het college doet hiervan mededeling aan de aanvrager in het overleg als bedoeld in artikel 15.

5. De indiening van de in het eerste en het tweede lid bedoelde begroting blijft achterwege indien het de uitvoering betreft van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

De beslissing van het college als bedoeld in het tweede lid betreft dan uitsluitend de beoordeling van het bouwplan. Daarbij zijn de genoemde termijnen in het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

6. Nadat het college met het bouwplan van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin, heeft ingestemd, overlegt de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 15, tweede lid, aan het college de aan de aanvrager uitgebrachte offertes voor de uitvoering van de voorziening. Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de offertes over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. De aanvrager wordt binnen twee weken na de datum van deze beslissing hiervan schriftelijk in kennis gesteld. Voor de vaststelling van het definitieve bedrag is de offerte met de laagste prijsstelling bepalend.

Artikel 17 Aanvang bekostiging

Het college kan bij de beslissing als bedoeld in artikel 16, tweede lid of artikel 16, zesde lid, over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt. De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 18 Vervallen aanspraak op bekostiging

1. De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet door de aanvrager vóór 1 oktober van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht is verleend dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift hiervan niet voor 15 oktober daaropvolgend aan het college is gezonden. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, binnen welke het werk wordt opgeleverd.

De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. In geval van een huur- of erfpachtovereenkomst wordt daarin de datum van inwerkingtreding vermeld, alsmede de duur van de overeenkomst. In geval van een koopovereenkomst wordt daarin de datum van aankoop vermeld.

2. De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn als bedoeld in het eerste lid.

3. Het college beslist voor 15 september over het verzoek tot verlenging van de termijn. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd.

Hoofdstuk 3 Aanvragen met spoedeisend karakter

Paragraaf 1 Aanvraag

Artikel 19 Indiening aanvraag

Een aanvraag om bekostiging van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan worden ingediend bij het college. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 20 Inhoud aanvraag

De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 7, eerste lid. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:

a. een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;

b. de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma;

c. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2 onder a, onderdelen 6o tot en met 8o en artikel 2 onder d, e en f;

d. een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

2. Indien naar het oordeel van het college een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager. De aanvrager heeft de gelegenheid de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

Paragraaf 2 Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit

Artikel 21 Tijdstip beslissing

Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag of binnen vier weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld door het college.

1. Indien een beschikking niet binnen vier weken kan worden gegeven, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 22 Inhoud beslissing

1. De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot:

a. de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I ;

b. de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II ;

c. de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III .

2. De beslissing van het college kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.

3. Indien de aanvraag wordt toegewezen, vermeldt het college welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV , deel A voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin. Bij de beschikking stelt het college vast voor welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten, en voor welke datum een afschrift daarvan aan de raad moet zijn toegezonden. Binnen twee maanden na de datum van de beschikking door het college moet een bouwopdracht zijn verleend, dan wel een koop-, huur-, of erfpachtovereenkomst zijn gesloten.

Artikel 23 Uitvoering beslissing

Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 21, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering.

Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij overeenkomstig van toepassing, met uitzondering van de in tweede lid van artikel 16 genoemde termijn van zes weken. Hiervoor moet worden gelezen drie weken.

Artikel 24 Vervallen aanspraak bekostiging

1. Indien niet voor de in artikel 22, derde lid bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan het college, vervalt de aanspraak op bekostiging. Ten aanzien van de inhoud van een bouwopdracht, dan wel koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is het gestelde in artikel 18, eerste lid van overeenkomstige toepassing.

2. De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn.

3. Dit verzoek schort het vervallen van de aanspraak op bekostiging op totdat het college op het verzoek heeft beslist. Indien het college het verzoek inwilligt, noemt de raad een nieuwe datum waarop de aanspraak op bekostiging vervalt. Indien het college het verzoek afwijst, geldt de datum van beslissing op het verzoek als vervaldatum, met dien verstande dat deze datum niet voor de oorspronkelijke vervaldatum kan vallen.

Hoofdstuk 4 Bekostiging bouwvoorbereiding

Artikel 25 Aanvraag

1. Het bevoegd gezag dat voornemens is een aanvraag in te dienen voor plaatsing op het programma van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening als bedoeld in artikel 3, kan daaraan voorafgaand een aanvraag indienen bij het college voor bekostiging van de bouwvoorbereiding. Het betreft de voorbereiding voorafgaand aan het moment van aanbesteding van die voorziening.

2. De aanvraag wordt gedaan voor 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de bekostiging gewenst wordt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

3. De aanvraag gaat vergezeld van de volgende gegevens:

a. de naam en het adres van de aanvrager;

b. de dagtekening;

c. de naam van de school ten behoeve waarvan de vergoeding wordt gewenst;

d. de reden, de gewenste omvang en de aanduiding van de gewenste locatie van de voorziening;

e. het gewenste tijdstip van realisering van de voorziening;

f. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten;

g. indien het nieuwbouw betreft ter vervanging van een bestaand gebouw: een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak van de vervanging blijkt;

h. een begroting van de kosten als bedoeld in het eerste lid, indien de bekostiging bouwvoorbereiding is aangemerkt als een voorziening bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

Bij de rapportage als bedoeld onder g wordt gebruik gemaakt van het door de raad vastgestelde formulier ’Bouwkundige opname’.

4. Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het derde lid, deelt het college dit voor 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager en stellen hem in de gelegenheid om voor 15 maart de gegevens aan te vullen. Het gestelde in artikel 7, derde en vijfde lid is daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26 Toelichting en overleg aanvraag

1. Ten aanzien van het geven van een toelichting op de aanvraag of het overleg over de begroting is het gestelde in artikel 9 van overeenkomstige toepassing.

2. Voordat het college een besluit neemt over de aanvraag voor bekostiging van bouwvoorbereiding, treedt het college in overleg met de aanvrager. Dit overleg over de aanvraag vindt plaats tezamen met het overleg als bedoeld in artikel 10, eerste lid. De leden twee, drie en vier van artikel 10 zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27 Beschikking op aanvraag

1. Het college neemt op het tijdstip als bedoeld in artikel 11 een beslissing over de aanvraag.

2. De aanvraag wordt toegewezen indien en voor zover:

a. er voldoende middelen voor de vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding beschikbaar zijn;

b. de noodzaak van de gewenste voorziening voldoende vaststaat;

c. er een reële mogelijkheid is dat de voorziening in het gewenste jaar van uitvoering voor bekostiging in aanmerking kan worden gebracht.

3. Indien de aanvraag wordt toegewezen, wordt in de beschikking vermeld tot welk bedrag de kosten van bouwvoorbereiding worden vergoed.

Het bedrag kan in termijnen aan de aanvrager beschikbaar worden gesteld, echter steeds op een zodanig tijdstip dat de aanvrager aan zijn financiële verplichtingen jegens derden die hij heeft ingeschakeld bij de bouwvoorbereiding, kan voldoen. Over de daadwerkelijke beschikbaarstelling van het bedrag worden afspraken gemaakt tussen aanvrager en het college.

4. Aan een toewijzing als bedoeld in het tweede lid kunnen door de aanvrager geen rechten worden ontleend ten aanzien van de plaatsing van de voorziening op enig toekomstig programma.

Artikel 28 Vervallen aanspraak bekostiging

De aanspraak die voortvloeit uit de beschikking tot toekenning van bekostiging van bouwvoorbereiding vervalt, indien door de aanvrager niet voor 15 september van het jaar dat volgt op het jaar waarin de beschikking is genomen, daadwerkelijk gestart is met de bouwvoorbereiding en niet voor 1 oktober daaropvolgend informatie is verstrekt aan het college waaruit dit blijkt.

Hoofdstuk 5 Medegebruik en verhuur

Paragraaf 1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie

Artikel 29 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien:

a. er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 6 of 19 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;

b. het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;

c. er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze en

d. er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school;

e. er sprake is van leegstand in gymnastiekruimte van een school.

Artikel 30 Omschrijving leegstand

1. Er is sprake van leegstand in een lesgebouw:

a. wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal groepen zoals berekend op basis van bijlage III , deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er ten minste één leslokaal niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;

b. wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs (met uitzondering van een zelfstandige school voor praktijkonderwijs), indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van Bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van Bijlage III, deel A blijkt dat er een overschot is aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat er binnen het overschot aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte geen sprake is van onderbenutting van de onderwijsruimten. Voor een zelfstandige school voor praktijkonderwijs (niet zijnde een afdeling voor praktijkonderwijs) is hetgeen bepaald in lid a van dit artikel van toepassing.

2. Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte:

a. wanneer het betreft een gebouw dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien de som van het aantal klokuren gebruik dat wordt vergoed op grond van artikel 38 minder is dan 40 klokuren;

b. wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van Bijlage III, Deel B blijkt dat benutting van het gebouw lager is dan 40 lesuren, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is;

c. wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs, indien de som van de berekeningswijzen genoemd onder a en b een aantal klokuren lager dan 40 oplevert.

Artikel 31 Nalaten vordering; volgorde van vorderen

1. Het college gaat niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen.

2. Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingscapaciteit.

3. Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt:

a. als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag, tenzij uit oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt;

b. vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest en

c. vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt.

4. Het college kan, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval van de in het derde lid opgenomen volgorde afwijken.

Artikel 32 Overleg en mededeling

1. Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voert het college daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 10.

2. Binnen vier weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 11, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

3. Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 19, voert het college daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.

4. Binnen een week na afloop van het overleg als bedoeld in het vorige lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

5. De schriftelijke mededeling van het college als bedoeld in het tweede en vierde lid, bevat in ieder geval:

a. de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd;

b. een aanduiding van het aantal groepen [voor vo: of aantal leerlingen] ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

c. een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

d. een aanduiding van het aantal en het type ruimten dat gevorderd wordt;

e. de periode waarvoor gevorderd wordt en de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 33 Vergoeding

De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg, met inachtneming van de wettelijke bepalingen, een vergoeding voor het medegebruik vast. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, geldt het bepaalde in bijlage IV , deel C.

Paragraaf 2 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 34 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering indien:

a. er sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte zoals bepaald in artikel 30;

b. er sprake is van onderbenutting van een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs, blijkend uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.

Artikel 35 Overleg en mededeling

1. Alvorens over te gaan tot vordering voert het college overleg met het bevoegd gezag.

2. In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:

a. voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

b. of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

c. welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

d. wat naar de mening van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

e. de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

3. Binnen vier weken na afloop van het overleg doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag. Indien het overleg zoals bedoeld in het eerste lid heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voorzover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming bestond. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.

Paragraaf 3 Verhuur

Artikel 36 Toestemming college

1. Alvorens een huurovereenkomst te sluiten, vraagt het bevoegd gezag toestemming voor de verhuur aan het college.

2. Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder, alsmede van de bestemming van de te verhuren ruimte.

3. Het college verleent de toestemming niet indien:

a. de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs of regelgeving;

b. de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

4. Het college neemt binnen vier weken na ontvangst van het verzoek een besluit en zenden dat aan het bevoegd gezag.

Hoofdstuk 6 Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 37 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud

1. Nadat een gebouw of terrein niet meer door het bevoegd gezag nodig is voor de huisvesting van een school wordt het gebruik van het gebouw of terrein zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.

2. Indien er, naar het oordeel van het college, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden, een staat van onderhoud opgemaakt.

3. De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van het college na overleg met het bevoegd gezag.

4. Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt.

5. Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege indien dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Gebruik en bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

Artikel 38 Omvang en bekostiging gebruik

1. De omvang van het door de gemeente bekostigde gebruik van een gymnastiekruimte door een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs is gebaseerd op het aantal klokuren per week waarin volgens het activiteitenplan door de school de gymnastiekruimte wordt gebruikt.

Voor een basisschool wordt het maximaal aantal klokuren dat voor bekostiging in aanmerking komt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage III, deel B en bedraagt ten hoogste 1,5 klokuur per week per groep leerlingen van 6 jaar en ouder.

Voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt het maximaal aantal klokuren dat voor bekostiging in aanmerking komt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage III, deel B, en bedraagt ten hoogste 3,75 klokuur per week per groep leerlingen jonger dan zes jaar indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal en ten hoogste 2,25 klokuur per groep leerlingen van zes jaar en ouder.

2. Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor basisonderwijs of school voor (voortgezet) speciaal onderwijs dat eigenaar is van een gymnastiekruimte ontvangt jaarlijks bekostiging. De hoogte van de bekostiging wordt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage IV , deel A, op basis van de door het betreffende bevoegd gezag ingevolge artikel 5, derde lid, onder 5°, verstrekte gegevens. Het maximaal aantal voor bekostiging in aanmerking komende klokuren wordt op grond van het eerste lid vastgesteld. Wanneer er sprake is van medegebruik van de gymnastiekruimte door een of meer andere scholen voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs wordt voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding het aantal klokuren getotaliseerd.

3. Het college keert de ingevolge het tweede lid vastgestelde jaarlijkse vergoeding in driemaandelijkse termijnen uit aan het bevoegd gezag als bedoeld in het tweede lid, waarbij de eerste termijn aanvangt aan het begin van het schooljaar.

Artikel 39 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik

1. De jaarlijkse opgave van het gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte als bedoeld in artikel 5, vijfde lid wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 19, met dien verstande dat op de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde in dit artikel van toepassing is.

2. Het college stelt jaarlijks voor 1 mei voorafgaande aan het daaropvolgende schooljaar op basis van de ingediende opgaven een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.

3. Het college neemt bij de vaststelling van het voorstel tot inroostering het volgende in acht:

a. de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte, zoals opgenomen in bijlage I, deel B;

b. het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van een gymnastiekruimte wordt voor de betreffende school het eerste ingeroosterd voor die gymnastiekruimte;

c. het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één gymnastiekruimte.

4. Het voorstel tot inroostering vermeldt per school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs de volgende gegevens:

a. het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd in een gymnastiekruimte;

b. de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en de tijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt;

c. een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiekruimte wanneer het gebruik in meer dan één gymnastiekruimte plaatsvindt;

d. voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge artikel 38, eerste lid voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school.

Het college neemt het aantal klokuren als bedoeld in dit lid onder d slechts op in het voorstel tot inroostering voor zover daarvoor nog capaciteit beschikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt.

5. Het voorstel tot inroostering wordt door het college binnen twee weken na vaststelling toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. De bevoegde gezagsorganen worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit overleg vindt plaats binnen twee weken na toezending van het voorstel. In het overleg worden de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorstel tot inroostering.

6. Met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen stelt het college voor 15 juni volgend op de genoemde datum in het tweede lid, de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het volgende schooljaar. Indien het college daarbij afwijkt van een of meer in het overleg als bedoeld in het vijfde lid naar voren gebrachte reacties, dan wordt dit gemotiveerd.

7. Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 22 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 32, vierde lid.

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 40 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 41 Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV , deel A opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 42 Citeertitel; inwerkingtreding

1. De verordening kan worden aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Meppel 2006.

2. Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekend gemaakt.

 

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 14 december 2006. De voorzitter, De griffier,

Bijlage I Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen

Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opgesomd de nadere voorwaarden waaronder - behoudens de financiële toets - de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:

• deel A: lesgebouwen;

• deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening. DEEL A Lesgebouwen 1 School voor basisonderwijs De voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3.1, 1.3.2a, 1.3.2b en 1.10 d worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college. 1.1 Nieuwbouw De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a. het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

b. 1 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren. 1.2 Vervangende bouw De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a. het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

b. 1 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

a. vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

b. vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

c. vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats. 1.3 Uitbreiding

1.3.1 Uitbreiding met een of meer leslokalen De noodzaak voor uitbreiding met een of meer leslokalen blijkt uit:

a. het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw of de gebouwen als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is;

b. 1 het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

b2 het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

b3 het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er een of meer groepen leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest en

c. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende extra huisvesting voor de school te realiseren, terwijl

d. evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil in oppervlakte tussen de feitelijk aanwezige bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een of meer benodigde leslokalen te maken. 1.3.2a Uitbreiding basisschool met een tweede speellokaal De noodzaak voor uitbreiding met een tweede speellokaal blijkt uit:

a. het feit dat de basisschool ten minste vijf groepen jongste leerlingen (van vier en vijf jaar oud) van ten minste 20 leerlingen telt en dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en voor ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht terwijl

b. voor het spelen van (een deel van) de vier- en vijfjarigen geen gebruik kan worden gemaakt van een gymnastiekruimte of van een speellokaal van een andere basisschool of school voor speciaal onderwijs binnen 300 meter hemelsbreed. 1.3.2b Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs met een speellokaal De noodzaak voor uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

a. het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

b. het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste vijftien jaren zal blijven bestaan en

c. het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl

d. medegebruik van een speellokaal of gymnastiekruimte binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is en

e. evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, inpandig een speellokaal te maken.   1.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a. 1 het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2 het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

b. 1 de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2 de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c. er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

d. er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

e. de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding. 1.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

a. er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 2000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl

b. er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

c. de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college. 1.6 Terrein De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D. 1.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat de school, op grond van de laatste teldatum voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket, indien het aantal groepen gewogen leerlingen van de school na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.

De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat een basisschool uitgebreid wordt met een tweede speellokaal.   1.8 Eerste inrichting meubilair De noodzaak voor eerste aanschaf van meubilair blijkt uit het feit dat de school, op grond van de laatste teldatum voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, [of: de meest recente teldatum] uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra meubilair, indien het aantal groepen ongewogen leerlingen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.

De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal meubilair blijkt uit het feit dat een basisschool uitgebreid wordt met een tweede speellokaal. 1.9 Medegebruik De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is. 1.10 Aanpassing De voorziening aanpassing bestaat uit:

a. wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het basisonderwijs, gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

b. een integratieverbouwing om een ander gebouw te kunnen afstoten of om, afgezien van een speellokaal, een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs geschikt te maken voor kinderen jonger dan zes jaar;

c. creëren (extra) leslokaal binnen het gebouw;

d. creëren speellokaal binnen het gebouw;

e. voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving;

f. vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties; en

g. het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen;

h. aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen. Ad a De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor een school voor basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn. Ad b De noodzaak voor een integratieverbouwing teneinde een schoolgebouw te kunnen afstoten blijkt uit het feit dat door terugloop van het aantal groepen leerlingen het gebruik van een gebouw kan of moet worden beëindigd omdat binnen een of meer andere gebouwen in gebruik bij de school voldoende ruimte aanwezig is, terwijl deze niet zijn ingericht voor het onderwijs aan vier- en vijfjarigen of zes- tot twaalfjarigen.

De noodzaak voor een integratieverbouwing in een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs blijkt uit het feit dat 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten tot de school, terwijl het gebouw niet geschikt is voor het onderwijs aan leerlingen jonger dan zes jaar.   Ad c De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat er meer groepen leerlingen aanwezig zijn dan waar het gebouw, als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, ruimte voor biedt, terwijl er tevens sprake is van een bruikbaar verschil tussen de feitelijke bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte dat het mogelijk maakt inpandig een of meer noodzakelijke extra leslokalen te creëren. Bovendien dienen er geen medegebruiksmogelijkheden aanwezig te zijn binnen een afstand van 2000 meter hemelsbreed.

Indien het inpandig creëren van een leslokaal meer kost dan uitbreiding, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is. Ad d De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de school niet beschikt over een speellokaal en er geen ruimte groter dan 56 m2 aanwezig is en er bovendien geen medegebruik van een speellokaal van een school binnen 300 meter mogelijk is. Voor een speciale school voor basisonderwijs is de noodzaak ook afhankelijk van het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten.

Indien het inpandig creëren van een speellokaal meer kost dan een uitbreiding, zulks ter beoordeling van het college, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is. Ad e De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven. Ad f De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is. Ad g De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voorzover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk kan worden gegeven.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is. Ad h De noodzaak van deze aanpassing blijkt uit het feit dat:

a. de aanpassing nog niet eerder is toegekend, en

b. bij de bouw van het gebouw geen rekening is gehouden met onderwijskundige vernieuwingen, en

c. het een permanent gebouw betreft, en

d. het om een bouwkundige aanpassing van het gebouw gaat.   1.11 Onderhoud De voorziening onderhoud bestaat uit:

a. onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voorzover omschreven in het overzicht ’onderhoud primair onderwijs’;

b. (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

c. algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor centrale verwarming.

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de in bijlage II gestelde vereisten, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is.

Noodzakelijk onderhoud aan noodlokalen komt voor bekostiging in aanmerking indien:

a. het noodlokaal op basis van een prognose, die voldoet aan de in bijlage II gestelde vereisten, nog ten minste vier jaar voor de school nodig is; en

b. voor de aanwezige groepen leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik binnen een straal van 2000 meter hemelsbreed. 1.12 Herstel van constructiefouten De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout. 1.13 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd. 2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs De voorzieningen genoemd onder 2.2, 2.3.1 en 2.3.2 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. De voorziening genoemd onder 2.3.2 wordt niet noodzakelijk geacht voor nevenvestigingen.Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college. 2.1 Nieuwbouw De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a. het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

b. 1 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren. 2.2 Vervangende bouw De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a. het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de verlenging van de levensduur);

b. 1 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

a. vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

b. vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

c. vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats. 2.3 Uitbreiding

2.3.1 Uitbreiding met een of meer leslokalen De noodzaak voor uitbreiding met een of meer leslokalen blijkt uit:

a. het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw of de gebouwen als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A aanwezig is;

b. 1 het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

b2 het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

b3 het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat er een of meer groepen leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest;

c. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende extra huisvesting voor de school te realiseren, terwijl

d. evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een of meer benodigde leslokalen te maken.   2.3.2 Uitbreiding met een speellokaal De noodzaak van uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

a. het feit dat aan de school of afdeling kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

b. het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste vijftien jaren zal blijven bestaan en

c. het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl

d. medegebruik van een speellokaal, gymnastiekruimte of lokaal voor motorische therapie binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is en,

e. evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een speellokaal te maken. 2.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a. 1 het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2 het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

b. 1 de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2 de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c. er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

d. er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

e. de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding. 2.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

a. er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 2000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl

b. er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

c. de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college. 2.6 Terrein De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.   2.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat de school of nevenvestiging, op grond van de laatste teldatum voorafgaande aan het indienen van de aanvraag [of: de meest recente teldatum], uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 januari 1988 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket en meubilair, indien het aantal groepen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen. 2.8 Medegebruik De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is. 2.9 Aanpassing De voorziening aanpassing bestaat uit:

a. wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het (voortgezet) speciaal onderwijs gelet op de eisen als gesteld in bijlage III, delen A en D;

b. verbouwing om een dislocatie te kunnen afstoten;

c. creëren van een extra lesruimte;

d. verbouwing van een dislocatie tot hoofdgebouw;

e. functieverandering van vaklokalen als gevolg van de keuze voor een ander vak (alleen voortgezet speciaal onderwijs);

f. voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving;

g. vervangen van een oliegestookte verwarmingsinstallatie; en

h. het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen. Ad a De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 2.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

De noodzaak voor deze activiteit kan ook aanwezig zijn indien een gebouw in gebruik wordt genomen door een andere onderwijssoort. De voorzieningen die dan noodzakelijk zijn, zijn de specifieke voorzieningen voor die onderwijssoort, die nog niet in het gebouw aanwezig zijn. Ad b De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat het aantal groepen leerlingen zodanig terugloopt dat het gebruik van een gebouw moet worden beëindigd omdat binnen het (hoofd)gebouw voldoende ruimte aanwezig is, terwijl dit gebouw niet is ingericht voor het desbetreffende onderwijs. Ad c

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat er meer groepen leerlingen aanwezig zijn dan waar het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, ruimte voor biedt, terwijl er tevens sprake is van een bruikbaar verschil tussen de feitelijke bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte dat het mogelijk maakt inpandig een of meer noodzakelijke extra leslokalen te creëren. Bovendien dienen er geen medegebruiksmogelijkheden aanwezig te zijn binnen een afstand van 2000 meter hemelsbreed.

Indien het inpandig creëren van een leslokaal meer kost dan uitbreiding, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is. Ad d De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit de aanwezigheid van meer dan 60 leerlingen SO of meer dan 42 leerlingen VSO, terwijl volgens de prognose als vereist volgens bijlage II deze leerlingen ten minste vijftien jaren aanwezig zullen zijn en de dislocatie voor vijftien jaren of meer - gelet op de bouwkundige staat - als hoofdgebouw kan dienen. Ad e De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de keuze voor een ander vak op het schoolwerkplan door de onderwijsinspecteur is goedgekeurd. Ad f De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven. Ad g De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is. Ad h De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voorzover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk gegeven.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is. 2.10 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit:

a. onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voorzover omschreven in het overzicht ’onderhoud primair onderwijs’;

b. (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

c. algehele vervanging van radiatoren, convectors en leidingen voor centrale verwarming.

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is.

Noodzakelijk onderhoud aan noodlokalen komt voor bekostiging in aanmerking indien:

a. de noodlokalen op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig zijn; en

b. voor de aanwezige groepen leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik elders. 2.11 Herstel van constructiefouten De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout. 2.12 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd. 3 School voor voortgezet onderwijs De voorzieningen genoemd onder 3.2 en 3.3 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college. 3.1 Nieuwbouw De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a. het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

b. 1 het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

b2 het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

c. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren. 3.2 Vervangende bouw De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit het feit dat:

a. voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, in zo’n slechte/matige conditie zijn dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

b. 1 de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

b2 de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren dit aantal leerlingen kan worden verwacht en

c. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

a. vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

b. vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

c. vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw gesloopt wordt, vindt toekenning van sloopkosten plaats. 3.3 Uitbreiding De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:

a. het feit dat er meer te huisvesten leerlingen aanwezig zijn dan de met tien procent verhoogde capaciteit van het gebouw of de gebouwen, vastgesteld volgens de regels in bijlage III, deel A - voor de aanwezige capaciteit en bijlage III, deel B - voor de ruimtebehoefte -, aangeeft en de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding of gedurende ten minste vier jaren voor uitbreiding met een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening deze aantallen leerlingen kunnen worden verwacht en

b. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren. 3.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a. 1 het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2 het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

b. 1 de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2 de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c. er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

d. er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

e. de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding. 3.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

a. er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting van ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 2000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl

b. er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

c. de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college. 3.6 Terrein De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D. 3.7 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair Aanspraak op eerste inrichting van leer- en hulpmiddelen en meubilair bestaat wanneer er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school.

Tevens bestaat aanspraak op een tegemoetkoming in de eerste inrichting- en hulpmiddelen en meubilair indien door middel van een inpandige aanpassing een andere ruimtesoort wordt gecreëerd.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair, indien het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijke aan de fusie deelnemende scholen. 3.8 Medegebruik De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat de school een aantal leerlingen heeft waarvoor binnen de bestaande huisvesting geen capaciteit is. De capaciteit wordt bepaald op de wijze zoals beschreven is bij 3.3.a. 3.9 Aanpassing (vervallen ivm decentralisatie buitenonderhoud VO-scholen per 1-1-2005). 3.10 Herstel van constructiefouten De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

Voor constructiefouten aan de binnenzijde van het gebouw geldt het drempelbedrag, zoals opgenomen in het Uitvoeringsbesluit voorzieningen in de huisvesting PO/VO. Tot dit drempelbedrag vormen constructiefouten geen voorziening in de huisvesting die bij de gemeente kan worden aangevraagd en komen de kosten voor rekening van het bevoegd gezag. 3.11 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.   DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening

1 School voor basisonderwijs

1.1 Nieuwbouw De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a. het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn. 1.2 Vervangende bouw De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a. het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn. 1.3 Uitbreiding De noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit:

a. het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en het effectief gebruik van de gymnastiekruimte daardoor belemmerd wordt en

b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

1.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a. 1 het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2 het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 1.2 onder a, in aanmerking komt en

b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn en

d. de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw. 1.5 Terrein De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is. 1.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:

a. het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b. het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting onderwijsleerpakket voor bewegingsonderwijs is verstrekt. 1.7 Eerste inrichting meubilair De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:

a. het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b. het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting meubilair voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:

a. het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b. het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder (een deel van) het noodzakelijke meubilair is verstrekt. 1.8 Medegebruik De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen plaats is.   1.9 Aanpassing De aanpassingen bestaan uit:

1. het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

2. het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

3. wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

4. voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelgeving;

5. vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties. Ad 1 De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn. Ad 2 De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn. Ad 3 De noodzaak blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn. Ad 4 De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven. Ad 5 De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is. 1.10 Onderhoud De voorziening onderhoud bestaat uit:

a. onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voorzover omschreven in het overzicht ’onderhoud primair onderwijs’;

b. (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

c. algehele vervanging van radiatoren, convectors en leidingen voor centrale verwarming. De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de in bijlage II gestelde vereisten, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is. 1.11 Herstel constructiefouten De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout. 1.12 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd. 2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

2.1 Nieuwbouw De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a. het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn. 2.2 Vervangende bouw De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a. het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder d, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn. 2.3 Uitbreiding De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:

a. het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en daardoor het effectief gebruik van de gymnastiekruimte belemmerd wordt en

b. h et afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn. 2.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a. 1 het feit dat de minister de school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2 het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde in 2.2 onder a, in aanmerking komt en

b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn en

d. de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw. 2.5 Terrein De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is. 2.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:

a. het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en

b. het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste onderwijsleerpakket is verstrekt.   2.7 Eerste inrichting meubilair De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:

a. het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en

b. het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting meubilair is verstrekt.

De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:

a. het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en

b. het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder het specifiek noodzakelijk meubilair is verstrekt. 2.8 Medegebruik De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door de gemeente getoetste aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de huidig in gebruik zijnde gymnastiekruimte(s) geen ruimte is. 2.9 Aanpassing De aanpassingen bestaan uit:

1. het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

2. het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

3. wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

4. voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelgeving;

5. vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties. Ad 1 De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn. Ad 2 De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn. Ad 3 De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 2.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn. Ad 4 De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.   Ad 5 De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is. 2.10 Onderhoud De voorziening onderhoud bestaat uit:

a. onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voorzover omschreven in het overzicht ’onderhoud primair onderwijs’;

b. (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

c. algehele vervanging van radiatoren, convectors en leidingen voor centrale verwarming.

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is. 2.11 Herstel constructiefouten De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout. 2.12 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd. 3 School voor voortgezet onderwijs

3.1 Nieuwbouw De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a. het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig (zullen) zijn.   3.2 Vervangende bouw De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a. het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn. 3.3 Uitbreiding De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:

a. het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en daardoor het effectief gebruik van de gymnastiekruimte belemmerd wordt en

b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn. 3.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a. 1 het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2 het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 3.2 onder a, in aanmerking komt en

b. het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn en

d. het feit dat de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw. 3.5 Terrein De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is. 3.6 Eerste inrichting voor bewegingsonderwijs De noodzaak van eerste inrichting voor bewegingsonderwijs blijkt uit:

a. het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b. het feit dat voor de desbetreffende leerlingen nog niet eerder eerste inrichting voor bewegingsonderwijs is verstrekt.   3.7 Medegebruik

3.7.1 Medegebruik gymnastiekruimte De noodzaak van medegebruik van een gymnastiekruimte blijkt uit het feit dat klokuren gymnastiek noodzakelijk zijn waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(s) geen ruimte is. 3.7.2 Huur van een sportterrein De noodzaak van huur van een sportveld blijkt uit:

a. a het feit dat het lesrooster buitensport vermeldt, terwijl het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en

b. b er geen mogelijkheden zijn tot gebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag. 3.8 Aanpassing (vervallen in verband met decentralisatie buitenonderhoud VO-scholen) 3.9 Herstel constructiefouten De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout. Voor constructiefouten aan de binnenzijde blijft het bedrag per leerling, zoals opgenomen in het Besluit tot vaststelling van het drempelbedrag, bedoeld in artikel 76c, eerste lid, onder b2, van de Wet op het voortgezet onderwijs voor rekening van het bevoegd gezag. 3.10 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.   I-1

Overzicht ’Onderhoud PO’ Activiteiten die behoren tot het onderhoud:

• Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten

• Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging.

• Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders.

• Vervangen brandtrap.

• Vervangen erfscheiding.

• Vervangen/herstellen riolering/bestrating schoolplein.

• Vervangen binnenkozijnen inclusief hang- en sluitwerk (renovatie-activiteit).

• Vervangen buitenkozijnen inclusief hang- en sluitwerk (renovatie-activiteit).

• Vervangen radiatoren, convectoren, leidingen (renovatie-activiteit).

• Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten.

• Vervangen boeiboorden. I-2

Overzicht ’Activiteiten VO binnenzijde’

vervallen in verband met decentralisatie onderhoud naar VO-scholen

I-3

Overzicht ’aanpassing VO buitenzijde’

vervallen in verband met decentralisatie onderhoud naar VO-scholen

 

Bijlage II Criteria voor opstelling en toetsing van leerlingprognoses

De prognose van het aantal te verwachten leerlingen van de school als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder a, artikel 20, eerste lid onder c, en artikel 25, derde lid onder f, wordt gemaakt voor een periode van ten minste vijftien jaren te starten met het gewenste jaar van bekostiging.

In bijlage I is voor de voorzieningen aanpassing en onderhoud aangegeven van welke prognosetermijn moet worden uitgegaan. Leidraad hierbij is geweest dat voor (meer) ingrijpende voorzieningen een lange termijnprognose vereist is, terwijl voor voorzieningen met minder financieel gevolg die noodzakelijk zijn om het gebouw te kunnen blijven gebruiken, volstaan kan worden met een korte-termijnprognose. De prognose geeft per jaar inzicht in het aantal te verwachten leerlingen van de school of nevenvestiging door in elk geval rekening te houden met:

a. het voedingsgebied of de voedingsgebieden;

b. de aanwezige bevolking, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

c. de woningvoorraad en wijzigingen daarin inclusief een eventuele uitbreiding van het voedingsgebied;

d. de veranderingen in de onderscheiden leeftijdsgroepen van de bevolking als gevolg van migratie, sterfte en geboorte;

e. de veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

f. de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de school en

g. het onderwijs dat wordt gegeven.

De prognose is niet meer dan twee jaar oud.

De prognose omvat in elk geval de bovenstaande gegevens a t/m g voor een periode van 6 jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.

Het voedingsgebied van de school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is (of bij nieuwbouwwijken: zal zijn). Voor een basisschool wordt bij de prognose in ieder geval een beschrijving geleverd van het voedingsgebied op wijkniveau. Voor een speciale school voor basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs kan, indien het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend. Bij aanlevering van een prognose dienen de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode op papier te zijn afgedrukt.

Bij deze levering worden in elk geval de gebruikte programmatuur en de aannames/assumpties met betrekking tot het gestelde onder d tot en met g, waarop de prognose is gebaseerd, aangegeven en onderbouwd.

Het college is bevoegd onderscheiden naar onderwijssoort nadere regels te stellen betreffende de criteria waaraan een prognose moet voldoen. Voorafgaand aan de vaststelling door het college vormen de nadere regels onderwerp van overleg aangaande het lokaal onderwijsbeleid als bedoeld in artikel 2, tweede lid onder b van de Verordening overleg lokaal onderwijsbeleid gemeente Meppel.’

GO4 Prognose

Voor het opstellen van een prognose voor een huisvestingsvoorziening op grond van de verordening wordt het

prognosemodel “GO4 Prognose” voorgeschreven.

Bijlage III Criteria voor oppervlakte en indeling

De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:

• deel A: de bepaling van de capaciteit;

• deel B: wijze van bepalen van de ruimtebehoefte;

• deel C: de bepaling van de omvang van de toekenning;

• deel D: minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen. DEEL A De bepaling van de capaciteit

1 School voor basisonderwijs De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.

Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke en recreatieve doeleinden. 1.1 Gebouwen van hoofd- en nevenvestigingen (inclusief de T en B-dislocaties met een permanente of tijdelijke bouwaard De brutovloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1, de ’Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’. Basisschool De capaciteit van een gebouw voor een basisschool wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief het handvaardigheidslokaal, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld.

Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

Om te kunnen bepalen of een gebouw is ’overgedimensioneerd’, dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en normatieve capaciteitsvaststelling.

Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de bvo, vastgesteld met behulp van tabel 1, 2 en 3 hieronder voor respectievelijk huisvesting met een permanente bouwaard en huisvesting met een tijdelijke bouwaard.   Tabel 1 Gebouwen met een permanente bouwaard

Permanente gebouwen voor een basisschool waarin meer dan 30 leerlingen worden gehuisvest

Aantal groepen leerlingen Minimale bvo (inclusief m2 bvo voor onderwijskundige vernieuwingen)

2 350

3 465

4 580

5 785

6 900

7 1.015

8 1.130

9 1.245

10 1.360

11 1.475

12 1.590

13 1.705

en vervolgens te verhogen met 115 m2 ten behoeve van één groep leerlingen

Indien het gebouw beschikt over een tweede speellokaal, wordt de minimale bvo opgehoogd met 90 m2 Permanente gebouwen voor een basisschool waarin minder dan 31 leerlingen worden gehuisvest

Aantal groepen leerlingen Minimale bvo (inclusief m2 bvo voor onderwijskundige vernieuwingen)

2 330   Tabel 2 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting

Aantal groepen leerlingen Minimale bvo

2 305

3 410

4 515

5 710

6 815

7 920

8 1.025

en vervolgens telkens te verhogen met 105 m2 ten behoeve van één groep leerlingen Tabel 3 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting

Aantal groepen leerlingen Minimale bvo

1 100

2 180

3 260

4 340

5 420

en vervolgens telkens te verhogen met 80 m2 ten behoeve van één groep leerlingen   Indien het werkelijke aantal lokalen in een gebouw afwijkt van het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van tabel 1, 2 of 3, is het aantal lokalen de capaciteit van het gebouw. In het geval dat het aantal lokalen kleiner is dan het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van tabel 1, 2 of 3, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke bvo en de normatieve bvo behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal waarmee de bvo van het gebouw is overgedimensioneerd. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze overdimensionering van de bvo op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid. Speciale school voor basisonderwijs De capaciteit van een gebouw voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is het aantal lokalen, verminderd met één. Het aantal lokalen wordt verminderd met twee indien het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen. Het aantal lokalen wordt verminderd met drie indien het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld.

Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd, dient er een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en normatieve capaciteitsvaststelling.

Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de bvo, vastgesteld met behulp van tabel 4 hieronder voor huisvesting met een permanente bouwaard. Voor huisvesting met een tijdelijke bouwaard wordt gebruikgemaakt van tabel 2 en 3. Tabel 4 Gebouwen met een permanente bouwaard

Permanente gebouwen voor een speciale school voor basisonderwijs

vaste voet m2 inclusief m2 per groep toeslag extra ruimte

670 4 105 125 De vaste voet aan bvo is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Dit aantal is in de kolom ’inclusief’ aangegeven.

De toeslag extra ruimte omvat een aantal extra m2 voor het creëren van een extra lokaal, niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een aparte toeslag). De toeslag extra ruimte wordt toegekend bij het vormen van de 12e groep.

Indien het werkelijke aantal lokalen in een gebouw afwijkt van het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van tabel 2, 3 of 4, is het aantal lokalen de capaciteit van het gebouw. In het geval dat het aantal lokalen kleiner is dan het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van tabel 2, 3 of 4, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke bvo en de normatieve bvo, behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m2 waarmee de bvo van het gebouw is overgedimensioneerd. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze overdimensionering van de bvo op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid. 1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

Basisschool Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor basisscholen geldt het gestelde onder 1.1 met uitzondering van de verwijzing naar de tabellen 1, 2 en 3. Voor de bepaling van het aantal te huisvesten groepen leerlingen wordt uitgegaan van 115 m2 BVO per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een permanente bouwaard en van 80 m2 per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een tijdelijke bouwaard. Speciale school voor basisonderwijs De capaciteit van dislocaties voor speciale scholen voor basisonderwijs wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld. Voor dislocaties voor speciale scholen voor basisonderwijs is de ’overdimensionering’ niet te bepalen. 1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.

Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven.

De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist. 1.4 Terrein Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster.

Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.   1.5 Inventaris Met de inventarisgegevens worden de gegevens bedoeld, waarmee het aantal groepen van de desbetreffende school wordt vastgesteld, waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd. a. onderwijsleerpakket Het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket aanwezig is, wordt bepaald aan de hand van de volgende twee stappen:

• Het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 2001/2002. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor meer groepen onderwijsleerpakket is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen burgemeester en wethouders en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien het college, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voorzien in de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor minder groepen onderwijsleerpakket is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

• Het bovenstaand aantal groepen onderwijsleerpakket dient te worden geconverteerd met behulp van onderstaande omrekentabel:

Omrekentabel onderwijsleerpakket

OUD NIEUW

2 2

3 3

4 4

5 5

6 6

7 7

8 8

9 10

10 11

11 12

12 13

13 14

14 15

15 16

16 17

17 19

18 20

19 20

20 21

21 23

22 24

23 25

24 26

25 28

26 28

27 30

28 30

29 32

30 33 b. meubilair Het aantal groepen waarvoor meubilair aanwezig is, wordt bepaald aan de hand van de volgende twee stappen:

• - Het aantal groepen waarvoor meubilair aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor meubilair noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 2001/2002. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor meer groepen meubilair is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen burgemeester en wethouders en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien het college, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voorzien in de eerste aanschaf van meubilair. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor minder groepen meubilair is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

• - Het bovenstaand aantal groepen meubilair dient te worden geconverteerd met behulp van onderstaande omrekentabel:

Omrekentabel meubilair

OUD NIEUW

2 2

3 3

4 4

5 5

6 7

7 8

8 9

9 11

10 12

11 13

12 14

13 15

14 17

15 18

16 19

17 20

18 22

19 23

20 24

21 25

22 26

23 27

24 29

25 30

26 31

27 32

28 33

29 34

30 36 De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.   1.6 Gymnastiekruimten

1.6.1 Gymnastiekruimte De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 40 klokuren. 1.6.2 Terrein De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd. 1.6.3 Inventaris De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn. 2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs De capaciteit van de gebouwen voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.

Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hierdoor beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. 2.1 Hoofdgebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard De bruto-vloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1, de ’Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’.

De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is het aantal lokalen verminderd met 1. In het speciaal onderwijs wordt het aantal lokalen verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen en wordt het aantal lokalen verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is. In het voortgezet speciaal onderwijs wordt het aantal lokalen verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 14 lokalen en wordt het aantal lokalen verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 28 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is.

Indien het een school betreft voor het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt de capaciteit van het gebouw berekend door het aantal mogelijk te huisvesten groepen voor het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs afzonderlijk te bepalen.

Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en normatieve capaciteitsvaststelling.

Het aantal groepen, waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de BVO, vastgesteld met behulp van de oppervlakteformules, voor gebouwen met een permanente bouwaard, van tabel 4 ’Ruimtenormering (V)SO’. Voor de vaststelling van het aantal groepen, waarvoor een gebouw normatief geschikt is voor gebouwen met een tijdelijke bouwaard worden de tabellen 2 ’Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting’ en tabel 3 ’Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting’ gehanteerd. Tabel 4 Ruimtenormering (V)SO

schoolsoort vaste voet m² incl. m² per groep correctie m² VSO toeslag m² extra ruimte

SO doven 775 7 75 105

VSO doven 800 7 84 60

SO sh/esm 628 4 95 130

SO visg 727 4 96 116

SO lg 850 4 134 150

SO lz 638 4 100 105

SO zmlk 585 4 95 100

SO zmok 585 4 95 105

SO pi 575 4 95 92

SO mg 733 4 110 132

VSO sh/esm 563 4 84 65

VSO visg 660 4 88 45

VSO lg 725 4 110 70

VSO lz 575 4 80 90

VSO mlk 690 4 104 90

VSO zmlk 600 4 93 80

VSO zmok 600 4 80 102

VSO lom 638 4 95 100

VSO pi 535 4 80 75

VSO mg 725 4 113 60

schoolsoort vaste voet m² incl. m² per groep correctie m² VSO toeslag m²

extra ruimte

(SO) (VSO)

sg doven 775 6 77 7 105 60

sg sh/esm 628 3 96 -12 115 60

sg visg 727 3 96 -10 116 45

sg lg 850 3 135 -27 135 70

sg lz 638 3 99 -14 120 65

sg zmlk 585 3 97 -2 100 80

sg zmok 585 3 105 -19 55 85

sg pi 575 3 95 -12 92 60

sg mg 733 3 108 5 132 50 De vaste voet aan bruto-vloeroppervlakte is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Dit aantal groepen is in de kolom ’incl.’ gegeven. De relatie tussen de vaste voet en de minimum opheffingsnorm voor de scholen is hiermee in stand gebleven.

In de bruto-vloeroppervlakte voor SOVSO-scholen is uitgegaan van dezelfde vaste voet als voor de SO-component. Het aantal m2 per groep, alsmede de extra toe te kennen ruimte kan anders zijn dan bij categoriale SO- of VSO-scholen. Tevens wordt op het aantal vierkante meters per groep een correctie toegepast voor het aantal aanwezige VSO-groepen.

Een voorbeeld van de berekening van het aantal m2 is in de toelichting opgenomen.

De toeslag voor extra ruimte (ER) omvat een aantal extra m2 voor het creëren van een extra lokaal, niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een aparte toeslag). In het speciaal onderwijs wordt de toeslag ER toegekend bij het vormen van de 12e groep, in het voortgezet speciaal onderwijs bij het vormen van de 13e groep.

Indien het aantal groepen waarvoor het gebouw normatief geschikt is, zoals vastgesteld op basis van de tabel ruimtenormering (V)SO, groter is dan het aantal groepen, zijnde de capaciteit op basis van het aantal lokalen, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke BVO en de BVO behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m2 waarmee het gebouw is ’overgedimensioneerd’ en wordt als zodanig geregistreerd. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze ’overdimensionering’ van de BVO op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid. 2.2 Dislocaties of nevenvestigingen, gebouwen met een permanente of een tijdelijke bouwaard. De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld. Voor de bepaling van de overdimensionering van een nevenvestiging wordt de normatieve capaciteit van een nevenvestiging bepaald met behulp van tabel 3 ’gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting’ uit hoofdstuk 1 van deze bijlage.

N.B.: Voor dislocaties is de ’overdimensionering’ niet te bepalen. 2.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.

Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw en een of meerdere dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, omdat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld.

Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijk bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat, het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw.

De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist. 2.4 Terrein Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster.

Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd. 2.5 Inventaris De inventarisgegevens betreffen de gegevens ter vaststelling van het aantal groepen van de desbetreffende school waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. Het aantal groepen waarvoor inventaris aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 1996/1997. Indien in het verleden voor meer groepen inventaris is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen burgemeester en wethouders en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien het college, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voorzien in de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de ISOVSO, voor minder groepen inventaris is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd. 2.6 Gymnastiekruimten

2.6.1 Gymnastiekruimte De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het (voortgezet) speciaal onderwijs bedraagt 40 klokuren. 2.6.2 Terrein De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd. 2.6.3 Inventaris De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.   3 School voor voortgezet onderwijs De capaciteit van de gebouwen voor een school voor voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in gegevens over:

• de bruto-vloeroppervlakte van gebouwen;

• het aantal specifieke ruimten;

• het aantal werkplaatsen;

• het aantal gymnastieklokalen.

Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hierdoor beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. 3.1 Hoofdgebouwen, nevenvestigingen en dislocaties met een permanente of een tijdelijke bouwaard De bruto-vloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-2 de ’Meetinstructie voor het vaststellen van de BVO van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs’.

Naast de bruto-vloeroppervlakte zal het gegeven ’aantal gymnastieklokalen’ moeten worden vastgelegd, evenals het gegeven ’aantal specifieke ruimten en werkplaatsen’ indien en voorzover deze noodzakelijk zijn in het kader van aanvragen betreffende uitbreiding dan wel medegebruik. Bij het gegeven ’aantal specifieke ruimten en werkplaatsen’ moeten de ruimtesoorten worden onderscheiden zoals deze binnen het ruimtebehoeftemodel zijn opgenomen. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd. 3.2 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer. Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (of nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals vastgelegd in de Basisregistratie Huisvesting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld.

Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het bovenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist. 3.3 Terrein Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd. 3.4 Inventaris Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 1997 alle instellingen voor voortgezet onderwijs zijn voorzien van een inventaris. De bruto vloeroppervlakte algemene ruimten en het aantal specifieke ruimten en werkplaatsen als zodanig zijn de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris.   3.5 Gymnastiekruimten

3.5.1 Gymnastiekruimte De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het voortgezet onderwijs bedraagt 40 uur. 3.5.2 Terrein De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd. 3.5.3 Inventaris De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.   DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte

1 School voor basisonderwijs

1.1 Lesgebouwen

Basisschool Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor de huisvestingsbehoefte. Het bepalen van de huisvestingsbehoefte als gevolg van een aanvraag voor opneming op het programma, is afhankelijk van de vraag of een voor blijvend gebruik bestemde voorziening dan wel een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt toegekend. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder a. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder b.

De formatie die aan basisscholen wordt toegekend is opgebouwd uit de bestanddelen formatie onderbouw (A), formatie bovenbouw (B), kleine scholentoeslag (C) en schoolgewicht (D).

a. Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool:

G = (A + B + C) / 179

Waarbij:

o G= de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen. Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen.

o A= het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 9. Het verkregen getal A wordt niet afgerond.

o B= het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17. Het verkregen getal B wordt niet afgerond.

o C= 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06). Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald. Het verkregen getal C wordt niet afgerond.

b. Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool:

G = (A + B + C + D) / 179 + E + 0,5 F

Waarbij:

o G= de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen. Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen.

o A=

a. het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9.

b. (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO) het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9. Het verkregen getal wordt niet afgerond.

o B =

a. het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.

b. (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO) het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17. Het verkregen getal wordt niet afgerond.

o C =

a. 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06).

b. (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO) 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06). Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald. Het verkregen getal wordt niet afgerond.

o D =

a. som van de gewichten op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, verminderd met 9% van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven. Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2.

b. (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO) som van de gewichten op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, verminderd met 9 % van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven. Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2. Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor D op 0 bepaald. Het verkregen getal wordt niet afgerond.

o E = aanvullende formatie op grond van bijzondere omstandigheden, toegekend op basis van artikel 120, vijfde lid van de Wet op het primair onderwijs.

o F = het aantal formatieplaatsen onderwijsachterstandenbestrijding dat door de gemeente wordt bekostigd vanuit de specifieke uitkering. Speciale school voor basisonderwijs Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ’N-factor’. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.   1.2 Gymnastiekruimten

Basisschool Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep 6-12-jarigen wordt maximaal 1,5 klokuur gymnastiek vergoed (conform artikel 38 en 39 van de verordening). Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen. Ten behoeve van de bepaling van het aantal formatieplaatsen wordt uitgegaan van de formule

G = (A + B + C + D) / 179

De componenten G, A, B, C en D zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.

Voor het bepalen van het aantal groepen 6-12 jarigen wordt aangesloten bij het normatieve overzicht ’splitsing aantal groepen leerlingen’ zoals weergegeven in tabel 5.

Tabel 5 Splitsingstabel aantal groepen leerlingen (G)

Deze tabel geeft inzicht in de genormeerde splitsing van het aantal groepen leerlingen (G) in groepen 4- en 5-jarigen en groepen 6- tot en met 12-jarigen ten behoeve van het onderwijs in de lichamelijke oefening. Aangezien de groepsgrootteverkleining in een aantal stappen wordt doorgevoerd, is in de tabel voor verschillende jaren de splitsing in groepen 4- en 5-jarigen en groepen 6- tot en met 12-jarigen gegeven. Vanaf 2002 wordt uitgegaan van de volledige doorvoering van de groepsgrootteverkleining.

Aantal groepen per school (G) Aantal groepen 4/5-jarigen Aantal groepen 6/12-jarigen

2 1 1

3 1 2

4 2 2

5 2 3

6 2 4

7 3 4

8 3 5

9 3 6

10 3 7

11 4 7

12 4 8

13 4 9

14 5 9

15 5 10

16 5 11

17 6 11

18 6 12

19 6 13

20 6 14

21 7 14

22 7 15

23 7 16

24 8 16

25 8 17

26 8 18

27 9 18

28 9 19

29 9 20

30 9 21

31 10 21

32 10 22

33 10 23

34 11 23

35 11 24

36 11 25

37 11 26

38 12 26

39 12 27

40 12 28

41 13 28

42 13 29

43 13 30

44 14 30

45 14 31

46 14 32

47 14 33

48 15 33

49 15 34

50 15 35

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een basisschool, wordt het aantal groepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven. Speciale school voor basisonderwijs Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt, indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal, maximaal 3,75 klokuur gymnastiek vergoed. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt maximaal 2,25 klokuur gymnastiek vergoed.

Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ’N-factor’. De ’N-factor’ is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een speciale school voor basisonderwijs, wordt het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II. 1.3 Bepaling aantal groepen ten behoeve van (uitbreiding van) eerste aanschaf onderwijsleerpakket en meubilair.

Basisschool De inrichting van een basisschool bestaat uit de volgende componenten:

a. onderwijsleerpakket

b. meubilair

a. onderwijsleerpakket

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule:

G = (A + B + C + D) / 179 + E

De componenten G, A, B, C, D en E zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.

b. meubilair

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule:

G = (A + B + C) / 179

De componenten G, A, B en C zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor permanent gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.   Speciale school voor basisonderwijs Het aantal groepen onderwijsleerpakket en meubilair wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ’N-factor’. De N-factor is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond. 2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs 2.1 Lesgebouwen Voor een school of nevenvestiging voor (voortgezet) speciaal onderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ’N-factor’. De N-factor bepaalt de maximale groepsgrootte. In onderstaande tabel 6, ’N-factor’, is de groepsgrootte per onderwijssoort en per schooltype weergegeven (artikel 14 Formatiebesluit WEC). Het getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

Tabel 6 N-factor

Onderwijssoort N-factor SO N-factor VSO

Dove kinderen (DO) 6 6

Slechthorende kinderen (SH) 12 7

Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES) 12 7

Visueel gehandicapten (VISG) 12 7

Lichamelijk gehandicapte kinderen (LG) 12 7

Langdurig zieke kinderen (LZ) 13 7

Zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK) 12 12

Zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK) 12 7

Kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten (PI) 10 7

7* 7** tenzij bij beschikking van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen anders is vastgesteld.

De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO-school of een SO-school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats, waarna de afzonderlijk vastgestelde ruimtebehoeften worden gesommeerd. 2.2 Gymnastiekruimten Het aantal groepen is bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt, indien de school of nevenvestiging niet de beschikking heeft over een speellokaal, maximaal 3,75 klokuur gymnastiek vergoed. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt maximaal 2,25 klokuur gymnastiek vergoed.

Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal leerlingen. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ’N-factor’. De ’N-factor’ is bepalend voor de groepsgrootte. In tabel 6 is de ’N-factor’ weergegeven. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma hoger is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie wordt het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II. De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO-school of een SO-school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats. 3 School voor voortgezet onderwijs

3.1 Lesgebouwen Voor een school voor voortgezet onderwijs wordt met behulp van het Ruimtebehoeftemodel (RBM) de ruimtebehoefte bepaald. Het totale ruimtebeslag van een instelling voor voortgezet onderwijs is een optelling van twee componenten, te weten:

1. een leerlinggebonden component;

2. een vaste voet. ad 1 Een leerlinggebonden component Deze wordt bepaald door aan de hand van in tabel 7.1.a Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs, opgenomen bruto-vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, leerweg of sector die de leerling volgt. ad 2 Een vaste voet De vaste voet wordt bepaald aan de hand van in tabel 7.1.b Berekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs, opgenomen bruto- vloeroppervlakten per instelling of sector. De vaste voet is afhankelijk van de aard van de vestiging en van het onderwijsaanbod binnen de beroepsgerichte leerweg.

Vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende normoppervlakten en verhoging met de vaste voet per instelling en, indien van toepassing, een vaste voet per sector geeft, uitgedrukt in bruto vierkante meters, de totale ruimtebehoefte van de instelling.

Het RBM voorziet in een normering voor praktijkonderwijs. Het RBM voorziet niet in een afzonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum (OPDC). Het OPDC levert diensten ter ondersteuning van leerlingen op de scholen die het samenwerkingsverband zijn aangegaan. De leerlingen die gebruikmaken van de diensten van het OPDC zijn derhalve in alle gevallen ingeschreven bij reguliere scholen voor voortgezet onderwijs.

Voor een onderbouwing van de in tabel 7.1.a en 7.1.b opgenomen bruto-normoppervlakten wordt verwezen naar de toelichting van deze bijlage. Indien noodzakelijk voor het bepalen van de omvang van de toekenning, kan op basis van deze onderbouwing de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw voor voortgezet onderwijs worden bepaald. Tabel 7.1.a Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

Onderwijssoort Leerweg Ruimtetype BVO/leerling

Onderbouw (leerjaar 1 en 2) - Algemeen 6,18

Bovenbouw AVO/VWO - Algemeen 5,85

Bovenbouw theoretische leerweg TLW Algemeen 6,41

- LWOO Algemeen 7,07

Bovenbouw techniek GLW Algemeen 5,98

- - Specifiek 5,47

- BLW Algemeen 4,69

- - Specifiek 8,99

- LWOO Algemeen 4,44

- - Specifiek 12,72

Bovenbouw economie GLW Algemeen 5,95

- - Specifiek 0,89

- BLW Algemeen 5,56

- - Specifiek 2,25

- LWOO Algemeen 5,85

Specifiek 3,06

Bovenbouw zorg/welzijn GLW Algemeen 5,33

Specifiek 2,10

BLW Algemeen 4,71

Specifiek 4,22

LWOO Algemeen 4,85

Specifiek 5,53

Bovenbouw landbouw GLW Algemeen 5,94

Specifiek 0,78

BLW Algemeen 5,37

Specifiek 2,34

LWOO Algemeen 5,03

Specifiek 4,69

Praktijkonderwijs Algemeen 4,41

Specifiek 7,72

Legenda

TLW = theoretische leerweg

LWOO= leerwegondersteunend onderwijs

GLW = gemengde leerweg

BLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-) Tabel 7.1.b Berekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

Onderwijssoort Ruimtetype Vaste voet

Hoofdvestiging Algemeen 980

Nevenvestiging met spreidingsnoodzaak Algemeen 550

Nevenvestiging zonder spreidingsnoodzaak 0

VMBO-techniek BLW Specifiek 299

VMBO-economie BLW Specifiek 196

VMBO-zorg/welzijn BLW Specifiek 168

VMBO-landbouw BLW Specifiek 117

Praktijkonderwijs Algemeen 306

Legenda

BLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-) De vaste voet per instelling is 980 m2 bruto-vloeroppervlakte (BVO) welke wordt toegekend aan de hoofdvestiging van de instelling. Voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak, geldt een aanvullende vaste voet van 550 m2 BVO. Indien van toepassing worden vaste voeten behorende bij die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg wordt aangeboden toegekend op de vestiging waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden. Tevens geldt een vaste voet voor die vestiging waar een afdeling voor praktijkonderwijs aanwezig is. 3.2 Gymnastiekruimten De in onderstaande tabel 7.2 ’Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs’ vermelde bruto vloeroppervlakten vormen de grondslag voor de bepaling van de omvang van de voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van gymnastiekonderwijs.

Tabel 7.2 Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs

Onderwijssoort Leerweg BVO/leerling

Onderbouw (leerjaar 1 en 2) - 1,66

Bovenbouw AVO/VWO - 0,78

Bovenbouw theoretische leerweg TLW 1,11

- LWOO 1,26

Bovenbouw techniek GLW 1,11

- BLW 1,38

- LWOO 1,57

Bovenbouw economie GLW 1,11

- BLW 1,38

- LWOO 1,57

Bovenbouw zorg/welzijn GLW 1,11

- BLW 1,38

- LWOO 1,57

Bovenbouw landbouw GLW 1,11

- BLW 1,38

- LWOO 1,57

Praktijkonderwijs - 1,99

Legenda

TLW = theoretische leerweg

LWOO = leerwegondersteunend onderwijs

GLW = gemengde leerweg

BLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)   DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen. 1 School voor basisonderwijs

1.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ’Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ’Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m2 en het aantal m2 behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: ’De bepaling van de capaciteit’.

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, dan wel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

Een toeslag voor een afzonderlijk speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding dan wel een uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat. Een tweede toeslag voor een afzonderlijk speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw dan wel vervangende nieuwbouw de veertiende groep omvat.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ’Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. 1.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ’Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep.

Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ’Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

Een tijdelijke voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding dan wel een uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat. Een tweede tijdelijke voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw dan wel vervangende nieuwbouw de veertiende groep omvat.

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m2 en het aantal m2 behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: ’De bepaling van de capaciteit’.

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ’Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting, ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar, noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ’Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’. 1.3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket voor het aantal groepen, op basis van het aantal gewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd op de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum [of: meest recente teldatum]. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in paragraaf 1.3 van deel B van deze bijlage.

Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor eerste aanschaf van het meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor het aantal groepen, op basis van het aantal ongewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd op de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum [of: meest recente teldatum]. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in paragraaf 1.3 van deel B van deze bijlage.

Voor een basisschool wordt een toeslag onderwijsleerpakket tweede speellokaal toegekend indien er sprake is van een uitbreiding met een tweede speellokaal.

Voor een basisschool wordt een toeslag meubilair tweede speellokaal toegekend indien er sprake is van een uitbreiding met een tweede speellokaal.

Voor een speciale school voor basisonderwijs wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair voor het aantal groepen zoals normatief kan worden gevormd, op basis van de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum [of: meest recente teldatum].

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing anders dan een aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen wordt bepaald door de verschiloppervlakte tussen het aantal genormeerde m2 bvo behorend bij de minimumnormen zoals deze golden voor 1 januari 2003 en het aantal genormeerde m2 bvo behorend bij de minimumnormen (zie bijlage III, deel A) bij het aantal groepen dat bepaald is aan de hand van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ’Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’ met als maximum het aantal groepen van de school waarvoor de school over permanente huisvesting beschikt.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. 1.4 Gymnastiekruimten De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.   2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

2.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ’Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ’Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m2 en het aantal m2 behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: ’De bepaling van de capaciteit’.

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, dan wel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ’Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. 2.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ’Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ’Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m2 en het aantal m2 behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: ’De bepaling van de capaciteit’.

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ’Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting, medegebruik, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting, ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar, noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar.

Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven onder B van deze bijlage: ’Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’. 2.3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen zoals gesteld ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair voor het aantal groepen zoals normatief kan worden gevormd, op basis van de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum [of: meest recente teldatum].

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. 2.4 Gymnastiekruimten De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan voor wie de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. 3 School voor voortgezet onderwijs

3.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. De hieruit voortkomende ruimtebehoefte wordt bepaald aan de hand van het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in de toelichting van deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw of uitbreiding door middel van ingebruikneming wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en de huisvesting die aanwezig is.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ’Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijke lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte worden bepaald. Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te roosteren lessen.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening aanpassing de binnenzijde van het gebouw betreffende, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om de onbelemmerde voortgang van het onderwijs te kunnen garanderen voor het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en voor zover de kosten van deze activiteiten het drempelbedrag per leerling, zoals opgenomen in het Besluit tot vaststelling van het drempelbedrag, bedoeld in artikel 76c, eerste lid, onder b2, van de Wet op het voortgezet onderwijs, te boven gaan. 3.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ’Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. Het verschil is minimaal 100 m2 bruto vloeroppervlakte. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ’Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ’Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijke lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte worden bepaald. Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te roosteren lessen.

De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ’Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’. 3.3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De omvang van de voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijk oppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair, is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening in de huisvesting.

De omvang van de tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair als er sprake is van een inpandige aanpassing waarbij algemene of specifieke ruimte wordt omgezet in specifieke en/of werkplaatsruimte bedraagt het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de te creëren ruimte.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing de buitenzijde van het gebouw of het terrein betreffende, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om de onbelemmerde voortgang van het onderwijs te kunnen garanderen voor het aantal leerlingen waarvoor huisvesting langer dan vijftien jaar noodzakelijk is.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. 3.4 Gymnastiekruimten De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in de toelichting bij deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor gymnastiekruimte langer dan vijftien jaar noodzakelijk is (te bepalen met behulp van het ruimtebehoeftemodel) en de gymnastiekruimte die aanwezig is.

De omvang van de goedgekeurde aanpassing, de buitenzijde van het gebouw of het terrein betreffende, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde aanpassing, de binnenzijde van het gebouw betreffende, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs en voor zover de kosten van deze activiteiten het drempelbedrag per leerling, zoals opgenomen in het Besluit tot vaststelling van het drempelbedrag, bedoeld in artikel 76c, eerste lid, onder b2, van de Wet op het voortgezet onderwijs, te boven gaan.

De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voorziening medegebruik gymnastiekruimte wordt uitgedrukt in lestijden. Het aantal lestijden gymnastiek wordt bepaald met behulp van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) : 460. Voor het Lwoo en Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) : 322.

Hierop wordt het aantal in eigen accommodatie te verzorgen lessen in mindering gebracht (zie Deel A, paragraaf 3.5.1).

De omvang van de goedgekeurde voorziening huur sportterrein bedraagt ten hoogste acht weken per kalenderjaar. Het aantal lestijden waarvoor vergoeding wordt gegeven wordt bepaald aan de hand van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) / 460. Voor het Lwoo en Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) / 322.   DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen

1 School voor basisonderwijs

• minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m2/ll met een minimum van 300 m2 netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m2 netto;

• 1 speellokaal per school met een minimum netto oppervlakte van 84 m2, vanaf de veertiende groep een tweede speellokaal met een minimum netto oppervlakte van 84 m2;

• minimumoppervlakte leslokaal: 42 m2 netto. 2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

• minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m2/ll met een minimum van 300 m2 netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m2 netto;

• een speellokaal heeft een minimum netto oppervlakte van 84 m2;

• minimum oppervlakte leslokaal: 42 m2 netto. 3 School voor voortgezet onderwijs Minimum afmetingen, uitgedrukt in netto m2:

theorielokaal: 42 m2

theorievaklokaal: 50 m2

vaklokaal natuurkunde: 50 m2

vaklokaal biologie: 50 m2

vaklokaal scheikunde: 60 m2

vaklokaal handvaardigheid: 60 m2

vaklokaal overig: 80 m2

specifiek vaklokaal lassen: 50 m2

specifiek vaklokaal meten: 50 m2

werkplaats: 115 m2

restaurant: 80 m2 4 Gymnastiekruimten

• De oefenruimte is minimaal 252 m2 netto.

• De hoogte van de oefenruimte is minimaal 5 m.

Het gymnastiekgebouw bevat ten minste 2 kleedruimten met een was-/douchegelegenheid.   III-1

Overzicht ’Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’ De vaststelling van de bruto-vloeroppervlakte van een schoolgebouw:

• De bruto-vloeroppervlakte van een gebouw is de som van de bruto-vloeroppervlakten van alle onderwijsruimten en andere ruimten op alle vloerniveaus.

• De bruto-vloeroppervlakte van ieder vloerniveau wordt begrensd door de buitenomtrek c.q. het buitenvlak van de begrenzing van het gebouw op vloerhoogte.

• De oppervlakte van trappen en liften dient op ieder vloerniveau tot de bruto-vloeroppervlakte te worden gerekend.

• De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in-of aanpandige gymnastieklokalen wordt toegerekend aan het lesgebouw.

• Bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in-of aanpandig gelegen gymnastieklokalen wordt de bruto-vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

• Tot de bruto-vloeroppervlakte wordt niet gerekend een schalmgat of een vide, voor zover de oppervlakte daarvan groter is dan 4 m2.

Uitzonderingen:

• In- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto-vloeroppervlakte gerekend.

• Indien de bruto-vloeroppervlakte niet of moeilijk te bepalen is, mogen de netto-oppervlakten van alle ruimten worden opgeteld. De bruto-vloeroppervlakte wordt dan verkregen door de gevonden nettovloeroppervlakte te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

• Bij zolderruimten, kelders of souterrains in gebruik als onderwijsruimte of andere ruimte, wordt de bruto-vloeroppervlakte bepaald door de nettovloeroppervlakte van dat deel van de ruimte met een vrije hoogte ] 2,60 m te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

• Voorzover een zolderruimte, kelder of souterrain wordt gebruikt als berging, keuken, stencilruimte of werkkast telt deze niet mee voor de berekening van de bruto-vloeroppervlakte. III-2

Overzicht ’Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs’ Deze meetinstructie is bedoeld voor nieuwe (gedeelten van) gebouwen of voor situaties waar gekozen wordt voor het niet overnemen van gegevens van het ministerie van OCenW.

De bruto-oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto-vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende ’beloopbare’ binnenruimten. De bruto-vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies, die de ruimten omhullen.

Tot de bruto-oppervlakte behoort eveneens:

• de oppervlakte van trapgaten, liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau;

• de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 m2.

Uitzonderingen:

• De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto-vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen (al dan niet overdekt) en dergelijke.

• Open brand-of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto-oppervlakte niet meegerekend.

• - Niet beloopbare kelders en/of zolders worden niet meegerekend.

 

Bijlage IV Financiële normering

De financiële normering valt uiteen in drie delen:

• deel A: vergoeding op basis van normbedragen;

• deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten;

• deel C: bepaling medegebruikstarief. DEEL A Vergoeding op basis van normbedragen In onderstaande normbedragen voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding (paragrafen 1.1, 1.2, 2.1, 2.2 en 3.1) is tevens een vergoeding voor bouwvoorbereiding opgenomen. Deze vergoeding omvat 8% (bij projecten tot een bruto-vloeroppervlakte van 2500 m2) respectievelijk 5% (bij grotere projecten) van het aangegeven normbedrag. Bij de uiteindelijke genormeerde vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding wordt de toegekende genormeerde vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering gebracht. 1 School voor basisonderwijs In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:

• nieuwbouw (paragraaf 1.1);

• uitbreiding (paragraaf 1.2);

• tijdelijke voorziening (paragraaf 1.3);

• eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 1.4);

• aanpassing (paragraaf 1.5) en

• gymnastiek (paragraaf 1.6).

De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2005. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2004 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2005 (-3,82 % voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw en uitbreiding en 2,07 % voor onderhoud, eerste inrichting en klokuurvergoeding gymnastiek). De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4. 1.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard) De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in een vijftal kostencomponenten, te weten:

• kosten voor terrein;

• bouwkosten;

• toeslag voor paalfundering;

• toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal;

• toeslag voor sloopkosten, herstel van terreinen/bouwrijp maken en verhuiskosten bij vervangende bouw.

In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard). Kosten voor terreinen

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de minimaal benodigde oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D. Bouwkosten De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Vaste voet (incl. twee groepen) € 657.444,47

Elke volgende groep € 128.623,55

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Vaste voet (incl. vier groepen) € 1.064.693,58

Elke volgende groep € 123.329,72

Bedrag toeslag extra ruimte € 146.820,75 Toeslag voor paalfundering Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief twee respectievelijk vier groepen) en een bedrag per groep.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

1<15 15<20 >=20

Vaste voet (incl. twee groepen) € 9.256,07 € 13.462,64 € 21.490,36

Elke volgende groep € 1.874,47 € 3.170,53 € 5.674,59

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

1<15 15<20 >=20

Vaste voet (incl. vier groepen) € 14.526,10 € 22.377,84 € 37.442,27

Elke volgende groep € 1.720,48 € 2.910,10 € 5.207,06

- Bedrag toeslag extra ruimte € 2.048,33 € 3.464,23 € 6.198,78 Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m2 ruimte gerealiseerd kan worden.

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Geen paalfundering nodig € 100.662,68

Lengte paalfundering 1<15 meter € 102.129,11

Lengte paalfundering 15<20 meter € 103.143,50

Lengte paalfundering >=20 meter € 105.102,72 Toeslag voor sloopkosten etc. Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt bestaat de mogelijkheid dat het oude schoolgebouw gesloopt dient te worden. Het desbetreffende terrein moet daarna worden hersteld en, indien de vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats wordt gerealiseerd, dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie.

De genormeerde vergoeding voor sloopkosten (inclusief eventuele verhuiskosten) zoals hieronder opgenomen, is gebaseerd op een vast bedrag per groep, afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt dient te worden.

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Permanente bouw € 5.108,33

Tijdelijke bouw € 2.555,25 1.2 Uitbreiding (permanente bouwaard) Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard tot 1000 m2 brutovloeroppervlakte (maximaal 9 groepen) is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 1.1). Kosten voor terrein Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1). Bouwkosten De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Vaste voet € 92.828,36

Bedrag per groep € 148.803,53

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Vaste voet € 95.565,48

Bedrag per groep € 138.602,63

Bedrag toeslag extra ruimte € 165.003,08

Toeslag voor paalfundering Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van de uitbreiding van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag en een bedrag per groep.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

1<15 15<20 >=20

- Vaste voet € 4.155,37 € 5.419,30 € 8.694,54

- Per groep € 657,55 € 1.704,28 € 3.445,45 De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

1<15 15<20 >=20

- Vaste voet € 4.193,40 € 5.468,90 € 8.774,13

- Per groep € 599,31 € 1.555,94 € 3.146,10

- Toeslag extra ruimte € 713,93 € 1.852,73 € 3.745,67

Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m2 ruimte gerealiseerd kan worden. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat een afzonderlijk speellokaal steeds in combinatie met een uitbreiding van ten minste één groep (lokaal) plaatsvindt.

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Geen paalfundering nodig € 116.455,47

Lengte paalfundering 1<15 m € 116.969,46

Lengte paalfundering 15<20 m € 117.788,79

Lengte paalfundering >=20 m € 119.151,99 In geval van uitbreiding met alleen een speellokaal zonder gelijktijdige toekenning van een ander lokaal, wordt voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs de vergoeding op basis van de volgende bedragen bepaald:

Geen paalfundering nodig € 209.253,54

Lengte paalfundering 1<15 m € 215.251,84

Lengte paalfundering 15>=20 m € 216.561,79

Lengte paalfundering >20 m € 217.625,07

Toeslag voor sloopkosten etc. Hiervoor gelden dezelfde bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard). 1.3 Tijdelijke voorziening De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie, uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw en uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).   Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie Bij de berekening van de hieronder genoemde bedragen voor nieuwbouw van noodlokalen is uitgegaan van de volgende bruto-vloeroppervlakte:

Per groep: 80 m2;

Toeslag voor eerste groep: 20 m2;

Toeslag voor nieuwbouw als hoofdlocatie: 160 m2. Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke). In verband hiermee wordt voor het eerste lokaal een toeslag gegeven. Hiernaast dienen voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, die als hoofdgebouw gaan fungeren, ook te beschikken over een aantal ruimten, die normaliter ook in een permanent hoofdgebouw aanwezig zijn (lerarenkamer, administratieruimte en dergelijke). Hiervoor wordt eveneens een toeslag gegeven.

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag, een bedrag per groep alsmede bedragen voor de beide toeslagen. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering, de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen. Tussen haakjes staan de bedragen indien paalfundering niet noodzakelijk is.

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

(zonder paalfundering)

Vast bedrag € 38.207,07 € 37.853,91

Bedrag per groep € 75.113,97 € 70.811,93

Toeslag eerste groep € 18.778,36 € 17.703,12

Toeslag hoofdlocatie € 150.227,39 € 141.623,86

Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen Ook bij uitbreiding van tijdelijke voorzieningen wordt wat betreft de bruto-vloeroppervlakte uitgegaan van 80 m2 per groep. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen (tussen haakjes staan de bedragen indien paalfundering niet noodzakelijk is).

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Vast bedrag € 21.476,50 € 17.245,10

Bedrag per groep € 78.706,97 € 76.733,07  

Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd.

In principe zijn er twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten) 1.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

Basisschool De bedragen voor eerste inrichting vallen uiteen in bedragen voor onderwijsleerpakket (OLP) en bedragen voor meubilair. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal groepen. Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding.

Voor nieuwe instituten geldt dat op de hierna genoemde bedragen, bij eerste aanschaf van het totale onderwijsleerpakket en meubilair, een korting wordt toegepast van 10%.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

Aantal groepen OLP Meubilair Totaal

2 40.182,79 23.983,30 64.166,10

3 45.726,96 32.228,96 77.955,92

4 56.903,29 40.732,64 97.635,93

5 62.651,29 48.978,79 111.630,08

Elke volgende groep 6.086,06 5.753,96 11.840,02

Toeslag tweede speellokaal 793,44 5.503,40 6.296,84 Speciale school voor basisonderwijs De vergoeding voor eerste inrichting voor onderwijsleerpakket en meubilair voor een speciale school voor basisonderwijs bestaat uit: een vaste voet inclusief vier groepen, een bedrag voor elke volgende groep en een toeslag bij de vorming van de twaalfde groep.

Vaste voet (incl. vier groepen) € 118.439,91

Elke volgende groep € 12.359,20

Toeslag bij de twaalfde groep € 15.925,45 Indien de toekenning van het aantal groepen eerste inrichting en meubilair één of meer van de eerste vier groepen omvat, wordt de vaste voet naar rato toegekend.   1.5 Aanpassing Alle aanpassingen met uitzondering van de aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten). Aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen Voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt de normvergoeding bepaald op basis van de verschiloppervlakte tussen het aantal genormeerde m2 bvo behorend bij de minimumnormen zoals deze golden voor 1 januari 2003 en het aantal genormeerde m2 bvo behorend bij de minimumnormen (zie bijlage III, deel A) bij het aantal groepen dat bepaald is aan de hand van de bepaling van de omvang van de permanente ruimtebehoefte van de school (uitgedrukt in groepen).

De bedragen zijn inclusief een component voor de eerste inrichting.

Wanneer het bevoegd gezag van een basisschool of speciale school voor basisonderwijs ervoor kiest om als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen in de aanpassingen te voorzien door het op de capaciteit van een gebouw in mindering brengen van een leegstaand lokaal, wordt op het hieronder bepaalde bedrag € 52.182,76 in mindering gebracht.

Vergoeding school voor basisonderwijs

Aantal groepen

2 € 52.182,76

3 € 67.092,11

4 € 82.001,47

5 € 96.910,83

6 € 111.820,19

7 € 126.729,55

8 € 141.638,91

9 € 156.548,27

10 € 171.457,63

11 € 186.366,99

12 € 201.276,34

13 € 216.185,70

Volgende groep € 14.909,36   Vergoeding speciale school voor basisonderwijs

Aantal groepen

4 € 104.365,51

5 € 119.274,87

Volgende groep € 14.909,36

1.6 Gymnastiek

Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding NieuwbouwDe vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt € 705.292,92 (op het schoolterrein) respectievelijk € 719.557,89 (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.

Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Paallengte 1<15 meter € 14.186,18

Paallengte 15<20 meter € 19.556,40

Paallengte >20 meter € 27.466,10 Uitbreiding

Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2.

Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m2 of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m2. Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs er als volgt uit:

Uitbreiding met 112 t/m 120 m2 € 163.865,90

Uitbreiding met 120 t/m 150 m2 € 199.201,51 Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

112-120m2 121-150m2

Paallengte 1<15m € 6.350,91 € 7.941,22

Paallengte 15<20m € 11.000,13 € 13.746,63

Paallengte >=20m € 17.984,02 € 22.480,02 Vergoeding per klokuur

Ingevolge artikel 117 van de Wet op het primair onderwijs worden de volgende vergoedingsbedragen voor het gebruik van een gymnastiekzaal vastgesteld. De bedragen bevatten een vergoeding voor onderhoud aan de binnenzijde van het gebouw, de materiële instandhouding alsmede een vergoeding voor vervanging en aanpassing van onderwijsleerpakket en meubilair. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het stichtingsjaar van de gymnastiekaccommodatie en de oppervlakte van de oefenzaal.

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een variabel bedrag per vastgesteld klokuur.

Stichtingsjaar en omvang Vast bedrag Variabel bedrag

Tot 1987

- < 90 m2 € 2.450,93 € 297,79

- 90-130 m2 € 3.144,94 € 376,84

- 130-170 m2 € 3.438,76 € 406,67

- 170-190 m2 € 3.281,66 € 444,95

- 190-230 m2 € 3.142,95 € 490,19

- > 230 m2 € 3.557,08 € 548,35

Vanaf 1987

- >= 252 m2 € 2.824,28 498,64

Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening Naast gymnastiek in een eigen lokaal van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school/de gemeente/een commerciële exploitant). Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding:

• Indien de gymnastiekzaal van een andere school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele deel van het klokuurbedrag aan de eigenaar vergoed.

• Indien de gymnastiekzaal van een school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het vaste en het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed.

• Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, volstaat ingebruikgeving van de accommodatie voor het vastgesteld aantal klokuren.

• Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, zal de huurprijs (stichtingskosten + materiële instandhouding) worden vergoed. De huurprijs wordt door de gemeente aan de exploitant voldaan. OLP/meubilair De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal voor voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs € 43.571,34 bedraagt. 2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:

• nieuwbouw (paragraaf 2.1);

• uitbreiding (paragraaf 2.2);

• tijdelijke voorziening (paragraaf 2.3);

• eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 2.4) en

• gymnastiek (paragraaf 2.5).

Bij toekenning van nieuwbouw of uitbreiding van een nevenvestiging zijn deze normbedragen niet van toepassing. Deze voorzieningen worden toegekend op basis van deel B van dit hoofdstuk.

Daar waar in de financiële normering voor het (voortgezet) speciaal onderwijs sprake is van een ’bedrag vaste voet’ is dit bedrag mede bestemd voor het aantal groepsruimten dat onderdeel is van de vaste voet aan brutovloeroppervlakte zoals weergegeven in tabel 4 ruimtenormering (v)so. Het ’bedrag per groep’ in de financiële normering is het bedrag dat wordt vergoed voor iedere groep bovenop het aantal groepen dat onderdeel is van de vaste voet.

Bij toekenning van nieuwbouw of uitbreiding van een nevenvestiging zijn deze normbedragen niet van toepassing. Deze voorzieningen worden toegekend op basis van deel B van dit hoofdstuk.

De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2005. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2004 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2005 (-3,82 % voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw en uitbreiding en 2,07 % voor onderhoud, eerste inrichting en klokuurvergoeding gymnastiek). De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4.

2.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard) De financiële normering valt uiteen in een zestal kostencomponenten, te weten:

• kosten voor terrein;

• bouwkosten;

• toeslag voor paalfundering;

• toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal;

• toeslag voor het aanbrengen van een liftinstallatie;

• toeslag voor sloopkosten, herstel van terreinen/bouwrijp maken en verhuiskosten bij vervangende bouw.

In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard). Kosten voor terreinen Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de bepaling van de minimale omvang van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D. 2.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)

Bouwkosten De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Per schoolsoort is er een schoolsoortspecifieke correctiefactor. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

Vaste voet Bedrag per groep Bedrag toeslag ER

SO-doven 1.121.703,32 85.575,67 119.805,61

SO-sh/esm 963.328,25 109.458,55 149.785,13

SO-visg 1.087.855,34 111.684,55 134.951,84

SO-lg 1.230.951,06 155.892,63 174.506,90

SO-lz 974.849,97 115.219,41 120.980,27

SO-zmlk 931.527,51 111.584,03 117.456,82

SO-zmok 931.527,51 111.584,03 123.329,60

SO-pi 902.261,92 109.458,55 106.001,92

SO-mg 1.084.308,52 126.741,13 152.089,36

VSO-doven 1.138.952,22 94.905,08 67.789,42

VSO-sh/esm 871.184,34 94.905,08 73.438,36

VSO-visg 1.000.198,20 101.392,91 51.848,84

VSO-lg 1.064.653,24 125.510,51 79.870,22

VSO-lz 884.742,44 90.385,71 101.683,59

VSO-mlk 1.024.717,86 118.664,63 102.690,36

VSO-zmlk 931.066,77 107.153,77 92.175,42

VSO-zmok 922.027,49 91.280,57 116.382,67

VSO-lom 984.314,67 110.521,29 116.338,11

VSO-pi 839.549,31 90.385,71 84.736,77

VSO-mg 1.054.215,45 127.669,67 67.789,42

Voor SOVSO-scholen gelden de volgende bedragen (in euro):

Vaste voet Bedrag per groep Correctie per groep SO VSO

SOVSO-doven 1.110.706,45 86.995,91 7.908,62 118.630,94 67.789,42

SOVSO-sh/esm 953.975,47 109.536,79 -13.692,30 131.215,95 68.460,42

SOVSO-visg 1.098.315,95 112.758,15 -11.745,57 136.249,84 52.855,62

SOVSO-lg 1.230.951,06 157.056,43 -31.411,18 157.056,43 81.436,63

SOVSO-lz 965.385,81 112.959,73 -15.974,26 136.920,85 74.165,32

SOVSO-mlk 958.185,14 120.946,59 9.485,89 124.503,73 59.287,49

SOVSO-zmlk 940.398,90 115.017,84 -2.371,61 118.574,98 94.859,98

SOVSO-zmok 931.527,51 123.329,60 -22.317,02 64.601,20 99.837,91

SOVSO-lom 958.185,14 123.318,19 -5.928,75 88.931,23 83.002,48

SOVSO-pi 911.021,92 110.521,29 -13.960,70 107.030,98 69.802,98

SOVSO-mg 1.073.781,08 123.228,55 5.704,90 150.613,15 57.050,08 2.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)

Toeslag voor paalfundering Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In veel gevallen zal echter ook fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief het aantal bijbehorende groepen), een bedrag voor elke extra groep alsmede een bedrag voor de toekenning van extra ruimte.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

bedragen vaste voet bedragen per groep bedragen toeslag ER

1<15 15<20 >=20 1!!!lt_marker!!!15 15!!!lt_marker!!!20 !!!qt_marker!!!=20 1!!!lt_marker!!!15 15!!!lt_marker!!!20 !!!qt_marker!!!=20

SO-doven 15.820,50 24.830,98 42.143,45 1.229,00 2.078,76 3.719,05 1.720,16 2.910,04 5.206,67

SO-sh/esm 13.411,95 20.757,14 34.853,68 1.556,62 2.632,95 4.711,16 2.129,83 3.602,78 6.446,54

SO-visg 15.034,31 23.500,93 39.763,15 1.572,92 2.660,66 4.760,60 1.900,55 3.214,85 5.752,17

SO-lg 17.049,50 26.909,74 45.862,50 2.195,57 3.714,16 6.644,85 2.458,00 4.157,51 7.438,65

SO-lz 13.576,03 21.034,24 35.349,73 1.638,66 2.771,49 4.958,92 1.720,16 2.910,04 5.206,67

SO-zmlk 12.707,26 19.565,09 32.721,13 1.556,62 2.632,95 4.711,16 1.638,66 2.771,49 4.958,92

SO-zmok 12.707,26 19.565,09 32.721,13 1.556,62 2.632,95 4.711,16 1.720,16 2.910,04 5.206,67

SO-pi 12.543,72 19.287,99 32.225,62 1.556,62 2.632,95 4.711,16 1.507,18 2.549,82 4.562,29

SO-mg 15.132,65 23.667,18 40.060,35 1.802,20 3.048,59 5.454,97 2.162,97 3.658,20 6.545,96

VSO-doven 16.230,27 25.524,04 43.383,13 1.376,33 2.328,11 4.165,54 983,10 1.662,94 2.975,39

VSO-sh/esm 12.347,04 18.955,44 31.630,35 1.376,33 2.328,11 4.165,54 1.065,02 1.801,51 3.223,34

VSO-visg 13.936,37 21.643,85 36.440,56 1.441,87 2.438,97 4.363,90 737,32 1.247,20 2.231,54

VSO-lg 15.001,40 23.445,37 39.663,89 1.802,34 3.048,72 5.454,88 1.146,95 1.940,09 3.471,29

VSO-lz 12.543,66 19.288,03 32.225,42 1.310,79 2.217,25 3.967,18 1.474,64 2.494,40 4.463,08

VSO-mlk 14.427,92 22.475,32 37.928,25 1.704,03 2.882,42 5.157,34 1.474,64 2.494,40 4.463,08

VSO-zmlk 12.953,28 19.980,92 33.465,17 1.523,80 2.577,55 4.611,85 1.310,79 2.217,25 3.967,18

VSO-zmok 12.953,28 19.980,92 33.465,17 1.310,79 2.217,25 3.967,18 1.671,26 2.826,99 5.058,16

VSO-lom 13.575,91 21.034,11 35.349,58 1.556,57 2.632,98 4.711,03 1.638,49 2.771,56 4.958,98

VSO-pi 11.888,26 18.179,40 30.241,83 1.310,79 2.217,25 3.967,18 1.228,87 2.078,67 3.719,23

VSO-mg 15.001,40 23.445,37 39.663,89 1.851,50 3.131,86 5.603,65 983,10 1.662,94 2.975,39

De volgende bedragen (in euro) vormen de toeslag voor de paalfundering voor SOVSO-scholen. Naast deze bedragen hebben SOVSO-scholen ook recht op een bedrag voor de vaste voet. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag voor de vaste voet van de SO-component van de SOVSO-school.

7 Bedragen per groep Bedragen correctie per groep VSO Bedragen toeslag ER SO Bedragen toeslag ER VSO

1<15 15<20 >=20 1!!!lt_marker!!!15 15!!!lt_marker!!!20 !!!qt_marker!!!=20 1!!!lt_marker!!!15 15!!!lt_marker!!!20 !!!qt_marker!!!=20 1!!!lt_marker!!!15 15!!!qt_marker!!!20 !!!qt_marker!!!=20

SOVSO-doven 1.261,64 2.134,10 3.818,41 114,69 194,01 347,13 1.720,42 2.910,14 5.206,93 983,10 1.662,94 2.975,39

SOVSO-sh/esm 1.572,95 2.660,70 4.760,62 -196,62 -332,59 -595,08 1.884,27 3.187,29 5.702,83 983,10 1.662,94 2.975,39

SOVSO-visg 1.572,95 2.660,70 4.760,62 -163,85 -277,16 -495,90 1.900,65 3.215,01 5.752,42 737,32 1.247,20 2.231,54

SOVSO-lg 2.211,97 3.741,61 6.694,62 -442,39 -748,32 -1.338,92 2.211,97 3.741,61 6.694,62 1.146,95 1.940,09 3.471,29

SOVSO-lz 1.622,11 2.743,84 4.909,39 -229,39 -388,02 -694,26 1.966,19 3.325,87 5.950,77 1.065,02 1.801,51 3.223,34

SOVSO-mlk 1.671,26 2.826,99 5.058,16 131,08 221,72 396,72 1.720,42 2.910,14 5.206,93 819,25 1.385,78 2.479,49

SOVSO-zmlk 1.589,34 2.688,41 4.810,21 -32,77 -55,43 -99,18 1.638,49 2.771,56 4.958,98 1.310,79 2.217,25 3.967,18

SOVSO-zmok 1.720,42 2.910,14 5.206,93 -311,31 -526,60 -942,21 901,17 1.524,36 2.727,44 1.392,72 2.355,83 4.215,13

SOVSO-lom 1.704,03 2.882,42 5.157,34 -81,92 -138,58 -247,95 1.228,87 2.078,67 3.719,23 1.146,95 1.940,09 3.471,29

SOVSO-pi 1.556,57 2.632,98 4.711,03 -196,62 -332,59 -595,08 1.507,41 2.549,83 4.562,26 983,10 1.662,94 2.975,39

SOVSO-mg 1.769,57 2.993,28 5.355,70 81,92 138,58 247,95 2.162,81 3.658,46 6.545,85 819,25 1.385,78 2.479,49   Toeslag voor een speellokaal In de hierboven genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m2 ruimte gerealiseerd kan worden.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Geen paalfundering nodig € 100.662,68

Lengte paalfundering 1<15 meter € 102.129,11

Lengte paalfundering 15<20 meter € 103.143,50

Lengte paalfundering >=20 meter € 105.102,72 Toeslag voor liftinstallatie Indien bij nieuwbouw van een school een liftinstallatie wordt aangebracht geldt het volgende vergoedingsbedrag:

Lift, incl. aanbrengen schacht € 101.379,32 Toeslag voor sloopkosten etc. Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt, bestaat de mogelijkheid dat het oude schoolgebouw gesloopt dient te worden. Het desbetreffende terrein moet daarna worden hersteld en indien de vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats wordt gerealiseerd, dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie. De genormeerde vergoeding zoals hieronder opgenomen is gebaseerd op een vast bedrag per groep, afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt dient te worden.

De genormeerde vergoeding voor sloopkosten (inclusief eventuele verhuiskosten) wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Permanente bouw € 5.108,33

Tijdelijke bouw € 2.555,25 2.2 Uitbreiding (permanente bouwaard) Voor uitbreiding van de huisvesting in een permanente bouwaard tot 1000 m2 bruto-vloeroppervlakte is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 2.1). Kosten voor terreinen Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1). Bouwkosten De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag, een bedrag per groep en, indien van toepassing, een toeslag voor extra ruimte. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

Bedrag vaste voet Bedrag per groep Toeslag extra ruimte

SO-doven 84.768,48 97.060,77 135.885,08

SO-sh/esm 86.463,85 125.402,51 171.603,44

SO-visg 87.311,54 127.964,92 154.624,27

SO-lg 87.311,54 178.617,70 199.945,18

SO-lz 86.463,85 132.002,64 138.602,78

SO-zmlk 86.463,85 125.402,51 132.002,64

SO-zmok 86.463,85 125.402,51 138.602,78

SO-pi 85.616,17 124.173,08 120.251,82

SO-mg 86.463,85 145.202,91 174.243,49

VSO-doven 84.768,48 108.708,06 77.648,61

VSO-sh/esm 84.768,48 108.708,06 84.119,33

VSO-visg 85.616,17 115.023,48 58.818,83

VSO-lg 85.616,17 143.779,35 91.495,95

VSO-lz 83.920,80 102.496,17 115.308,19

VSO-mlk 85.616,17 135.936,84 117.637,65

VSO-zmlk 85.616,17 121.558,91 104.566,80

VSO-zmok 85.616,17 104.566,80 133.322,67

VSO-lom 85.616,17 124.173,08 130.708,50

VSO-pi 83.920,80 102.496,17 96.090,16

VSO-mg 85.616,17 147.700,61 78.425,10

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

Bedrag vaste voet Bedrag per groep Bedrag correctie SOSVO Toeslagen extra ruimte

SO VSO

SOVSO-doven 84.768,48 99.649,06 9.059,01 135.885,08 77.648,61

SOVSO-sh/esm 86.463,85 126.722,54 -15.840,32 151.803,04 79.201,59

SOVSO-visg 87.311,54 127.964,92 -13.329,68 154.624,27 59.983,55

SOVSO-lg 88.159,22 181.697,76 -36.339,55 181.697,76 94.213,65

SOVSO-lz 85.616,17 129.401,42 -18.299,19 156.850,20 84.960,53

SOVSO-mlk 86.463,85 134.642,70 10.560,21 138.602,78 66.001,32

SOVSO-zmlk 86.463,85 128.042,57 -2.640,05 132.002,64 105.602,12

SOVSO-zmok 86.463,85 138.602,78 -25.080,50 72.601,45 112.202,25

SOVSO-lom 87.311,54 138.628,66 -6.664,84 99.972,59 93.307,75

SOVSO-pi 86.463,85 125.402,51 -15.840,32 121.442,43 79.201,59

SOVSO-mg 87.311,54 143.960,53 6.664,84 175.951,76 66.648,39   Toeslag voor paalfundering Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag, een bedrag voor elke groep alsmede een bedrag voor de toekenning van extra ruimte (ER).

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

vast bedrag (per uitbreiding): Paallengte 1<15 meter € 3.795,12

Paallengte 15<20 meter € 4.949,14

Paallengte >=20 meter € 7.516,34

Bedrag per groep Bedrag toeslag ER

1<15 15<20 >=20 1!!!lt_marker!!!15 15!!!lt_marker!!!20 !!!qt_marker!!!=20

SO-doven 428,24 1.111,58 2.247,38 599,54 1.556,21 3.146,33

SO-sh/esm 542,44 1.408,00 2.846,68 742,29 1.926,73 3.895,45

SO-visg 548,15 1.422,82 2.876,64 662,35 1.719,24 3.475,94

SO-lg 765,13 1.986,02 4.015,31 856,49 2.223,16 4.494,75

SO-lz 570,99 1.482,10 2.996,50 599,54 1.556,21 3.146,33

SO-zmlk 542,44 1.408,00 2.846,68 570,99 1.482,10 2.996,50

SO-zmok 542,44 1.408,00 2.846,68 599,54 1.556,21 3.146,33

SO-pi 542,44 1.408,00 2.846,68 525,31 1.363,54 2.756,78

SO-mg 628,09 1.630,31 3.296,15 753,71 1.956,38 3.955,38

VSO-doven 479,63 1.244,97 2.517,06 342,59 889,26 1.797,90

VSO-sh/esm 479,63 1.244,97 2.517,06 371,14 963,37 1.947,73

VSO-visg 502,47 1.304,25 2.636,92 256,95 666,95 1.348,43

VSO-lg 628,09 1.630,31 3.296,15 399,69 1.037,47 2.097,55

VSO-lz 456,79 1.185,68 2.397,20 513,89 1.333,89 2.696,85

VSO-mlk 593,83 1.541,39 3.116,36 513,89 1.333,89 2.696,85

VSO-zmlk 531,02 1.378,36 2.786,75 456,79 1.185,68 2.397,20

VSO-zmok 456,79 1.185,68 2.397,20 582,41 1.511,75 3.056,43

VSO-lom 542,44 1.408,00 2.846,68 570,99 1.482,10 2.996,50

VSO-pi 456,79 1.185,68 2.397,20 428,24 1.111,58 2.247,38

VSO-mg 645,22 1.674,78 3.386,05 342,59 889,26 1.797,90

De volgende bedragen (in euro) vormen de toeslag voor de paalfundering voor SOVSO-scholen. Naast deze bedragen hebben de scholen ook recht op de hiervoor genoemde vaste bedragen. Bedrag correctie SOVSO per groep Bedragen toeslag ER SO Bedragen toeslag ER VSO Bedrag correctie SOVSO per groep

1<15 15<20 >=20 1!!!lt_marker!!!15 15!!!lt_marker!!!20 !!!qt_marker!!!=20 1!!!lt_marker!!!15 15!!!lt_marker!!!20 !!!qt_marker!!!=20 1!!!lt_marker!!!15 15!!!lt_marker!!!20 !!!qt_marker!!!=20

SOVSO-doven 439,66 1.141,22 2.307,31 39,97 103,75 209,76 599,54 1.556,21 3.146,33 342,59 889,26 1.797,90

SOVSO-sh/esm 548,15 1.422,82 2.876,64 -68,52 -177,85 -359,58 656,64 1.704,42 3.445,98 342,59 889,26 1.797,90

SOVSO-visg 548,15 1.422,82 2.876,64 -57,10 -148,21 -299,65 662,35 1.719,24 3.475,94 256,95 666,95 1.348,43

SOVSO-lg 770,84 2.000,84 4.045,28 -154,17 -400,17 -809,06 770,84 2.000,84 4.045,28 399,69 1.037,47 2.097,55

SOVSO-lz 565,28 1.467,28 2.966,54 -79,94 -207,49 -419,51 685,19 1.778,52 3.595,80 371,14 963,37 1.947,73

SOVSO-mlk 582,41 1.511,75 3.056,43 45,68 118,57 239,72 599,54 1.556,21 3.146,33 285,50 741,05 1.498,25

SOVSO-zmlk 553,86 1.437,64 2.906,61 -11,42 -29,64 -59,93 570,99 1.482,10 2.996,50 456,79 1.185,68 2.397,20

SOVSO-zmok 599,54 1.556,21 3.146,33 -108,49 -281,60 -569,34 314,05 815,16 1.648,08 485,34 1.259,79 2.547,03

SOVSO-lom 593,83 1.541,39 3.116,36 -28,55 -74,11 -149,83 428,24 1.111,58 2.247,38 399,69 1.037,47 2.097,55

SOVSO-pi 542,44 1.408,00 2.846,68 -68,52 -177,85 -359,58 525,31 1.363,54 2.756,78 342,59 889,26 1.797,90

SOVSO-mg 616,67 1.600,67 3.236,22 28,55 74,11 149,83 753,71 1.956,38 3.955,38 285,50 741,05 1.498,25 Toeslag liftinstallatie Indien bij uitbreiding van het gebouw tevens een liftinstallatie wordt aangebracht kan aanspraak worden gemaakt op de volgende vergoeding:

Lift, incl. aanbrengen schacht € 121.856,11 Toeslag voor een speellokaal In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met toewijzing van een speellokaal. De vergoeding voor een speellokaal bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m2 ruimte kan worden gerealiseerd.

Voor een speellokaal in combinatie met een uitbreiding van ten minste één groep (lokaal) geldt de toeslag zoals die is opgenomen in paragraaf 2.1.

In geval van uitbreiding met alleen een speellokaal zonder gelijktijdige toekenning van een ander lokaal, wordt de vergoeding op basis van de volgende bedragen bepaald:

Geen paalfundering nodig € 209.253,54

Lengte paalfundering 1<15 m € 215.251,84

Lengte paalfundering 15<20 m € 216.561,79

Lengte paalfundering >=20 m € 217.625,07

Toeslag voor sloopkosten etc. Voor deze toeslag gelden dezelfde voorwaarden en bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard). 2.3 Tijdelijke voorziening De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt in nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie, uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw en uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijke gebruik bestemde voorziening. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1). Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie Bij de berekening van de hieronder genoemde bedragen voor nieuwbouw van noodlokalen is uitgegaan van de volgende bruto-vloeroppervlakte:

Per groep: 80 m2

Toeslag voor eerste groep: 20 m2

Toeslag voor nieuwbouw als hoofdlocatie: 160 m2 Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke). In verband hiermee wordt voor de eerste groep een toeslag gegeven. Hiernaast dienen voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen die als hoofdlocatie gaan fungeren, ook te beschikken over een aantal ruimten, die normaliter in een permanent hoofdgebouw aanwezig zijn (lerarenkamer, administratieruimte en dergelijke). Hiervoor wordt eveneens een toeslag gegeven.

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen. Indien paalfundering niet noodzakelijk is, dient een aftrek plaats te vinden van de volgende bedragen:

Voor de vaste voet € 353,16

Per groep € 4.301,49

Toeslag eerste groep € 1.075,78

Toeslag nieuwbouw als hoofdlocatie € 8.602,45

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

Bedrag vaste voet Bedrag per groep Toeslag eerste groep Toeslag hoofdlocatie

SO-doven 39.135,01 71.812,13 17.963,79 143.710,30

SO-sh/esm 39.135,01 71.812,13 17.963,79 143.710,30

SO-visg 39.817,56 73.148,95 18.319,51 146.556,05

SO-lg 40.841,38 75.154,19 18.853,08 150.824,67

SO-lz 38.793,73 71.143,71 17.785,93 142.287,43

SO-zmlk 39.476,28 72.480,54 18.141,65 145.133,17

SO-zmok 39.135,01 71.812,13 17.963,79 143.710,30

SO-pi 38.793,73 71.143,71 17.785,93 142.287,43

SO-mg 40.841,38 75.154,19 18.853,08 150.824,67

VSO-doven 39.476,28 72.480,54 18.141,65 145.133,17

VSO-sh/esm 39.476,28 72.480,54 18.141,65 145.133,17

VSO-visg 39.817,56 73.148,95 18.319,51 146.556,05

VSO-lg 41.523,93 76.491,02 19.208,80 153.670,42

VSO-lz 39.135,01 71.812,13 17.963,79 143.710,30

VSO-mlk 39.476,28 72.480,54 18.141,65 145.133,17

VSO-zmlk 39.817,56 73.148,95 18.319,51 146.556,05

VSO-zmok 39.817,56 73.148,95 18.319,51 146.556,05

VSO-lom 39.476,28 72.480,54 18.141,65 145.133,17

VSO-pi 39.476,28 72.480,54 18.141,65 145.133,17

VSO-mg 40.841,38 75.154,19 18.853,08 150.824,67

SG-doven 39.817,56 73.148,95 18.319,51 146.556,05

SG-sh/esm 39.476,28 72.480,54 18.141,65 145.133,17

SG-visg 39.817,56 73.148,95 18.319,51 146.556,05

SG-lg 41.182,66 75.822,60 19.030,94 152.247,55

SG-lz 39.476,28 72.480,54 18.141,65 145.133,17

SG-mlk 39.817,56 73.148,95 18.319,51 146.556,05

SG-zmlk 40.158,83 73.817,36 18.497,37 147.978,92

SG-zmok 39.817,56 73.148,95 18.319,51 146.556,05

SG-lom 39.817,56 73.148,95 18.319,51 146.556,05

SG-pi 39.476,28 72.480,54 18.141,65 145.133,17

SG-mg 41.182,66 75.822,60 19.030,94 152.247,55

Voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen alsmede voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen kan een aparte toeslag worden gegeven. Voor de bedragen wordt verwezen naar de toeslag bij nieuwbouw (paragraaf 2.1). Uitbreiding tijdelijke voorziening Ook bij uitbreiding van tijdelijke voorzieningen wordt wat betreft de bruto-vloeroppervlakte uitgegaan van 80 m2 per groep. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten en de toeslag voor de paalfundering. Indien geen paalfundering noodzakelijk is, dient het bedrag voor de vaste voet te worden verminderd met € 4.231,41 en het bedrag per groep met € 1.973,90.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

Bedrag vaste voet Bedrag per groep

SO-doven 21.402,21 76.192,86

SO-sh/esm 21.738,89 77.648,14

SO-visg 22.075,58 79.103,41

SO-lg 22.075,58 79.103,41

SO-lz 21.738,89 77.648,14

SO-zmlk 21.738,89 77.648,14

SO-zmok 21.907,23 78.375,77

SO-pi 21.738,89 77.648,14

SO-mg 21.738,89 77.648,14

VSO-doven 21.402,21 76.192,86

VSO-sh/esm 21.402,21 76.192,86

VSO-visg 21.570,55 76.920,50

VSO-lg 21.738,89 77.648,14

VSO-lz 21.402,21 76.192,86

VSO-mlk 21.570,55 76.920,50

VSO-zmlk 21.738,89 77.648,14

VSO-zmok 21.738,89 77.648,14

VSO-lom 21.570,55 76.920,50

VSO-pi 21.402,21 76.192,86

VSO-mg 21.738,89 77.648,14

SG-doven .570,55 76.920,50

SG-sh/esm 21.570,55 76.920,50

SG-visg 21.907,23 78.375,77

SG-lg 22.075,58 79.103,41

SG-lz 21.570,55 76.920,50

SG-mlk 21.907,23 78.375,77

SG-zmlk 21.738,89 77.648,14

SG-zmok 21.907,23 78.375,77

SG-lom 21.907,23 78.375,77

SG-pi 21.738,89 77.648,14

SG-mg 21.907,23 78.375,77 Voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen alsmede voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen kan een aparte toeslag worden gegeven. Voor de bedragen wordt verwezen naar de toeslag bij nieuwbouw (paragraaf 2.1). Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten) 2.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair De vergoeding voor eerste inrichting voor onderwijsleerpakket en meubilair bestaat uit:

• een vaste voet inclusief vier groepen;

• een bedrag voor elke volgende groep;

• een toeslag voor extra ruimte (SO 12e groep, VSO 13e groep).

Vaste voet Elke volgende groep Toeslag extra ruimte

SO-doven 187.503,37 21.094,88 11.698,70

SO-sh 217.050,72 27.575,08 20.125,61

SO-esm 141.410,97 12.265,13 18.973,33

SO-visg 210.666,64 17.540,90 18.931,41

SO-lz 128.093,75 12.329,55 14.358,06

SO-lg 205.129,13 21.142,94 17.206,56

SO-zmlk 125.554,02 10.766,24 15.058,43

SO-zmok 117.857,13 11.799,92 12.506,43

SO-pi 121.596,17 11.841,84 13.057,52

SO-mg 171.498,17 14.525,74 15.855,92

VSO-doven 198.476,14 27.329,69 15.367,20

VSO-sh 182.670,32 20.386,34 15.386,63

VSO-esm 151.607,71 10.942,10 14.321,25

VSO-visg 247.865,90 27.256,08 15.156,58

VSO-lz 139.958,09 10.149,71 14.527,78

VSO-lg 188.856,05 14.863,14 13.396,97

VSO-zmlk 128.120,33 8.810,32 20.012,12

VSO-zmok 143.031,53 10.628,21 16.171,86

VSO-pi 142.376,15 10.978,91 16.700,46

VSO-mg 133.589,34 8.662,07 12.052,47 Indien de toekenning van het aantal groepen eerste inrichting en meubilair één of meer van de eerste vier groepen omvat, wordt de vaste voet naar rato toegekend. Voor een nevenvestiging wordt per groep het bedrag voor elke volgende groep toegekend. 2.5 Gymnastiek

Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding NieuwbouwDe vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt € 705.292,92 (op het schoolterrein) en € 719.557,89 (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.

Voor LG-scholen en MG-scholen met een LG- of MLK/ZMLK-component is er een toeslag van 50 m2 (grotere entree en kleed- en doucheruimte). Met deze toeslag is een bedrag gemoeid van € 70.751,08.

Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven. Indien extra ruimte voor LG en MG-scholen van 50 m2 beschikbaar is gesteld, geldt een hogere toeslag (tussen haakjes vermeld). De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Paallengte 1<15m € 14.186,18 € 17.886,76

Paallengte 15<20m € 19.556,40 € 24.771,76

Paallengte >=20m € 27.466,10 € 35.650,73

Uitbreiding

Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2.

Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m2 of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m2. Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen er als volgt uit:

Uitbreiding met 112 t/m 120 m2 € 163.865,90

Uitbreiding met 120 t/m 150 m2 € 199.201,51 Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

112-120m2 121-150m2

Paallengte 1<15m € 6.350,91 € 7.941,22

Paallengte 15<20m € 11.000,13 € 13.746,63

Paallengte >=20m € 17.984,02 € 22.480,02

Vergoeding per klokuur Ingevolge artikel 115 van de Wet op de expertisecentra worden de volgende vergoedingsbedragen voor het gebruik van een gymnastiekzaal vastgesteld. De bedragen bevatten een vergoeding voor onderhoud aan de binnenzijde van het gebouw, de materiële instandhouding alsmede voor vervanging en aanpassing van onderwijsleerpakket en meubilair. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het stichtingsjaar van de gymnastiekaccommodatie en de oppervlakte van de oefenzaal.

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een variabel bedrag per vastgesteld klokuur.

Stichtingsjaar en omvang Vast bedrag (in euro) Variabel bedrag (in euro)

Tot 1987

- < 90 m2 2.450,93 297,79

- 90-130 m2 3.144,94 376,84

- 130-170 m2 3.438,76 406,67

- 170-190 m2 3.281,66 444,95

- 190-230 m2 3.142,95 490,19

- > 230 m2 3.557,08 548,35

vanaf 1987

- >= 252 m2 2.824,28 498,64

Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening Naast gymnastiek in een eigen lokaal van de school of nevenvestiging is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school of nevenvestiging /de gemeente/een commerciële exploitant). Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding:

• indien de gymnastiekzaal van een andere school of nevenvestiging voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele deel van het klokuurbedrag aan de eigenaar vergoed;

• indien de gymnastiekzaal van een school of nevenvestiging voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het vaste en het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed;

• indien een gymnnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, volstaat ingebruikgeving van de accommodatie voor het vastgesteld aantal klokuren;

• indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, zal de huurprijs (stichtingskosten + materiële instandhouding) worden vergoed. De huurprijs wordt door de gemeente aan de exploitant voldaan. OLP/meubilair De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal voor (voortgezet) speciaal onderwijs ziet er als volgt uit:

Schoolsoort Bedrag in euro

SO-doven 34.745,51

SO-sh/esm 34.541,68

SO-visg 41.817,90

SO-lg/mg 45.807,50

SO-lz/pi 32.855,86

SO-zmlk 32.855,86

SO-zmok 32.788,25

VSO-doven 40.735,12

VSO-sh/esm 41.798,02

VSO-visg 49.726,00

VSO-lg/mg 51.014,10

VSO-lz/pi 40.146,50

VSO-lom/mlk 51.014,10

VSO-zmlk 40.146,50

VSO-zmok 35.838,24

SOVSO-doven 42.184,30

SOVSO-sh/esm 45.220,87

SOVSO-visg 51.602,73

SOVSO-lg/mg 52.402,63

SOVSO-lz/pi 43.568,35

SOVSO-lom/mlk 52.583,10

SOVSO-zmlk 43.568,35

SOVSO-zmok 36.244,90 3 School voor voortgezet onderwijs De financiële normering voor het voortgezet onderwijs is onderverdeeld in:

• nieuwbouw/uitbreiding (paragraaf 3.1);

• tijdelijke voorzieningen (paragraaf 3.2);

• eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair (paragraaf 3.3); en

• gymnastiek (paragraaf 3.4).

De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2005. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2004 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2005 (-3,82 % voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw en uitbreiding en 2,07 % voor onderhoud, eerste inrichting en klokuurvergoeding gymnastiek). De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4.  

3.1 Nieuwbouw en uitbreiding Er bestaat geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding. Bij uitbreiding vindt veelal ook aanpassing van het bestaande gebouw plaats (zie voor de vaststelling van het bedrag voor de component ’aanpassing’ deel B).

De financiële normering voor nieuwbouw en uitbreiding valt uiteen in een tweetal kostencomponenten:

• kosten van terreinen;

• bouwkosten. Kosten van terreinen Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Bouwkosten Bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede de aanleg en inrichting van het schoolterrein. In het bedrag voor de vaste normkosten wordt een tweetal vergoedingen onderscheiden, te weten een vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten en een vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten. De ruimte-afhankelijke kosten bestaan uit bedragen per m2 bruto-vloeroppervlak voor de afzonderlijke ruimtesoorten van een schoolgebouw. De indeling van deze bedragen geschiedt aan de hand van de hoofdindeling van de ruimtelijke normering naar type ruimte zoals opgenomen in Bijlage III, deel B.

De sectie-afhankelijke kosten bestaan voor projecten vanaf 460 m2 bruto-vloeroppervlak uit een vast bedrag per huisvestingsvoorziening, alsmede een vast bedrag per sectie. Voor kleinere projecten worden geen sectie-afhankelijke kosten per project toegekend. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimte-afhankelijke kosten per m2 bruto-vloeroppervlakte.

De bedragen zijn opgenomen in de tabel op de volgende bladzijde met vaste bedragen per m2 bruto-vloeroppervlakte en vaste bedragen per voorziening. Voor de berekening van de vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten worden de benodigde aantallen m2 per type ruimte van de goedgekeurde huisvestingsvoorziening, berekend op basis van Bijlage III, Deel C, vermenigvuldigd met onderstaande bedragen per ruimtesoort. Berekening van de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten geschiedt door optelling van de algemene vaste voet en de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie, dan wel beide, afhankelijk van de secties waaruit de op basis van Bijlage III goedgekeurde huisvestingsvoorziening bestaat. De vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten en de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten vormen tezamen de totale vergoeding voor de vaste normkosten.

Bedragen voor ruimte-afhankelijke kosten per bruto m2 (in euro)

<460m2 460<2500m2 >=25002

Algemene en sprecifieke ruimte 1.796,23 1.066,00 1.040,47

Werkplaatsen 1.754,39 1.419,16 1.419,16

Werkplaatsen consumptief 2.130,37 1.795,14 1.795,14

Specifieke ruimte:

• (uiterlijke) verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie;

• handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren.

Werkplaatsen:

• techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, voertuigentechniek;

• consumptief: werkplaats consumptieve techniek;

• grafische techniek: werkplaats grafische techniek;

• landbouw: groen-praktijk;

De overige ruimte is algemene ruimte.

Bedragen voor de sectie-afhankelijke kosten per voorziening (in euro)

< 460 m2 > 460 < 2500 m2 >= 2500 m2

Vaste voet algemeen 113.337,88 113.337,88

Vaste voet algemene sectie 222.473,69 310.624,17

Vaste voet werkplaatssectie 41.136,13 41.136,13 Tot de werkplaatssectie behoren de volgende werkplaatsen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, consumptieve techniek, meten, elektrotechniek, grafische techniek, installatietechniek, lasserij, mechanische techniek en motorvoertuigentechniek. De specifieke en algemene ruimten behoren tot de algemene sectie. De overige theorie-, theorievak- en (specifieke) vaklokalen en tevens de directie- en nevenruimten behoren tot de categorie algemeen.

Aanvullende normkostenBij de onderbouwing van het bedrag voor de vaste normkosten is uitgegaan van een standaardlocatie. Echter, als gevolg van plaatselijke omstandigheden kunnen extra kosten optreden. Voor een beperkt aantal omstandigheden wordt een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld. Dit beperkt zich tot een tweetal aspecten, te weten fundering en bemaling.

In de hiervoor genoemde vergoedingsbedragen is uitgegaan van fundering op staal. In veel gevallen zal echter paalfundering noodzakelijk zijn. Het criterium voor toekenning van een bedrag voor (paal)fundering is het op te stellen sonderingsrapport.

De vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte en de omvang van de bouw in bruto-vloeroppervlakte (A). De vergoeding kan worden berekend aan de hand van de volgende formules:

Nieuwbouw en uitbreiding > 1000 m2

Paallengte 1 tot 15 meter € 3.303,95 € 17,34

Paallengte 15 tot 20 meter € 3.517,48 € 29,32

Paallengte 20 meter of langer € 3.927,14 € 52,47

Uitbreiding >= 1000 m2

Paallengte 1 tot 15 meter € 4.034,72 € 6,07

Paallengte 15 tot 20 meter € 5.262,63 € 15,76

Paallengte 20 meter of langer € 7.991,75 € 31,86

Om in aanmerking te komen voor een aanvullende bedrag voor bemaling is de grondwaterstand maatgevend. Indien deze grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een bedrag per m2 goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend.

De vergoeding bedraagt € 11,25 per m2 terrein. 3.2 Tijdelijke voorziening Het vergoedingsbedrag voor een tijdelijke voorziening in het voortgezet onderwijs is gebaseerd op een vergoedingsformule, afhankelijk van het type voorziening.

De volgende typen van tijdelijke voorzieningen worden onderscheiden:

• nieuwbouw/uitbreiding tijdelijke lokalen;

• huur van tijdelijke lokalen. Nieuwbouw/uitbreiding tijdelijke lokalen Het bedrag voor de huisvestingskosten van nieuwbouw en uitbreiding met tijdelijke lokalen wordt vastgesteld aan de hand van de volgende formule:

€ 571,58 * A + € 39.296,98

A = het toegekende aantal m2 bruto-vloeroppervlakte aan tijdelijke huisvesting.

Voor de berekening van A wordt verwezen naar bijlage III, deel C. Alle directe en indirecte kosten gemoeid met de realisatie van de voorziening moeten worden bestreden uit het ter beschikking gestelde bedrag. Tot die kosten behoren onder meer het aansluiten van de tijdelijke huisvestingsvoorziening op nutsvoorzieningen, de leges en het geschikt maken van het terrein inclusief fundering voor de te plaatsen tijdelijke huisvestingsvoorziening. Huur van tijdelijke lokalen Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten). 3.3 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair De toekenning van een vergoeding voor eerste inrichting met inventaris (leer- en hulpmiddelen en meubilair) is gekoppeld aan de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw (niet zijnde vervangende nieuwbouw), uitbreiding en ingebruikneming (niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw) waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd. Indien bij uitbreiding wordt verwezen naar medegebruik is toekenning van inventaris slechts van toepassing indien inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt dan wel niet geschikt is.

De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het type ruimte dat wordt gerealiseerd. Door het verschil te bepalen tussen de aanwezige bruto vloeroppervlakte per ruimtetype en het te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype wordt de hoogte van de vergoeding bepaald aan de hand van de in onderstaande tabel genoemde bedragen.

Normbedragen inventaris per ruimtetype (in euro)

Algemene ruimte 134,23

Specifieke ruimte (Uiterlijke) verzoring/mode en commmercie 313,70

Handel/verkoop/administratie 191,90

Praktijkonderwijs 257,65

Werkplaatsen Techniek algemeen 329,11

Consumptief 637,35

Grafische techniek 1.218,51

Landbouw 0,00 Specifieke ruimte:

• (uiterlijke)verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie;

• handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren;

• praktijkonderwijs: praktijkwerkplekken

Werkplaatsen:

• techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, voertuigentechniek;

• consumptief: werkplaats consumptieve techniek;

• grafische techniek: werkplaats grafische techniek;

• landbouw: groen-praktijk;

• praktijkonderwijs: praktijkwerkplekken.

De overige ruimte is algemene ruimte. 3.4 Gymnastiek voortgezet onderwijs

Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt € 705.292,92 (op het schoolterrein) respectievelijk € 719.557,89 (op afzonderlijk terrein).

De vergoeding voor de bouwkosten van een gymnastiekzaal omvat alle schaal- en ruimteafhankelijke kosten, alsmede kosten voor de inrichting van het terrein. De kosten voor de aankoop van grond zijn hierin niet begrepen.

Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Paallengte 1<15 meter: € 14.186,18

Paallengte 15<20 meter: € 19.556,40

Paallengte >=20 meter: € 27.466,10  

Medegebruik/huur van een niet-eigen lokaal Naast gymnastiek in een eigen ruimte van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik van een gymnastiekaccommodatie van een andere school, de gemeente of een commerciële exploitant. Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie is de school voor voortgezet onderwijs de volgende vergoeding verschuldigd:

a. Indien de gymnastiekruimte van een andere school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele en het vaste deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

Indien de gymnastiekruimte van een school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt in ieder geval het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Als de gebruiksduur van de gymnastiekruimte vanwege het medegebruik door de VO-school boven de 26 klokuren uitkomt, dient de VO-school voor het aantal uren dat boven de 26 klokuren ligt ook het vaste deel van het klokuurbedrag te vergoeden.

b. Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, is de school voor voortgezet onderwijs de gemeente een bedrag aan exploitatiekosten verschuldigd voor het aantal lesuren gebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

c. Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, betaalt de school voor voortgezet onderwijs de huurprijs (stichtingskosten en materiële instandhouding). De gemeente betaalt aan de school een stichtingskostenvergoeding als onderdeel van de huur. De hoogte van deze stichtingskostenvergoeding bedraagt het verschil tussen huurbedrag en het vaste en variabele deel van het klokuurbedrag voor het aantal uren gebruik. Voor de hoogte van het klokuurbedrag wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

Voor de hoogte van het vaste deel van het klokuurbedrag onder a, b en c wordt het vaste bedrag, zoals genoemd in Bijlage IV, Deel A, paragraaf 1.6 onderdeel ’Vergoeding per klokuur’, gedeeld door 26. Vermenigvuldiging van het op deze wijze verkregen bedrag met het aantal uren resulteert in het totale vaste deel van de klokuurvergoeding dat een school voor voortgezet onderwijs moet vergoeden. Huur sportvelden Gedurende maximaal 8 weken per jaar kan een school aanspraak maken op een vergoeding van de huur van een sportveld. De vergoeding voor deze kosten bedraagt € 17,78 per klokuur. Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen/meubilair In geval van nieuwbouw (als eerste voorziening), uitbreiding en ingebruikneming (niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw) waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd, bestaat aanspraak op vergoeding voor eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair. Bij de voorzieningen vervangende nieuwbouw en medegebruik bestaat geen aanspraak op eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair. De vergoeding, afhankelijk van het type toegekende gymnastiekaccommodatie wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

Meubilair L.h.m Totaal

Eerste lokaal 920,22 54.874,44 55.795,65

Tweede lokaal 920,22 42.806,23 43.726,45

Derde lokaal 920,22 18.610,15 19.530,37

Oefenplaats 1 12.118,92 12.118,92

Oefenplaats 2 1.398,97 1.398,97

4 Indexering De in deze bijlage genoemde normbedragen zijn afgeleid van het prijspeil van 1 juli 1996. Jaarlijks worden door het college de werkelijke prijsontwikkeling in het afgelopen jaar en de verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het vaststellen van de hoogte van de vergoeding in het jaar van uitvoering van het programma bekendgemaakt. Werkelijke prijsontwikkeling Jaarlijks worden de normbedragen aangepast aan de werkelijke prijsontwikkeling tot 1 juli van het lopende jaar. Om te voorkomen dat elk jaar alle tabellen aangepast zouden moeten worden, wordt jaarlijks na 1 juli het prijsbijstellingscijfer bekendgemaakt.

Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het CBS-indexcijfer ’Nieuwbouwprijzen van woningen’, gepubliceerd in de ’Maandstatistiek bouwnijverheid’ van het CBS (eventueel zou voor onderhoud kunnen worden aangesloten bij het prijsindexcijfer van de materialen in de woningbouw).

Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoedingen gymnastiek wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het CBS-indexcijfer ’prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie voor alle huishoudens’ (NR-reeks), gepubliceerd in de ’Maandstatistiek van de prijzen’ van het CBS. Verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het programma Naast de bijstelling van de prijzen tot 1 juli van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld is het noodzakelijk om een inschatting te maken van het werkelijk prijsniveau in het jaar van uitvoering van het programma. Dit is noodzakelijk om de hoogte van de vergoeding bij vaststelling van het programma en het moment van vergoeding vast te stellen.

Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer (Macro-economische verkenningen) ’bruto investeringen voor woningen’, zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoedingen gymnastiek geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer ’prijsmutatie van de netto-materiële overheidsconsumptie’, zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.   DEEL B Vergoeding op basis van feitelijke kosten In artikel 4 van deze verordening is aangegeven welke voorzieningen worden vergoed op basis van normbedragen en welke voorzieningen worden vergoed op basis van feitelijke kosten. Indien goedgekeurde huisvestingsvoorzieningen, ingevolge artikel 4, 3e lid laatste volzin, worden vergoed op basis van feitelijke kosten, dient aan de in dit deel van de bijlage opgenomen aanbestedingsregels te worden voldaan. Europese aanbesteding Indien de omvang van een opdracht of contract boven een bepaald bedrag uitkomt, worden ingevolge het Besluit overheidsaanbestedingen 1993 de richtlijnen van de Europese Unie (89/440/EG) toegepast. Deze richtlijnen gelden vanaf de volgende bedragen:

• 200.000 euro (exclusief BTW) voor leveringen en diensten;

• 5.000.000 euro (exclusief BTW) voor werken.

Bouwactiviteiten, zoals nieuwbouw, uitbreiding en dergelijke, vallen onder de definitie ’werken’. Aankoop van bijvoorbeeld meubilair of onderwijsleerpakket valt onder ’leveringen’. Bij aankoop van gebouwen en terreinen is de richtlijn uiteraard niet van toepassing.

De richtlijnen voor aanbesteding van deze opdrachten zijn nader uitgewerkt in het Uniform aanbestedingsreglement-EG 1991 (UAR-EG 91), hetgeen van toepassing is op opdrachten in het kader van deze verordening. Opdrachten onder het Europees drempelbedrag Op opdrachten onder het Europees drempelbedrag zijn de richtlijnen, zoals vastgelegd in het Besluit overheidsaanbestedingen 1993, van toepassing. Deze richtlijnen en de hierbij behorende procedures zijn uitgewerkt in het Uniform aanbestedingsreglement 1986 (UAR 86), hetgeen van toepassing is op opdrachten in het kader van deze verordening.

Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de verordening worden afspraken gemaakt over de wijze van aanbesteding. Als uitgangspunt hierbij geldt dat, tenzij het college na overleg anders beslist, ten minste twee offertes gevraagd dienen te worden. DEEL C Bepaling medegebruikstarieven Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs, voor voortgezet onderwijs alsmede een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs betaalt voor het onderwijsgebruik van een lokaal, niet zijnde een gymnastiekruimte, een vergoeding. Deze vergoeding is gelijk aan het bedrag dat voor elke groep bij meer dan zes groepen ter beschikking wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma’s van eisen voor het basisonderwijs, zoals jaarlijks wordt bekendgemaakt door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Bijlage V Criteria voor de urgentie van de aangevraagde voorzieningen

1 Volgorde van hoofdprioriteiten Huisvestingsvoorzieningen aangevraagd voor hetzelfde jaar die voldoen aan de criteria, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdelen a, b en c worden ter samenstelling van het programma en het overzicht gerangschikt in volgorde van prioriteit.

Ten eerste vindt de rangschikking plaats naar hoofdprioriteit:

1. voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen;

2. voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven i.c. onderhoud van gebouwen voor primair onderwijs en aanpassingen aan de buitenzijde van gebouwen voor voortgezet onderwijs;

3. voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen bestaande uit aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding inhouden;

4. voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs. Ad 1 Hieronder vallen nieuwbouw, uitbreiding, eerste inrichting (los van andere voorzieningen aangevraagd), verplaatsing noodlokalen, medegebruik en het inpandig of deels inpandig creëren van lesruimten, inclusief (voor zover van toepassing) het daarbij horende terrein en de eerste inrichting. Ook vergroting van de capaciteit voor onderwijs in de lichamelijke oefening bijvoorbeeld door nieuwbouw van een gymnastiekruimte behoort tot deze hoofdprioriteit. Vervangende bouw en ingebruikneming van een gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen vallen slechts in deze hoofdprioriteit, indien zij dienen om een tekort aan capaciteit op te heffen. Ad 2 Vervangende bouw, ingebruikneming van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen, onderhoud in het primair onderwijs, aanpassingen aan de buitenzijde in het voortgezet onderwijs, herstel van constructiefouten, herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden en de aanpassing ’vervanging van een oliegestookte verwarmingsinstallatie’ in het primair onderwijs vormen de tweede hoofdprioriteit. Ad 3 Aanpassingen aan de binnenzijde van gebouwen voor voortgezet onderwijs en de aanpassingen van gebouwen voor primair onderwijs met uitzondering van het (deels) inpandig creëren van lesruimten en vervanging van een oliegestookte verwarming vallen onder hoofdprioriteit 3. Ad 4 Invulling van hoofdprioriteit 4 zal afhangen van de gevolgen van nieuwe onderwijskundige inzichten voor gebouwen. Daarnaast vallen hieronder de activiteiten van aanpassingen van meer algemene aard en herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden voor zover dit niet spoedeisend is.   2 Nadere volgorde binnen de hoofdprioriteiten: de subprioriteiten Vervolgens wordt binnen elke hoofdprioriteit op basis van de subprioriteit de nadere volgorde bepaald. Daarbij wordt voor enige hoofdprioriteiten, namelijk de hoofdprioriteiten 2, 3 en 4, de subprioriteit bepaald afhankelijk van de functie die een ruimte heeft. Indien meerdere voorzieningen voor plaatsing op het programma in aanmerking komen, worden de subprioriteiten steeds per voorziening opnieuw toegepast.

Onder lesruimten vallen: theorielokalen/leslokalen, vaklokalen/speellokalen en gymnastiekruimten.

Onder niet-lesruimten vallen: kabinetten, personeelsruimten en overige nevenruimten binnen het gebouw.

Onder het begrip overige ruimte vallen: bergingen, fietsenstallingen en voorzieningen aan het terrein. 2.1 Binnen de hoofdprioriteit ’voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen’ komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

a. als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen;

b. vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen en

c. vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan gymnastiekruimten opheft. 2.2 Binnen de hoofdprioriteit ’voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven’ komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

a. als eerste die voorziening aan een gebouw waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

b. vervolgens die voorziening aan een theorielokaal/leslokaal waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

c. vervolgens die voorziening aan een vaklokaal/speellokaal/gymnastiekruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

d. vervolgens die voorziening aan een niet-lesruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

e. vervolgens die voorziening aan een overige ruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend. 2.3 Binnen de hoofdprioriteit ’voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen waaronder aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding betreffen’ komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

a. als eerste de voorziening aan een gebouw dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

b. vervolgens de voorziening aan een theorielokaal/leslokaal dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

c. vervolgens de voorziening aan een vaklokaal/speellokaal/gymnastiekruimte dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

d. vervolgens de voorziening aan een niet-lesruimte die niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is; en

e. vervolgens de voorziening aan een overige ruimte die niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is.   2.4 Binnen de hoofdprioriteit ’voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs’ komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

a. als eerste de voorziening aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen aan een gebouw dat aangepast wordt waarbij het aantal groepen leerlingen het hoogst is;

b. vervolgens de voorziening voor theorielokalen/leslokalen waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is;

c. vervolgens de voorziening voor vaklokalen/speellokalen/gymnastiekruimten waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is;

d. vervolgens de voorziening aan niet-lesruimte die als lesruimte in gebruik wordt genomen waarbij het percentage leerlingen waarvoor nieuw onderwijskundig beleid geldt het hoogst is;

e. vervolgens herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden, waarbij de ernst van de schade het hoogst is; en

f. vervolgens de activiteit ten behoeve van aanpassingen van meer algemene aard, waarbij de ouderdom van het niet-aangepaste gebouw het hoogst is.

Bijlage Formulier voor aanvragen van voorzieningen in de onderwijshuisvesting

Per type aanvraag (programma, spoedeisende aanvraag of bouwvoorbereiding) 1 formulier invullen

1. Bestuursgegevens van het bevoegd gezag

Naam:

Adres:

Postcode/Plaats:

Contactpersoon huisvestingszaken:

Telefoonnummer:

Telefaxnummer:

2. Type aanvraag [1]

De aanvraag betreft een:

o 0 opneming in het programma

o 0 aanvraag op basis van de spoedprocedure

o 0 aanvraag bouwvoorbereiding

Bij bouwvoorbereiding na invullen van 3a verder gaan met invullen van 5!

3. Gegevens over de gewenste voorziening

o De aanvraag is bedoeld voor:

schoolnaam:

BRIN-nummer:

gebouwadres:

te gebouw(deel)nr.:

functie gebouw:

§ 0 hoofdgebouw van hoofdvestiging

§ 0 hoofdgebouw van nevenvestiging

§ 0 dislocatie van de hoofd-/nevenvestiging [2]

o Gevraagde voorziening

Te overleggen gegevens

1 0 nieuwbouw A, B of C, E, F, J

2 0 vervangende bouw B of C, D, E, F, J

3 0 uitbreiding B of C, D (alleen invullen bij vervanging van gebouw), E, F, J

4 0 ingebruikneming A (alleen bij nieuwe bekostiging), B of C, E/F, J

5 0 verplaatsing noodlokalen C, E, J

6 0 terrein ?

7 0 eerste inrichting olp (PO) ?

8A 0 eerste inrichting meubilair (PO) ?

8B 0 toeslag meubilair als gevolg van de groepsgrootteverkleining (PO)

9 0 eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair (VO)

10 0 medegebruik G

11 0 aanpassing B, D (enkel voor VO), E, F, J

12 0 onderhoud (PO) C, D, E, J

13 0 herstel van constructiefouten D, E

14 0 herstel/vervanging van schade in geval van bijzondere omstandigheden E, H

15 0 huur sportterrein VO I Codering benodigde gegevens:

§ Beschikking van de minister inzake schikking van school of afdeling.

§ Prognose voor ten minste 15 jaren bij permanente bouwaard.

§ Prognose voor ten minste 4 jaren bij tijdelijke bouwaard.

§ Bouwkundige opname volgens het formulier ’bouwkundige opname’

a voor onderhoud en constructiefouten: desbetreffende element(en);

b voor vervangende bouw: alle gebouwelementen.

§ Alleen indien de feitelijke kostensystematiek van toepassing is: kostenraming.

§ (Eventueel) na bouwvoorbereiding: bouwplan en bouwbegroting.

§ Opgave van aantal groepen waarvoor medegebruik wordt gewenst en - indien bekend - gebouw waarin medegebruik wordt gewenst.

§ Aard van de schade, aard van de bijzondere omstandigheden en - bij inbraak - aangifte bij politie.

§ Opgave noodzaak en aantal lestijden gebruik.

§ Indien van toepassing: opgave (voorgenomen) beschikkingen (fusies/opheffingen/verplaatsingen en dergelijke.

o Gewenste omvang voorziening:

0 bij voorziening 1/2/3/4/5/7/8A/8B/9/10/15: groepen/leerlingen

0 bij voorziening 11/12/13/14 omschrijving werkzaamheden:

o Gewenste bouwaard voorziening:

0 permanent

0 tijdelijk

o Gewenste plaats voorziening (bij nieuwbouw/vervangende bouw ingebruikneming en verplaatsing noodlokalen):

o Gewenste datum aanvang uitvoering

4. Spoedprocedure

o Aanduiding omstandigheden spoedeisendheid:

o Reden waarom voorziening niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma:

5. Bouwvoorbereiding

Te overleggen gegevens

0 nieuwbouw A, B of C, E, J

0 vervangende bouw B of C, D, E, J

0 uitbreiding B of C, D (enkel bij vervanging van een gebouw), E, J

Gewenste locatie van de voorziening:

Gewenst tijdstip realisering: Bijlagen

Aantal bijlagen bij dit formulier:

Omschrijving bijlagen:

1

2

3

4

5

6 Ondertekening

Ondergetekenden verklaren dat de aanvraag namens het bestuur van het bevoegd gezag is ingediend.

Plaats,

datum

Voorzitter

Secretaris   Toelichting Het formulier is bedoeld om de werkzaamheden van de gemeente voor onderwijshuisvesting zo effectief mogelijk gestalte te geven. Het formulier ondersteunt de gemeente bij de verwerking en beoordeling van aanvragen voor de huisvesting van het onderwijs. Essentiële gegevens over de aanvraag, de gewenste voorziening en dergelijke kunnen op het formulier worden ingevuld. Daarnaast zal een aantal gegevens worden geleverd in rapporten, formulieren en dergelijke, die ook onderdeel uitmaken van de onderbouwing van de noodzaak van de gewenste voorziening.

Aanvragen worden onderscheiden in aanvragen voor het programma, voor spoedvoorzieningen en (eventueel afhankelijk van hetgeen opgenomen is in de gemeentelijke verordening) voor bouwvoorbereiding. Per type aanvraag, als hiervoor aangegeven, en per gebouw wordt gevraagd één formulier in te dienen. Zo ontstaat voor de gemeente optimale duidelijkheid over hetgeen het schoolbestuur in één bouwsituatie in of bij een gebouw wenst te realiseren In het onderdeel ’gevraagde voorziening’ kunnen verschillende - met elkaar verband houdende - voorzieningen tegelijk worden aangekruist.

De formulieren maken het voor de gemeente mogelijk de aanvragen eenvoudig te rubriceren voor de bekendmaking van ingediende aanvragen aan alle schoolbesturen in de gemeente.

Het gebouw(deel)nummer wordt gevraagd in de veronderstelling dat veel gemeenten de nummers van OCenW/C¦i wensen te handhaven. Eventueel kan daar een eigen nummer of in het geheel geen nummer ingevuld worden.

Achter elke gevraagde voorziening (ook bij de aanvraag voor bouwvoorbereiding) is door middel van een codering aangegeven welke gegevens overgelegd moeten worden. In de verordening is de verplichting de gegevens te leveren vastgelegd. Voor de prognose kan afhankelijk van de bouwaard van de voorziening (permanent of tijdelijk) of de prognosevereiste bij de voorziening met name bij aanpassing en onderhoud worden gekozen voor een kortetermijnprognose of een langetermijnprognose. Vanzelfsprekend dient de prognose te voldoen aan het gestelde voor de desbetreffende onderwijssoort in bijlage II.

Alleen indien de feitelijke kostensystematiek van toepassing is, moet de begroting van de kosten worden ingediend. Indienen van een bouwplan en bouwbegroting is slechts van toepassing bij een aanvraag nadat daaraan voorafgaand bouwvoorbereiding heeft plaatsgevonden.

Om een goed oordeel over de aanvraag mogelijk te maken, moeten alle relevante factoren worden vermeld, dus ook eventuele herschikkingen die het bevoegd gezag voornemens is uit te voeren.

Indien de gemeente in de verordening bouwvoorbereiding voor andere voorzieningen, zoals nieuwbouw en uitbreiding, mogelijk heeft gemaakt, kan de gemeente bij bouwvoorbereiding het formulier uitbreiden met de desbetreffende voorzieningen.

 

Bijlage Formulier voor het verstrekken van informatie over lesgebouwen

Per gebouw 1 formulier invullen. Dit formulier is bedoeld voor ’turn around’-gebruik: eenmalig worden alle noodzakelijke gegevens verstrekt. Daarna worden de wijzigingen doorgegeven.

Datum ingang wijzigingen: (In te vullen door het bevoegd gezag)

Datum vastlegging gegevens: (In te vullen door de gemeente)

Basisgegevens

Huidig gegeven

Te wijzigen in:

1. Bestuursgegevens van het bevoegd gezag

Naam:

Adres:

Postcode/plaats:

Bestuursnummer:

Contactpersoon huisvestingszaken:

Correspondentieadres:

Telefoonnummer:

Telefaxnummer:

2. Gegevens van het instituut of de instelling

Schoolnaam:

Denominatie(s):

BRIN-nummer:

Onderwijssoort en (eventueel) - afdelingen:

o 0 Instituut bestaat enkel uit hoofdvestiging [3]

o 0 Instituut bestaat uit hoofd- en nevenvestiging Aantal nevenvestigingen: waarvan in deze gemeente:

3. Gegevens lesgebouw

o Status gebouw:

0 hoofdgebouw van de hoofdvestiging

0 hoofdgebouw van de nevenvestiging

0 dislocatie van de hoofd-/nevenvestiging [4]

o Gebouwgegevens:

- Adres:

- Bouwaard: permanent / noodbouw

- Brutovloeroppervlakte (BVO) ---m² ---m²

- Bouwjaar

Bij gebouw dat in verschillende bouwjaren gebouwd is:

0 Bouwjaar deel 1 BVO deel 1 m²

0 Bouwjaar deel 2 BVO deel 2 m²

0 Bouwjaar deel 3 BVO deel 3 m²

Huidig gegeven

Te wijzigen in:

- PO: capaciteit feitelijk:

--- groepen --- groepen genormeerd:

--- groepen --- groepen

o Additionele gegevens: ..............................

4. Gegevens over medegebruik

(PO) aantal groepen medegebruik

(VO) brutovloeroppervlakte m2 m2 Ondertekening

Ondergetekenden verklaren namens het bevoegd gezag dat de doorgegeven wijzigingen in de gemeentelijke administratie nodig zijn om een juiste weergave van de gegevens van de vermelde school te continueren.

Plaats, datum

Voorzitter

Secretaris Toelichting Algemeen

Dit formulier is bedoeld voor zogenaamd ’turn around’-gebruik, dat wil zeggen na de eerste opgave behoeft het formulier slechts indien er wijzigingen zijn te worden ingezonden. Alleen de te wijzigen gegevens worden dan door het bevoegd gezag vermeld. Bij elektronische uitwisseling van het formulier kunnen slechts de van toepassing zijnde gegevens worden afgedrukt.

Na verwerking zendt de gemeente een nieuw formulier met gegevens in de kolom ’huidig gegeven’ toe aan het bevoegd gezag. Dit maakt het mogelijk voor het bevoegd gezag te controleren of verwerking van de wijzigingen conform de opgave is geschied. Basisgegevens

Nauwkeurig vastleggen en bijhouden van de gegevens voorkomt dat gemeente en schoolbestuur uitgaan van verschillende huisvestingsgegevens.

Er wordt gevraagd voor elk gebouw een formulier te verstrekken. Voor elk gebouw wordt een aantal gegevens gevraagd. De meeste hiervan zijn al bekend en liggen vast in de historische gegevens of BRHU voor het VO zoals C¦i die heeft verstrekt.

Het kan voorkomen dat een gebouw bestaat uit gedeelten die elk in een verschillend jaar zijn gebouwd. In dat geval dient elk van de bouwjaren apart te worden vermeld tezamen met de brutovloeroppervlakte van het desbetreffende deel.

Bij het verstrekken van de gegevens is in het formulier uitgegaan van de beschrijving van de informatieverstrekking zoals opgenomen in de verordening. Indien burgemeester en wethouders het noodzakelijk achten om aanvullende gegevens te vervangen, dan kan in het formulier worden voorzien in de mogelijkheid tot het verstrekken van deze informatie. Het kan dan gaan om:

• gebouw(deel)nummer;

• aantal bouwlagen;

• kadastraal nummer;

• oppervlakte terrein;

• aanwezige lokalen, zo nodig te splitsen in:

o groepslokalen (PO)/theorie(vak)lokalen (VO);

o speellokaal (PO)/vaklokalen (VO);

o werkplaatsen (VO); aanwezige overige ruimten/nevenruimten;

• aanwezigheid van voorzieningen voor gehandicapten;

• aanwezigheid van een rijwielberging.

Alvorens van deze mogelijkheid gebruik te maken, dient de gemeente wel overleg te voeren met de schoolbesturen. Periodieke gegevens

Het is niet mogelijk om met dit formulier te voorzien in verstrekking van periodieke gegevens aan burgemeester en wethouders. Levering van periodieke gegevens vindt op basis van de verordening plaats door een afschrift van het leerlingtelformulier inclusief een opgave van het aantal leerlingen per locatie naar burgemeester en wethouders te zenden.

Om als gemeente goed inzicht te hebben in de benutting van de onderwijshuisvesting is het nodig steeds inzicht te hebben in de actuele situatie. Gevraagd wordt daarom wijzigingen steeds zo spoedig mogelijk door te geven. Bij wijzigingen dient het bevoegd gezag ook de datum van ingang van de wijzigingen op te geven.

 

Bijlage Formulier voor het verstrekken van informatie over eigen gymnastiekruimten en jaarlijkse opgave gebruik gymnastiekruimten

Opgave eigen gymnastiekruimte eenmalig en bij wijzigingen verstrekken. Opgave gewenst gebruik eerstvolgende schoollaar jaarlijks indienen per instituut.

a. Opgave gymnastiekruimte [5]

Datum opgave:

a. Gebouwgegevens: Huidig gegeven Wijziging Adres: Bouwjaar: Oppervlakte oefenvloer: m2 m2

b. Additionele gegevens: ..............

b. Opgave gewenst gebruik gymnastieklokaal voor het komend schooljaar

Gebruiker (instituut):

Aanduiding gymnastiekruimte waarvan het gebruik wordt gewenst:

Totaal aantal klokuren gewenst:

Opgave gewenste tijden [6] : aantal klokuren

0 maandagochtend maandagmiddag

0 dinsdagochtend dinsdagmiddag

0 woensdagochtend

0 donderdagochtend donderdagmiddag

0 vrijdagochtend vrijdagmiddag Ondertekening

Ondergetekenden verklaren dat de opgave namens het bestuur van het bevoegd gezag is ingediend.

Plaats, datum

Voorzitter

Secretaris   Toelichting Dit formulier ondersteunt de gemeente bij de planning van het gebruik van de gymnastieklokalen. Tevens biedt het formulier de mogelijkheid een (wijziging van een) opgave te doen van noodzakelijke gegevens van een gymnastiekruimte in eigendom van het schoolbestuur. Gegevens over de gymnastiekruimte Eenmalig, op basis van de situatie per 1 januari 1997, geeft het schoolbestuur dat zelf eigenaar is van de gymnastiekruimte de gegevens op. Bij wijzigingen in de gegevens - anders dan het gebruik - wordt hernieuwd een opgave gedaan. Dit vorenstaande geldt zowel voor het primair onderwijs als het voortgezet onderwijs.

Het formulier beperkt zich tot de gebouwgegevens opgenomen in de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs. Eventueel gewenste aanvullende gegevens (over brutovloeroppervlakte, over aanwezigheid van was- en kleedgelegenheid bijvoorbeeld) kan de gemeente vragen opnemen in het formulier. Voordat de gemeente daartoe overgaat, is wel overleg met het bijzonder onderwijs nodig. Opgave gewenst gebruik gymnastiekruimte Voor het inroosteren van gymnastiekruimten doet het bevoegd gezag voor elke school in het primair onderwijs jaarlijks voor het volgende schooljaar een opgave van het aantal klokuren gewenst gebruik. Daarbij geeft zij ook aan welke gymnastiekruimte zij wenst te gebruiken en wanneer. Er is rekening gehouden met opgave van gewenste dagdelen (ochtend en/of middag).

Indien de gemeente ook het voortgezet onderwijs wenst te betrekken bij het inroosteren van gymnastiekruimten, dan neemt de gemeente het op in de verordening. Ook de instellingen voor voortgezet onderwijs geven dan jaarlijks een opgave van het gewenst gebruik van gymnastiekruimten in het volgende schooljaar.   Berekeningsformulier Prognosemodel huisvesting voortgezet onderwijs (VO)

Niet opgenomen ivm keuze voor “GO4 prognose”  

Bijlage Formulier bouwkundige opname

Per voorziening en per gebouw (gedeelte) 1 formulier invullen

1. School

naam

adres

plaats

BRIN-nummer

gebouw (deel)nummer

gebouw(-gedeelte) gehele gebouw/theorielokaal;leslokaal/vaklokaal;speellokaal/niet

lesruimte/overige ruimte [7]

2. Opname

opnamedatum

opname door

3. Voorziening

a. (elementnummers, zoals aangegeven onder 4, vermelden)

b. 0 noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven

0 noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde eisen [8]

4. Bouwkundige staat

element omschrijving gebouwonderdeel conditie (in %)

PO VO 1 2 3 4 5 6

a. buitenwanden

17- - - - - - vervangen/herstel buitenwanden

18- - - - - - herstel voegwerk

20- - - - - - vervangen buitenzonwering

b. binnenwanden

9- - - - - - - - - - -vervangen binnenkozijnen buitenwandopeningen

6- - - - - - - - - - -vervangen buitenkozijnen

16- - - - - - vervangen buitenkozijnen

19- - - - - - herstel entreepui

c. dakafwerkingen

1- - - - - - - - - - -vervangen dakpannen, houtw.

7- - - - - - - - - - -vervangen dakbedekking. HWA

11- - - - - - vervangen stenen dakbedekking

d. warmtedistributie

101- - - - - - - - - vervangen radiatoren, conv.

e. transport(-install)

31- - - - - - - - - - vervangen brandtrap

13- - - - - - vervangen buitentrap

f. terrein(-afwerking)

21- - - - - - - - - - vervangen rijwielstalling, st.

41- - - - - - - - - - vervangen erfafscheiding

51- - - - - - - - - - vervangen/herstel riol./bestr

81- - - - - - - - - - vervangen buitenberging

12- - - - - - vervangen rioolloods

14- - - - - - vervangen afrastering

15- - - - - - vervangen bestrating/riolering Indien vervangende nieuwbouw wordt gevraagd, dienen naast de voorgaande elementen ook de onderstaande elementen te worden ingevuld. Indien het herstel van constructiefouten wordt gevraagd, wordt het element aangevuld waarop de aanvraag betrekking heeft.

g. fundering

h. vloeren

i. dakconstructie

j. draagconstructie

k. vloerafwerkingen

l. plafondafwerkingen

m. warmteopwekking

n. waterleiding/ riolering

o. luchtbehandeling

p. elektrotechniek Ondertekening

Ondergetekenden verklaren dat de opname van de bouwkundige staat van het betreffende gebouw namens het bestuur van het bevoegd gezag van de school is opgesteld,

plaats, datum

voorzitter secretaris   Toelichting

Algemeen Voor de beoordeling van de bouwkundige staat van schoolgebouwen worden in het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs vrijwel identieke methoden gehanteerd. Het betreft een opnamemethodiek die is ontwikkeld door de Rijksgebouwendienst (RGD).

De beoordeling van de bouwkundige staat van schoolgebouwen wordt gemeten aan de hand van de navolgende gobouwonderdelen:

• fundering

• buitenwanden

• binnenwanden

• vloeren

• dakconstructie

• draagconstructie

• buitenwandopeningen

• vloerafwerkingen

• plafondafwerkingen

• dakafwerkingen

• warmteopwekking

• warmtedistributie

• luchtbehandeling

• elektrotechniek

• transportinstallatie

• terreinafwerkingen

In het primair onderwijs is ook het onderdeel ’waterleiding/riolering’ opgenomen.

Op grond van de bij de Wet decentralisatie huisvestingsvoorzieningen (Stb. 1996, 402) gevoegde ’kruisjeslijst’, is het mogelijk de elementen die zowel voor het primaire onderwijs (P0) als voor het voortgezet onderwijs (VO) bij de gemeente kunnen worden aangevraagd, te selecteren. De ’kruisjeslijst’ is het overzicht met de elementen die voor rekening van het bevoegd gezag dan wel de gemeente komen. Onderhoud primair onderwijs en aanpassing voortgezet onderwijs

a. Onderhoud dat kan worden aangevraagd bij de gemeente, PO

1. - vervangen dakpannen, houtwerk, goten

2. - vervangen rijwielstalling/-staanders

3. - vervangen brandtrap

4. - vervangen erfscheiding

5. - vervangen/herstel riolering/bestrating

6. - vervangen buitenkozijnen (inclusief hang- en sluitwerk)

7. - vervangen dakbedekking (plat dak), hemelwaterafvoer

8. - vervangen buitenberging

9. - vervangen binnenkozijnen (inclusief hang- en sluitwerk)

10. - vervangen radiatoren, convectors, leidingen

b. Aanpassing die kan worden aangevraagd bij de gemeente, VO

1. - vervangen stenen dakbedekking, dakranden, dakvensters, lichtkoepels

2. - vervangen rijwielloods

3. - vervangen buitentrap

4. - vervangen afrastering

5. - vervangen bestrating/buitenriolering

6. - vervangen buitenkozijnen

7. - vervangen/herstel buitenwanden

8. - herstel voegwerk

9. - herstel entreepui

10. - vervangen buitenzonwering

Opm.: Indien in een gemeente geen voortgezet onderwijs voorkomt, kunnen de elementen 11 tot en met 20 worden geschrapt uit het formulier.

Ten behoeve van een aanvraag voor onderhoud/aanpassing kan de noodzaak worden vastgesteld met behulp van de beoordeling van de bouwkundige staat. De elementen uit A en B zijn onder te brengen in de rubrieken van het formulier dat wordt gehanteerd voor het vastleggen van de bouwkundige staat. In het navolgend overzicht is aangegeven hoe de elementen die bij de gemeente kunnen worden aangevraagd, zijn ondergebracht bij de gebouwonderdelen van het formulier ter beoordeling van de bouwkundige staat.

• buitenwanden

o 17 vervangen/herstel buitenwanden

o 18 herstel voegwerk

o 20 vervangen buitenzonwering

• binnenwanden

o 9 vervangen binnenkozijnen (incl. hang- en sluitwerk)

• buitenwandopeningen

o 6 vervangen buitenkozijnen (incl. hang- en sluitwerk) (PO)

o 16 vervangen buitenkozijnen (VO)

o 19 herstel entreepui

• dakafwerkingen

o 1 vervangen dakpannen. houtwerk, goten (PO)

o 11 vervangen stenen dakbedekking, dakranden, dakvensters, lichtkoepels

o 7 vervangen dakbedekking (plat dak), hemelwaterafvoer

• warmtedistributie

o 1 vervangen radiatoren, convectors, leidingen

• transport(-install.)

o 3 vervangen brandtrap

o 13 vervangen buitentrap

• terrein(-afwerking)

o 2 vervangen rijwielstalling (-staanders) (PO)

o 4 vervangen erfscheiding (PO)

o 5 vervangen/herstel riolering/bestrating (PO)

o 12 vervangen rijwielloods (VO)

o 14 vervangen afrastering (VO)

o 15 vervangen bestrating/buitenriolering (VO)

o 8 vervangen buitenberging (PO) Vervangende nieuwbouw en herstel constructiefouten De overige onderdelen (blad 2 van het formulier) behoeven alleen te worden ingevuld indien de gevraagde voorziening de vervanging van het gebouw of het herstel van constructiefouten betreft. Indien de vervanging vanwege de bouwkundige staat van het gebouw noodzakelijk is, moeten alle onderdelen worden ingevuld. Indien het herstel van constructiefouten is gewenst, moet alleen het element worden ingevuld waarop de constructiefout betrekking heeft. Het betreft de navolgende gebouwonderdelen:

• fundering 5

• buitenwanden 13

• binnenwanden 7

• vloeren 10

• dakconstructie 12

• draagconstructie 6

• buitenwandopeningen 12

• vloerafwerkingen 5

• plafondafwerking 4

• dakafwerking 8

• warmteopwekking 4

• warmtedistributie 4

• luchtbehandeling 3

• elektrotechniek 4

• transport 1

• terrein 2

De conditie van een gebouwonderdeel bepaalt de mate waarin het wegingsgetal meetelt in de totale afweging, volgens de volgende verdeling:

• conditie 1 0%

• conditie 2 10%

• conditie 3 20%

• conditie 4 40%

• conditie 5 80%

• conditie 6 100%

Voorbeeld:

buitenwandopeningen: 40% in conditie 3 en 60% in conditie 5

40% * 20% + 60% * 80% = 56%

de score is derhalve 56% van 12 = 6.72

Op deze wijze kunnen de gebouwonderdelen in een onderlinge prioritering worden gerangschikt. Indien de conditie van een gebouw ten opzichte van een ander gebouw wordt afgewogen, bijvoorbeeld bij vervangende nieuwbouw, bepaalt de som van de scores per gebouwonderdeel de totale conditie van het gebouw ten opzichte van een ander gebouw. Toelichting specifiek Het formulier dient te zijn toegevoegd aan het formulier voor aanvragen van voorzieningen in de onderwijshuisvesting indien bij de gevraagde voorziening onder ’te overleggen gegevens’ code D is vermeld. De invulling van het formulier geschiedt door iemand met voldoende bouwkundige expertise om de staat van de elementen van het gebouw te relateren aan de omschrijving van de onderscheiden condities, zoals is weergegeven onder 4 (bouwkundige staat). 1. School Bij ’school’ wordt, indien een gebouwnummer ontbreekt, de gebouwnaam vermeld.   Bij ’omvang’ kan worden aangegeven of het formulier betrekking heeft op het gehele gebouw of op een van de onderscheiden gebouwgedeelten. Voor de bouwbepalingen wordt verwezen naar bijlage V, hoofdstuk 2.2, van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs. Indien de voorziening betrekking heeft op het gehele gebouw of één gebouwgedeelte (bijvoorbeeld alleen het speellokaal) kan worden volstaan met het formulier. Indien de voorziening betrekking heeft op meerdere gebouwgedeelten moet voor ieder gebouwgedeelte een apart formulier worden ingevuld. Dit is noodzakelijk om op basis van bijlage V van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs, de prioriteiten te kunnen stellen zoals deze zijn aangegeven in hoofdstuk 2.2 en 2.3. Indien de gewenste voorziening noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde eisen, bijlage V hoofdstuk 2.3, kan in de meeste gevallen worden volstaan met een rapportage waaruit blijkt dat de gewenste voorziening noodzakelijk is.   3. Voorziening Bij ’voorziening’ wordt, onder a, het elementnummer aangegeven dat overeenkomt met de voorziening zoals deze op de aanvraag bij de gemeente is ingediend. Het betreft de elementnummers zoals deze zijn aangegeven onder punt 4 (bouwkundige staat) van het formulier.

Tevens dient, onder b, te worden aangegeven of de gevraagde voorziening noodzakelijk is om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven (2.2) of dat de voorziening noodzakelijk is om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde voorlichting (2.3). Het onderdeel dat niet van toepassing is, kan worden doorgehaald. 4. Bouwkundige staat Bij ’conditie’ wordt aangegeven welk percentage van een gebouwonderdeel in welke conditie verkeert. De invulling geschiedt zodanig dat het totaal op 100% uitkomt. Om te kunnen voldoen aan het in bijlage I van de huisvestingsverordening aangegeven noodzakelijkheidscriterium dient het gehele bouwelement of het in ogenschouw genomen gedeelte van het bouwelement ten minste in conditie 3, 4, 5 of 6 te verkeren. Het betreft het percentage dat als ondergrens wordt gehanteerd om te bepalen of bijvoorbeeld de buitenkozijnen voor vervanging in aanmerking komen. In de eerste plaats wordt de conditie van een gebouwonderdeel bepaald door de mate waarin de functies van het onderdeel zijn aangetast. In de tweede plaats wordt de conditie van een onderdeel bepaald door de mate van veroudering of aantasting. De condities zoals deze per gebouwonderdeel worden aangetroffen, zijn als volgt gedefinieerd: Conditie 1

• Algemeen: Nieuwbouwkwaliteit en/of met nieuwbouw vergelijkbare kwaliteit.

• Functioneel: Functionele gebreken veroorzaakt door veroudering van materialen en constructies mogen niet voorkomen of voorgekomen zijn. Wel kunnen functionele gebreken voorgekomen zijn na bijvoorbeeld een calamiteit.

• Veroudering: Tamelijk ernstige gebreken, ontstaan door veroudering, mogen niet voorkomen. Zeer incidenteel kunnen lichte mechanische beschadigingen voorkomen die niet bedreigend zijn voor het functioneren van (het deel van) het gebouw.

• Basiskwaliteit: Het werk is onder meer als goed en degelijk te typeren. Zeer incidenteel kan een goed uitgevoerde en duurzame reparatie aangetroffen worden. Conditie 2

• Algemeen: Nieuwbouwkwaliteit met eerste tekenen van feitelijke veroudering.

• Functioneel: Functionele gebreken kunnen zich incidenteel onder ongunstige omstandigheden voordoen. Functionele gebreken die onbruikbaarheid veroorzaken, mogen niet voorkomen.

• Veroudering: Zeer incidenteel kan zich een ernstig gebrek in de vorm van bijvoorbeeld materiaalaantasting voordoen. Tamelijk ernstige gebreken, zoals duidelijke verweringsverschijnselen, kunnen zich incidenteel en plaatselijk voordoen.

• Basiskwaliteit: Het werk is als redelijk tot goed te typeren. Plaatselijk kunnen goed uitgevoerde en duurzame reparaties worden aangetroffen. Conditie 3

• Algemeen: Het verouderingsproces is over de gehele linie duidelijk op gang gekomen.

• Functioneel: Functionele gebreken kunnen zich incidenteel en plaatselijk onder normale omstandigheden voordoen. Functionele gebreken die onbruikbaarheid veroorzaken, mogen niet voorkomen.

• Veroudering: Plaatselijk kunnen zich ernstige gebreken aan materialen en/of constructies voordoen zonder te resulteren in functionele gebreken. Tamelijk ernstige gebreken, zoals een duidelijke verwering, kunnen plaatselijk tot regelmatig voorkomen.

• Basiskwaliteit: Het werk is als matig te typeren. Goed uitgevoerde en duurzame reparaties kunnen regelmatig voorkomen. Anderzijds kunnen ook plaatselijke reparaties worden aangetroffen die slecht zijn uitgevoerd en/of zijn uitgevoerd met minder geschikte materialen. Conditie 4

• Algemeen: Het verouderingsproces heeft het gebouwonderdeel duidelijk in zijn greep.

• Functioneel: Functionele gebreken kunnen zich plaatselijk tot regelmatig voordoen onder normale omstandigheden. Functionele gebreken die onbruikbaarheid veroorzaken, kunnen zich in de afgelopen jaren incidenteel op beperkte schaal hebben voorgedaan naar aanleiding van veroudering van materialen en/of constructies.

• Veroudering: Plaatselijk tot regelmatig kunnen zich ernstige gebreken aan materialen en/of constructies voordoen (incidenteel kunnen zich hierdoor functionele gebreken voordoen en/of hebben voorgedaan). Tamelijk ernstige gebreken, zoals een duidelijke verwering, kunnen algemeen voorkomen. Onderdelen die het directe functioneren van een deel van een gebouw niet bedreigen, kunnen vrijwel volledig zijn verdwenen.

• Basiskwaliteit: Het werk is als zeer matig te typeren. Conditie 5

• Algemeen: Het verouderingsproces is min of meer onomkeerbaar geworden c.q. heeft het deel van een gebouw zeer duidelijk in zijn greep.

• Functioneel: Functionele gebreken kunnen zich regelmatig voordoen. Functionele gebreken die de onbruikbaarheid veroorzaken, kunnen zich incidenteel plaatselijk voordoen en/of in de afgelopen jaren met duidelijke regelmaat op beperkte schaal hebben voorgedaan.

• Veroudering: Regelmatig kunnen zich ernstige gebreken aan materialen en/of constructies voordoen (incidenteel kunnen zich hierdoor functionele gebreken voordoen en/of met enige regelmaat voorgedaan hebben). Tamelijk ernstige gebreken aan materialen en/of constructies kunnen tamelijk algemeen in duidelijk gevorderde stadia voorkomen. Onderdelen welke het directe functioneren (van het deel) van het gebouw bedreigen, kunnen duidelijke gebreken vertonen.

• Basiskwaliteit: Het werk is als slecht te typeren. Conditie 6

• Algemeen: Een zodanig slechte toestand dat dit niet meer te classificeren is onder conditie 5.

Omschrijving gebreken:

1. ernstige gebreken:

o functionele gebreken zoals lekkage, vochtdoorslag, vochtoptrek, niet beloopbaar zijn e.d.;

o primaire constructieve gebreken: gebreken met betrekking tot verankering, oplegging, houtrot, corrosie, betonschade, delaminatie e.d.;

o materiaalwezenlijke gebreken: houtrot, corrosie, betonschade, delaminatie e.d

2. tamelijk ernstige gebreken

o materiaaloppervlakte-gebreken; verwering, erosie, afschilfering e.d.;

o secundaire constructieve gebreken: doorbuiging, scheuren, vervorming e.d.;

o gebreken aan beschermde afwerklagen.

3. geringe gebreken

o esthetische gebreken, verkleuring, bekladding, vervuiling;

o defecten aan kleine en/of ondergeschikte onderdelen. Omschrijving gebouwonderdelen De in het opnameformulier weergegeven gebouwonderdelen moeten vrij ruim worden geïnterpreteerd. In principe moet het weergegeven onderdeel in zijn algehele verschijningsvorm worden beoordeeld

Bij de verschillende gebouwonderdelen is aangegeven welke elementen, zoals deze kunnen worden aangevraagd bij de gemeente, behoren bij het desbetreffende gebouwonderdeel. Indien een element wordt aangevraagd, dient de conditie te worden ingevuld van het bijhorende deel van het gebouw.

• Buitenwanden: Zowel dragende als niet-dragende gevelwanden, inclusief isolatie en afwerking. maar zonder de buitenwandopeningen.

Elementen: 17 vervangen/herstel buitenwanden (VO)

18 herstel voegwerk (VO)

20 vervangen buitenzonwering (VO)

• Binnenwanden: Zowel dragende als niet-dragende binnenwanden, inclusief binnenwandopeningen, afwerkingen etc.

Elementen: 9 vervangen binnenkozijnen (incl. hang- en sluitwerk) (PO)

• Buitenwandopeningen: Alle openingen voor uitzicht, ventilatie en verkeer in een gevel.

Elementen: 6 vervangen buitenkozijnen (incl. hang- en sluitwerk) (PO)

16 vervangen buitenkozijnen (VO)

19 herstel entreepui (VO)

• Dakafwerkingen: De waterdichte laag inclusief de direct onder of boven de laag aanwezige isolatie en inclusief eventuele goten.

Elementen: 1 vervangen dakpannen. houtwerk, goten (PO)

11 vervangen stenen dakbedekking, dakranden. dakvensters, lichtkoepels (VO)

7 vervangen dakbedekking (plat dak), hemelwaterafvoer (PO)

• Warmtedistributie: Verwarmingsleidingen. radiatoren/convectors etc., koud- en warmwaterleidingen.

Elementen: 10 vervangen radiatoren, convectors, leidingen (PO)

• Transportinstallaties: Liftinstallaties, buitentrappen.

Elementen: 3 vervangen brandtrap (PO)

13 vervangen buitentrap (VO)

• Terrein(-afwerking): Alle afwerkingen van het terrein, bestrating en begroeiing. Buitenbergingen en erfafscheiding.

Elementen: 2 vervangen rijwielstalling (-staanders) (PO)

4 vervangen erfscheiding (PO)

5 vervangen/herstel riolering/bestrating (PO)

12 vervangen rijwielloods (VO)

14 vervangen afrastering (VO)

15 vervangen bestrating/buitenriolering (VO)

8 vervangen buitenberging (PO)

De navolgende gebouwonderdelen worden slechts geïnventariseerd indien de totale vervanging van het gebouw wordt gewenst.

• Fundering: Dit onderdeel heeft zowel betrekking op de eventuele dieptefundering (paalfundering), funderingsbalken, vloeren op grondslag, etc.

• Vloeren: Alle horizontale vloerdelen: op begane grond en verdiepingen, exclusief de afwerking.

• Dakconstructie: De volledige opbouw van het dak, inclusief dakbalken, dakplaten, exclusief de dakafwerking.

• Draagconstructie: Voornamelijk kolommen en balken.

• Vloerafwerkingen: De toplaag van de vloer inclusief eventuele deklagen.

• Plafondafwerkingen: Systeemplafonds, stuclagen, sauswerk, etc.

• Warmteopwekking: Verwarmingsketels en warmwaterboilers, geisers, inclusief randapparatuur.

• Waterleiding/sanitair: Warm- en koudwaterleidingen, toiletpotten, wastafels etc.

• Luchtbehandeling: Mechanische ventilatie; afzuiging/toevoer luchtbehandelingskasten, randapparatuur, distributieleidingen.

Elektrotechniek: Alle elektrotechnische voorzieningen.

Nota-toelichting

Het formulier dient te zijn toegevoegd aan het formulier voor aanvragen van voorzieningen in de onderwijshuisvesting indien bij de gevraagde voorziening onder ’te overleggen gegevens’ code D is vermeld. De invulling van het formulier geschiedt door iemand met voldoende bouwkundige expertise om de staat van de elementen van het gebouw te relateren aan de omschrijving van de onderscheiden condities, zoals is weergegeven onder 4 (bouwkundige staat). 1. School Bij ’school’ wordt, indien een gebouwnummer ontbreekt, de gebouwnaam vermeld.   Bij ’omvang’ kan worden aangegeven of het formulier betrekking heeft op het gehele gebouw of op een van de onderscheiden gebouwgedeelten. Voor de bouwbepalingen wordt verwezen naar bijlage V, hoofdstuk 2.2, van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs. Indien de voorziening betrekking heeft op het gehele gebouw of één gebouwgedeelte (bijvoorbeeld alleen het speellokaal) kan worden volstaan met het formulier. Indien de voorziening betrekking heeft op meerdere gebouwgedeelten moet voor ieder gebouwgedeelte een apart formulier worden ingevuld. Dit is noodzakelijk om op basis van bijlage V van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs, de prioriteiten te kunnen stellen zoals deze zijn aangegeven in hoofdstuk 2.2 en 2.3. Indien de gewenste voorziening noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde eisen, bijlage V hoofdstuk 2.3, kan in de meeste gevallen worden volstaan met een rapportage waaruit blijkt dat de gewenste voorziening noodzakelijk is.   3. Voorziening Bij ’voorziening’ wordt, onder a, het elementnummer aangegeven dat overeenkomt met de voorziening zoals deze op de aanvraag bij de gemeente is ingediend. Het betreft de elementnummers zoals deze zijn aangegeven onder punt 4 (bouwkundige staat) van het formulier.

Tevens dient, onder b, te worden aangegeven of de gevraagde voorziening noodzakelijk is om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven (2.2) of dat de voorziening noodzakelijk is om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde voorlichting (2.3). Het onderdeel dat niet van toepassing is, kan worden doorgehaald. 4. Bouwkundige staat Bij ’conditie’ wordt aangegeven welk percentage van een gebouwonderdeel in welke conditie verkeert. De invulling geschiedt zodanig dat het totaal op 100% uitkomt. Om te kunnen voldoen aan het in bijlage I van de huisvestingsverordening aangegeven noodzakelijkheidscriterium dient het gehele bouwelement of het in ogenschouw genomen gedeelte van het bouwelement ten minste in conditie 3, 4, 5 of 6 te verkeren. Het betreft het percentage dat als ondergrens wordt gehanteerd om te bepalen of bijvoorbeeld de buitenkozijnen voor vervanging in aanmerking komen. In de eerste plaats wordt de conditie van een gebouwonderdeel bepaald door de mate waarin de functies van het onderdeel zijn aangetast. In de tweede plaats wordt de conditie van een onderdeel bepaald door de mate van veroudering of aantasting. De condities zoals deze per gebouwonderdeel worden aangetroffen, zijn als volgt gedefinieerd: Conditie 1

• Algemeen: Nieuwbouwkwaliteit en/of met nieuwbouw vergelijkbare kwaliteit.

• Functioneel: Functionele gebreken veroorzaakt door veroudering van materialen en constructies mogen niet voorkomen of voorgekomen zijn. Wel kunnen functionele gebreken voorgekomen zijn na bijvoorbeeld een calamiteit.

• Veroudering: Tamelijk ernstige gebreken, ontstaan door veroudering, mogen niet voorkomen. Zeer incidenteel kunnen lichte mechanische beschadigingen voorkomen die niet bedreigend zijn voor het functioneren van (het deel van) het gebouw.

• Basiskwaliteit: Het werk is onder meer als goed en degelijk te typeren. Zeer incidenteel kan een goed uitgevoerde en duurzame reparatie aangetroffen worden. Conditie 2

• Algemeen: Nieuwbouwkwaliteit met eerste tekenen van feitelijke veroudering.

• Functioneel: Functionele gebreken kunnen zich incidenteel onder ongunstige omstandigheden voordoen. Functionele gebreken die onbruikbaarheid veroorzaken, mogen niet voorkomen.

• Veroudering: Zeer incidenteel kan zich een ernstig gebrek in de vorm van bijvoorbeeld materiaalaantasting voordoen. Tamelijk ernstige gebreken, zoals duidelijke verweringsverschijnselen, kunnen zich incidenteel en plaatselijk voordoen.

• Basiskwaliteit: Het werk is als redelijk tot goed te typeren. Plaatselijk kunnen goed uitgevoerde en duurzame reparaties worden aangetroffen. Conditie 3

• Algemeen: Het verouderingsproces is over de gehele linie duidelijk op gang gekomen.

• Functioneel: Functionele gebreken kunnen zich incidenteel en plaatselijk onder normale omstandigheden voordoen. Functionele gebreken die onbruikbaarheid veroorzaken, mogen niet voorkomen.

• Veroudering: Plaatselijk kunnen zich ernstige gebreken aan materialen en/of constructies voordoen zonder te resulteren in functionele gebreken. Tamelijk ernstige gebreken, zoals een duidelijke verwering, kunnen plaatselijk tot regelmatig voorkomen.

• Basiskwaliteit: Het werk is als matig te typeren. Goed uitgevoerde en duurzame reparaties kunnen regelmatig voorkomen. Anderzijds kunnen ook plaatselijke reparaties worden aangetroffen die slecht zijn uitgevoerd en/of zijn uitgevoerd met minder geschikte materialen. Conditie 4

• Algemeen: Het verouderingsproces heeft het gebouwonderdeel duidelijk in zijn greep.

• Functioneel: Functionele gebreken kunnen zich plaatselijk tot regelmatig voordoen onder normale omstandigheden. Functionele gebreken die onbruikbaarheid veroorzaken, kunnen zich in de afgelopen jaren incidenteel op beperkte schaal hebben voorgedaan naar aanleiding van veroudering van materialen en/of constructies.

• Veroudering: Plaatselijk tot regelmatig kunnen zich ernstige gebreken aan materialen en/of constructies voordoen (incidenteel kunnen zich hierdoor functionele gebreken voordoen en/of hebben voorgedaan). Tamelijk ernstige gebreken, zoals een duidelijke verwering, kunnen algemeen voorkomen. Onderdelen die het directe functioneren van een deel van een gebouw niet bedreigen, kunnen vrijwel volledig zijn verdwenen.

• Basiskwaliteit: Het werk is als zeer matig te typeren. Conditie 5

• Algemeen: Het verouderingsproces is min of meer onomkeerbaar geworden c.q. heeft het deel van een gebouw zeer duidelijk in zijn greep.

• Functioneel: Functionele gebreken kunnen zich regelmatig voordoen. Functionele gebreken die de onbruikbaarheid veroorzaken, kunnen zich incidenteel plaatselijk voordoen en/of in de afgelopen jaren met duidelijke regelmaat op beperkte schaal hebben voorgedaan.

• Veroudering: Regelmatig kunnen zich ernstige gebreken aan materialen en/of constructies voordoen (incidenteel kunnen zich hierdoor functionele gebreken voordoen en/of met enige regelmaat voorgedaan hebben). Tamelijk ernstige gebreken aan materialen en/of constructies kunnen tamelijk algemeen in duidelijk gevorderde stadia voorkomen. Onderdelen welke het directe functioneren (van het deel) van het gebouw bedreigen, kunnen duidelijke gebreken vertonen.

• Basiskwaliteit: Het werk is als slecht te typeren. Conditie 6

• Algemeen: Een zodanig slechte toestand dat dit niet meer te classificeren is onder conditie 5.

Omschrijving gebreken:

1. ernstige gebreken:

o functionele gebreken zoals lekkage, vochtdoorslag, vochtoptrek, niet beloopbaar zijn e.d.;

o primaire constructieve gebreken: gebreken met betrekking tot verankering, oplegging, houtrot, corrosie, betonschade, delaminatie e.d.;

o materiaalwezenlijke gebreken: houtrot, corrosie, betonschade, delaminatie e.d

2. tamelijk ernstige gebreken

o materiaaloppervlakte-gebreken; verwering, erosie, afschilfering e.d.;

o secundaire constructieve gebreken: doorbuiging, scheuren, vervorming e.d.;

o gebreken aan beschermde afwerklagen.

3. geringe gebreken

o esthetische gebreken, verkleuring, bekladding, vervuiling;

o defecten aan kleine en/of ondergeschikte onderdelen. Omschrijving gebouwonderdelen De in het opnameformulier weergegeven gebouwonderdelen moeten vrij ruim worden geïnterpreteerd. In principe moet het weergegeven onderdeel in zijn algehele verschijningsvorm worden beoordeeld

Bij de verschillende gebouwonderdelen is aangegeven welke elementen, zoals deze kunnen worden aangevraagd bij de gemeente, behoren bij het desbetreffende gebouwonderdeel. Indien een element wordt aangevraagd, dient de conditie te worden ingevuld van het bijhorende deel van het gebouw.

• Buitenwanden: Zowel dragende als niet-dragende gevelwanden, inclusief isolatie en afwerking. maar zonder de buitenwandopeningen.

Elementen: 17 vervangen/herstel buitenwanden (VO)

18 herstel voegwerk (VO)

20 vervangen buitenzonwering (VO)

• Binnenwanden: Zowel dragende als niet-dragende binnenwanden, inclusief binnenwandopeningen, afwerkingen etc.

Elementen: 9 vervangen binnenkozijnen (incl. hang- en sluitwerk) (PO)

• Buitenwandopeningen: Alle openingen voor uitzicht, ventilatie en verkeer in een gevel.

Elementen: 6 vervangen buitenkozijnen (incl. hang- en sluitwerk) (PO)

16 vervangen buitenkozijnen (VO)

19 herstel entreepui (VO)

• Dakafwerkingen: De waterdichte laag inclusief de direct onder of boven de laag aanwezige isolatie en inclusief eventuele goten.

Elementen: 1 vervangen dakpannen. houtwerk, goten (PO)

11 vervangen stenen dakbedekking, dakranden. dakvensters, lichtkoepels (VO)

7 vervangen dakbedekking (plat dak), hemelwaterafvoer (PO)

• Warmtedistributie: Verwarmingsleidingen. radiatoren/convectors etc., koud- en warmwaterleidingen.

Elementen: 10 vervangen radiatoren, convectors, leidingen (PO)

• Transportinstallaties: Liftinstallaties, buitentrappen.

Elementen: 3 vervangen brandtrap (PO)

13 vervangen buitentrap (VO)

• Terrein(-afwerking): Alle afwerkingen van het terrein, bestrating en begroeiing. Buitenbergingen en erfafscheiding.

Elementen: 2 vervangen rijwielstalling (-staanders) (PO)

4 vervangen erfscheiding (PO)

5 vervangen/herstel riolering/bestrating (PO)

12 vervangen rijwielloods (VO)

14 vervangen afrastering (VO)

15 vervangen bestrating/buitenriolering (VO)

8 vervangen buitenberging (PO)

De navolgende gebouwonderdelen worden slechts geïnventariseerd indien de totale vervanging van het gebouw wordt gewenst.

• Fundering: Dit onderdeel heeft zowel betrekking op de eventuele dieptefundering (paalfundering), funderingsbalken, vloeren op grondslag, etc.

• Vloeren: Alle horizontale vloerdelen: op begane grond en verdiepingen, exclusief de afwerking.

• Dakconstructie: De volledige opbouw van het dak, inclusief dakbalken, dakplaten, exclusief de dakafwerking.

• Draagconstructie: Voornamelijk kolommen en balken.

• Vloerafwerkingen: De toplaag van de vloer inclusief eventuele deklagen.

• Plafondafwerkingen: Systeemplafonds, stuclagen, sauswerk, etc.

• Warmteopwekking: Verwarmingsketels en warmwaterboilers, geisers, inclusief randapparatuur.

• Waterleiding/sanitair: Warm- en koudwaterleidingen, toiletpotten, wastafels etc.

• Luchtbehandeling: Mechanische ventilatie; afzuiging/toevoer luchtbehandelingskasten, randapparatuur, distributieleidingen.

Elektrotechniek: Alle elektrotechnische voorzieningen. 2.2 Algemene toelichting 2.2.1 Inleiding In juli 1996 is de wetswijziging die de decentralisatie van de onderwijshuisvesting naar gemeenten regelt door het parlement aangenomen. Dit betekent dat gemeenten vanaf 1 januari 1997 de opdracht hebben om te voorzien in adequate huisvesting voor het primair en het voortgezet onderwijs, op basis van een verordening. De VNG heeft daarvoor een model gemaakt. In deze algemene toelichting wordt ingegaan op de totstandkoming van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs. Er wordt een kort overzicht gegeven van de overwegingen die tot de decentralisatie van de onderwijshuisvesting hebben geleid, van het belang ervan en van de wet. Daarna wordt ingegaan op het belangrijkste instrument dat gemeenten krijgen om de nieuwe taak uit te voeren: de verordening. Een ander belangrijk instrument voor het gemeentelijk beleid is het overleg met het onderwijsveld. Op dat overleg, en op de functie van de verordening daarin, wordt tot slot ingegaan. 2.2.1.1 Aanloop naar de decentralisatie van de onderwijshuisvesting In 1991 werd in de Tussenbalans van het kabinet-Lubbers III aangekondigd dat de decentralisatie van rijkstaken naar gemeenten en provincies krachtig zou worden gestimuleerd. Een van de taken die volgens het rijk in principe in aanmerking kwamen om te decentraliseren, was de verantwoordelijkheid voor de huisvesting van het basis-, het speciaal en het voortgezet onderwijs. Met het IPO en de VNG is hierover overleg gevoerd, hetgeen resulteerde in een afspraak met de VNG om de mogelijkheden van decentralisatie van de onderwijshuisvesting naar gemeenten nader te bezien. Al snel stond vast dat het op zichzelf mogelijk was de verantwoordelijkheid voor de voorzieningen die nu bij de minister van OCenW aangevraagd moeten worden, over te dragen aan gemeenten. Veel belangrijker was echter of het mogelijk was gemeenten in een zodanige positie te brengen dat er sprake zou zijn van voldoende beleidsvrijheid, vergroting van efficiency en financiële beheersbaarheid. Ook de autonomievergroting van schoolbesturen was een belangrijke voorwaarde, evenals vermindering van rijksregelgeving.

Met inachtneming van deze voorwaarden is beschreven op welke wijze de overdracht van taken zou kunnen plaatsvinden. Daarbij is uitgegaan van de overdracht van de bijbehorende middelen naar het Gemeentefonds. In 1993 hebben kabinet en VNG een akkoord gesloten over de decentralisatie van de onderwijshuisvesting. In dat akkoord zijn ook afspraken gemaakt over een efficiencykorting. Aanvankelijk wilde het kabinet een korting van 10% van het over te hevelen rijksbudget doorvoeren, net zoals dat bij de andere projecten die vielen onder de Decentralisatie-impuls het geval was. Uiteindelijk is een korting van f 125 miljoen, oplopend van f 25 miljoen in 1996 tot f 125 miljoen in 2000, overeengekomen1. In dit bedrag is f 27 miljoen opgenomen als betaling voor de overdracht van het economische eigendom van gebouwen voor voortgezet onderwijs aan gemeenten. 2.2.2 Het belang van de decentralisatie van de onderwijshuisvesting De samenleving heeft belang bij goed onderwijs. Goed onderwijs is mede afhankelijk van een goede infrastructuur, waaronder begrepen de huisvesting van de scholen. Bij de realisering van die huisvesting is het van belang een situatie te creëren die zo goed mogelijk op de omstandigheden van de school is toegesneden, tegen een zo laag mogelijke prijs. Het gaat immers om de aanwending van gemeenschapsgelden. In die twee uitgangspunten, maatwerk en efficiency, is de belangrijkste reden voor de decentralisatie van de onderwijshuisvesting te vinden. De centrale overheid is, om allerlei redenen, niet langer in staat voldoende aan die uitgangspunten tegemoet te komen. Gemeenten worden daartoe wel in staat geacht. Veel meer dan de rijksoverheid is het voor gemeenten mogelijk bij het huisvestingsbeleid rekening te houden met de omstandigheden van de school en de overige lokale omstandigheden. Dat kan bijvoorbeeld door minder rigide normen te hanteren dan de rijksoverheid en meer ruimte te creëren voor overleg met het scholenveld, zonder overigens de gelijke behandeling van scholen uit het oog te verliezen.

De decentralisatie van de onderwijshuisvesting is dus op de eerste plaats van belang voor de scholen. Ook voor gemeenten, in hun rol van overheid, is de nieuwe taak echter van belang. Op tal van gemeentelijke beleidsterreinen is immers sprake van huisvestingsbehoefte. Dat geldt niet alleen voor zaken waar gemeenten zich nu mee bezighouden - kinderopvang, volwasseneneducatie, sociaal en cultureel werk etc. - maar ook voor nieuwe gemeentelijke beleidsterreinen als onderwijsachterstandsbeleid. De aan gemeenten toebedachte rol van beleidsbepalend coördinator en financier biedt nieuwe mogelijkheden om een optimale afstemming tussen huisvestingsbehoefte, beschikbare huisvestingscapaciteit en beschikbare middelen te bewerkstelligen. Dat betekent enerzijds dat meer efficiency bereikt kan worden. Anderzijds betekent dit ook dat de inhoud van het lokale onderwijsbeleid via de huisvesting kan worden ondersteund. Zou de gemeente bijvoorbeeld in het kader van het achterstandsbeleid besluiten dat extra aandacht (en geld) wordt besteed aan een bepaalde categorie leerlingen, dan kan daaraan gekoppeld worden dat daar ook in de sfeer van de huisvesting een mogelijkheid voor wordt gecreëerd. Het spreekt voor zich dat dit gebeurt in goed overleg met de betrokken schoolbesturen.

Ook buiten de sfeer van het onderwijs kan de nieuwe taak van gemeenten zijn vruchten afwerpen. Nieuwe vormen van bouwen, bijvoorbeeld schoolwoningen, kunnen worden gestimuleerd. Op zichzelf zijn daarvoor nu ook al mogelijkheden, maar het is nog te vaak een kwestie van zeer lange adem om iets dergelijks gerealiseerd te krijgen.

Samenvattend kan gesteld worden dat niet alleen het onderwijs, maar ook andere gemeentelijke beleidsterreinen kunnen profiteren van de huisvestingsverantwoordelijkheid van gemeenten. 2.2.3 De wet Aan het einde van de zittingsperiode van het vorige kabinet kwam het akkoord met de VNG onder zware druk te staan. Het kabinet wenste de mogelijkheid om de verantwoordelijkheid voor de onderwijshuisvesting door te decentraliseren aan schoolbesturen in de wet op te nemen. Het kabinet-Kok heeft echter de uitgangspunten van het oorspronkelijke akkoord met de VNG in het regeerakkoord opgenomen. Onder meer hierdoor heeft het tot oktober 1995 geduurd voordat er een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer werd ingediend (Kamerstuk 24 455). Inmiddels had de staatssecretaris van OCenW op aandringen van de VNG al besloten om de invoering van de decentralisatie onderwijshuisvesting, die aanvankelijk gepland was op 1 januari 1996, uit te stellen tot 1 januari 1997.

Het wetsvoorstel is zowel in de Tweede als in de Eerste Kamer met een grote meerderheid aangenomen. Tijdens de parlementaire behandeling is uitvoerig stilgestaan bij de financiële implicaties van het wetsvoorstel. Dat heeft geresulteerd in een verruiming van de overgangsregeling voor gemeenten die een fors financieel nadeel ondervinden als gevolg van de verdeling van de onderwijshuisvestingsmiddelen naar het Gemeentefonds. Ook zal door middel van een evaluatie na vijf jaar worden bezien of de gekozen verdeelsystematiek bijstelling behoeft en of gemeenten in staat zijn hun wettelijke verplichtingen na te komen. De staatssecretaris heeft een jaarlijkse monitoring aan het parlement toegezegd waarbij, naast de financiële aspecten, ook de lokale ontwikkelingen op het punt van de doordecentralisatie worden bezien. Om vanuit het rijk voldoende waarborgen te bieden aan de scholen is op verzoek van de Tweede Kamer een aantal wijzigingen in het wetsvoorstel aangebracht. Zo zullen bij algemene maatregel van bestuur minimale oppervlaktenormen worden vastgesteld en is geregeld dat het openbaar en het bijzonder onderwijs ook in procedurele zin gelijk worden behandeld. Een belangrijke wijziging betreft de rol die de Onderwijsraad gaat vervullen. Indien een bevoegd gezag meent dat bij de vaststelling van de verordening of bij de vaststelling van het gemeentelijke programma voor de huisvestingsvoorzieningen wordt gehandeld in strijd met de vrijheid van richting of van inrichting, dan kan daarover een advies van de Onderwijsraad worden gevraagd. Dat advies kan ook door de gemeente worden gevraagd.

Door inwerkingtreding van het wetsvoorstel zijn de Wet op het basisonderwijs (WBO), de Interimwet op het (voortgezet) speciaal onderwijs (ISOVSO), de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) en de daarop gebaseerde overgangswetten (OWBO, OISOVSO en OWVO) gewijzigd. De wijzigingen leiden ertoe dat grotendeels eenzelfde huisvestingsregime voor primair onderwijs en voortgezet onderwijs gaat gelden. De belangrijkste elementen uit de wet zijn:

• de gemeenteraad zorgt voor alle huisvestingsvoorzieningen op het grondgebied van de gemeente. Het betreft hier de overdracht van de zorgplicht van het rijk, die tegelijkertijd een territoriale beperking krijgt;

• de voorzieningen in de huisvesting waarvoor de gemeente verantwoordelijk is worden benoemd. Dit zijn grotendeels de voorzieningen die nu bij de minister kunnen worden aangevraagd;

• de gemeenteraad krijgt de opdracht een verordening vast te stellen. In die verordening moet onder andere geregeld worden welke criteria de gemeente hanteert bij de beoordeling van verzoeken, hoe de bedragen voor de huisvestingsvoorzieningen worden vastgesteld, aan welke eisen schoolgebouwen moeten voldoen en welke procedures gelden voor aanvragen van schoolbesturen. Voordat de verordening wordt vastgesteld, wordt daarover overleg gevoerd met de schoolbesturen;

• aan de gemeenteraad wordt ook opgedragen jaarlijks een bedrag vast te stellen. Dit bedrag is bestemd voor de bekostiging van huisvestingsvoorzieningen in het daaropvolgende jaar en moet zodanig worden vastgesteld dat daarmee redelijkerwijs kan worden voorzien in de huisvestingsbehoefte;

• als de huisvestingsverzoeken zijn beoordeeld dient een zogenoemd programma te worden vastgesteld door de gemeenteraad. Dit programma bevat alle aangevraagde voorzieningen die het jaar daarop voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komen. Verzoeken die worden afgewezen komen op het zogenoemde overzicht te staan. De afwijzingsgrond wordt daarbij vermeld;

• de wet regelt ook de weigeringsgronden. Een voorziening wordt geweigerd indien:

o niet aan de formele eisen voor indiening is voldaan;

o de voorziening niet noodzakelijk is;

o op een andere wijze in de behoefte kan worden voorzien, bijvoorbeeld door medegebruik. Om dat medegebruik te kunnen realiseren krijgt de gemeente het recht leegstaande lokalen te vorderen van een schoolbestuur;

o de voorziening noodzakelijk is als gevolg van verwijtbare nalatigheid van het schoolbestuur;

o het door de gemeenteraad vastgestelde budget niet toereikend is;

• in afwijking van hetgeen in de wet geregeld wordt, kan een gemeente met een schoolbestuur overeenkomen dat het schoolbestuur zelf verantwoordelijk wordt voor de huisvestingsvoorzieningen en daarvoor van de gemeente jaarlijks een bedrag ontvangt; de zogenaamde doordecentralisatie. Dit kan gaan om alle huisvestingsvoorzieningen, maar ook om een gedeelte daarvan. De gemeenteraad kan voorwaarden stellen aan de doordecentralisatie.

De wet kent ook een aantal overgangsbepalingen. Deze dienen met name om te bewerkstelligen dat er geen ’gat’ ontstaat in de toekenning van huisvestingsvoorzieningen door de overgang. De overgangsbepalingen komen er in het kort op neer dat alle beschikkingen die nog door de minister zijn afgegeven, door de gemeenten moeten worden gefinancierd. Dit zijn merendeels beschikkingen voor permanente voorzieningen in 1997. Gemeenten moeten zelf beslissingen nemen ten aanzien van een deel van de tijdelijke voorzieningen in 1997 en de spoedvoorzieningen in 1997. Ter uitvoering van de overgangsbepalingen uit de wet voorziet de modelverordening in een overgangsregeling, neergelegd in hoofdstuk 8 van de verordening. De eerste keer dat gemeenten in volle omvang zelf beslissingen gaan nemen is in 1997, ten behoeve van voorzieningen voor 1998. 2.2.4 De financiën De overdacht van taken aan gemeenten gaat uiteraard gepaard met de overdracht van middelen. Gezien de aard van de huisvestingstaak lag de keuze voor het Gemeentefonds het meest voor de hand.

Vanaf 1 januari 1997 zal de huidige geldstroom voor huisvestingsvoorzieningen van het ministerie van OCenW aan gemeenten worden stopgezet en worden vervangen door een Gemeentefondsuitkering.

In de Financiële verhoudingswet is vastgelegd op welke wijze de verdeling van de middelen plaatsvindt. Het gaat om een bedrag van ruim f 1,7 miljard, zijnde het bedrag dat op dit moment door het rijk wordt ingezet voor de onderwijshuisvesting.

In de memorie van toelichting bij de wijziging van de WBO, ISOVSO en WVO i.v.m. de decentralisatie van de onderwijshuisvesting, alsmede in de Junicirculaire Gemeentefonds 1996 van het ministerie van Binnenlandse Zaken, is een uitvoerige passage opgenomen over de verdeling van de middelen en de maatstaven die daarvoor gebruikt worden. 2.2.5 Het overleg met het lokale onderwijsveld; consensusmodel Alvorens in paragraaf 2.2.6 in te gaan op het formele instrument dat gemeenten ter beschikking staat om de huisvestingstaak uit te voeren (de verordening), wordt eerst ingegaan op het minstens zo belangrijke instrument van het overleg.

In de wet is een aantal malen overleg met bijzondere scholen of hun vertegenwoordigers voorgeschreven (zie onder B1, Modelverordening procedure overleg huisvesting onderwijs en onder paragraaf 2.2.6.3, De procedures van aanvragen en afhandeling). Méér echter dan een wettelijke verplichting is het overleg een instrument om lokaal onderwijs(huisvestings)beleid te voeren. Het is niet alleen van belang om draagvlak te verkrijgen voor de intenties van de gemeente, maar ook nuttig om inzicht te krijgen in de wensen en mogelijkheden van schoolbesturen. Met name indien een gemeente de onderwijshuisvesting wil inbedden in het bredere lokaal onderwijsbeleid, is goed overleg onontbeerlijk.

In paragraaf 2.2.6 wordt onder andere beschreven wat het programma, het overzicht en de urgentiecriteria inhouden. De toepassing van deze wettelijke instrumenten kàn ertoe leiden dat het huisvestingsbeleid niet meer wordt dan het van jaar tot jaar toe- en afwijzen van ingediende verzoeken. Op die wijze is het niet alleen onmogelijk om integraal beleid te voeren; ook de ontwikkeling van een meerjarenperspectief is dan niet aan de orde.

Indien echter, in overleg met het onderwijsveld, gekomen kan worden tot een meerjarenplanning kunnen de formele instrumenten in belangrijke mate achterwege blijven. Van de scholen wordt dan gevraagd inzicht te geven in hun meerjarenplanning en de daaruit voortvloeiende huisvestingswensen. De gemeente geeft aan wat, naar verwachting, de financiële mogelijkheden zijn en of er ontwikkelingen op andere gemeentelijke beleidsterreinen verwacht worden die mogelijk van invloed zijn op de onderwijshuisvesting. Vervolgens wordt, in gezamenlijk overleg, een planning voor de komende jaren vastgesteld. Dat kan met inachtneming van de urgentiecriteria die in de verordening vastliggen, maar hier kan ook van worden afgeweken als daarover consensus bestaat. De meerjarenplanning leidt vervolgens ieder jaar tot het plaatsen van een aantal voorzieningen op het programma dat door de raad wordt vastgesteld. Dat vereist overigens van de gemeente dat zij een reëel inzicht, ontleend aan de meerjarenbegroting, geeft in de financiële mogelijkheden op langere termijn. Dit systeem kan namelijk alleen werken als, weliswaar niet formeel maar wel materieel, rechten ontleend kunnen worden aan de meerjarenplanning. Dat betekent dat alleen in geval van calamiteiten van de meerjarenplanning wordt afgeweken. Als die zich niet voordoen, rust op de gemeente ten minste de morele plicht om de meerjarenplanning op de overeengekomen wijze uit te voeren. Uiteraard geldt dan voor de schoolbesturen dat zij, calamiteiten daargelaten, geen aanvragen indienen buiten de meerjarenplanning om.

Het vorenstaande betekent dat de urgentiecriteria in feite niet formeel toegepast worden, omdat uitgegaan wordt van consensus met de schoolbesturen. Slechts als er geen overeenstemming over de meerjarenplanning bereikt wordt, wordt teruggevallen op de formele bepalingen uit de verordening.

Dit zogenaamde consensusmodel stelt eisen aan het overleg. Daarbij gaat het zowel om de agenda als de deelnemers. Dit type overleg kan alleen zinvol zijn als het niet wordt beperkt tot de ’techniek’ van de huisvesting, maar wordt verbreed tot de voornemens en wensen van alle partijen op het brede onderwijsterrein. Dat stelt uiteraard ook eisen aan de deelnemers. Overleg is alleen zinvol als men voldoende deskundigheid, maar ook voldoende mandaat heeft. Bovendien geldt voor de gemeente dat het noodzakelijk is een helder onderscheid aan te brengen tussen de lokale overheidstaak en het bestuur van het openbaar onderwijs. Dat betekent bij voorkeur dat aan het overleg een representant van de gemeente en een representant van het openbaar onderwijs deelnemen. Afhankelijk van de mate van verzelfstandiging van het openbaar onderwijs en de keuze van de directiestructuur kan de representant van het openbaar onderwijs een ambtenaar van de dienst onderwijs of een lid van de (centrale) directie zijn. Het is uiteraard van belang dat deze personen kunnen rekenen op een draagvlak binnen de scholen die zij representeren. Om hiervan verzekerd te zijn kunnen bijvoorbeeld de medezeggenschapsraden vooraf geconsulteerd worden. Als het openbaar onderwijs is verzelfstandigd, neemt uiteraard het bevoegd gezag deel aan het overleg (zie ook B1.3, Artikelsgewijze toelichting op de verordening procedure overleg huisvesting onderwijs).

Voor het bijzonder onderwijs betekent dit deelname door het schoolbestuur zelf, een representant daarvan met bestuurlijk mandaat of een vertegenwoordiger van een aantal schoolbesturen. Met name in gemeenten met veel schoolbesturen zal een praktische keuze gemaakt moeten worden, om het overleg niet op een ’Poolse landdag’ te laten uitlopen.

Toepassing van het hiervoor beschreven consensusmodel betekent niet dat er geen verordening behoeft te worden vastgesteld. Volgens de wet dient iedere gemeente waar zich basis-, speciaal, of voortgezet onderwijs bevindt een verordening te hebben. Ook al wordt die verordening niet strikt toegepast, hij is wel van belang als ’vangnet’ voor het geval er onverhoopt niet met alle schoolbesturen consensus zou kunnen worden bereikt. Bovendien zullen ook de uitkomsten van het consensusmodel tot de vaststelling van een programma (de beschikkingen) door de gemeenteraad moeten leiden. In het overleg kan afgesproken worden dat bepaalde procedurele aspecten van de verordening, zoals ten aanzien van de uitvoering van beschikkingen, wel van toepassing zijn op het consensusmodel. 2.2.6 De verordening De wet geeft gemeenten een belangrijk instrument om de huisvestingstaak gestalte te geven: de verordening. De verordening dient de uitwerking te vormen van een aantal wettelijke bepalingen. De belangrijkste daarvan is dat de verordening zodanig moet worden opgezet dat kan worden ’voldaan aan de redelijke eisen die het onderwijs aan de huisvesting van scholen in de gemeente stelt’.

In de VNG-modelverordening voorzieningen huisvesting onderwijs, die door iedere gemeente op de gewenste lokale maat gesneden kan worden, is dat principe uitgewerkt. Deze modelverordening is tot stand gekomen met medewerking van een klankbordgroep, bestaande uit gemeentelijke vertegenwoordigers, en na uitgebreid en constructief overleg met de besturenorganisaties voor het bijzonder onderwijs.

De verordening bestaat voor het belangrijkste deel uit bepalingen die volgens de wet moeten worden opgenomen. Daarnaast is een aantal facultatieve bepalingen opgenomen. Op het eerste gezicht lijkt de verordening, en met name de bijlagen, vrij omvangrijk. De redenen daarvoor zijn de volgende: alhoewel het sterk de voorkeur heeft om in overleg met de schoolbesturen (zie hiervoor paragraaf 2.2.5) het huisvestingsbeleid gestalte te geven, dient de verordening zodanig van inhoud te zijn dat die in juridische zin voldoende waarborgen biedt om, ook in beroep, de gemeentelijke beslissingen te kunnen dragen. Dat gegeven leidt tot meer bepalingen dan op het eerste gezicht wenselijk lijkt.

Bovendien vervangt de modelverordening het grootste deel van het omvangrijke scala aan rijksregelgeving en andere voorschriften. Gemeenten hebben nu eenmaal niet dezelfde variëteit aan regelgevingsmogelijkheden die het rijk heeft, dus alle regels moeten in de vorm van een verordening worden gegoten. Om een indruk te geven: de modelverordening vervangt (delen van):

• Bouwbesluit WBO/ISOVSO;

• Bekostigingsbesluit WBO/ISOVSO;

• Huisvestingsbesluit WBO/ISOVSO;

• Bekostigingsstelsel basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs; programma’s van eisen huisvesting;

• Regeling subsidieplafond en verdelingsregels basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs;

• Regeling inzending bouwopdracht basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs;

• Regelingen m.b.t. de huisvestingsmeldingsformulieren basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs;

• Regelingen m.b.t. de modelprognoses;

• Regeling invoering architectenverklaring basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs;

• Huisvestingsbesluit WVO;

• Regeling huisvesting voortgezet onderwijs;

• Programma’s van eisen blijvende voorzieningen voortgezet onderwijs;

• Programma’s van eisen tijdelijke voorzieningen voortgezet onderwijs;

• Programma’s van eisen inventaris voortgezet onderwijs;

• Ruimtelijk normeringssysteem (RNS) voortgezet onderwijs. 2.2.6.1 Uitgangspunten In de modelverordening is uitgegaan van integraal gemeentelijk huisvestingsbeleid. Dat betekent dat niet op voorhand een scheiding wordt aangebracht tussen basis-, speciaal en voortgezet onderwijs. Hieruit vloeit niet alleen voort dat ervan uit wordt gegaan dat de gemeenteraad één budget vaststelt voor alle mogelijke huisvestingsvoorzieningen, maar ook dat bij het opstellen van de beoordelingscriteria waar mogelijk wordt uitgegaan van één systematiek.

Om het mogelijk te maken dat het onderwijshuisvestingsbeleid zoveel mogelijk wordt ingebed in het totale gemeentelijke beleid, wordt bij de aanvraag- en toekenningsprocedure de gemeentelijke begrotingscyclus gevolgd. Op die wijze wordt bewerkstelligd dat een brede lokale afweging wordt gemaakt binnen het totaal aan beschikbare gemeentelijke middelen. Het programma met daarop de huisvestingsvoorzieningen die door de gemeente worden vergoed, wordt in principe dan ook gelijktijdig met de begroting vastgesteld. Op die wijze zijn het bedrag op de begroting en de toegekende voorzieningen altijd met elkaar in overeenstemming. Er is dus geen sprake van een vooraf vastgesteld budget, waarna vervolgens zoveel voorzieningen worden toegekend als het budget toelaat. Een dergelijke handelwijze kan ertoe leiden dat niet voldaan wordt aan de opdracht tot adequate huisvesting, omdat absoluut noodzakelijke voorzieningen niet aan bod komen. Evenzeer is het denkbaar dat voorzieningen die niet absoluut noodzakelijk zijn worden toegekend, omdat er nu eenmaal budget is. Dat ’overtollige’ budget kan wellicht beter ingezet worden voor andere gemeentelijke beleidsterreinen.

Een ander uitgangspunt van de verordening betreft de efficiency. Niet alleen vanwege de vooraf opgelegde efficiencykorting, maar ook vanwege het algemene belang om zo zorgvuldig mogelijk om te springen met gemeenschapsgelden, heeft dit item een groot accent gekregen in de verordening. De inzet is het zoveel mogelijk gebruik maken van bestaande huisvestingscapaciteit. Dat komt tot uitdrukking in de beoordelingscriteria die worden toegepast bij verzoeken om nieuwe huisvestingsvoorzieningen, maar bijvoorbeeld ook bij het toekennen van ruimte voor gymnastiekonderwijs. Bij dat laatste wordt het uitgangspunt verlaten dat bij een bepaalde omvang van het gebruik recht bestaat op een ’eigen’ gymlokaal, en wordt uitgegaan van gemeentelijke accommodaties die beschikbaar worden gesteld voor het onderwijs.

Het maatwerk, een van de andere belangrijke redenen voor decentralisatie van de onderwijshuisvesting, komt onder andere tot uitdrukking in de vergroting van autonomie die aan schoolbesturen wordt gegeven. Niet langer worden gedetailleerde eisen gesteld aan de vorm waarin een huisvestingsvoorziening wordt uitgevoerd; er worden slechts minimale normen vastgelegd. Zo geldt bijvoorbeeld een minimumoppervlakte voor een lesruimte, om te bewerkstelligen dat een gebouw ook functioneel is voor eventuele andere gebruikers, maar geen minimumnorm voor het totale gebouw. De modelverordening gaat ook niet uit van een genormeerd systeem van periodieke toekenning van bedragen voor groot onderhoud en renovatie. Als dergelijke voorzieningen gewenst worden, dan wordt de noodzaak ervan getoetst. Het maatwerk komt ook tot uitdrukking in de wijze waarop de vergoeding van de kosten van bepaalde voorzieningen tot stand komt. De wet schrijft voor dat de gemeenteraad daarvoor normen vastlegt. In de memorie van toelichting is aangegeven dat dat ook kan inhouden dat met een zogenoemde offertesystematiek wordt gewerkt. In de modelverordening is ervoor gekozen de vergoeding voor alle voorzieningen waarvoor dat mogelijk is te normeren in de vorm van een soort van programma’s van eisen. Voor de voorzieningen waarvoor dat niet mogelijk is wordt uitgegaan van de offertelijn. Die houdt in dat een schoolbestuur bij de aanvraag een begroting overlegt. Na eventuele bijstelling daarvan wordt een voorlopig vergoedingsbedrag vastgesteld. Als de voorziening door de raad is goedgekeurd, vraagt het schoolbestuur een aantal offertes. Op basis daarvan wordt vervolgens het definitieve vergoedingsbedrag bepaald. Op die wijze ontstaat ook in de vergoeding van de voorzieningen het benodigde maatwerk. In de artikelsgewijze toelichting is aangegeven dat ook de vergoedingsbedragen die genormeerd zijn, kunnen worden vervangen door de offertelijn.

Over het geheel genomen is in de modelverordening geen sprake van een principiële breuk met het huidige rijksbeleid. Zo zijn de normbedragen afgeleid van de voormalige programma’s van eisen en zijn bijvoorbeeld bij verwijsafstanden grotendeels de rijkscriteria overgenomen. Waar mogelijk zijn wel vereenvoudigingen aangebracht. De reden voor de vertaling van grote delen van het rijksbeleid is tweeledig. Enerzijds is het bedrag dat wordt overgeheveld naar gemeenten gebaseerd op dit beleid. Grote afwijkingen hiervan kunnen soms tot meerkosten leiden. Anderzijds laat deze keuze alle mogelijkheden open om in het overleg met de schoolbesturen tot een werkelijk lokale invulling te komen. Zo kan bijvoorbeeld op lokaal niveau het beste ingeschat worden wat het betekent als voor de verwijsafstand wordt gekozen voor een andere kilometergrens of een afbakening van een bepaalde wijk.

De modelverordening is dan ook zodanig dat er voldoende ruimte is om er een gemeentespecifieke invulling aan te geven.

Als laatste, maar zeker niet onbelangrijkste uitgangspunt, kan de gelijke behandeling van openbaar en bijzonder onderwijs genoemd worden. 2.2.6.2 De structuur De modelverordening is opgesteld volgens het ’ladenkastprincipe’. Dit houdt in dat de bepalingen voor de onderwijssoorten die in een gemeente niet voorkomen, gemakkelijk verwijderd kunnen worden. Dat geldt ook voor facultatieve bepalingen, zoals het toekennen van een vergoeding voor de kosten van bouwvoorbereiding. Verder zijn alle bepalingen waar keuzen gemaakt zijn op het gebied van termijnen duidelijk aangegeven. De gekozen termijnen kunnen zodoende makkelijk vervangen worden.

De modelverordening bevat een aanzienlijk aantal vrij technische bepalingen. Dit geldt met name voor de bouwkundige en financiële normering en de urgentie- en prognosecriteria. Omwille van de inzichtelijkheid bestaat de modelverordening daarom uit een zgn. rompverordening met bijlagen. In de romp (zie onder 2.1) staan bepalingen die in hun algemeenheid voor iedere gemeente gelden, zoals de begripsomschrijvingen, de aanvraagprocedure en de competentieverdeling tussen raad en college van burgemeester en wethouders. Verder is een aantal ’kapstokbepalingen’ opgenomen. Deze maken het mogelijk dat een nadere uitwerking plaatsvindt in de bijlagen. Romp en bijlagen vormen overigens in juridische zin één geheel. De totstandkoming en wijziging van de bijlagen (zie onder 2.4) zullen op dezelfde wijze dienen plaats te vinden als die van de romp. Dat betekent overigens niet dat iedere wijziging tot een nieuwe vaststelling door de gemeenteraad moet leiden. Wanneer het gaat om zaken die jaarlijks bijgesteld moeten worden, zoals normbedragen, is die bijstelling opgedragen aan burgemeester en wethouders 2.2.6.3 De procedures van aanvragen en afhandeling[1] Wat de procedures betreft wordt aangesloten bij de gemeentelijke begrotingscyclus. De totale cyclus, die start met vaststelling of (indien noodzakelijk) wijziging van de verordening en eindigt met de uitvoering van de huisvestingsvoorziening, vindt plaats in drie kalenderjaren. In het schema op blz. 11 wordt geschetst welke activiteiten in welk jaar moeten plaatsvinden, waarbij met jaar ’t’ het jaar van uitvoering van de huisvestingsvoorziening door het schoolbestuur is bedoeld. De aangegeven maanden zijn uiteraard indicatief.

Het hiervoor beschreven proces kan zich in principe ieder jaar herhalen. Dit betekent bijvoorbeeld dat op het moment van overleg met de schoolbesturen over het raadsvoorstel voor het programma, ook het wettelijk voorgeschreven overleg over een eventuele wijziging van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs kan plaatsvinden. Dit met inachtneming van het gestelde in de Verordening procedure overleg huisvesting onderwijs (B1).

Er is bij de aanvraagprocedures geen onderscheid gemaakt tussen voor blijvend en voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Beide worden op hetzelfde moment en voor hetzelfde programma aangevraagd. Dat kan ook omdat ten opzichte van het systeem van vóór 1 januari 1997 de procedure voor de voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen met één jaar bekort is. Die voorzieningen worden nu het jaar voorafgaand aan de realisering aangevraagd. Indien zich calamiteiten voordoen, waarbij de voortgang van het onderwijs belemmerd wordt, kan een spoedprocedure gevolgd worden. Door de verkorting van de reguliere procedures zal hiervan naar verwachting weinig gebruik hoeven te worden gemaakt. [9] 2.2.6.4 De normering De wet draagt gemeenten op om in de verordening bouwkundige en financiële normen vast te leggen. Ten aanzien van de financiële normering bestaan straks geen centrale voorschriften meer. Het vastleggen hiervan is dus volledig overgelaten aan gemeenten. Wel moet de vaststelling zodanig plaatsvinden, dat een schoolbestuur vooraf weet waar het op kan rekenen.

Voor de bouwkundige normering is er wel sprake van centrale regelgeving. Met name in het Bouwbesluit van VROM zullen eisen aan gebouwen, waaronder schoolgebouwen, gesteld worden. Ook zijn in een algemene maatregel van bestuur van OCenW minimale oppervlaktenormen gegeven (Uitvoeringsbesluit voorzieningen in de huisvesting PO/VO, Stb. 1997, 125). Aanvullend daarop zijn in de modelverordening enkele minimale eisen opgenomen.

De bouwkundige normering dient twee doelen. Enerzijds wordt daarmee bepaald aan welke eisen nieuwe voorzieningen moeten voldoen. Anderzijds kan uit de bouwkundige normering informatie worden ontleend over de capaciteit en de functionaliteit van een bestaand gebouw. Deze informatie is belangrijk om te beoordelen of er een nieuwe voorziening aan een gebouw getroffen moet worden.

Omdat er in het primair onderwijs nog steeds discussies (en beroepszaken) lopen over de precieze capaciteit van gebouwen, is het verstandig om bij de invoering van de decentralisatie een zogenoemde nulmeting te houden. Aan de hand daarvan kan worden vastgelegd wat de capaciteit van de gebouwen is op dat moment. Dit is met name van belang als er een groot verschil is tussen de feitelijke oppervlakte van een gebouw en het aantal leerlingen dat er volgens de normen in zou moeten passen. De nulmeting zou eventueel uitgebreid kunnen worden met een inventarisatie van de onderhoudstoestand.

Bijlage III, deel A, bij de modelverordening beschrijft een procedure voor de nulmeting.

Zoals in paragraaf 2.2.6.1 al is aangegeven is voor de normering gekozen om het huidige systeem dat door het rijk gehanteerd wordt, in grote lijnen over te nemen. Dat betekent voor het primair onderwijs dat zal worden aangesloten bij de Bouwbesluiten WBO en ISOVSO, en voor het voortgezet onderwijs bij het Ruimtebehoeftemodel (RBM). Dit geschiedt vanuit drie overwegingen. Er is de afgelopen jaren niet gebleken dat de bouwkundige normering in haar algemeenheid te ruim of te krap zou zijn. Dat kan in individuele gevallen wel het geval zijn, maar de modelverordening biedt de mogelijkheid tot maatwerk voor die specifieke omstandigheden. Als algemene norm lijken de huidige normen dus bruikbaar. Ten tweede dient er rekening mee gehouden te worden dat de huidige gebouwenvoorraad grotendeels voldoet aan de huidige normen. Een afwijking daarvan in gemeentelijke verordeningen zou een hausse aan aanvragen met zich mee kunnen brengen. Tot slot, in aansluiting hierop, is het financiële aspect van belang. Het budget dat aan gemeenten beschikbaar wordt gesteld, is gebaseerd op de huidige normen. Een afwijking daarvan zal vermoedelijk eerder een opwaarts dan een neerwaarts effect op de kosten geven.

Het overnemen van de rijksnormen betekent overigens niet dat daarmee ook de starheid in uitvoering wordt overgenomen. In de toepassing van de normen zit de mogelijkheid van maatwerk. Zo wordt ervan uitgegaan dat een schoolbestuur niet per definitie de normoppervlakte behoeft te realiseren. Er is ten aanzien van de indeling van een gebouw gekozen voor minimale eisen, om de vrijheid van een schoolbestuur zo groot mogelijk te laten zijn. Wel wordt bijvoorbeeld bepaald wat de minimumoppervlakte van een leslokaal moet zijn. Dit gebeurt om te waarborgen dat een gebouw ook functioneel is voor een eventuele nieuwe gebruiker.

Ten aanzien van de financiële normering zijn er twee opties: een strikt genormeerde lijn en een offertelijn. Ook kan een combinatie van beide worden gekozen. De genormeerde lijn houdt in dat, net als nu, met programma’s van eisen gewerkt wordt, die precies aangeven welk bedrag voor welke voorziening staat. In de verordening wordt aangegeven hoe die bedragen bijgesteld worden; uitvoering daarvan is opgedragen aan burgemeester en wethouders. De offertelijn houdt in dat het schoolbestuur voor een gewenste voorziening een aantal offertes vraagt, op basis van vooraf vastgestelde uitgangspunten. Op basis van de overgelegde offertes stelt de gemeente het vergoedingsbedrag vast. Met name voor voorzieningen als aanpassingen en onderhoud kan de offertelijn uitkomst bieden, vooral als gestreefd wordt naar maatwerk. Deze voorzieningen zijn immers zo afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het gebouw, dat ze moeilijk vooraf te normeren zijn. Die normering is echter wel mogelijk, en kan met name voor gemeenten met veel scholen een uitkomst bieden. 2.2.6.5 Beoordelings- en urgentiecriteria Beoordelingscriteria zijn onontbeerlijk voor de vaststelling of een verzoek in principe voor bekostiging in aanmerking komt. Voorbeelden van beoordelingscriteria zijn een bepaling over met hoeveel leerlingen een school moet groeien om in aanmerking te komen voor extra ruimte, of een bepaling dat een prognose moet aantonen dat een bepaald aantal leerlingen gedurende een bepaald aantal jaren de school zal bezoeken.

Als voldaan is aan de beoordelingscriteria, wordt aan de hand van de urgentiecriteria en het beschikbare budget vastgesteld of een voorziening daadwerkelijk bekostigd wordt. Omdat als uitgangspunt is gekozen voor één budget voor alle schoolsoorten, gelden de urgentiecriteria ook voor alle schoolsoorten. Dat betekent dat is gezocht naar een methode om verzoeken van verschillende schoolsoorten onderling vergelijkbaar te maken.

De urgentiecriteria worden onderscheiden in vier hoofdgroepen:

1. voorzieningen die nodig zijn om een kwantitatief tekort op te heffen (te weinig ruimte);

2. voorzieningen die nodig zijn om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven;

3. noodzakelijke aanpassingen aan gebouwen die voortkomen uit bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen (Arbo-besluit, Bouwbesluit, brandveiligheidsvoorschriften);

4. voorzieningen die wenselijk zijn om kwalitatieve tekorten op te heffen die het gevolg zijn van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen (bijvoorbeeld andere indeling gebouw), doch die als zodanig niet verplicht zijn.

De vier hoofdgroepen moeten vervolgens weer onderscheiden worden in een aantal subgroepen. Voorbeeld: er zijn in een bepaald jaar drie verzoeken om uitbreiding. Deze verzoeken vallen in hoofdgroep 1. Binnen die hoofdgroep moet worden vastgesteld welke uitbreiding het meest urgent is. Dit kan bijvoorbeeld door te bepalen dat de school waar relatief de grootste groei plaatsvindt, de hoogste prioriteit heeft.

Alle binnengekomen verzoeken worden dus eerst beoordeeld aan de hand van wettelijke voorschriften en de gemeentelijke beoordelingscriteria. De voorzieningen die deze toets niet doorstaan, komen op het overzicht. De voorzieningen die overblijven worden met behulp van de urgentiecriteria in volgorde van prioriteit geplaatst. Vervolgens wordt aan de hand hiervan bepaald welke voorzieningen het volgende jaar vergoed worden. Deze komen op het programma te staan. Op grond van de bijbehorende normbedragen of de bedragen die op basis van de offertelijn zijn vastgesteld, wordt vervolgens het bedrag bepaald dat de gemeenteraad voor deze voorzieningen op de begroting voor het volgende jaar opneemt. De voorzieningen die ’onder de streep’ belanden, worden wegens ontoereikendheid van het budget op het overzicht geplaatst. Als er voldoende budget is, komen alle aanvragen op het programma. Zodoende worden op één moment het bedrag, het programma en het overzicht vastgesteld. De voorzieningen die het volgende jaar door de gemeente vergoed worden komen op het programma; alle afgewezen verzoeken komen op het overzicht. 2.2.6.6. Prognosecriteria In de modelverordening is vastgelegd dat voor de beoordeling van aanvragen in de meeste gevallen een prognose van leerlingaantallen moet worden overlegd. Prognoses gelden als één van de criteria voor bepaling van de noodzaak van een aangevraagde voorziening. Tot voor kort werd een aantal prognosemodellen voorgeschreven (Probo II voor basisscholen, Lasso voor speciale scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs en het prognosemodel huisvesting voor het voortgezet onderwijs). Nu geeft de verordening burgemeester en wethouders de bevoegdheid nadere regels vast te stellen. Als model hiertoe is in samenwerking met de besturenorganisaties voor het openbaar en bijzonder onderwijs een uitgewerkt ’programma van eisen voor leerlingprognoses’ opgesteld. In dit programma van eisen is tot op het niveau van de vereiste rekenregels uitgeschreven waaraan nieuwe prognoseprogrammatuur moet voldoen. In het programma van eisen is een beschrijving gegeven van definities, begrippen en formules die per onderwijssoort leiden tot het hanteren van de juiste basisgeneraties en daarmee tot een geprognosticeerd aantal leerlingen van de school.

Het zou de voorkeur verdienen dat het ’programma van eisen voor leerlingprognoses’ ook gehanteerd zou kunnen worden voor de stichting van nieuwe scholen. Op het moment van deze publicatie bestaat hierover echter nog geen duidelijkheid.

Maatwerk bij toepassing van de prognosemethodiek ligt voor de hand wanneer de specifieke positie van enkele kleinere richtingen aan de orde is. Het betreft hier met name gereformeerd-vrijgemaakte, reformatorische en vrije scholen, waarbij de kerkelijke gebondenheid of het uitermate grote voedingsgebied een wezenlijke rol spelen. Het maatwerk kan hier getroffen worden door op onderdelen van de standaardsystematiek af te wijken of door deze systematiek op een bepaalde manier toe te passen. 2.2.6.7 Vaststelling van de verordening Op de vaststelling van de verordening zijn in algemene zin de betreffende bepalingen uit de Gemeentewet van toepassing. Daarnaast zijn ook in de WPO, de WEC en de WVO enkele bepalingen hieromtrent opgenomen.

De grondslag voor de regelgevende bevoegdheid van gemeenten ligt vast in de Grondwet. De gemeenteraad staat aan het hoofd van de gemeente, en beschikt dientengevolge over de bevoegdheid alles te regelen in het belang van de openbare orde, de zedelijkheid, de gezondheid en andere zaken betreffende de huishouding van de gemeente (artikel 149 Gemeentewet). Daarnaast is de raad op grond van artikel 108, tweede lid Gemeentewet, verplicht die regelingen te treffen die door hogere regelingen worden gevorderd. Daarvan is in het geval van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs sprake.

De regelgevende bevoegdheid van de raad kan worden gedelegeerd aan burgemeester en wethouders behalve als het verordeningen betreft die worden gehandhaafd door strafbepaling of bestuursdwang. Bij de vaststelling van de huisvestingsverordening is in het model niet gekozen voor delegatie aan burgemeester en wethouders. Dit voornamelijk gelet op de reikwijdte van de verordening en gezien burgemeester en wethouders tevens bevoegd gezag van de openbare scholen kunnen zijn. De uitvoering van de verordening is in de modelverordening in een aantal gevallen wel aan burgemeester en wethouders opgedragen. De raad stelt de verordening vast bij volstrekte meerderheid van stemmen (artikel 30 Gemeentewet). Om verbindende werking te verkrijgen moet vervolgens krachtens artikel 140 Gemeentewet de bekendmaking van het besluit plaatsvinden. Dit gebeurt ’door plaatsing in het gemeenteblad, dan wel, bij gebreke daarvan, door opneming in een andere door de gemeente algemeen verkrijgbaar gestelde uitgave’.

De inwerkingtreding van de door de gemeenteraad vastgestelde verordening volgt in beginsel op de achtste dag na de bekendmaking van het besluit, tenzij een ander tijdstip voor inwerkingtreding is aangewezen (artikel 143 Gemeentewet). In de modelverordening is voor dit laatste gekozen, door uit te gaan van 1 januari 1997 als datum van inwerkingtreding.

Of er een inspraakprocedure voorafgaat aan de vaststelling van de verordening, hangt af van hetgeen de gemeentelijke inspraakverordening daarover bepaalt. In zijn algemeenheid zal er geen inspraakprocedure gelden, omdat verordeningen meestal niet onder de werking van de inspraakverordeningen vallen.

Van preventief toezicht (goedkeuring) door gedeputeerde staten is in het geval van de huisvestingsverordening geen sprake. De huisvestingsverordening valt niet onder de categorie besluiten waarvoor die vorm van toezicht geldt. Van repressief toezicht (vernietiging bij koninklijk besluit) kan theoretisch sprake zijn. Artikel 265 van de Gemeentewet bepaalt dat alle besluiten van het gemeentebestuur vernietigd kunnen worden voor zover zij in strijd zijn met het recht of het algemeen belang. Aan de burgemeester is opgedragen om, door tussenkomst van gedeputeerde staten, melding te maken van dergelijke besluiten bij de kroon. Ter bescherming van de autonomie van gemeenten wordt uiterst terughoudend met het repressieve toezicht omgegaan.

De onderwijswetten kennen ook een aantal bepalingen omtrent de vaststelling van de huisvestingsverordening. Zo bepalen de artikelen 102 WPO, 100 WEC, 76m en 217 WVO dat de verordening niet vastgesteld of gewijzigd wordt dan nadat daarover op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met vertegenwoordigers van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen. Voor dat overleg moet de gemeenteraad een procedure vaststellen. Een modelverordening voor dat overleg is in dit handboek onder B1 opgenomen.

Artikel XIX van de Decentralisatiewet onderwijshuisvesting geeft twee bepalingen omtrent de huisvestingsverordening. De eerste heeft betrekking op de regeling die vastgesteld moet worden voor de afhandeling van aanvragen die nog bij de minister van OCenW zijn ingediend. Deze regeling moet vóór 1 januari 1997 worden vastgesteld. Hiervoor geldt niet dat overleg moet zijn gevoerd met vertegenwoordigers van alle scholen die niet door de gemeente in stand worden gehouden. In de regeling op basis van artikel XIX is in de modelverordening voorzien door een aantal overgangsbepalingen in hoofdstuk 8.

Lid 2 van artikel XIX bepaalt dat de gemeentelijke huisvestingsverordening ten minste wordt vastgesteld acht weken voordat aanvragen voor het programma kunnen worden ingediend. Uitgaande van de indieningsdatum van 1 februari in de modelverordening, moet de gemeentelijke huisvestingsverordening dus vóór 7 december 1996 worden vastgesteld.

De vaststelling van de overgangsbepalingen en de eigenlijke verordening kan op hetzelfde tijdstip plaatsvinden wanneer dit tijdstip ligt voor 7 december 1996. De inwerkingtreding van de verordening kan vervolgens met ingang van 1 januari 1997 plaatsvinden. 2.2.7 Rechtsbescherming De WPO, de WEC en de WVO verklaren wat de rechtsbescherming betreft de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Tegen de vaststelling van de verordening is geen bezwaar of beroep mogelijk; de Awb sluit dat op dit moment uit. Per 1 januari 1999 wordt dat mogelijk anders. Het is namelijk de bedoeling dat artikel 8:2 Awb, dat onder andere de algemeen verbindende voorschriften uitsluit van bezwaar en beroep, op die datum komt te vervallen.

De Awb-bepalingen die gelden voor de procedure voor de totstandkoming van besluiten van de gemeente, hebben grotendeels een vertaling in de modelverordening gekregen. In diverse bepalingen zijn termijnen voorgeschreven waarbinnen besluiten moet worden genomen, er wordt voldaan aan de hoorplicht door middel van het overleg dat voorafgaat aan de vaststelling van het programma en er zijn bepalingen opgenomen omtrent motivering en bekendmaking van besluiten.

Over de rechtsbescherming die van toepassing is nadat de gemeente een besluit op grond van de verordening heeft genomen, wordt in de modelverordening zelf niets bepaald; hier gelden onverkort de bepalingen van de Awb. Dit betekent dat een besluit van de gemeente, genomen op grond van de verordening, openstaat voor bezwaar en daarna voor beroep. In het besluit geeft de gemeente aan dat binnen zes weken na bekendmaking bezwaar kan worden gemaakt, ofwel bij de raad, ofwel bij burgemeester en wethouders (afhankelijk van het orgaan dat het besluit genomen heeft). Tevens wordt aangegeven dat binnen zes weken na bekendmaking een voorlopige voorziening bij de president van de arrondissementsrechtbank kan worden gevraagd. Dit recht ontstaat tegelijkertijd met het recht om bezwaar te maken.

Indien de heroverweging op grond van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden, en deze leidt niet tot een gewijzigd besluit, dan moet in de mededeling daarvan aan degene die bezwaar heeft gemaakt worden aangegeven dat binnen zes weken na ontvangst van die mededeling beroep kan worden aangetekend bij de administratieve kamer van de arrondissementsrechtbank. Van de uitspraak van de rechtbank kan in hoger beroep worden gekomen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Een nieuwe vorm van rechtsbescherming betreft de introductie van een advies van de Onderwijsraad. Zowel de gemeente als een schoolbestuur kan een dergelijk advies vragen. Het advies van de Onderwijsraad kan gevraagd worden in het kader van de vaststelling of wijziging van de verordening, en in het kader van de vaststelling van het jaarlijkse huisvestingsprogramma. Indien een schoolbestuur van mening is dat het voorgenomen besluit van de gemeente ten aanzien van de verordening of het huisvestingsprogramma in strijd is met de vrijheid van richting of inrichting, kan daarover advies worden gevraagd. Het advies wordt binnen vier weken gegeven. Bij het definitieve besluit houdt de gemeente rekening met het advies; een eventuele afwijking daarvan moet gemotiveerd worden. 2.2.8 Ten slotte Hiervoor is weergegeven hoe gemeenten kunnen handelen bij de uitvoering van de wettelijke opdracht om te voorzien in adequate huisvesting. Met name de verordening is daarbij een belangrijk instrument. In paragraaf 2.2.5 is verwoord dat er mogelijkheden zijn om, in afwijking van de verordening, in overleg met de schoolbesturen het lokale huisvestingsbeleid gestalte te geven. Daarbij kunnen dan aspecten van het lokale onderwijsbeleid en andere gemeentelijke beleidsterreinen betrokken worden. De modelverordening is geschreven voor alle Nederlandse gemeenten. Daarbij kan onmogelijk volledig recht gedaan worden aan de verschillende lokale omstandigheden. Het is daarom van groot belang de verordening te beschouwen als een dynamisch beleidsinstrument, dat op de maat van de individuele gemeente gesneden wordt en dat ook, waar nodig, regelmatig aangepast wordt. Naast de modelverordening zal de VNG gemeenten ook andere handreikingen bieden om het huisvestingsbeleid gestalte te geven. Hierbij kan gedacht worden aan een handreiking omtrent doordecentralisatie en het efficiënt omgaan met bestaande en nieuwe gebouwen. 2.3 Artikelsgewijze toelichting In de tekst van de verordening zijn passages cursief weergegeven. Deze passages betreffen:

• termijnen die worden gehanteerd (bijvoorbeeld artikel 6);

• de aanduiding van onderwijssoorten (bijvoorbeeld artikel 1 onder d);

• bepalingen die een keuzemogelijkheid bieden (bijvoorbeeld artikel 4, derde lid);

• bepalingen die niet voortvloeien uit een wettelijke verplichting (bijvoorbeeld artikel 3 in samenhang met hoofdstuk 4).

• Bij de vaststelling van de verordening kan worden uitgegaan van andere termijnen, kunnen alleen die passages worden opgenomen die gezien de aanwezigheid van onderwijssoorten in de gemeente relevant zijn en kan een keuze worden gemaakt voor een geboden mogelijkheid. Considerans

Reikwijdte verordening De verordening behoeft alleen maar bepalingen te bevatten over de onderwijsvoorzieningen die zich op het grondgebied van de gemeente bevinden. Zo kan bijvoorbeeld een gemeente met alleen maar basisonderwijs volstaan met een verwijzing naar de WPO. Materieel betekent dit dat deze gemeente - afgezien van de bepalingen en mogelijke bijlagen waarvoor het onderscheid naar onderwijssoort niet relevant is - met minder bepalingen/bijlagen kan volstaan dan een gemeente die beschikt over voorzieningen voor zowel basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs als voortgezet onderwijs. Indachtig het ’ladenkast-principe’ kunnen uit de tekst van de modelverordening en bijlagen passages worden geschrapt wanneer in een gemeente een van de genoemde onderwijssoorten niet aanwezig is. Wanneer deze situatie in de loop der tijd wijzigt, kan een gemeente de verordening alsnog aanpassen (uitbreiden, maar eventueel ook inkorten bij het verdwijnen van een onderwijssoort). In tijd bezien behoeft dit geen probleem te zijn, omdat dergelijke veranderingen in het voorzieningenpatroon zich niet van de ene op andere dag voltrekken.

De hiervoor geschetste benadering kan in juridische zin worden gebaseerd op de wettelijke bepaling dat ’de verordening zodanig wordt vastgesteld dat kan worden voldaan aan de redelijke eisen die het onderwijs aan de huisvesting van de scholen in de gemeente stelt’. Met andere woorden: wanneer er geen scholen voor voortgezet onderwijs (inclusief nevenvestigingen/dislocaties) in de gemeente aanwezig zijn, dan is er ook geen sprake van de (juridische) noodzaak om te voldoen aan de redelijke eisen van de onderwijshuisvesting van de ’niet-aanwezige scholen’. Delegatie raad aan burgemeester en wethouders

Tekst weggelaten tekst strookt niet met wet dualisering. Overleg voorafgaande aan vaststelling (wijziging) verordening Het wettelijk voorgeschreven ’op overeenstemming gericht’ overleg tussen de gemeente en de schoolbesturen dat voorafgaat aan de vaststelling van de verordening, is van groot belang met het oog op het streven om een zo breed mogelijk draagvlak voor de verordening te bereiken binnen de onderwijssector. Om dit belang te benadrukken is dit overleg in de considerans aangehaald. Het op overeenstemming gericht overleg dient te worden gevoerd aan de hand van een door de gemeenteraad vastgestelde procedure. Met de modelverordening ’procedure overleg huisvesting onderwijs’ (zie onder B1/1.1) kan hierin worden voorzien.   Deze zeven aanvragen worden allereerst ingedeeld in hoofd- en subprioriteiten, vervolgens voorzien van de score en ten slotte in volgorde van de urgentiecriteria gezet. Daar waar meerdere aanvragen in dezelfde hoofd- en subprioriteit voorkomen komt als eerste de aanvraag met de hoogste score.

De score wordt als volgt bepaald:

• Voor de aanvragen in hoofdprioriteit 1 door het relatieve tekort aan capaciteit. Bij aanvraag d is het tekort bijvoorbeeld 1 groepsruimte op een aanwezige capaciteit voor 8 groepen. De 55%-score bij aanvraag e komt tot stand omdat de bestaande oefenvloer van 140 m² wordt uitgebreid tot 252 m²;

• Voor de aanvragen in de hoofdprioriteiten 2 en 3 door de uitkomst van de bouwtechnische opname. Hoe hoger de score hoe meer noodzaak het probleem aan te pakken;

• Voor de aanvragen in hoofdprioriteit 4 door het relatieve gebruik van de onderwijskundige vernieuwing.

Bij aanvraag a is de score bijvoorbeeld 33%, omdat de vernieuwing voor de bovenste twee leerjaren van een zes leerjaren tellende opleiding is bedoeld.