Regeling vervallen per 31-12-2015

Regionale Huisvestingsverordening 2014

Geldend van 01-07-2014 t/m 30-12-2015

Intitulé

Regionale Huisvestingsverordening 2014

AFDELING 1 ALGEMEEN

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    b estuurlijke boete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 85a van de wet.

  • b.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • c.

    Bouwverordening: de ter plaatse geldende Bouwverordening

  • d.

    deelnemende gemeenten: deelnemende gemeenten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub b van de Regeling Samenwerkingsverband Regio Eindhoven 2005;

  • e.

    huisvestingsvergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 7 van de wet;

  • f.

    huurprijs: huurprijs als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub j van de wet;

  • g.

    huurprijsgrens: huurprijsgrens als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de wet;

  • h.

    standplaats: standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub h van de Woningwet;

  • i.

    s tandplaatsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de wet;

  • j.

    woonwagen: woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub e van de Woningwet;

  • k.

    wet: de Huisvestingswet;

  • l.

    woningcorporatie: de door burgemeester en wethouders aan te wijzen toegelaten instelling, werkzaam in die gemeente;

  • m.

    woonruimte: woonruimte als bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub b van de wet;

Hoofdstuk 2 Werkingsgebied Regionale Huisvestingsverordening

Artikel 2.1 Reikwijdte

1.Deze Verordening is van toepassing op:

  • a.

    wat betreft Afdeling 2 van deze Verordening, alleen voor het grondgebied van de gemeente Eindhoven;

  • b.

    wat betreft Afdeling 3 van deze Verordening, alleen voor het grondgebied van de gemeente Helmond;

  • c.

    wat betreft Afdeling 4 van deze Verordening, voor de deelnemende gemeenten met uitzondering van de gemeenten genoemd in de bijlage 1. Het Dagelijks Bestuur heeft de bevoegdheid om op verzoek van een individuele gemeente de bijlage te wijzigen wat betreft het al dan niet vermelden van die gemeente.

AFDELING 2 HUISVESTING GEMEENTE EINDHOVEN

Hoofdstuk 3 Het onttrekken en samenvoegen van woonruimte

Artikel 3.1 Vergunningsvereiste

De verboden, bedoeld in artikel 30, eerste lid, sub a en b van de wet gelden voor alle woonruimten.

Artikel 3.2 Aanvragen van een omgevingsvergunning voor het onttrekken en samenvoegen

  • 1. De aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onttrekken en samenvoegen wordt op een door burgemeester en wethouders vastgesteld formulier ingediend.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht verschaft de aanvrager de navolgende gegevens:

    • a.

      plaats en aard van de te onttrekken of samen te voegen woonruimte;

    • b.

      een duidelijke omschrijving van de gronden waarop de aanvraag berust;

    • c.

      de namen van de bewoners van de te onttrekken of samen te voegen woonruimte.

Artikel 3.3 Criteria voor vergunningverlening

  • 1. Burgemeester en wethouders toetsen een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken of samenvoegen in ieder geval aan:

    • a.

      de Woonvisie van de gemeente Eindhoven;

    • b.

      Stedelijke Inrichtings- en Beheerplannen voor het gebied waarin de woonruimte is gelegen;

    • c.

      Masterplannen;

    • d.

      Buurtbeheerplannen;

    • e.

      convenanten met wijk- en dorpsraden.

  • 2. Burgemeester en wethouders weigeren de omgevingsvergunning voor het onttrekken en samenvoegen in het belang van het behoud of de samenstelling van woonruimtevoorraad indien:

    • a.

      dit belang zwaarder weegt dan het belang van aanvrager en het volkshuisvestingsbelang niet kan worden gediend door het stellen van voorwaarden welke voorwaarden zijn geformuleerd in de in lid 1 van dit artikel genoemde plannen’

    • b.

      vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat verlening van omgevingsvergunning voor het onttrekken of samenvoegen zou leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woonruimte waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 3. De omgevingsvergunning voor het onttrekken of samenvoegen ten behoeve van een bedrijf en/of dienstverlenende instelling wordt verleend indien:

    • a.

      de aanvraag strekt tot uitbreiding van een bedrijf of dienstverlenende instelling ten laste van een in het betrokken gebouw aanwezige woonruimte die niet voldoet aan de wettelijke vereisten voor woningen ingevolge de Bouwverordening en het Bouwbesluit;

    • b.

      de woonruimte slechts toegankelijk is via het bedrijf of de dienstverlenende instelling en indien de onttrekking en of samenvoeging geschiedt ten behoeve van dat bedrijf en/of de dienstverlenende instelling;

    • c.

      er sprake is van onttrekking of samenvoeging van een dienstwoning;

    • d.

      er sprake is van een onttrekking of samenvoeging van woonruimte waarbij vaststaat dat een redelijk groot deel van de woonruimte als woonruimte gebruikt blijft worden. Onder een redelijk groot deel wordt minimaal verstaan een keuken, woonkamer, slaapkamer en sanitaire voorzieningen.

Artikel 3.4 Tijdelijke vergunning

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning voor het onttrekken of samenvoegen voor een bepaalde termijn verlenen indien de aanvrager aantoont dat een situatie bestaat die een tijdelijke onttrekking of samenvoeging rechtvaardigt en waarbij vaststaat dat die situatie niet langer dan vijf jaar zal duren.

Artikel 3.5 Het vervallen van de vergunning

Een vergunning als bedoeld in artikel 3.2 onderscheidenlijk artikel 3.4 vervalt indien:

  • a.

    de vergunninghouder het gebruik van het gebouw waarvoor de omgevingsvergunning voor het onttrekken of samenvoegen is verleend, beëindigt;

  • b.

    het gebouw, waarvoor de vergunning geldt, uiterlijk twee jaren nadat het door brand of een vergelijkbare calamiteit is verwoest, vernield of beschadigd, niet zodanig is hersteld dat weer wordt voldaan aan de vergunningvereisten.

Artikel 3.6 Voorwaarden en voorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen aan een vergunning bedoeld in artikel 3.2 onderscheidenlijk artikel 3.4 voorwaarden en voorschriften verbinden, zoals vastgelegd in:

  • a.

    De woonvisie van de gemeente Eindhoven;

  • b.

    Stedelijke Inrichtings- en Beheerplannen voor het gebied waarin de woonruimte is gelegen;

  • c.

    Masterplannen;

  • d.

    Buurtbeheerplannen.

Artikel 3.7 Intrekken van de vergunning

Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning intrekken, indien:

  • a.

    de ter verkrijging van de vergunning verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend zouden zijn geweest;

  • b.

    de aan de vergunning verbonden voorwaarden en/of voorschriften niet worden nagekomen;

  • c.

    de vergunninghouder een jaar na de dagtekening van de vergunning daarvan nog geen gebruik heeft gemaakt;

  • d.

    vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat handhaving van de vergunning zou leiden tot een verstoring van de openbare orde, veiligheid of gezondheid, dan wel tot een verstoring van een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van het gebouw waarop de vergunning betrekking heeft.

Hoofdstuk 4 Splitsing in appartementsrechten

Artikel 4.1 Vergunningsvereiste

Het verbod als bedoeld in artikel 33 van de wet geldt voor alle woonruimten.

Artikel 4.2 Aanvragen van een splitsingsvergunning

  • 1. De aanvraag om een splitsingsvergunning wordt op een door burgemeester en wethouders beschikbaar te stellen formulier ingediend.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht verschaft de aanvrager de volgende gegevens:

    • a.

      kadastrale ligging van het te splitsen gebouw;

    • b.

      bouwjaar van het te splitsen gebouw;

    • c.

      het aantal appartementsrechten waarin het recht op het gebouw zal worden gesplitst;

    • d.

      de tegenwoordige en toekomstige bestemming van de te vormen appartementsrechten;

    • e.

      de namen en adressen van de bewoners van het te splitsen gebouw;

    • f.

      een splitsingsplan dat voldoet aan de vereisten als neergelegd in artikel 109 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek en het krachtens dat artikel vastgestelde besluit betreffende splitsing in appartementsrechten;

    • g.

      een taxatierapport betreffende het gebouw en de tot afzonderlijke woonruimte bestemde gedeelten van het gebouw, opgemaakt door een beëdigd makelaar. Dit rapport bevat in elk geval een beschrijving en een beoordeling van de onderhoudstoestand van het gebouw.

Artikel 4.3 Gronden tot weigering van een splitsingsvergunning

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een splitsingsvergunning weigeren indien:

    • a.

      het gebouw of gedeelte van een gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, én of meer woonruimten bevat die verhuurd worden of die laatstelijk verhuurd zijn geweest, dan wel, indien het gebouw of het gedeelte van een gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, voor zover het geheel of gedeeltelijk verhuurd is geweest voor bewoning, geheel of gedeeltelijk voor een ander doel dan voor bewoning in gebruik is genomen;

    • b.

      niet is gewaarborgd dat die woonruimte of woonruimten na de voorgenomen splitsing bestemd blijven voor verhuur tot bewoning;

    • c.

      het belang dat de aanvrager bij de splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad. Bij de beoordeling van het belang van het behoud voor de woonruimtevoorraad worden mede de ligging en de te verwachten vraag naar de in het betreffende gebouw of de in een gedeelte van het gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft opgenomen woonruimte betrokken;

    • d.

      voor het gebied, waarin het gebouw is gelegen waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, een stadsvernieuwingsplan als bedoeld in artikel 31 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing of Leefmilieuverordening, als bedoeld in artikel 9 van die wet van kracht is, dan wel met een ontwerp voor zodanig plan of zodanige verordening of voor een herziening daarvan in procedure is;

    • e.

      het ontwerp voor dat plan of voor die verordening ad d, dan wel voor de herziening daarvan ter inzage is gelegd voordat de aanvraag van de splitsingsvergunning is ingediend, dan wel, indien de aanvraag krachtens artikel 4.4 is aangehouden, voordat die aanhouding is geëindigd;

    • f.

      de voorgenomen splitsing nadelige gevolgen heeft voor de met het plan of de verordening sub d nagestreefde of na te streven doeleinden;

    • g.

      het belang dat de vergunningaanvrager bij de splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van belemmering van de stadsvernieuwing;

    • h.

      de toestand van het gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft zich uit een oogpunt van indeling of staat van onderhoud geheel of ten dele tegen splitsing verzet en de desbetreffende gebreken niet door het treffen van voorzieningen of het aanbrengen van verbeteringen kunnen worden opgeheven, dan wel onvoldoende is verzekerd dat die gebreken zullen worden opgeheven. Van gebreken in dit lid bedoeld is in ieder geval sprake indien: burgemeester en wethouders ingevolge de artikelen 14 t/m 28 van de Woningwet een aanschrijving hebben gedaan en deze aanschrijving nog niet is uitgevoerd; het gebouw, waarop de aanvraag om een splitsingsvergunning betrekking heeft één of meer woonruimten bevat, die ingevolge de artikelen 29 t/m 39 van de Woningwet onbewoonbaar zijn verklaard;

    • i.

      de aanvraag betrekking heeft op een gebouw in een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied als vermeld in artikel 4.9.

Artikel 4.4 Aanhouden van de splitsingsaanvraag

Burgemeester en wethouders houden de beslissing op de aanvraag van een splitsingsvergunning aan, indien voor het gebied waarin het gebouw is gelegen waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft een voorbereidingsbesluit als bedoeld in 3.7 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening van kracht is voordat de aanvraag om vergunning werd ingediend en redelijkerwijs verwacht mag worden dat de uitvoering van sanerings-, reconstructie- of verbeteringsplannen nadelig zal worden beïnvloed door het afgeven van de vergunning en de mogelijk daaraan verbonden rechtsgevolgen.

Artikel 4.5 Beslissing op de aanvraag van een splitsingsvergunning

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag als bedoeld in artikel 4.1 binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 2. Zij kunnen hun beslissing eenmaal voor ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 4.6 Het verbinden van voorwaarden en voorschriften aan een splitsingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen aan een splitsingsvergunning voorwaarden en voorschriften verbinden met betrekking tot:

  • a.

    de samenstelling van de woonruimtevoorraad;

  • b.

    het voorkomen van belemmering van de stadsvernieuwing;

  • c.

    het voorkomen van splitsing van rechten op gebouwen waarvan de toestand uit oogpunt van indeling of staat van onderhoud zich geheel of ten dele tegen splitsing in appartementsrechten of de verlening van deelnemings- of lidmaatschapsrechten verzet.

Artikel 4.7 Het vervallen van de vergunning

Een vergunning als bedoeld in artikel 4.2 vervalt indien:

  • a.

    de vergunninghouder het gebruik van het gebouw waarvoor de splitsingsvergunning is verleend beëindigt;

  • b.

    het gebouw, waarvoor de vergunning geldt, uiterlijk twee jaar nadat het door brand of een vergelijkbare calamiteit is verwoest, vernield of beschadigd, niet zodanig is hersteld dat weer wordt voldaan aan de vergunningvereisten.

Artikel 4.8 Intrekken van de vergunning

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning intrekken, indien:

  • a. de ter verkrijging van de vergunning verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend zouden zijn geweest;

  • b. de aan de vergunning verbonden voorwaarden en voorschriften niet worden nagekomen;

  • c. de vergunninghouder een jaar na de dagtekening van de vergunning daarvan nog geen gebruik heeft gemaakt;

  • d. vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat handhaving van de vergunning zou leiden tot een verstoring van de openbare orde, veiligheid of gezondheid dan wel een verstoring van een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van het gebouw waarop de vergunning betrekking heeft.

  • 2. Burgemeester en wethouders gaan niet tot intrekking van de vergunning over, voordat degene te wiens aanzien het besluit tot intrekking wordt genomen bij aangetekende brief is gewaarschuwd dat zij de vergunning zullen intrekken, indien voor een te bepalen datum niet zodanige maatregelen en/of voorzieningen zijn getroffen, dat alsnog aan de desbetreffende bepalingen van deze verordening wordt voldaan en hij in de gelegenheid is gesteld zich door of namens burgemeester en wethouders te doen horen.

Hoofdstuk 5 Het omzetten van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte

Artikel 5.0 Aanvullende begripsbepalingen

  • a. bouwtechnisch rapport: een bouwtechnisch rapport betreffende het gebouw en de tot afzonderlijke woonruimte bestemde gedeelten van het gebouw. Dit rapport bevat in elk geval mede een beschrijving en een beoordeling van de onderhoudstoestand van het gebouw.

  • b. dienstverlenende instelling: instelling van maatschappelijke, sociale of medische dienstverlening;

  • c. exploitant: persoon die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een kamerverhuurpand exploiteert;

  • d. gemeenschappelijke voorzieningen: ruimten, opstelplaatsen, aansluitingen, installaties, apparatuur en dergelijke die gebruikt kunnen worden door de bewoners van twee of meer kamers;

  • e. huishouden: een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen gaan voeren en waarvan tenminste één persoon meerderjarig is of daarmee gelijkgesteld;

  • f. kamerbewoningvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 30, eerste lid, aanhef en onder c van de wet

  • g. kamerverhuur: de verhuur van een deel van al dan niet zelfstandige woonruimte ten behoeve van (langdurige) bewoning aan personen voor welke bewoning inschrijving in het bevolkingsregister noodzakelijk is;

  • h. kamerverhuurpand: gebouw of een deel van een gebouw waarin onzelfstandige woonruimte wordt verleend aan twee of meer personen;

  • i. omgevingsvergunning voor het omzetten: de vergunning als bedoeld in artikel 30, eerste lid, sub c van de wet;

  • j. omgevingsvergunning voor het onttrekken: de vergunning als bedoeld in artikel 30, eerste lid, sub a van de wet;

  • k. omgevingsvergunning voor het samenvoegen: de vergunning als bedoeld in artikel 30, eerste lid sub b van de wet;

  • l. onzelfstandige woonruimte, kamer: woonruimte, niet zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, die geen eigen toegang heeft en die niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

  • m. splitsingsvergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 33 van de wet;

  • n. woningcomplex: samengesteld geheel van tenminste drie gestapelde woningen;

  • o. zelfstandige woonruimte: woonruimte die een eigen toegang heeft en die door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

Artikel 5.1 Werkingsgebied

Het in artikel 30, eerste lid, sub c, van de wet vervatte verbod is van toepassing op alle woonruimten, waarin onzelfstandige woonruimte wordt verleend aan:

  • 1.

    drie of meer personen, indien de eigenaar niet tevens woonachtig is in de betreffende woning; of

  • 2.

    twee of meer personen, indien de eigenaar tevens woonachtig is in de betreffende woning.

Artikel 5.2 Aanvragen van een omgevingsvergunning voor het omzetten

  • 1.

    De omgevingsvergunning voor het omzetten wordt ingediend door indiening van een door het bevoegd gezag vastgesteld formulier informatie en bescheiden:

  • a.

    naam en adres van de eigenaar of diens gemachtigde;

  • b.

    gegevens over de huidige situatie:

  • ·

    aantal kamers;

  • ·

    aantal bewoners;

  • ·

    woonoppervlak;

  • ·

    woonlaag;

  • ·

    een door een deskundige opgemaakt bouwtechnisch rapport betreffende het gebouw en de tot afzonderlijke woonruimte bestemde gedeelten van het gebouw. Dit rapport bevat in elk geval mede een beschrijving en een beoordeling van de onderhoudstoestand van het gebouw;

  • c.

    gegevens van de beoogde situatie:

  • ·

    bestemming;

  • ·

    bouwtekening met vermelding van functie/bouwvergunning;

  • ·

    tekening met gevelaanzichten;

  • ·

    kadastrale kaart;

  • ·

    aantal onzelfstandige woonruimten, kamers.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met betrekking tot de in dit artikel bedoelde bescheiden nadere regels te stellen of aanvullende gegevens op te vragen omtrent de inhoud, uitvoering en vorm van indiening.

Artikel 5.3 Gronden tot weigering van een omgevingsvergunning voor het omzetten

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning weigeren indien:

    • a.

      het belang dat de aanvrager bij omzetting heeft niet opweegt tegen het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Bij de beoordeling van het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad worden mede betrokken de ligging en de te verwachten vraag naar het type woonruimte waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft.

    • b.

      een eerder aan de aanvrager of zijn rechtsverkrijgende verleende omgevingsvergunning voor het omzetten minder dan vier jaar geleden werd ingetrokken op grond van een der in artikel 5.8, eerste lid, sub a en b genoemde redenen.

  • 2. Burgemeester en wethouders weigeren een vergunning indien:

    • a.

      vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat verlening van de omgevingsvergunning voor het omzetten zou leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b.

      de aanvraag betrekking heeft op een gebouw in een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied als vermeld in artikel 5.4.

Artikel 5.4 Aanwijzen gebieden

Burgemeester en wethouders kunnen gebieden aanwijzen waarvoor geldt dat iedere aanvraag om een omgevingsvergunning voor het omzetten wordt geweigerd omdat blijkens de buurtthermometer vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat vergunningverlening zou leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op het geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 5.5 Woningcomplex

Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van artikel 5.4, lid 2 een omgevingsvergunning voor het omzetten verlenen wanneer de aanvraag een woningcomplex, als bedoeld in artikel 1.1, onder q betreft, burgemeester en wethouders van mening is dat er geen ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in een straat of buurt ontstaat; en de aanvraag alle ruimten van het woningcomplex betreft.

Artikel 5.6 Het vervallen van de omgevingsvergunning voor het omzetten

Een vergunning als bedoeld in artikel 5.2 vervalt van rechtswege indien:

  • a.

    het gebouw, waarvoor de vergunning geldt, uiterlijk twee jaren nadat het door brand of een vergelijkbare calamiteit is verwoest, vernield of beschadigd, niet zodanig is hersteld dat weer voldaan wordt aan de aan de vergunning verbonden voorwaarden en voorschriften;

  • b.

    de vergunninghouder het gebruik van het gebouw waarvoor de omzetvergunning is verleend, beëindigt.

Artikel 5.7 Intrekken van de omgevingsvergunning voor het omzetten

Burgemeester en wethouders kunnen de omgevingsvergunning voor het omzetten intrekken indien:

  • a.

    de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren;

  • b.

    de aan de vergunning verbonden voorwaarden en voorschriften niet worden nagekomen;

  • c.

    de vergunninghouder een jaar na onherroepelijk worden van de vergunning daarvan nog geen gebruik heeft gemaakt;

  • d.

    vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat handhaving van de vergunning zou leiden tot een verstoring van de openbare orde, veiligheid of gezondheid, dan wel een verstoring van een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van het gebouw waarop de vergunning betrekking heeft;

  • e.

    de exploitant een vergunning, als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Bouwverordening gemeente Eindhoven, voor het gebouw waarop de omzettingsvergunning betrekking heeft, is geweigerd, dan wel ingetrokken;

  • f.

    het aantal onzelfstandige woonruimten en/of het aantal bewoners afwijkt van het in de aanvraag vermelde aantal.

Artikel 5.8

Burgemeester en wethouders kunnen aan een vergunning als bedoeld in artikel 5.2 voorwaarden en voorschriften verbinden, zoals vastgelegd in:

  • ·

    De Woonvisie van de gemeente Eindhoven;

  • ·

    Stedelijke Inrichtings- en Beheersplannen voor het gebied waarin de woonruimte is gelegen;

  • ·

    Masterplannen;

  • ·

    Buurtbeheersplannen;

  • ·

    Voorwaarden en voorschriften.

Artikel 5.9 Overgangsbepaling

Omzettings-, onttrekkings- en samenvoegingvergunningen die zijn verleend op grond van de Regionale Nood- Huisvestings-verordeningen van 2008 en 2010 worden gelijkgesteld met omgevingsvergunningen voor respectievelijk het omzetten, het onttrekken en het samenvoegen.

Artikel 5.10 Connexiteit met Omgevingsvergunning

Activiteiten die krachtens deze verordening op grond van artikel 30 van de wet zijn verboden, zijn gelet op het bepaalde in artikel 2.2 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omgevingsvergunningplichtig.

AFDELING 3 HUISVESTING GEMEENTE HELMOND

Hoofdstuk 6 Verdeling van woonruimte

Artikel 6.1 Huurprijsgrens

Het bepaalde in dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op woonruimte met een huurprijs beneden de huurprijsgrens en in eigendom van of in beheer bij een woningcorporatie.

Artikel 6.2 Register van woningzoekenden

  • 1. Burgemeester en wethouders dragen zorg voor het aanleggen en bijhouden van een register van woningzoekenden of dragen deze zorg over aan door hen aan te wijzen woningcorporaties.

  • 2. In dit register worden alle huishoudens die daarom verzoeken als woningzoekende ingeschreven. Burgemeester en wethouders kunnen hieromtrent nadere regels stellen.

Artikel 6.3 Verzoek om inschrijving

Het verzoek om als woningzoekende te worden ingeschreven in het in het vorige artikel bedoelde register wordt gericht aan burgemeester en wethouders op een door hen aangegeven wijze na overleg met de door burgemeester en wethouders aangewezen woningcorporaties.

Artikel 6.4 Bewijs van inschrijving

  • 1. Burgemeester en wethouders verstrekken aan de in het register ingeschreven woningzoekenden een bewijs van inschrijving.

  • 2. Het bewijs van inschrijving blijft, behoudens het in het derde en vierde lid gestelde, één jaar geldig.

  • 3. De inschrijving in het register van woningzoekenden kan telkens met een periode van één jaar verlengd worden.

  • 4. Burgemeester en wethouders halen een inschrijving door, indien:

    • a.

      de woningzoekende een woning van een woningcorporatie accepteert;

    • b.

      de woningzoekende niet meer aan de vereisten voor inschrijving voldoet;

    • c.

      de woningzoekende daarom schriftelijk of per e-mail verzoekt;

    • d.

      de woningzoekende bij de inschrijving onjuiste gegevens heeft verstrekt.

Artikel 6.5 Informatieverstrekking

Eigenaren van woonruimten die zelf een registratie van woningzoekenden bijhouden zijn desgevraagd verplicht de informatie waarover zij in dat verband beschikken aan burgemeester en wethouders te verstrekken.

Artikel 6.6 Vergunningvereiste

  • 1. Het is verboden zonder een huisvestingsvergunning een woonruimte, aangewezen in artikel 6.1, in gebruik te nemen voor bewoning.

  • 2. Het is verboden de in het vorige lid bedoelde woonruimte voor bewoning in gebruik te geven aan een huishouden dat niet beschikt over een huisvestingsvergunning.

Artikel 6.7 Aanvragen van een huisvestingsvergunning

    • 1.

      De aanvraag van een huisvestingsvergunning wordt ingediend bij burgemeester en wethouders. De woningzoekende is verplicht bewijsstukken te verstrekken indien burgemeester en wethouders dit verzoeken.

    • 2.

      Burgemeester en wethouders besluiten de aanvraag niet verder te behandelen, indien de aanvrager niet aannemelijk kan maken dat hij, indien hij een huisvestingsvergunning voor de in de aanvraag aangegeven woonruimte krijgt, die woonruimte ook daadwerkelijk in gebruik zal kunnen nemen, één en ander echter met uitzondering van de gevallen, genoemd in artikel 23, lid 3, van de wet (medehuurderschap).

    • 3.

      Op of bij de huisvestingsvergunning vermelden burgemeester en wethouders in elk geval de volgende informatie:

      • a.

        de mededeling dat binnen 2 maanden nadat de woning ter beschikking is gesteld, van de huisvestingsvergunning gebruik gemaakt moet worden;

      • b.

        de namen van de personen die als vergunninghouder worden aangemerkt;

      • c.

        het aantal personen dat de woonruimte in gebruik neemt;

      • d.

        de verschuldigde kosten.

Artikel 6.8 Criteria voor vergunningverlening

Burgemeester en wethouders verlenen de huisvestingsvergunning, indien wordt voldaan aan nader door hen vast te stellen regels, welke regels na overleg met de woningcorporaties worden vastgesteld.

Artikel 6.9 Intrekking

Burgemeester en wethouders kunnen een huisvestingsvergunning intrekken, indien:

  • a.

    de vergunninghouder de erin vermelde woonruimte niet binnen de door burgemeester en wethouders bij de verlening van de vergunning gestelde termijn in gebruik heeft genomen;

  • b.

    de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder onjuist verstrekte gegevens.

Artikel 6.10 Leeftijd

Ten minste één der leden van het huishouden moet meerderjarig zijn of daarmee gelijkgesteld.

Artikel 6.11 Verblijfsstatus

De leden van het huishouden moeten óf de Nederlandse nationaliteit bezitten óf over een geldige verblijfsvergunning in Nederland beschikken.

Artikel 6.12

Burgemeester en wethouders stellen jaarlijks na overleg met de woningcorporaties in verband met de toewijzing van woonruimte vast:

  • a.

    de te hanteren methodiek;

  • b.

    de te leveren prestaties;

  • c.

    de informatieverstrekking.

Artikel 6.13 Melding van ter beschikking komen

  • 1. De eigenaar van een woonruimte als bedoeld in artikel 6.1, is verplicht het ter beschikking komen van die woonruimte onverwijld aan burgemeester en wethouders te melden. Het daaromtrent in artikel 18 van de wet bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Een woonruimte wordt geacht ter beschikking te zijn gekomen, wanneer:

    • a.

      degene die de woonruimte in gebruik heeft aan de eigenaar het gebruik daarvan heeft opgezegd;

    • b.

      de woonruimte is ontruimd;

    • c.

      de woonruimte als zodanig niet langer in gebruik is, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat dit slechts korte tijd het geval is;

    • d.

      op enigerlei andere wijze is gebleken dat de woonruimte te huur is.

  • 3. De eigenaar dient de burgemeester of door de burgemeester aan te wijzen gemeenteambtenaren in de gelegenheid te stellen de woonruimte te inspecteren ter vaststelling van de in de vorige leden genoemde gegevens.

Artikel 6.14 Melding van leegstand

  • 1. Zodra de leegstand van een woonruimte langer duurt dan 3 maanden, is de eigenaar verplicht daarvan melding te doen aan burgemeester en wethouders.

  • 2. Burgemeester en wethouders noteren de ingevolge het eerste lid aangemelde woonruimte in een leegstandregister.

Artikel 6.15 Mandatering

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de uitoefening van de bevoegdheden krachtens artikelen 6.3 tot en met 6.9 te mandateren aan woningcorporaties.

Hoofdstuk 7 Het omzetten van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte

Artikel 7.0 Aanvullende begripsbepalingen :

Aanvullend op de begripsbepalingen die voorkomen in art 1.1 van deze verordening gelden de onderstaande begripsbepalingen:

  • a.

    begeleide huisvesting: huisvesting van personen onder deskundige begeleiding

  • b.

    huishouden: een alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren.

  • c.

    maatschappelijke instelling: organisatie gericht op dienstverlening aan een door burgemeester en wethouders erkend publiek belang

  • d.

    omzettingsvergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 30, eerste lid, sub c, van de wet;

  • e.

    onderlinge verbondenheid: in vast verband levende relatiepartners en personen met een bloedverwantschap tot en met de tweede graad.

  • f.

    onzelfstandige woonruimte: woonruimte, die geen eigen toegang heeft en die niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

  • g.

    wezenlijke voorzieningen: keuken, toilet en badkamer.

  • h.

    zelfstandige woonruimte: woonruimte, die een eigen toegang heeft en welke door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

Artikel 7.1 Vergunningvereiste

  • 1. Het is verboden om zonder een omzettingsvergunning van burgemeester en wethouders, met het oog op het behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad een zelfstandige woonruimte om te zetten in onzelfstandige woonruimte(n).

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op een woonruimte, waarin maximaal één huishouden en één persoon gehuisvest zijn.

  • 3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid is niet vereist voor het verlenen van begeleide huisvesting onder verantwoordelijkheid van een maatschappelijke instelling, mits voldaan wordt aan de volgende eisen:

    • a.

      voor niet meer dan drie personen per om te zetten zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte(n) en;

    • b.

      de instelling die de begeleide huisvesting faciliteert, beschikt over een toelating als bedoeld in de Wet toelating zorginstellingen of een toestemming op grond van een daarmee gelijk te stellen regeling.

  • 4. De vergunning als bedoeld in het eerste lid is strikt persoonlijk en niet overdraagbaar.

Artikel 7.2 Aanvragen van een omzettingsvergunning

    • 1.

      De aanvraag voor een omzettingsvergunning wordt door de eigenaar ingediend op een door burgemeester en wethouders beschikbaar te stellen formulier.

    • 2.

      De aanvrager moet de navolgende gegevens in drievoud verstrekken bij zijn aanvraag:

  • a. naam en adres van de eigenaar van het pand;

  • b. een aanduiding van de onzelfstandige woonruimte, die zal worden verhuurd of in gebruik zal worden gegeven;

  • c. een opgave van het maximaal aantal personen dat men wil huisvesten;

  • d. een bouwkundige tekening schaal 1:100, waarop is aangegeven de indeling van de woonruimte en de bestemming van alle ruimten en vertrekken met een aanduiding van de juiste inwendige maten van lengte, breedte en hoogte;

  • e. een aanduiding van de overige vertrekken en ruimten, die ook ter beschikking zullen worden gesteld;

  • f. per pand wordt niet meer dan een aanvraag tegelijk in behandeling genomen;

    • 3.

      Voor zover dit voor een juiste beoordeling van de aanvraag nodig is, kunnen door of namens burgemeester en wethouders nadere gegevens of stukken gevraagd worden.

Artikel 7.3 Beslissing op de aanvraag van een omzettingsvergunning

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag als bedoeld in artikel 7.2 binnen 12 weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 2. Zij kunnen hun beslissing eenmaal voor ten hoogste 6 weken verdagen.

  • 3. Strekt het besluit, als in het eerste lid bedoeld, tot het verlenen van de gevraagde omzettingsvergunning, dan voegen burgemeester en wethouders daarbij een gewaarmerkt exemplaar van de op de vergunning betrekking hebbende tekeningen en bescheiden.

Artikel 7.4 Gronden voor weigering van een omzettingsvergunning

  • 1. Burgemeester en wethouders verlenen de omzettingsvergunning, tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften voldoende kan worden gediend:

  • 2. Het behoud of de samenstelling van de woningvoorraad omvat ook de leefbaarheid.

  • 3. Burgemeester en wethouders weigeren de omzettingsvergunning, indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat verlening van de omzettingsvergunning zal leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van het gebouw waarop de aanvraag om een omzettingsvergunning betrekking heeft.

Artikel 7.5 Intrekken van de omzettingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen de omzettingsvergunning intrekken, indien:

  • a.

    niet binnen een jaar nadat de beschikking onherroepelijk is geworden, is overgegaan tot omzetting van de woonruimte;

  • b.

    de omzettingsvergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren;

  • c.

    de voorwaarden of voorschriften als bedoeld in artikel 7.7 niet worden nagekomen;

  • d.

    vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het in stand laten van de vergunning zal leiden tot een verstoring van de openbare orde, veiligheid of gezondheid dan wel tot een verstoring van het geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van het gebouw waarop de vergunning betrekking heeft.

Artikel 7.6 Het vervallen van de omzettingsvergunning

Een vergunning als bedoeld in artikel 7.1 vervalt van rechtswege indien:

  • a.

    indien het gebouw waarvoor de omzettingsvergunning werd verleend in eigendom is overgedragen;

  • b.

    indien het gebouw, waarvoor de vergunning geldt, uiterlijk twee jaren nadat het door brand of een vergelijkbare calamiteit is verwoest, vernield of beschadigd, niet zodanig is hersteld dat weer wordt voldaan aan de vergunningvereisten voor bewoning van onzelfstandige woonruimte.

Artikel 7.7 Voorwaarden en voorschriften

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen voorwaarden en voorschriften aan de omzettingsvergunning verbinden in het belang van de voorziening in de behoefte aan woonruimte en het geordend woon- en leefmilieu:

  • 2. De aan de omzettingsvergunning verbonden voorwaarden en voorschriften kunnen door burgemeester en wethouders worden gewijzigd. Daarnaast kunnen burgemeester en wethouders nieuwe voorschriften aan de vergunning verbinden.

Artikel 7.8 Nadere regels

Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels vaststellen in het in het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad en het geordend woon- en leefmilieu.

Artikel 7.9 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast

  • a.

    de opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering;

  • b.

    ambtenaren van de gemeentelijke dienst Stedelijke Ontwikkeling & Beheer, de gemeentelijke afdeling Veiligheid en Bestuurs- en Juridische Zaken, de afdeling Preventie van de Veiligheidsregio Brabant Zuid Oost, de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, voor zover het zaken betreft waarvan het toezicht aan hen is toevertrouwd;

Artikel 7.10 Overgangsbepaling

  • 1. Indien kan worden aangetoond dat op het moment van inwerkingtreding van deze verordening in een gebouw reeds sprake was van het verlenen van huisvesting als bedoeld in artikel 7.1, lid 4 van de Regionale Nood-Huisvestingsverordening 2012 dan wel daarmee gelijk te stellen huisvesting na toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 6.16 van diezelfde verordening, mag deze huisvesting worden voortgezet.

  • 2. Het bepaalde onder 1 vervalt, indien de genoemde huisvesting na het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening voor een periode langer dan 26 weken wordt onderbroken.

AFDELING 4 STANDPLAATSEN VAN WOONWAGENS

Hoofdstuk 8 Standplaatsen van woonwagens

Artikel 8.1 Verbodsbepaling

Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders met een woonwagen, of met een voertuig dat geen woonwagen is, een standplaats in gebruik te nemen of te houden.

Artikel 8.2 Aanvragen van vergunning

  • 1. Degene die in de gemeente een standplaats in gebruik wil nemen met een woonwagen, moet hiervoor een schriftelijke aanvraag indienen, op een aanvraagformulier dat burgemeester en wethouders daartoe beschikbaar stelt.

  • 2. De aanvrager verstrekt bij het indienen van de aanvraag aan burgemeester en wethouders de volgende gegevens:

    • a.

      de naam, burgerlijke staat en personalia van de aanvrager en van de personen die eventueel tot het huishouden behoren;

    • b.

      het adres van herkomst;

    • c.

      het adres, inclusief huisnummer, van de locatie waar de aanvrager standplaats wenst in te nemen.

Artikel 8.3 Voorwaarden voor inschrijving

  • 1. Burgemeester en wethouders gaat over tot inschrijving op de wachtlijst of voorrangslijst indien:

    • a.

      de aanvrager 18 jaar of ouder is; en

    • b.

      het aanvraagformulier volledig is ingevuld.

  • 2. Als datum van inschrijving geldt de datum van ontvangst van het aanvraagformulier.

  • 3. Mocht de datum van ontvangst van twee of meer aanvragen dezelfde zijn, dan wordt door loting de volgorde bepaald.

  • 4. Na ontvangst krijgt de aanvrager zo spoedig mogelijk een inschrijvingsbewijs.

Artikel 8.4 Wachtlijst

  • 1. Burgemeester en wethouders stelt een wachtlijst vast van kandidaten die voor een standplaats in aanmerking wensen te komen.

  • 2. De wachtlijst vermeldt de namen van de kandidaten in volgorde van inschrijving.

Artikel 8.5 Voorrangslijst

  • 1. Als kandidaten, die in aanmerking komen voor de wachtlijst, kunnen aantonen dat zij legaal in een woonwagen op een standplaats wonen of niet minder dan één jaar geleden, gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag, op een woonwagenlocatie hebben gewoond, wordt hun naam vermeld op de voorrangslijst.

  • 2. De voorrangslijst vermeldt de namen van de kandidaten in de volgorde van inschrijving.

Artikel 8.6 Vervallen van de inschrijving

De inschrijving als gegadigde voor een standplaats van een woonwagen vervalt:

  • a.

    indien de ingeschrevene andere woonruimte wordt toegewezen en hij deze woonruimte heeft geaccepteerd, waaronder dient te worden verstaan een andere standplaats, een woning of een ligplaats;

  • b.

    indien de ingeschrevene na inschrijving kenbaar maakt dat hij geen gebruik meer wenst te maken van de inschrijving, hetzij door mondelinge of schriftelijke mededeling, hetzij doordat de aanvrager gedurende langere tijd niet reageert op het herhaalde verzoek van de gemeente nadere gegevens te verstrekken;

  • c.

    bij overlijden van de ingeschrevene.

Artikel 8.7 Toewijzing

  • 1. Burgemeester en wethouders wijst alleen dan een standplaats toe, indien de aanvrager staat ingeschreven op de wacht- of voorrangslijst.

  • 2. De standplaats wordt toegewezen aan een aanvrager wiens naam boven aan de lijst staat, met dien verstande dat gegadigden op de voorrangslijst voorgaan boven de gegadigden op de wachtlijst.

Artikel 8.8 Verlenen van de vergunning

  • 1. Een standplaatsvergunning wordt verleend voor een onbepaalde periode, is persoonsgebonden en niet overdraagbaar.

  • 2. Burgemeester en wethouders aan een standplaatsvergunning voorschriften verbinden.

Artikel 8.9 Intrekken van de vergunning

Burgemeester en wethouders kan de standplaatsvergunning intrekken indien:

    • a.

      de standplaats niet binnen een termijn van vier weken na de bekendmaking van het besluit tot verlening van de vergunning wordt ingenomen. Indien de termijn is verlengd en de standplaats nog niet is ingenomen, kan de vergunning na afloop van de termijn van de verlenging worden ingetrokken of;

    • b.

      de vergunninghouder schriftelijk te kennen heeft gegeven hiervan geen gebruik te maken of;

    • c.

      gebleken is dat de aanvrager bij de inschrijving onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt of;

    • d.

      de vergunninghouder in strijd handelt met de bepalingen van deze verordening of met aan de vergunning verbonden voorschriften; of

    • e.

      de vergunninghouder het gebruik van de standplaats heeft beëindigd.

AFDELING 5 OVERIGE BEPALINGEN

Hoofdstuk 9 Overige bepalingen

Artikel 9.1 Strafbepaling

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de daarbij gegeven voorschriften en beperkingen worden gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie.

Artikel 9.2 Toezicht

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de daartoe door Burgemeester en Wethouders van de betrokken gemeente aangewezen of aan te wijzen ambtenaren.

  • 2. Met de opsporing van de in de artikelen 3.1, 4.1, 5.1 en 6.6 genoemde strafbare feiten zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering en de in artikel 75 van de wet aangewezen ambtenaren, belast de in het eerste lid genoemde ambtenaren, voor zover zij door de minister van Justitie daartoe zijn aangewezen.

  • 3. De in het eerste lid genoemde ambtenaren hebben de bevoegdheden als bedoeld in de wet.

Artikel 9.3 Overleg bij wijziging

Bij de voorbereiding van een besluit tot wijziging van afdelingen 1, 2 en 3 van deze verordening plegen burgemeester en wethouders van de gemeenten Eindhoven en Helmond, overleg met de door hen aangewezen woningcorporaties en met andere daarvoor naar hun oordeel in aanmerking komende organisaties die binnen de gemeente op het gebied van de woonruimteverdeling werkzaam zijn.

Artikel 9.4 Bestuurlijke boete

  • 1. Onverminderd de bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een last onder dwangsom, hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij overtredingen van artikel 7 en 30, eerste lid, van de Huisvestingswet een bestuurlijke boete op te leggen.

  • 2. Indien aan de overtreder een bestuurlijke boete is opgelegd voor overtreding van artikel 7, tweede lid of artikel 30, eerste lid, van de Huisvestingswet en binnen 5 jaar opnieuw dezelfde overtreding is geconstateerd wordt de overtreding beboet met een hogere boete.

  • 3. Indien aan de overtreder een bestuurlijke boete is opgelegd voor overtreding van artikel 7, tweede lid of artikel 30, eerste lid, van de Huisvestingswet en de overtreding vanuit bedrijfsmatige exploitatie van woonruimte is geconstateerd, wordt de overtreding beboet met een hogere bestuurlijke boete.

  • 4. De te hanteren boetes door burgemeester en wethouders, voor de overtreding van artikel 7 en artikel 30, eerste lid, van de Huisvestingswet staan vermeld in bijlage 2.

Artikel 9.5 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente zijn bevoegd om, in die gevallen waarin de toepassing van deze verordening zal leiden tot een bijzondere hardheid, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.

Hoofdstuk 10 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 10.1 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als “Regionale Huisvestingsverordening 2014”.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2014

Artikel 10.2 Intrekkings- en overgangsbepaling

  • 1.

    De Regionale nood-huisvestingsverordening 2012 wordt ingetrokken.

  • 2.

    De Regionale huisvestingsverordening voor standplaatsen van woonwagens van 1 juli 1999 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op aanvragen die zijn ingediend voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de Regioraad van 25 juni 2014.

BIJLAGE 1

Bij artikel 2.1, eerste lid, c, van de Regionale Huisvestingsverordening.

De Regionale Huisvestingsverordening is niet van toepassing op standplaatsen van woonwagens in de gemeenten:

  • -

    Asten

  • -

    Bergeijk

  • -

    Bladel

  • -

    Deurne

  • -

    Eersel

  • -

    Eindhoven

  • -

    Nuenen

  • -

    Someren

  • -

    Son en Breugel

  • -

    Veldhoven

BIJLAGE 2

afbeelding binnen de regeling

Toelichting

Omdat alleen Helmond toepassing heeft gegeven aan artikel 7 van de Huisvestingswet, geldt dit artikel alleen voor Helmond. Artikel 30 van de Huisvestingswet geldt zowel voor Eindhoven als voor Helmond.

Recidive Van recidive is sprake indien dezelfde persoon binnen 5 jaar na beëindiging van de overtreding opnieuw een overtreding begaat betreffende hetzelfde artikel.

Opnieuw dezelfde gedraging Er kan niet tweemaal een boete worden opgelegd voor dezelfde gedraging, maar wel indien het feit zich tweemaal voordoet. Wanneer is sprake van “opnieuw dezelfde gedraging”?

  • 1.

    De eerste overtreding moet beëindigd zijn, wanneer het gaat om dezelfde woonruimte. Er kan niet tweemaal een boete worden opgelegd voor hetzelfde feit. Wordt bij dezelfde woonruimte opnieuw dezelfde overtreding begaan, nadat er sprake is geweest van een beëindiging van de eerste overtreding, dan geldt dit wel als “opnieuw dezelfde gedraging”.

  • 2.

    Wordt eenzelfde overtreding begaan met betrekking tot een andere woonruimte, dan is er sprake van “opnieuw dezelfde gedraging”. Een overtreder overtreedt immers tweemaal hetzelfde artikel en de daarin beschermde norm.

  • 3.

    “Opnieuw dezelfde gedraging” moet om een overtreding van hetzelfde artikel in de Huisvestingswet gaan.

Bedrijfsmatige exploitatie

Van een bedrijfsmatige exploitatie is in de volgende gevallen sprake:

  • 1.

    De overtreder verhuurt aantoonbaar meerdere woonruimten. Uit de omvang van de exploitatie blijkt het bedrijfsmatige aspect. Iemand die zich bedrijfsmatig bezig houdt met exploitatie behoort de regelgeving te kennen.

  • 2.

    De overtreder houdt zich beroepsmatig bezig met regelgeving omtrent huisvesting en exploitatie van onroerend goed. Hieronder vallen in ieder geval: vastgoedontwikkelaars, makelaars, woning- en kamerbemiddelingsbureaus en bedrijven die zich bezig houden met huisvesting van hun eigen werknemers. Het bedrijfsmatige aspect van de exploitatie vloeit voort uit de aard van het bedrijf of beroep van de overtreder.

  • 3.

    Uit de omvang van onzelfstandige bewoning kan ook een bedrijfsmatig karakter van de exploitatie blijken: bij meer dan vier personen, kan dit aangemerkt worden als kamerverhuur in de zin van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken. De exploitant dient bij een exploitatie van die omvang ook te zorgen voor een brandveilig gebruik en op de hoogte te zijn van de overige regelgeving.

  • 4.

    Onttrekking van woonruimte is enkel bedrijfsmatig indien dit vanuit commercieel oogpunt plaatsvindt. Onttrekking in het kader van het voeren van een bedrijf (opslag supermarkt, meelsilo voor een bakkerij, of een logiesfunctie), maar ook het in gebruik hebben van woonruimte met een hennepkwekerij, is als een onttrekking vanuit commercieel oogpunt te beschouwen.

  • 5.

    Samenvoeging van een woonruimte is niet bedrijfsmatig, tenzij de overtreder zich beroepsmatig bezig houdt met huisvesting en exploitatie van onroerend goed. Hieronder vallen in ieder geval: vastgoedontwikkelaars, makelaars, woning- en kamerbemiddelingsbureaus en bedrijven die zich bezig houden met huisvesting van hun eigen werknemers. Het bedrijfsmatige aspect van de exploitatie vloeit voort uit de aard van het bedrijf of beroep van de overtreder.

d.d. 25 juni 2014