Regeling vervallen per 10-01-2023

Verordening van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam Metropoolregio Rotterdam Den Haag houdende regels omtrent subsidies (Subsidieverordening Vervoersautoriteit MRDH 2018)

Geldend van 11-08-2021 t/m 09-01-2023

Intitulé

Verordening van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam Metropoolregio Rotterdam Den Haag houdende regels omtrent subsidies (Subsidieverordening Vervoersautoriteit MRDH 2018)

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen bestuur: het algemeen bestuur van de MRDH;

  • b.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • c.

    BDU: de brede doeluitkering welke op grond van de Wet Brede Doel Uitkering door de minister van Infrastructuur en Milieu aan de MRDH wordt toegekend;

  • d.

    het begrotingsjaar: uitsluitend het kalenderjaar waarvoor de MRDH de eerstvolgende begroting, inclusief IPVa, heeft vastgesteld;

  • e.

    beheer en onderhoud: instandhouding van de gebruiksfunctie van infrastructuur;

  • f.

    beleidslijn: de beleidslijn Maatwerkvervoer MRDH 2020 – 2025;

  • h.

    bestuurscommissie: de bestuurscommissie Vervoersautoriteit van de MRDH;

  • i.

    concessie: recht om met uitsluiting van anderen openbaar vervoer te verrichten in een bepaald gebied gedurende een bepaald tijdvak;

  • j.

    exploitatie van openbaar vervoer: exploitatie van openbaar vervoer als bedoeld in de Wet personenvervoer 2000;

  • k.

    gedragsproject: een project voor verkeerseducatie of andere maatregelen die het verkeersgedrag beïnvloeden;

  • l.

    infrastructureel project: een project voor de realisatie van weg- of openbaar vervoer-infrastructuur en voorzieningen voor ketenmobiliteit;

  • m.

    IPVa: Investeringsprogramma Vervoersautoriteit; door de bestuurscommissie vastgestelde bijlage bij de begroting van de MRDH waarin (budgetten voor) grote en kleine projecten en programma’s zijn opgenomen die in de betreffende (meer)jarenperiode in de MRDH in voorbereiding of uitvoering zijn;

  • n.

    maatwerkvervoer: lokale mobiliteitsvoorziening die is afgestemd op een collectieve vervoersvraag en aanvullend is en aansluiting biedt op het bestaande OV-netwerk. Het betreft ‘niet-exclusief vervoer’ dat vraagafhankelijk kan zijn georganiseerd of volgens een vaste dienstregeling dan wel een combinatie van beide systemen. Voorts kan sprake zijn van een bestaand systeem dat wordt aangepast in geografische scope en/of werking of van een nieuw systeem dat is ontwikkeld omdat bestaande vervoerssystemen geen oplossing bieden;

  • o.

    iVRI: een intelligente verkeersregelinstallatie, dit is een regelinstallatie die digitaal kan communiceren met voertuigen en fietsers zodat op basis van de ontvangen voertuigdata kruispunten efficiënter kunnen worden geregeld

  • p.

    niet-exclusief vervoer’: voor ieder openstaand vervoer waarbij de gebruiker geen recht heeft op individueel vervoer;

  • q.

    ketenmobiliteit: het bij een reis combineren van verschillende vervoersmodaliteiten;

  • r.

    MRDH: Metropoolregio Rotterdam Den Haag;

  • s.

    openbaar vervoer- infrastructuur: fysieke infrastructuur waarmee exploitatie openbaar vervoer mogelijk gemaakt wordt;

  • t.

    pilot: een innovatieve maatregel ter ondersteuning van de doelstellingen van de UAB, die als experiment kan worden beschouwd ten bate van het ontwikkelen van toekomstig beleid;

  • u.

    planstudiefase: de fase waarin wordt gestudeerd op concrete oplossingen die worden vastgelegd in bijvoorbeeld een tracéstudie of een masterplan. De fase wordt afgesloten met een besluit van de bestuurscommissie;

  • v.

    programma: een geheel van samenhangende projecten, dat op een bepaald beleidsterrein van het verkeer- en vervoerbeleid uit de UAB betrekking heeft;

  • w.

    realisatiefase: de fase, van bestek, aanbesteding en realisatie. Deze fase eindigt met oplevering van het project;

  • x.

    regionale projecten; kleine en grote projecten die de doelstellingen van de UAB ondersteunen en zorgen dat deze doelstellingen bereikt worden;

  • y.

    samenwerkingsprogramma: een geheel van projecten gebaseerd op een samenwerkingsovereenkomst van MRDH met meerdere partijen met als doel het realiseren van een bepaalde beleidsdoelstelling passend binnen de UAB, waarbij MRDH mede de rol van subsidieverlener heeft. Deze programma’s kunnen zowel grote als kleine projecten bevatten;

  • z.

    UAB: de laatst vastgestelde vigerende Uitvoeringsagenda Bereikbaarheid;

  • aa.

    uitwerkingsfase: de fase waarin een project wordt uitgewerkt van een Programma van Eisen tot voorontwerp en definitief ontwerp, inclusief benodigd projectbudget en uitvoeringsplanning. De fase wordt afgesloten met een besluit van de bestuurscommissie;

  • bb.

    vraagafhankelijk vervoer: vervoer dat niet volgens een vaste dienstregeling rijdt en dat de reiziger vooraf dient te reserveren;

  • cc.

    Wmo-vervoer: vervoer waarvoor een indicatie bestaat op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • dd.

    VAT-kosten; kosten voor voorbereiding, administratie en toezicht voor de realisatie van een project, inclusief studie en voorlichting;

  • ee.

    verkenningsfase: de fase, waarin verschillende globale ideeën en oplossingsinrichtingen worden uitgewerkt, inclusief een kosten- en planningsindicatie. De fase wordt afgesloten met een besluit van de bestuurscommissie.

Artikel 2 Bevoegdheden bestuurscommissie

De bestuurscommissie kan voor de uitvoering van deze verordening nadere regels vaststellen;

Artikel 3 Doelstellingen

  • 1.

    De subsidieverordening heeft als doel de realisatie van de regionale doelstellingen uit het UAB op zo sober en doelmatig mogelijke wijze te ondersteunen.

  • 2.

    De subsidieverordening ondersteunt middels het verstrekken van subsidies voor:

    • a.

      regionale projecten in de MRDH;

    • b.

      exploitatie van openbaar vervoer.

  • 3.

    Alle subsidieaanvragen worden bezien in het licht van het principe van sober- en doelmatigheid.

Artikel 4 Aanvragers

Subsidies kunnen worden aangevraagd door:

  • a.

    gemeenten die deelnemen aan de MRDH;

  • b.

    concessiehouders openbaar vervoer;

  • c.

    andere publiekrechtelijke rechtspersonen of privaatrechtelijke rechtspersonen.

Artikel 5 Subsidieplafond

  • 1.

    De bestuurscommissie stelt jaarlijks, uiterlijk in de laatste vergadering van het kalenderjaar voorafgaand aan het uit te voeren subsidiejaar, een subsidieplafond vast voor het programma kleine projecten in de begroting MRDH.

  • 2.

    De bestuurscommissie kan binnen het subsidieplafond zoals bedoeld in lid 1, deelplafonds vaststellen voor de verschillende subsidiecategorieën.

Artikel 6 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Voor subsidie kunnen in aanmerking komen:

    • a.

      kleine projecten die als aanmelding zijn opgenomen in het IPVa voor het begrotingsjaar;

    • b.

      grote projecten die in het IPVa in de uitwerkings- of realisatiefase staan;

    • c.

      exploitatie van openbaar vervoer en maatwerkvervoer;

    • d.

      pilots.

  • 2.

    De in lid 1a, 1b en 1d genoemde activiteiten komen niet ook in aanmerking voor subsidie indien op deze activiteiten hoofdstuk 3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 7 Verplichtingen Subsidieontvanger

  • 1.

    De uitvoering van de subsidiabele activiteiten dient binnen 1 jaar na subsidieverlening te zijn gestart.

  • 2.

    De bestuurscommissie kan in nadere regels of de beschikking doelgebonden of niet- doelgebonden verplichtingen opnemen als bedoeld in artikel 4:38 en 4:39 van de Awb.

Artikel 8 Hardheidsclausule

  • 1.

    De bestuurscommissie kan ten behoeve van activiteiten die van buitengewoon belang zijn voor de MRDH afwijken van deze verordening.

  • 2.

    De bestuurscommissie kan in bijzondere gevallen van het bepaalde in deze verordening afwijken of bepalingen buiten toepassing laten, voor zover toepassing ervan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Hoofdstuk 2 Grote en kleine projecten

§2.1 Algemeen

Artikel 9 Grote en kleine projecten

  • 1.

    Een groot project, niet zijnde een project voor openbaar vervoer-infrastructuur, is een project waarvan de subsidiabele kosten tenminste € 10.000.000,- bedragen.

  • 2.

    Een klein project, niet zijnde een project openbaar vervoer-infrastructuur, is een project waarvan de maximale subsidiabele kosten lager zijn dan € 10.000.000,-.

  • 3.

    Een groot project voor openbaar vervoer-infrastructuur is een project waarvan de subsidiabele kosten tenminste € 5.000.000,- bedragen.

  • 4.

    Een klein project voor openbaar vervoer-infrastructuur is een project waarvan de maximale subsidiabele kosten lager zijn dan € 5.000.000,-.

Artikel 10 IPVa

  • 1.

    In het IPVa worden de afzonderlijke grote en kleine projecten opgenomen waarvoor een subsidie kan worden aangevraagd in het begrotingsjaar.

  • 2.

    Voor grote projecten kan een subsidie worden aangevraagd wanneer deze in het IPVa in de uitwerkingsfase of de realisatiefase voor het begrotingsjaar zijn opgenomen.

  • 3.

    Voor kleine projecten kan een subsidie worden aangevraagd wanneer deze voor het begrotingsjaar als aanmelding is opgenomen in het IPVa.

  • 4.

    De aanvragers als bedoeld in artikel 4 kunnen voor 31 juli van het aan het begrotingsjaar voorafgaande jaar een verzoek indienen om een klein project op te nemen in het IPVa voor het begrotingsjaar, door middel van een door de bestuurscommissie vastgesteld formulier.

  • 5.

    De bestuurscommissie besluit uiterlijk 31 december voorafgaand aan het begrotingsjaar welke aanmeldingen worden opgenomen in het programma kleine projecten voor het begrotingsjaar.

  • 6.

    De bestuurscommissie kan lopende het begrotingsjaar, voor zover de door het algemeen bestuur vastgestelde financiële kaders dit toelaten, projecten toevoegen aan het IPVa.

  • 7.

    Een in het IPVa opgenomen aanmelding voor een klein project geldt slechts voor het begrotingsjaar.

  • 8.

    Met betrekking tot kleine projecten kan verzoeker de bestuurscommissie verzoeken de aanmelding met 1 jaar te verlengen. Hiertoe dient de verzoeker uiterlijk 1 november van het begrotingsjaar een onderbouwd verzoek in.

Artikel 11 Verdeling van het subsidieplafond

  • 1.

    De bestuurscommissie verdeelt het subsidieplafond voor kleine projecten op volgorde van binnenkomst van de aanvragen tot het subsidieplafond is bereikt.

  • 2.

    Als datum van binnenkomst geldt de datum waarop de aanvraag volledig is.

  • 3.

    Kleine en grote projecten welke tot een samenwerkingsprogramma behoren, vallen niet onder het subsidieplafond kleine projecten.

Artikel 12 Tijdige subsidieaanvraag klein project

De subsidieaanvraag voor een klein project wordt ingediend in het begrotingsjaar uiterlijk op 31 oktober van dat begrotingsjaar.

Artikel 13 Beoordeling subsidieaanvraag

  • 1.

    De bestuurscommissie beslist op een aanvraag van subsidie voor kleine projecten binnen 13 weken en op een aanvraag van subsidie voor grote projecten binnen 26 weken na de datum van ontvangst van een volledige aanvraag.

  • 2.

    Aanvragen worden inhoudelijk getoetst aan de uit de UAB afgeleide criteria, zoals opgenomen in de Uitvoeringsregeling Vervoersautoriteit.

  • 3.

    Indien als gevolg van de complexiteit van de aanvraag niet kan worden beslist binnen de in lid 1 genoemde termijn, verlengt de bestuurscommissie de termijn met maximaal 13 weken voor kleine projecten en met maximaal 26 weken voor grote projecten. De bestuurscommissie doet hiervan binnen de eerste termijn schriftelijk mededeling aan de aanvrager.

Artikel 14 Subsidieberekening

Het maximumbedrag van de subsidieverlening en-vaststelling wordt naar boven afgerond op € 500,-.

Artikel 15 Subsidie als vast bedrag

  • 1.

    De bestuurscommissie kan besluiten een subsidie in de vorm van een vast subsidiebedrag te verlenen als:

    • a.

      de subsidiabele projectkosten minder dan 10% bedragen van de totale projectkosten zijn en een eventuele afwijking in de kosten niet herleid kunnen worden tot een aandeel van de subsidiabele kosten;

    • b.

      de kans op een afwijking tussen de subsidieverlening en subsidievaststelling gering is.

  • 2.

    Bij een vast subsidiebedrag wordt het percentage onvoorzien op 0 gesteld.

Artikel 16 Bevoorschotting van de subsidie

  • 1.

    De wijze van bevoorschotting van de subsidie voor grote projecten wordt per project bepaald en in de beschikking vermeld.

  • 2.

    Voor kleine projecten geldt dat er eenmaal een voorschot van 50% van de subsidie kan worden gegeven bij subsidieverlening, mits dit voorschot minimaal € 12.500,- bedraagt.

Artikel 17 Aanvraag tot subsidievaststelling

  • 1.

    De subsidieontvanger doet binnen een termijn van 26 weken na gereedkomen van een project daarvan mededeling aan de bestuurscommissie, vergezeld van een aanvraag tot vaststelling van de subsidie. De termijn kan op verzoek van de aanvrager binnen de eerst gestelde termijn eenmaal met ten hoogste 26 weken worden verlengd.

  • 2.

    De aanvraag tot subsidievaststelling bevat een eindverslag, voorzien van een controleverklaring van een accountant die aangeeft dat het eindverslag in overeenstemming is met de subsidievoorwaarden uit deze verordening.

  • 3.

    De controleverklaring als bedoeld in lid 2, dient te worden opgesteld overeenkomstig het door de bestuurscommissie vastgestelde controleprotocol.

  • 4.

    De in lid 3 bedoelde controleverklaring hoeft niet te worden overgelegd indien:

    • a.

      de verleende subsidie lager is dan € 50.000,-;

    • b.

      de subsidie in de vorm van een vast subsidiebedrag is verleend.

  • 5.

    Indien de subsidie in de vorm van een vast bedrag is verleend, dient de aanvrager in aanvulling op de in lid 2 genoemde documenten een bewijs van uitvoering aan te leveren.

  • 6.

    De subsidieontvanger is verplicht medewerking te verlenen aan een door of vanwege de bestuurscommissie te verrichten onderzoek naar de besteding van de subsidie en de rechtmatigheid van de controleverklaring.

  • 7.

    Indien de binnen lid 1 genoemde aanvraagtermijn nog geen volledig vaststellingsverzoek is ingediend, kan de bestuurscommissie ambtshalve tot vaststelling overgaan.

Artikel 18 Subsidievaststelling

  • 1.

    Op de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt door de bestuurscommissie beslist binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Indien als gevolg van de complexiteit van de aanvraag niet binnen 13 weken kan worden beslist, kan de termijn éénmaal met ten hoogste 13 weken worden verlengd.

  • 3.

    Indien de werkelijk gemaakte kosten lager zijn dan het bedrag van de verleende subsidie, dan wordt de subsidie vastgesteld op basis van werkelijke kosten, tenzij de subsidie is verleend in de vorm van een vast bedrag.

  • 4.

    Indien de werkelijk gemaakte kosten lager zijn dan de betaalde voorschotten, kan wettelijke rente over de teveel betaalde voorschotten worden gevorderd, gerekend vanaf het moment van betaling van het voorschot.

Artikel 19 Betaling subsidie

  • 1.

    Op basis van de vaststellingsbeschikking dient de subsidieontvanger een factuur in bij de MRDH ter hoogte van het door het MRDH nog verschuldigde bedrag. Deze factuur wordt door de MRDH betaald binnen 30 dagen.

  • 2.

    Indien de vaststelling lager is dan het reeds verstrekte voorschot en is besloten tot terugvordering zal de subsidieontvanger een declaratie ontvangen welke binnen 30 dagen betaald dient te worden.

§2.2 Infrastructuur

Artikel 20 Subsidiecategorieën infrastructurele projecten

  • 1.

    De categorieën infrastructurele projecten waarvoor subsidie kan worden verleend zijn:

    • a.

      weg-infrastructuur;

    • b.

      fiets-infrastructuur;

    • c.

      verkeersveiligheid-infrastructuur;

    • d.

      openbaar vervoer-infrastructuur;

    • e.

      ketenmobiliteit;

    • f.

      verkeersmanagement.

  • 2.

    De bestuurscommissie stelt in nadere regels vast welke activiteiten binnen deze subsidiecategorieën subsidiabel zijn.

Artikel 21 Minimum omvang van een infrastructureel project

  • 1.

    Voor de verkeersveilige inrichting van schoolomgevingen en voor fietsstallingen bij openbaar vervoer wordt slechts subsidie verleend, indien de subsidiabele kosten hoger zijn dan € 10.000,-.

  • 2.

    Voor de overige infrastructurele projecten wordt slechts subsidie verleend, indien de subsidiabele kosten hoger zijn dan € 25.000,-.

Artikel 22 Eisen aan de subsidieaanvraag voor een infrastructureel project

  • 1.

    De subsidieaanvraag vermeldt naam, adres, mailadres en telefoonnummer van de contactpersoon bij de aanvrager.

  • 2.

    Bij een aanvraag voor subsidieverlening worden de volgende gegevens en stukken overgelegd:

    • a.

      een beschrijving van het project en het beoogde doel;

    • b.

      een financieel besluit over het project en de stand van zaken van de te doorlopen wettelijke procedures, alsmede een opgave van de verwachte afronding ervan;

    • c.

      de verwachte effecten van het project;

    • d.

      tekeningen van het project op minimaal het niveau van een definitief ontwerp, inclusief die van de bestaande situatie en een overzichtstekening;

    • e.

      een projectbegroting op minimaal het niveau van een definitief ontwerp, zodanig gedetailleerd, dat in ieder geval een oordeel kan worden gevormd over de subsidiabiliteit van de kostenposten genoemd in artikel 24;

    • f.

      het tijdschema van de uitvoering en het daarbij behorende kasritme;

    • g.

      een financieringsplan waarin is opgenomen een opgave van kostenelementen die ten laste van de aanvrager zelf of andere kostendragers kunnen worden gebracht en een opgave van alle bijdragen uit programma’s en andere subsidieregelingen;

    • h.

      met betrekking tot openbaar vervoer-infrastructuur dient de aanvraag tevens een overzicht te bevatten van de structurele en/of toekomstige onderhoudskosten voor zover deze ten laste van de MRDH komen. De dekking dient inzichtelijk te zijn en opgenomen in het meerjarenbeeld van de begroting MRDH;

    • i.

      een schriftelijk advies van de vervoersbedrijven over de effecten op de exploitatie openbaar vervoer op de routes waar het project wordt uitgevoerd;

    • j.

      Een schriftelijk advies van andere wegbeheerders die effecten ondervinden van het project dat wordt uitgevoerd.

  • 3.

    Indien voor de beoordeling van een aanvraag meer of andere gegevens nodig zijn, kan de bestuurscommissie de aanvrager verplichten die te verstrekken.

Artikel 23 Afwijzing van de subsidieaanvraag voor een infrastructureel project

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 4:35 van de Awb beslist de bestuurscommissie op een aanvraag voor subsidie afwijzend indien:

    • a.

      voor kleine projecten het subsidieplafond is bereikt;

    • b.

      het kleine project niet is opgenomen in de aanmeldingen van het IPVa voor het begrotingsjaar;

    • c.

      het grote project niet is opgenomen in het IPVa in de realisatie-of uitvoeringsfase;

    • d.

      ernstige twijfel bestaat of de met het betrokken project beoogde doelstellingen worden bereikt;

    • e.

      het project naar het oordeel van de bestuurscommissie onvoldoende bijdraagt of in verhouding tot de kosten onvoldoende bijdraagt aan het bereiken van de doelstellingen van de UAB;

    • f.

      het advies van vervoersbedrijven zoals bedoeld in artikel 22 lid 2i of van wegbeheerders zoals bedoeld in artikel 22 lid 2j, er toe leidt dat de doelstellingen van de UAB onvoldoende worden bereikt;

    • g.

      de aanvrager failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

    • h.

      de aanvraag betreft het beheer, onderhoud en exploitatie van een gerealiseerd of te realiseren project.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 4:35 van de Awb kan de bestuurscommissie afwijzend beslissen op een aanvraag voor subsidie indien:

    • a.

      de aanvrager wijzigingen aan wil brengen in de functionaliteit van een door MRDH in de 10 jaar voorafgaand aan de aanvraag gesubsidieerd project;

    • b.

      Indien de subsidie wordt aangevraagd op basis van een samenwerkingsprogramma, maar in dat samenwerkingsprogramma een andere overheid is aangewezen als subsidieverstrekker.

Artikel 24 Subsidiabele projectkosten voor een infrastructureel project

  • 1.

    Voor het berekenen van de subsidiabele kosten worden de volgende projectkosten in aanmerking genomen:

    • a.

      verwerving van onroerend goed ten behoeve van de realisatie van het project, met uitzondering van onroerend goed dat reeds in eigendom is van de opdrachtgever dan wel een (andere) overheidsinstantie en waarbij geen sprake is van onttrekking aan een winstgevende bestemming;

    • b.

      werkzaamheden ten behoeve van aanleg, bouw, wijziging of inrichting van de betreffende infrastructuur;

    • c.

      materialen;

    • d.

      een post onvoorzien tot een maximum van 10 % van de subsidiabele projectkosten, als bedoeld in de onderdelen a, b en c;

    • e.

      specifieke kosten.

  • 2.

    Over de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in lid 1, kunnen VAT-kosten worden berekend in de vorm van:

    • a.

      forfaitair 16 % van de onder lid 1b en lid 1c bedoelde projectkosten voor projecten die als bestek worden aanbesteed en gerealiseerd;

    • b.

      een nader door de bestuurscommissie te bepalen percentage van de onder lid 1b en 1c bedoelde projectkosten bij andere aanbestedingsvormen.

  • 3.

    In aanmerking voor subsidie komt tevens de omzetbelasting, betrekking hebbend op de kostenposten genoemd in lid 1, waarvoor de subsidieontvanger via een andere weg geen compensatie kan krijgen.

  • 4.

    De bestuurscommissie kan in nadere regels voor de in lid 1 en lid 2 genoemde subsidiabele kosten normbedragen vaststellen.

Artikel 25 Profijtbeginsel / nieuw voor oud voor een infrastructureel project

Bij berekening van de hoogte van de subsidiabele projectkosten worden de volgende correcties toegepast:

  • a.

    de projectkosten zijn subsidiabel voor zover zij voldoen aan het principe van soberheid en doelmatigheid;

  • b.

    de kosten welke redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan onderhoud en afschrijving.

Artikel 26 Grondslag subsidie voor een infrastructureel project

  • 1. De grondslag van de subsidie is het bedrag berekend met inachtneming van artikel 24 en artikel 25 verminderd met:

    • a.

      de kosten welke redelijkerwijs ten laste van andere kostendragers kunnen worden gebracht;

    • b.

      bijdragen en subsidies van andere partijen;

    • c.

      de inkomsten of opbrengsten van het project.

  • 2. De bestuurscommissie kan in nadere regels voor specifieke gevallen en onderwerpen een van het eerste lid afwijkende berekening opnemen, wanneer er sprake is van door MRDH gemaakte afspraken met andere overheden over bijdragen en subsidies van deze overheden.

Artikel 27 Subsidiepercentages infrastructurele projecten

  • 1.

    De subsidie bedraagt voor een openbaar vervoer-infrastructuurproject maximaal 100 % van de grondslag en voor de andere subsidiecategorieën projecten maximaal 50 % van die grondslag.

  • 2.

    De bestuurscommissie kan voor aangewezen subsidiecategorieën projecten of bepaalde samenwerkingsprogramma’s gedurende een aangewezen periode een hoger of lager subsidiepercentage vaststellen.

§2.3 Gedragsprojecten

Artikel 28 Subsidiecategorieën gedragsprojecten

  • 1.

    De subsidiecategorieën gedragsprojecten waarvoor subsidie kan worden verleend zijn:

    • a.

      verkeersveiligheidseducatie;

    • b.

      bewust reisgedrag (personen en goederen).

  • 2.

    De bestuurscommissie stelt in nadere regels vast welke activiteiten binnen deze categorieën subsidiabel zijn.

Artikel 29 Minimum omvang van een gedragsproject

Voor gedragsprojecten wordt slechts subsidie verleend, indien de subsidiabele projectkosten hoger zijn dan € 5.000,-.

Artikel 30 Eisen aan de subsidieaanvraag voor een gedragsproject

  • 1.

    Bij een aanvraag voor subsidieverlening worden de volgende gegevens en stukken overgelegd:

    • a.

      een beschrijving van de activiteit en de daarmee te behalen resultaten in relatie tot de doelstellingen ervan;

    • b.

      een begroting van de aan de activiteit verbonden uitgaven en inkomsten, waaronder bijdragen van derden, voorzien van een toelichting;

    • c.

      de tijdsplanning van de uitvoering van de activiteit.

  • 2.

    De subsidieaanvraag vermeldt tevens naam, adres, mailadres en telefoonnummer van de contactpersoon bij de aanvrager.

Artikel 31 Subsidiabele projectkosten van een gedragsproject

  • 1.

    Voor het berekenen van de subsidie worden de volgende subsidiabele projectkosten in aanmerking genomen:

    • a.

      kosten van eigen personeel, niet zijnde algemene bestuurslasten;

    • b.

      kosten van ingehuurd personeel, niet zijnde algemene bestuurslasten;

    • c.

      materiaalkosten.

  • 2.

    De bestuurscommissie kan nadere regels vaststellen over de reikwijdte en de berekeningswijze van de onder lid 1a en 1b genoemde kosten of besluiten om voor de in lid 1 genoemde subsidiabele kosten normbedragen vast te stellen.

  • 3.

    VAT-kosten komen bij gedragsprojecten niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 32 Grondslag subsidie van een gedragsproject

De grondslag van de subsidie is het bedrag berekend met inachtneming van artikel 31 verminderd met:

  • a.

    de kosten welke redelijkerwijs ten laste van andere kostendragers kunnen worden gebracht;

  • b.

    bijdragen en subsidies van andere partijen;

  • c.

    de inkomsten of opbrengsten van het project.

Artikel 33 Subsidiepercentage voor gedragsprojecten

  • 1.

    De subsidie voor een gedragsproject bedraagt maximaal 50 % van de grondslag als bedoeld in artikel 32.

  • 2.

    De bestuurscommissie kan besluiten om voor gedragsprojecten gedurende een bepaalde periode een hoger of lager subsidiepercentage vast te stellen.

Artikel 34 Afwijzing van de subsidieaanvraag van een gedragsproject

Onverminderd artikel 4:35 van de Awb beslist de bestuurscommissie op een aanvraag voor subsidie afwijzend indien:

  • a.

    voor kleine projecten het subsidieplafond is bereikt;

  • b.

    het kleine project niet is opgenomen in de aanmeldingen van het IPVa voor het begrotingsjaar;

  • c.

    het grote project niet is opgenomen in het IPVa in de realisatie-of uitvoeringsfase;

  • d.

    ernstige twijfel bestaat of de met het betrokken project beoogde doelstellingen worden bereikt;

  • e.

    het project naar het oordeel van de bestuurscommissie onvoldoende bijdraagt of in verhouding tot de kosten onvoldoende bijdraagt aan het bereiken van de doelstellingen van de UAB;

  • f.

    de aanvrager failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

  • g.

    de aanvraag betreft het beheer, onderhoud en exploitatie van een gerealiseerd of te realiseren project.

§2.4 Overige projecten

Artikel 35 Subsidiecategorieën van overige projecten

  • 1.

    De subsidiecategorieën voor de overige projecten waarvoor subsidie kan worden verleend zijn:

    • a.

      duurzame mobiliteit;

    • b.

      pilots.

  • 2.

    De bestuurscommissie stelt in nadere regels vast welke activiteiten binnen deze categorieën subsidiabel zijn.

Artikel 36 Minimum projectomvang van overige projecten

Voor overige projecten kan slechts subsidie worden verleend, indien de subsidiabele projectkosten meer bedragen dan € 25.000,-.

Artikel 37 Eisen aan de subsidieaanvraag voor een overig project

  • 1.

    Bij een aanvraag voor subsidieverlening worden de volgende gegevens en stukken overgelegd:

    • a.

      een beschrijving van de activiteit en de daarmee te behalen resultaten in relatie tot de doelstellingen ervan;

    • b.

      een uitleg hoe het project kan bijdragen aan een verbetering van de huidige praktijk

    • c.

      een begroting van de aan de activiteit verbonden uitgaven en inkomsten, waaronder bijdragen van derden, voorzien van een toelichting;

    • d.

      de tijdsplanning van de uitvoering van de activiteit.

  • 2.

    De subsidieaanvraag vermeldt tevens naam, adres, mailadres en telefoonnummer van de contactpersoon bij de aanvrager.

  • 3.

    Indien voor de beoordeling van een aanvraag meer of andere gegevens nodig zijn, kan de bestuurscommissie de aanvrager verplichten die te verstrekken.

Artikel 38 Subsidiabele projectkosten van een overig project

  • 1.

    Voor het berekenen van de subsidiabele projectkosten worden de volgende kostenposten in aanmerking genomen,

    • a.

      kosten van eigen personeel, niet zijnde algemene bestuurslasten;

    • b.

      kosten van ingehuurd personeel;

    • c.

      materialen;

    • d.

      werkzaamheden ten behoeve van aanleg, bouw, wijziging of inrichting van de betrokken infrastructuur;

    • e.

      onvoorzien tot een maximum van 10 % van de subsidiabele projectkosten, als bedoeld in de onderdelen a tot en met d.

  • 2.

    De bestuurscommissie kan besluiten om voor de in lid 1 genoemde subsidiabele kosten normbedragen vast te stellen;

  • 3.

    VAT-kosten van de overige projecten komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 39 Profijtbeginsel / nieuw voor oud van een overig project

Bij berekening van de hoogte van de subsidiabele projectkosten worden de volgende correcties toegepast:

  • a.

    de projectkosten zijn subsidiabel voor zover zij voldoen aan het principe van soberheid en doelmatigheid;

  • b.

    de kosten welke redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan onderhoud en afschrijving.

Artikel 40 Grondslag subsidie voor een overig project

De grondslag van de subsidie is het bedrag berekend met inachtneming van artikel 38 en artikel 39 verminderd met:

  • a.

    de kosten welke redelijkerwijs ten laste van andere kostendragers kunnen worden gebracht;

  • b.

    bijdragen en subsidies van andere partijen;

  • c.

    de inkomsten of opbrengsten van het project.

Artikel 41 Subsidiepercentage voor overige projecten

  • 1.

    De subsidie bedraagt voor overige projecten ten hoogste 50 % van de grondslag.

  • 2.

    De bestuurscommissie kan voor aangewezen subsidiecategorieën projecten of bepaalde samenwerkingsprogramma’s gedurende een aangewezen periode een hoger of lager subsidiepercentage vaststellen.

Artikel 42 Afwijzen van de aanvraag van een overig project

Onverminderd artikel 4:35 van de Awb beslist de bestuurscommissie op een aanvraag voor subsidie afwijzend indien:

  • a.

    voor kleine projecten het subsidieplafond is bereikt;

  • b.

    het kleine project niet is opgenomen inde aanmeldingen van het IPVa voor het begrotingsjaar;

  • c.

    het grote project niet is opgenomen in het IPVa in de realisatie-of uitvoeringsfase;

  • d.

    ernstige twijfel bestaat of de met het betrokken project beoogde doelstellingen worden bereikt;

  • e.

    het project naar het oordeel van de bestuurscommissie onvoldoende bijdraagt of in verhouding tot de kosten onvoldoende bijdraagt aan het bereiken van de doelstellingen van de UAB;

  • f.

    het advies van vervoersbedrijven, zoals bedoeld in artikel 13 lid 1i, er toe leidt dat de doelstellingen van de UAB onvoldoende worden bereikt;

  • g.

    de aanvrager failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

  • h.

    Indien de subsidie wordt aangevraagd op basis van een samenwerkingsprogramma, maar in dat samenwerkingsprogramma een andere overheid is aangewezen als subsidieverstrekker;

  • i.

    de aanvraag betreft het beheer, onderhoud en exploitatie van een gerealiseerd of te realiseren project.

Hoofdstuk 3 Exploitatie openbaar vervoer

§3.1 Concessies voor openbaar vervoer

Artikel 43 Reikwijdte van de paragraaf

Voor zover het bepaalde in deze verordening in strijd komt met het bepaalde in de concessie van de betreffende subsidieaanvrager, is het bepaalde in de concessie van toepassing.

Artikel 44 Exploitatiesubsidie voor openbaar vervoer

  • 1.

    De bestuurscommissie verstrekt jaarlijks exploitatiesubsidie aan vervoerders aan wie door de bestuurscommissie of haar rechtsvoorgangers een concessie is verleend.

  • 2.

    Een exploitatiesubsidie omvat: exploitatie van openbaar vervoer als bedoeld in de Wet personenvervoer 2000, met daarbij behorend het beheer en onderhoud van daarbij behorende voertuigen, voorzieningen, systemen en de samenhangende infrastructuur, en met openbaar vervoer samenhangende sociale veiligheid.

  • 3.

    De bestuurscommissie kan in nadere regels bepalen welke activiteiten binnen deze categorieën subsidiabel zijn.

Artikel 45 Aanvraag voor exploitatiesubsidie

  • 1.

    Een subsidieaanvraag voor een exploitatiesubsidie dient te voldoen aan de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in de concessiebeschikking en indien van toepassing de schriftelijk vastgelegde wijzigingen en aanvullingen nadat de concessiebeschikking is verleend.

  • 2.

    Een subsidieaanvraag heeft altijd betrekking op een kalenderjaar of een gedeelte daarvan. Een volledig subsidiejaar bestaat uit 365 dagen; bij een onvolledig subsidiejaar worden de werkelijke kalenderdagen toegepast.

  • 3.

    Een subsidieaanvraag wordt ingediend uiterlijk 13 weken voor aanvang van het nieuwe subsidiejaar of gedeelte daarvan.

  • 4.

    De aanvraag dient te zijn voorzien van een onderbouwing en een koppeling met de te leveren prestaties.

  • 5.

    De bestuurscommissie kan nadere regels vaststellen voor de onderbouwing en de aan te leveren stukken.

Artikel 46 Afwijzing van een subsidieaanvraag voor exploitatie van openbaar vervoer

Onverminderd het bepaalde in de Awb wijst de bestuurscommissie een aanvraag tot subsidieverlening af indien een subsidieaanvraag niet voldoet aan wat is opgenomen in de aan de vervoerder verleende concessie en de daaraan ten grondslag liggende stukken.

Artikel 47 Beoordeling subsidieaanvraag voor exploitatie van openbaar vervoer

  • 1.

    De bestuurscommissie beslist op de subsidieaanvraag binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Indien als gevolg van de complexiteit van de subsidieaanvraag, of vanwege de doorlooptijd van de besluitvorming, de bestuurscommissie niet binnen de in lid 1 genoemde termijn kan beslissen, dan kan de termijn éénmaal met ten hoogste 13 weken worden verlengd. De bestuurscommissie doet hiervan binnen de eerste termijn schriftelijke mededeling aan de aanvrager.

Artikel 48 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor de berekening van de subsidiabele kosten worden de kosten in aanmerking genomen die als zodanig zijn aangemerkt in de concessiebeschikking en de daaraan ten grondslag liggende stukken.

  • 2.

    Niet subsidiabel zijn in ieder geval:

    • a.

      de kosten welke redelijkerwijs ten laste van andere kostendragers kunnen worden gebracht;

    • b.

      bijdragen en subsidies van andere partijen.

  • 3.

    De bestuurscommissie kan in nadere regels normbedragen vaststellen voor bepaalde subsidiabele kosten.

Artikel 49 Bevoorschotting voor exploitatie van openbaar vervoer

De bestuurscommissie kan één of meerdere voorschotten verstrekken. De hoogte, het kasritme en de wijze van bevoorschotting worden opgenomen in de verleningsbeschikking.

Artikel 50 Aanvraag tot subsidievaststelling voor exploitatie van openbaar vervoer

  • 1.

    De subsidieontvanger dient binnen 26 weken na afloop van de periode, waarvoor de subsidie is verleend, bij de bestuurscommissie een aanvraag tot vaststelling in.

  • 2.

    Bij de aanvraag tot vaststelling worden in ieder geval de stukken geleverd die zijn voorgeschreven in nadere regels en de subsidiebeschikking.

  • 3.

    De bestuurscommissie kan daarnaast andere gegevens opvragen die nodig zijn voor de vaststelling.

Artikel 51 Subsidievaststelling voor exploitatie van openbaar vervoer

  • 1.

    De bestuurscommissie stelt binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling de definitieve subsidie vast.

  • 2.

    Indien als gevolg van complexiteit van de aanvraag of vanwege beschikbaarheid van indexcijfers niet binnen de in lid 1 genoemde termijn kan worden beslist, kan de termijn éénmaal met ten hoogste 26 weken worden verlengd.

§3.2 Subsidies voor maatwerkvoorzieningen openbaar vervoer

Artikel 52 Subsidieaanvragers

In afwijking van artikel 4 kan subsidie alleen worden aangevraagd door de gemeenten die deel uitmaken van de MRDH;

Artikel 53 Subsidiabele activiteiten maatwerkvoorzieningen

De bestuurscommissie kan subsidie verlenen voor initiatieven op het gebied van openbaar vervoer, aanvullend op de reguliere openbaar vervoer-concessies, met als doel het versterken van de bereikbaarheid in de regio tegen relatief lage kosten.

Artikel 54 Hoogte subsidiebedrag maatwerkvoorzieningen

Bij het bepalen van de hoogte van het subsidiebedrag weegt de bestuurscommissie de hoogte van de cofinanciering en de hoogte van de reizigersopbrengsten mee.

Artikel 55 Subsidieaanvraag maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    De aanvraag kan gedurende het gehele jaar worden ingediend. De maatwerkvoorziening kan op ieder moment starten mits deze in vervoerskundige zin aansluit op de dienstregeling van het openbaar vervoer;

  • 2.

    De aanvrager legt bij de aanvraag in elk geval over:

    • a.

      een beschrijving van de activiteit en de daarmee te behalen resultaten in relatie tot doelstellingen zoals geformuleerd in de Beleidslijn;

    • b.

      een businesscase, voorzien van een begroting voor een periode van 3 jaar van de aan de activiteit verbonden uitgaven en inkomsten, waaronder bijdragen van derden inclusief een toelichting op de begroting;

    • c.

      de tijdsplanning van de uitvoering van de activiteit.

  • 3.

    De bestuurscommissie kan nadere regels vaststellen voor de aan te leveren stukken.

Artikel 56 Subsidieverlening maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    De subsidie wordt per dienstregelingsjaar verleend, met een maximum van 3 opeenvolgende dienstregelingsjaren.

  • 2.

    De aanvrager kan in het laatste jaar van de in het lid 1 genoemde opeenvolgende 3 jaren bij de bestuurscommissie een verzoek indienen om de termijn van 3 jaar te verlengen.

Artikel 57 Afwijzing van de subsidieaanvraag maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Onverminderd artikel 4:35 van de Awb beslist de bestuurscommissie op een aanvraag voor subsidie afwijzend indien:

    • a.

      ernstige twijfel bestaat of de met het betrokken project beoogde doelstellingen worden bereikt;

    • b.

      ernstige twijfel bestaat of het project uitvoerbaar is;

    • c.

      het project naar het oordeel van de bestuurscommissie onvoldoende bijdraagt of in verhouding tot de kosten onvoldoende bijdraagt aan het bereiken van de mobiliteitsdoelstellingen van de UAB;

    • d.

      de aanvrager failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

    • e.

      als het project een onevenredige inbreuk maakt op het alleenrecht van de concessiehouders.

  • 2.

    De bestuurscommissie kan op een aanvraag voor subsidie afwijzend beslissen indien:

    • a.

      er geen sprake is van cofinanciering;

    • b.

      het niet mogelijk is met de ov-chipkaart te reizen;

    • c.

      er geen reizigersopbrengsten zijn opgenomen in de businesscase.

Artikel 58 Beschikking tot subsidieverlening maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    De bestuurscommissie beslist op de subsidieaanvraag uiterlijk binnen 13 weken na ontvangst van de complete aanvraag;

  • 2.

    Indien als gevolg van de complexiteit van de subsidieaanvraag, of vanwege de doorlooptijd van de besluitvorming, de bestuurscommissie niet binnen de in lid 1 genoemde termijn kan beslissen, dan kan de termijn éénmaal met ten hoogste 13 weken worden verlengd. De bestuurscommissie doet hiervan binnen de eerste termijn schriftelijke mededeling aan de aanvrager.

Artikel 59 Bevoorschotting maatwerkvoorzieningen

De bestuurscommissie kan een of meerdere voorschotten verstrekken. De hoogte, het kasritme en de wijze van bevoorschotting worden opgenomen in de verleningsbeschikking.

Artikel 60 Aanvraag tot subsidievaststelling maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    De subsidieontvanger dient binnen 13 weken na afloop van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de bestuurscommissie de termijn eenmaal met 13 weken verlengen.

  • 2.

    Bij de aanvraag tot vaststelling worden de volgende stukken geleverd:

    • a.

      de stukken die zijn voorgeschreven in nadere regels en de subsidiebeschikking;

    • b.

      een activiteitenverslag inclusief een beschrijving van de realisatie van het project in relatie tot de doelstelling;

    • c.

      een controleverklaring van een accountant.

  • 3.

    De bestuurscommissie kan daarnaast andere gegevens opvragen die nodig zijn voor de vaststelling.

Artikel 61 Subsidievaststelling maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Op de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt door de bestuurscommissie beslist binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Indien als gevolg van de complexiteit van de aanvraag niet binnen 13 weken kan worden beslist, kan de termijn éénmaal met maximaal 13 weken worden verlengd.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 62 Intrekken oude regelingen en overgangsbepalingen

  • 1. De Subsidieverordening Vervoersautoriteit MRDH 2018 wordt ingetrokken;

  • 2. De in het eerste lid genoemde verordening blijft van toepassing op subsidies die zijn verleend voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening en die zijn aangevraagd maar nog niet verleend voor het begrotingsjaar 2020.

Artikel 63 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2021. 

Artikel 64 Citeertitel

[vervallen]

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag van 7 juli 2017,

de secretaris-generaal,

mw. mr. drs. A.W.H. Bertram

de voorzitter,

ing. A. Aboutaleb