Beleidsregels behorende bij de verordening leerlingenvervoer gemeente Middelburg

Geldend van 11-04-2013 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels leerlingenvervoer gemeente Middelburg.

Deze beleidsregels zijn een uitwerking van enkele artikelen van de verordening leerlingenvervoer gemeente Middelburg (verder: de verordening) Het doel van de beleidsregels is de beoordelingsruimte van het college, dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van de verordening, nader in te vullen.

Beleidsregel 1 Gehandicapte leerling

De basis in de verordening: artikel 1 sub d. en de artikelen 17, 18, 20, 25 en 26. In deze beleidsregel wordt bepaald op welke wijze het college omgaat met de vraag welke vorm van vervoer voor een gehandicapte leerling passend is.

Indien ouders aangeven dat er sprake is van een lichamelijk, zintuiglijke- of verstandelijke handicap wordt gekeken naar het volgende advies:

  • a.

    Bij een aanvraag voor bekostiging van vervoer met de (brom)fiets en het openbaar vervoer dient bij de aanvraag het onderbouwd ervoersadvies van de ambulant begeleider van de leerling gevoegd te worden. Is er geen sprake van ambulante begeleiding dan wordt gekeken naar het advies van de directeur van de school van de leerling.

  • b.

    Bij een aanvraag van bekostiging van aangepast vervoer dient bij de aanvraag een deskundigenadvies gevoegd te worden, waarin wordt onderbouwd waarom voor de leerling taxivervoer noodzakelijk is. Het gaat om de volgende adviezen:

    • ·

      een verklaring van een arts, specialist of andere deskundige over de aard van de handicap van de leerling waar tevens uit blijkt dat de leerling niet kan reizen per (brom)fiets of openbaar vervoer en;

    • ·

      een verklaring van de ambulant begeleider of de directeur van de school, waaruit blijkt welke vorm van vervoer voor de leerling wel passend is.

  • c.

    Bij onduidelijkheid of twijfel bij de bovengenoemde adviezen kan het college besluiten zelf medisch advies aan een deskundige, bijvoorbeeld aan een GGD-arts, te vragen.

Zonder de adviezen onder a of b kan een aanvraag niet in behandeling worden genomen. Echter, wanneer de leerling in aanmerking komt voor bekostiging van openbaar vervoer, maar het openbaar vervoer ontbreekt, of de reistijd duurt te lang (zie hiervoor artikel 26, lid 1, sub b en c van de verordening) en om die reden(en) een aanvraag indient voor aangepast vervoer, hoeft het advies onder b niet bij de aanvraag gevoegd te worden.

Beleidsregel 2 Afstand van de woning naar school

De basis in de verordening: artikel 1 sub f en de artikelen 11 en 15. In deze beleidsregel wordt bepaald op welke wijze het college de afstand tussen woning en school bepaalt.

Bij het bepalen van de afstand wordt gekeken naar de kortste weg per fiets van de woning naar de school van de leerling. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de routeplanner van de ANWB op het moment van toetsing van de aanvraag.

Beleidsregel 3 Het vaststellen van de reistijd

De basis in de verordening: artikel 1 sub k en de artikelen 13 sub a, 18 lid 1 en 26, lid 1. In deze beleidsregel wordt bepaald op welke wijze het college de reistijd met het openbaar vervoer vaststelt.

Het vaststellen van de reistijd per openbaar vervoer vindt plaats op basis de door de REISinformatiegroep bv beschikbaar gestelde informatie via 0900-9292, www.9292ov.nl en mobiel.9292ov.nl. Voor het vaststellen van de reistijd per aangepast vervoer, wordt de vervoerder geraadpleegd.

Beleidsregel 4 Vaststellen van de kosten van openbaar vervoer

Basis in de verordening Leerlingenvervoer: artikel 1, sub h en de artikelen 11,14 lid 2, 15, 19 lid 2, 25 en 27. In deze beleidsregel bepaalt het college hoe de hoogte van de kosten voor openbaar vervoer wordt vastgesteld.

Het vaststellen van de kosten van openbaar vervoer en de daaraan gerelateerde vergoeding vindt plaats op basis van de door de REISinformatiegroep bv beschikbaar gestelde informatie via 0900-9292, www.9292ov.nl en mobiel.9292ov.nl.

Beleidsregel 5 Opstapplaatsen

De basis in de verordening: artikel 1 sub n en de artikelen 3 lid 1. In deze beleidsregel wordt bepaald wat de maximale afstand tussen de woning en de opstapplaats mag zijn.

De gemeente maakt op verschillende plekken gebruik van opstapplaatsen. Het gaat dan om grote groepen leerlingen die naar eenzelfde school of een school op dezelfde route vervoerd worden. Voor de gemeente is het dan goedkoper om busvervoer in te zetten en de kinderen bij een opstapplaats op te halen. Op grond van de verordening kan de gemeente nl. kiezen voor de goedkoopst mogelijke vervoersvoorziening (artikel 1, sub p van de verordening). De afstand van de woning tot de opstapplaats bedraagt maximaal 1000 meter, berekend met de ANWB routeplanner. Gekeken wordt naar de kortste afstand per fiets.

Beleidsregel 6 Schoolbus

De basis in de verordening: artikel 1, sub p en 28. In deze beleidsregel wordt bepaald op welke wijze het college gebruik maakt van de bevoegdheid van artikel 28 van de verordening om het vervoer per schoolbus te regelen.

Artikel 28 van de verordening biedt het college de mogelijkheid een besluit te nemen over het leerlingenvervoer, wanneer de verordening daar niet in voorziet. Het gaat in dit artikel o.a. over varianten van het vervoer. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de schoolbus die de gemeente inzet om grote groepen leerlingen naar 1 school of naar scholen op dezelfde route te vervoeren. De gemeente biedt de ouders in dergelijke gevallen een vervoersvoorzieningen per schoolbus, inclusief een begeleider, omdat dat goedkoper is. De betreffende ouders ontvangen een beschikking, waarin bekostiging voor aangepast vervoer, te weten de schoolbus, wordt toegekend.

Beleidsregel 7 Stage vervoer

De basis in de verordening: artikel 2. Er is geen wetgeving en voor zover bekend ook geen jurisprudentie die de mogelijkheden van het stage vervoer beperken. Dit geeft de gemeente de ruimte om hier zelf beleid op te voeren en afspraken met scholen te maken. In deze beleidsregel bepaalt het college hoe het omgaat met de aanvragen voor stage vervoer

Stage vormt een onderdeel van het onderwijsprogramma. De kosten van dit vervoer zijn echter hoog, omdat de stageplekken altijd buiten de schoollocaties staan. Daarnaast wijken de stagetijden regelmatig af van de schooltijden.

Als stageplek wordt gezien de werkplek waarvoor ten behoeve van de leerling een stage overeenkomst is opgesteld. Hierin is onder meer beschreven met welk doel de leerling stage loopt, wat de werkzaamheden zijn en voor welke periode de stage is afgesproken. Een vergoeding voor de vervoerskosten van en naar de stageplek vindt plaats in aansluiting op de schooltijden, tenzij de branche waarin stage gelopen wordt deze aansluiting niet mogelijk maakt. Daarnaast zal de vergoeding zijn afgestemd op de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de stageplek en vice versa. Om de kosten van vervoer naar de stageplekken te beperken dient de school rekening te houden met de locatie van de stage. Bij de zoektocht naar de stageplek wordt door de scholen met de onderstaande rangorde van voorkeuren van de gemeente rekening gehouden. Nummer 1 heeft de meeste voorkeur enz.

  • 1.

    Een stageplek binnen de gemeente Middelburg, waardoor leerlingen minder lang hoeven te reizen en hun maatschappelijke betrokkenheid met Middelburg wordt vergroot;

  • 2.

    Een stageplek op de route naar de school van de leerling;

  • 3.

    Een stageplek binnen de regio Walcheren;

  • 4.

    Een stageplek buiten Walcheren, maar wel op een bestaande vervoersroute.

Er wordt geen vervoerskostenvergoeding toegekend indien er niet ook recht bestaat op vervoerskostenvergoeding naar de school. Voor de stageplek geldt hetzelfde afstandscriterium als voor de school en er vindt geen vergoeding plaats als de stageplek binnen de afstandsgrens staat.

Ter voorbereiding op deelname in het maatschappelijk verkeer door de leerling en het vergroten van de zelfredzaamheid wordt voor het stage vervoer gekeken naar de mogelijkheden van het reizen met de (brom-)fiets en/of het openbaar vervoer. Er wordt een zo maximaal mogelijke zelfstandige manier van reizen naar het stageadres nagestreefd. Dit vormt de basis van de verstrekte vergoeding.

Beleidsregel 8 Ongeoorloofd gedrag leerlingen

De basis van dit artikel is niet direct in de verordening te vinden, maar heeft te maken met de wijze waarop het college omgaat met onwenselijk gedrag van leerlingen in het aangepast vervoer.

In het aangepaste vervoer kan er sprake zijn van ontoelaatbaar of onacceptabel gedrag door de leerlingen. Wanneer zich een dergelijke situatie voor doet, handelt de gemeente op een eenduidige wijze. Het onderstaande protocol wordt in dergelijke situaties gevolgd. Ongeacht de maatregelen die vanuit de gemeente genomen worden, blijft de ouder conform artikel 2 lid 3 van de verordening verantwoordelijk voor het schoolbezoek van hun kind.

Protocol “ongeoorloofd gedrag leerlingen” gemeente Middelburg

Taxicentrale Renesse registreert alle meldingen en ondernomen acties. Een melding van ongeoorloofd gedrag wordt eerst tussen gemeente en Taxicentrale Renesse besproken.

Er wordt door de gemeente een eigen onderzoek gedaan. De gemeente neemt contact op met de ouders/verzorgers en eventueel de school. Indien tijdens het onderzoek geen ongeoorloofd gedrag wordt geconstateerd dan wordt met ouders en Taxicentrale Renesse bezien of een verandering in het vervoer (begeleiding andere zitplaats, andere taxi, ander soort vervoer, e.d.) alsnog aangewezen is.

Indien er tijdens het onderzoek – naar het oordeel van de gemeente – voldoende aanwijzingen zijn van ongeoorloofd gedrag en overleg met de ouders geen oplossing biedt dan ontvangen de ouders/ verzorgers een 1e waarschuwingsbrief van de gemeente. Indien in het betreffende voertuig een zitplaats vrij is dan kan door de gemeente aan ouders een zitplaats beschikbaar worden gesteld zodat zij mee kunnen reizen als begeleider op de route. Eventuele meerkosten komen voor rekening van de ouders/verzorgers. In de brief wordt aangegeven dat bij aanhoudend of terugkerend ongeoorloofd gedrag de leerling de toegang tot aangepast vervoer (dit kan zowel schoolbus, taxi-/taxibus of rolstoeltaxibus zijn).

Bij aanhoudend of terugkerend ongeoorloofd gedrag ontvangen de ouders/verzorgers een 2e waarschuwingsbrief waarin wordt meegedeeld dat de leerling per direct vijf schooldagen wordt geschorst voor het leerlingenvervoer.

Indien na een tijdelijke schorsing het ongeoorloofd gedrag aanhoudt dan volgt uitsluiting van het vervoer tot het eind van het schooljaar met een minimum van 60 schooldagen. Dit betekent dat de uitsluiting door kan lopen in het nieuwe schooljaar.

Indien het gedrag van een leerling of leerlingen zodanig is dat Taxicentrale Renesse de veiligheid van alle betrokkenen niet meer kan garanderen, dan zal Taxicentrale Renesse per direct maatregelen nemen waardoor de veiligheid weer gegarandeerd kan worden. In overleg tussen Taxicentrale Renesse, gemeente en eventueel andere betrokkenen wordt daarna tot een definitieve oplossing besloten.

  • Ø

    Taxicentrale Renesse ontvangt een afschrift van de waarschuwingsbrieven.

  • Ø

    De gemeente kan de hierboven genoemde termijnen van schorsing (na overleg met Taxicentrale Renesse) aanpassen aan de ernst van ongeoorloofd gedrag.

  • Ø

    Bij schorsing of uitsluiting wordt ouders/verzorgers een vergoeding aangeboden voor de kosten van openbaar vervoer. Dit – naar het oordeel van de gemeente – al dan niet ook voor een begeleider.

  • Ø

    Voor de situatie van geweld, intimidatie en/of misbruik is een apart protocol opgesteld.

Beleidsregel 9 Calamiteiten in de omgang

De basis van dit artikel is niet direct in de verordening te vinden, maar heeft te maken met de wijze waarop het college omgaat met ontoelaatbaar gedrag, zoals intimidatie, geweld of misbruik door leerlingen of chauffeurs/begeleiders in het aangepast vervoer.

Het onderstaande protocol wordt in dergelijke situaties gevolgd:

Protocol “calamiteiten in omgang” gemeente Middelburg

Er wordt melding gemaakt van geweld, intimidatie of misbruik.

De chauffeur/begeleider en betreffende leerling(en) treffen elkaar per direct niet meer. De chauffeur/begeleider wordt per direct en vooralsnog tijdelijk voor ander vervoer ingezet.

Het SWVO, de gemeente, de vervoerder, de chauffeur/begeleider en de ouders worden direct op de hoogte gesteld van de situatie.

De gemeente en de vervoerder gaan in overleg om de vervolgstappen te bepalen en het onderzoek vorm te geven. Justitiële betrokkenheid ja/nee.

Gedurende het onderzoek treffen de chauffeur/begeleider en de betrokken leerling(en) elkaar niet.

Als het onderzoek is afgerond wordt aan de hand van de resultaten bepaald wat de vervolgstappen zullen zijn.

- Leerling(en) uitgesloten van vervoer

- Chauffeur/begeleider uit dienst

- Chauffeur/begeleider/leerling (en) gezuiverd en terug in route.