Regeling vervallen per 28-12-2011

Besluit maatschappelijke ondersteuning Middelburg

Geldend van 01-01-2011 t/m 27-12-2011

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning Middelburg

Hoofdstuk 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

Artikel 1. Regels rond verstrekking en verantwoording.

1.1.

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

1.2.

Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

  • a.

    de PGB-houder in gebreke blijft bij de verantwoording, of

  • b.

    het budget niet inzet voor het inkopen van de voorziening waarvoor de beschikking is afgegeven.

De gemeente zal dan gebruik maken van artikel 6 in de wet, dat stelt dat gemeenten de vorm van financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget kan weigeren als daartegen overwegende bezwaren zijn.

1.3.

Een aantal woonvoorzieningen wordt bij voorkeur in natura en in bruikleen verstrekt, deze zijn: mobiele tilliften, douche-, bad- en toiletvoorzieningen en trapliften. Andere woonvoorzieningen zoals opgenomen in de Beleidsregels, kunnen in de vorm van in natura, PGB of financiële tegemoetkoming verstrekt worden. De hoogte van het pgb voor een hulpmiddel of voorziening is gelijk aan de inkoopprijs voor de gemeente bij de gecontractracteerde leveranciers.

1.4.

Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als financiële tegemoetkoming. Het bedrag van deze financiële tegemoetkoming bedraagt € 3.403,- welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

1.5

De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt plaats: na afloop van de verstrekking, dan wel zes maanden na afloop van het kalenderjaar, conform door B&W ter beschikking te stellen procedure en formulier (zie artikel 1.3.4 van de Beleidsregels).

1.5.A

De verantwoording van het persoonsgebonden budget voor een alfahulp vindt namens de werkgever van de alfahulp plaats door het door deze werkgever gekozen servicebureau. Dit servicebureau vervult in opdracht van de gemeente onder meer de ‘kassiersfunctie’. Het servicebureau betaalt het loon aan de alfahulp in opdracht en voor rekening van de werkgever van de alfahulp. Het servicebureau maakt voor de werkgever van de alfahulp een jaaroverzicht met de daadwerkelijk door de alfahulp gewerkte uren en de daarvoor voor rekening van de werkgever aan de alfahulp betaalde vergoeding. Het servicebureau zendt dit jaaroverzicht tevens aan de gemeente.

1.6

a. Bij bedragen tot € 10.000,- per jaar zal het College van B&W de besteding van het PGB steekproefgewijs controleren, aan de hand van de verantwoording zoals vermeld in artikel 1.5.

b. Bij bedragen boven € 10.000,- per jaar zal het College van B&W de besteding van het PGB altijd controleren, aan de hand van de verantwoording zoals vermeld in artikel 1.5.

1.7

De verantwoording over het persoonsgebonden budget wordt afgelegd over het bruto deel, minus een verantwoordingsvrij bedrag van € 250,- per jaar.

1.8

De gemeente heeft een overeenkomst afgesloten met de Sociale Verzekeringsbank ter ondersteuning van de budgethouders. De budgethouders zijn hierdoor verzekerd voor wettelijke aansprakelijkheid en

rechtsbijstand. Alleen wanneer een budgethouder volledig werkgever is, kan deze gebruik maken van de salarisadministratie via de SVB.

Hoofdstuk 2. Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage.

Artikel 2. Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel hulp bij het huishouden.

2.1.

Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 dienen te betalen bedraagt € 17,80 per vier weken, terwijl het percentage van het verzamelinkomen boven € 22.636,- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15% per kalenderjaar bedraagt.

2.2.

Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 17,80 per vier weken, terwijl het percentage van het verzamelinkomen boven € 15.838,- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15% per kalenderjaar bedraagt.

2.3.

Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 25,40 per vier weken, terwijl het percentage van het verzamelinkomen boven € 27.902,- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15% per kalenderjaar bedraagt.

2.4.

Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 25,40 per vier weken, terwijl het percentage van het verzamelinkomen boven € 22.100,- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15% per kalenderjaar bedraagt.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.

Artikel 3. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden.

3.1

De vaststelling van het bruto persoonsgebonden budget vindt ten aanzien van hulp in de huishouding als volgt plaats:

Het aantal geïndiceerde uren per week maal het uurtarief volgens onderstaande tabel gedeeld door 7 dagen maal het aantal kalenderdagen in een jaar.

Uurtarieven persoonsgebonden budget

Categorie hulp bij het huishouden

Bruto uurtarief persoonsgebonden budget

HH 1

€ 14,95

HH 2

€ 18,00

Alfahulp

€ 16,00

3.2

Het PGB budget wordt bruto uitgekeerd.

3.3

Het PGB budget lager dan € 2.500,- per jaar wordt in een keer uitbetaald aan de budgethouder.

Alle budgetten boven dit bedag worden per kwartaal uitbetaald.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.

Artikel 4.

4.1.

De financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget minus de eigen bijdrage voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de offerte, voor zover deze door het college is geaccepteerd.

4.2.

Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 15 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 2.722,-.

4.3.

Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 19 lid 2 tot en met 5 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 6.806,-.

4.4 Terugbetaling bij verkoop

1. Een eigenaar-bewoner die zijn woning verkoopt binnen 10 jaar na gereedmelding van een woningaanpassing waarvoor een financiële tegemoetkoming is verleend als bedoeld in artikel 15, onder b (bouwkundige of woontechnische woonvoorziening) van de verordening is gehouden om

binnen een week na het passeren van de akte het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De eigenaar bewoner is verplicht tot terugbetaling van de aanpassingskosten indien de aanpassing heeft geleid tot waardestijging van de woning die meer bedraagt dan € 10.000.

2. Het college geeft opdracht tot het verrichten van een waardebepaling van de woning direct voorafgaand aan de verstrekking van de financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid en direct na gereedmelding van de aanpassing. De hieraan verbonden kosten komen voor rekening

van de gemeente. Het positieve verschil in waarde tussen beide waardebepalingen wordt beschouwd als waardestijging als gevolg van de aanpassing van de woning.

3. Het bedrag van de waardestijging tot een maximum van het als financiële tegemoetkoming verstrekte bedrag, dient als volgt te worden terugbetaald bij verkoop van de woning:

  • a.

    in het eerste en tweede jaar na gereedmelding 100% van de waardestijging;

  • b.

    in het derde en vierde jaar na gereedmelding 80% van de waardestijging;

  • c.

    in het vijfde en zesde jaar na gereedmelding 60 % van de waardestijging;

  • d.

    in het zevende en achtste jaar na gereedmelding 40% van de waardestijging;

  • e.

    in het negende en tiende jaar na gereedmelding 20% van de waardestijging.

4. In alle gevallen wordt het eigen aandeel, dat voor rekening van de woningeigenaar is gekomen bij

de toekenning van de woonvoorziening(en), in mindering gebracht op de waardestijging.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Collectief vervoer is enkel verkrijgbaar in natura (art. nr. 24 van de verordening). Overige vervoersmiddelen zijn verkrijgbaar in bruikleen of in natura, of in PGB. In geval van PGB, zijn de artikelen 5 tot en met 7 van toepassing.

Artikel 5.

Het persoonsgebonden budget voor een vervoermiddel wordt op basis van de volgende criteria bepaald:

a. de aanschafprijs van het voor de aanvrager goedkoopst-adequate vervoermiddel inclusief 6% BTW. De medisch/ergonomisch adviseur bepaalt wat het voor de aanvrager goedkoopst -adequate vervoermiddel is.

b. indien van toepassing: de aanschafprijs inclusief 6% BTW van de voor de aanvrager noodzakelijke aanpassing(en) van het vervoermiddel. De medisch/ergonomisch adviseur bepaalt welke aanpassing(en) eventueel voor de aanvrager noodzakelijk is (zijn).

c. de tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van het vervoermiddel bedraagt 28% van de aanschafprijs van het vervoermiddel exclusief BTW. Dit bedrag wordt tegelijk en eenmalig met de onder a (en b) bedoelde vergoeding(en) uitgekeerd. Deze tegemoetkoming is voor de totale gebruiksduur met een minimum van zeven jaar.

Artikel 6.

De inkomensgrens waarboven een auto, met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks-en onderhoudskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking

komen, zoals genoemd in artikel 25 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, bedraagt 1,5 maal de bijstandsnorm volgens de bijlage. De bedragen worden aangepast conform wijziging van de bijstandsnorm.

Artikel 7.

Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt € 1.294,-.

Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een taxi bedraagt € 1.294,-.

Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 1.942,-.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 8.

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt op basis van de volgende criteria bepaald:

a. de aanschafprijs van de voor de aanvrager goedkoopst-adequate rolstoel inclusief 6% BTW. De medisch/ergonomisch adviseur bepaalt wat de voor de aanvrager goedkoopst-adequate rolstoel is.

b. indien van toepassing: de aanschafprijs inclusief 6% BTW van de voor de aanvrager noodzakelijke aanpassing(en) van de rolstoel. De medisch/ergonomisch adviseur bepaalt welke aanpassing(en) eventueel voor de aanvrager noodzakelijk is (zijn).

c. de tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van de rolstoel bedraagt 28% van de aanschafprijs van de rolstoel exclusief BTW. Dit bedrag wordt tegelijk en eenmalig met de onder a (en b) bedoelde vergoeding(en) uitgekeerd. Deze tegemoetkoming is voor de totale gebruiksduur met een minimum van zeven jaar.

Hoofdstuk 7. Advisering en samenhangende afstemming.

Artikel 9. Verplicht medisch advies

Het bedrag waarboven ingevolge artikel 32 lid 2 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning advies gevraagd moet worden bedraagt € 5.000,- per aanvraag.

Artikel 10. Samenhangende afstemming.

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 32 van de Verordening voorzieningen

maatschappelijke ondersteuning indien van toepassing aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    de psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Het College betrekt deze bevindingen in de besluitvorming en de motivering van het besluit.

Bijlage bij artikel 6

Wmo inkomensgrenzen o.b.v. WWB

Toelichting

Inleiding

Naast een Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Middelburg is er ook een Besluit maatschappelijke ondersteuning Middelburg. In dit besluit zijn bij elkaar gebracht alle bedragen, die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn alle regels waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college bevat in het besluit ingevuld. Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) niet de

verordening gewijzigd moet worden en dus in de Raad besproken en opnieuw vastgesteld moet worden.

Bijstelling van het Besluit door het college kan aanzienlijk sneller plaatsvinden.

Het eerste onderwerp dat in het besluit aan de orde komt is het persoonsgebonden budget. Van alle soorten voorzieningen waarvoor een persoonsgebonden budget mogelijk is wordt in het Besluit uitgewerkt hoe het bedrag van het persoonsgebonden budget wordt samengesteld.

Per hoofdstuk worden alle vastgestelde bedragen opgenomen, zodat het Besluit spoort met de verordening.

In hoofdstuk 7 tot slot wordt geregeld boven welk bedrag in bepaalde omstandigheden advies gevraagd moet worden en hoe de samenhangende afstemming bij de toekenning, zoals genoemd in artikel 5 van de wet, wordt geregeld.

Hoofdstuk 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Algemeen.

De systematiek van de Verordening is dat steeds algemene voorzieningen, waaronder collectief vervoer, het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk, waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt en er bij algemene voorzieningen een eenvoudige en lichte toelatingstoets geldt en er bij de verstrekking daarvan nooit een eigen bijdrage wordt gevraagd. Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd.

Artikel 1. Regels rond verstrekking.

1.1.

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

1.2.

Artikel 6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning biedt de gemeente de mogelijkheid om een individuele voorziening niet in de vorm van een pgb te verstrekken, als daartegen overwegende bezwaren bestaan. De gemeente moet zelf definiëren of zij van deze mogelijkheid gebruik wil maken en in welke situatie er sprake is van dergelijke overwegende bezwaren.

Artikel 1.2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning vermeldt dat de gemeente een pgb zal omzetten naar levering in natura, als de cliënt geen verantwoording over de besteding van een pgb indient of het pgb niet inzet voor het inkopen van huishoudelijke verzorging.

1.3.

Artikel 1.3 bepaalt dat bepaalde roerende woonvoorzieningen bij voorkeur in natura en in bruikleen worden aangeboden, dit om te voorkomen dat er sprake zal zijn van kapitaalvernietiging. Deze keuze hangt samen met het vormen van een depot en de daarmee samenhangende herverstrekking. Wanneer de aanvrager echter uitdrukkelijk om een pgb vraagt om zelf een dergelijke voorziening te kunnen aanschaffen, is de gemeente gehouden om een pgb toe te kennen.

1.4.

De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingwijze, zoals toegepast bij de Wvg, voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget. Dit persoonsgebonden budget is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend.

1.5 en 1.5 A

Artikel 1.5 stelt dat de pgb-houder in alle gevallen verantwoording zal afleggen.

Artikel 1.5 A regelt dat het servicebureau verantwoording af legt aan zowel de werkgever van de alfahulp als aan de gemeente. De werkgever van de alfahulp hoeft dus zelf niets te verantwoorden.

1.6

Artikel 1.6 stelt dat bij pgb’s tot 10.000 euro per jaar, het college steekproefgewijs zal controleren of de pgb-houder inderdaad verantwoording heeft afgelegd (het daarvoor bedoelde formulier heeft teruggestuurd volgens de voorgeschreven procedure) en het pgb ook op de juiste wijze heeft ingezet. Bij pgb’s die hoger zijn dan 10.000 euro per jaar zal het college altijd controleren.

1.7

Er geldt een verantwoordingsvrij deel van € 250,- per jaar. De budgethouder hoeft over dit bedrag dus niet te verantwoorden dat dit deel daadwerkelijk besteed is aan de voorziening waar het pgb voor verstrekt is.

1.8

Enkel bij volledig werkgeverschap kan budgethouder gebruik maken van de salarisadministratie via de SVB. Een budgethouder is dan namelijk verplicht belasting en premies af te dragen.

Hoofdstuk 2. Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage

Artikel 2. Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel.

De gemeente heeft besloten een eigen bijdrage te gaan heffen over de hulp in de huishouding. De gemeente houdt zich daarbij aan de kaders en de grenzen die het Rijk heeft gesteld met de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).

De AMvB onderscheidt vier groepen:

· ongehuwde personen, jonger dan 65 jaar

· ongehuwde personen van 65 jaar en ouder

· gehuwde personen indien één van beiden jonger is dan 65 jaar

· gehuwde personen die beide 65 jaar of ouder zijn

Artikel 2 van het besluit maatschappelijke ondersteuning noemt, in navolging van de AMvB, voor deze groepen een verschillende nominale eigen bijdrage. Vanaf 120% van het sociaal minimum per groep, wordt een inkomensafhankelijke eigen bijdrage geheven van maximaal 15% van het verschil tussen het inkomen en het sociaal minimum per groep van 120%. Het inkomen dat hier bedoeld wordt is het verzamelinkomen.

Het sociaal minimum per groep is verschillend. De minima zijn gebaseerd op de belastbare inkomens van de verschillende groepen. Het sociaal minimum van de groep die 65 jaar of ouder is, ligt bijvoorbeeld lager dan de groep die jonger is dan 65 jaar. Dit komt omdat de groep die 65 jaar of ouder is in een gunstiger belasting regime valt en dus netto meer overhoudt dan de groep die jonger is dan 65 jaar.

De hoogte van de bedragen en de percentages zijn overgenomen van de AMvB.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden

Artikel 3. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.

3.1

Dit artikel bevat de uurtarieven van het persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden en het persoonsgebonden budget voor een alfahulp.

In artikel 3.2.1 van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning worden de functies opgesomd die binnen de categorieën hulp bij het huishouden 1 respectievelijk hulp bij het huishouden 2 verleend kunnen worden.

3.2

De klant ontvangt een pgb waar de eigen bijdrage niet is afgetrokken.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 4

In artikel 4, lid 1 is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld.

Het gaat daarbij om de in de offerte opgenomen kosten, voor zover deze door het college zijn geaccepteerd. De offerte moet inzicht geven in de opbouw van de daarin vermelde kosten. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht.

Artikel 4.2 en 4.3 (verhuiskostenvergoeding en maximumbedrag bij bezoekbaar maken woning) behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 4.4 bepaalt wanneer de waardestijging van de woning en welk deel van de waardestijging moet worden terugbetaald, voor zover deze waardestijging een rechtstreeks effect is van de gesubsidieerde

woningaanpassingen.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 5

Dit artikel legt de hoogte van een pgb vast voor een vervoermiddel.

Artikel 6

Dit artikel legt vast vanaf welke grens de auto algemeen gebruikelijk wordt geacht.

Artikel 7

Dit artikel legt de bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding en de vergoeding van de rolstoeltaxi. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit de Verordening en wordt in de beleidsregels verder uitgewerkt.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 8

Dit artikel legt de hoogte van een pgb vast voor een rolstoel.

Hoofdstuk 7. Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 9. Verplicht medisch advies.

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Middelburg bepaalt in artikel 32 tweede lid, in welke gevallen extern advies gevraagd kan worden. Artikel 9 van dit Besluit bepaalt in welke gevallen altijd extern advies ingewonnen zal worden.

Artikel 10. Samenhangende afstemming.

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bepaalt in artikel 33 dat in dit Besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.