Regeling vervallen per 17-12-2014

Regeling stadsgewest Haaglanden 1995

Geldend van 11-03-2011 t/m 16-12-2014

Intitulé

Regeling stadsgewest Haaglanden 1995

Gedeputeerde staten van Zuid-Holland;

Overwegende, dat de Kaderwet bestuur in verandering op 1 juli 1994 in werking is getreden;

dat de gemeenten in het Wgr-samenwerkingsgebied Haaglanden zoals dat gebied op 19 november 1992 is vastgesteld door provinciale staten, op basis van artikel 2 onder c. met inachtneming van artikel 7 van de Kaderwet bestuur in verandering verplicht zijn een gemeenschappelijke regeling conform deze wet aan te gaan;

dat betrokken gemeenten niet tijdig een gemeenschappelijke regeling conform de Kaderwet bestuur in verandering ter goedkeuring aan gedeputeerde staten hebben aangeboden;

dat op basis van artikel 23 van de Kaderwet bestuur in verandering gedeputeerde staten gehouden zijn een gemeenschappelijke regeling conform de Kaderwet bestuur in verandering op te leggen;

Voorts overwegende, dat het de voorkeur verdient, overeenkomstig de wens van de gemeentebesturen, de Regeling stadsgewest Haaglanden, inwerking getreden op 1 oktober 1992, te wijzigen onder gelijktijdige toetreding van de gemeenten ’s-Gravenzande, De Lier, Maasland, Monster, Naaldwijk, Schipluiden en Wateringen;

gehoord de gemeentebesturen op 24 januari 1995;

gelet op artikel 23 juncto artikel 7 van de Kaderwet bestuur in verandering Maasland, Monster, Naaldwijk, Schipluiden en Wateringen;

gehoord de gemeentebesturen op 24 januari 1995;

gelet op artikel 23 juncto artikel 7 van de Kaderwet bestuur in verandering;

BESLUITEN:

A. de regeling stadsgewest Haaglanden, welke per 1 oktober 1992 in werking is getreden en laatstelijk gewijzigd is per 21 december 1993, te wijzigen;

B. te bepalen dat de gemeentebesturen van ’s-Gravenzande, De Lier, Maasland, Monster, Naaldwijk, Schipluiden en Wateringen tot deze aldus gewijzigde regeling moeten toetreden;

C. de aldus gewijzigde regeling op te leggen aan de gemeentebesturen van Delft, Den Haag, ’s-Gravenzande, Leidschendam, De Lier, Maasland, Monster, Naaldwijk, Nootdorp, Pijnacker, Rijswijk, Schipluiden, Voorburg, Wateringen, Wassenaar en Zoetermeer;

D. de tekst van de op te leggen regeling als volgt vast te stellen:

Hoofdstuk I BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

  • 1.

    In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      de regeling: de gemeenschappelijke regeling stadsgewest Haaglanden;

    • b.

      het stadsgewest: het regionaal openbaar lichaam, als bedoeld in artikel 104 van de wet;

    • c.

      de plusregio: het gebied van het regionaal openbaar lichaam, zoals dat wordt omsloten door de onder d. genoemde gemeenten;

    • d.

      de deelnemende gemeenten: de gemeenten Delft, Den Haag, Leidschendam-Voorburg, Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp, Rijswijk, Wassenaar, Westland en Zoetermeer;

    • e.

      gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van Zuid-Holland;

    • f.

      de wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 2.

    Waar in de regeling artikelen van de Gemeentewet of van enige andere wet of wettelijke regeling van overeenkomstige toepassing worden verklaard, komen in die artikelen in de plaats van de gemeente, de raad, burgemeester en wethouders en de burgemeester, onderscheidenlijk het stadsgewest, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Hoofdstuk II HET OPENBAAR LICHAAM

Artikel 2

  • 1.

    Er is een regionaal openbaar lichaam genaamd "Stadsgewest Haaglanden". Het is gevestigd te Den Haag.

  • 2.

    Het gebied waarvoor deze regeling geldt omvat het grondgebied van de deelnemende gemeenten.

Hoofdstuk III DE BESTUURSORGANEN

Artikel 3

Het bestuur van het stadsgewest bestaat uit:

  • a.

    het algemeen bestuur;

  • b.

    het dagelijks bestuur;

  • c.

    de voorzitter.

Hoofdstuk IV TE BEHARTIGEN BELANGEN

Artikel 4

Het stadsgewest heeft tot taak, met inachtneming van hetgeen in deze regeling is bepaald, de behartiging van belangen met een regionaal karakter, ten einde een evenwichtige en voorspoedige ontwikkeling in de plusregio te bevorderen. De behartiging van belangen geschiedt door:

  • a.

    het bepalen van de hoofdlijnen van de gewenste ontwikkelingen door middel van sturing, ordening, integratie en in voorkomende gevallen uitvoering ter zake van de taakvelden:

    • -

      ruimtelijke ordening

    • -

      volkshuisvesting

    • -

      milieu

    • -

      verkeer en vervoer

    • -

      economie en werkgelegenheid

    • -

      grondbeleid

    • -

      jeugdzorg

    • -

      volwasseneneducatie

  • b.

    het organiseren van overleg en het uitbrengen van advies over intergemeentelijke aangelegenheden, voor zover geen betrekking hebbend op de taakvelden genoemd onder a;

  • c.

    het bevorderen van de verdere ontwikkeling van de bestuurlijke organisatie in de plusregio;

  • d.

    het verlenen van diensten als bedoeld in artikel 23;

  • e.

    het uitoefenen van taken en bevoegdheden van rijk of provincie als bedoeld in artikel 24;

  • f.

    het uitoefenen van taken en bevoegdheden van deelnemende gemeenten als bedoeld in artikel 25.

Hoofdstuk V STURENDE EN ORDENENDE TAKEN EN BEVOEGDHEDEN

Paragraaf 1 Ruimtelijke ordening

Artikel 5

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt voor de plusregio een regionaal structuurplan, als bedoeld in artikel 36c van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vast, waarin de toekomstige ontwikkeling van dat gebied wordt aangegeven. In dat plan worden concrete beleidsbeslissingen opgenomen over de locatie van projecten of voorzieningen van regionaal belang. Bij de vaststelling van gemeentelijke ruimtelijke plannen, als bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en hoofdstuk IV van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing, worden de bij die beleidsbeslissingen te bepalen grenzen of beperkingen in acht genomen.

  • 2.

    Het algemeen bestuur is inzake de vaststelling van een regionaal structuurplan het enige bevoegde gezag. Voor het onder de werking van het structuurplan vallende gebied blijft artikel 7 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening buiten toepassing.

  • 3.

    De artikelen 36d tot en met 36i van de Wet op de Ruimtelijke Ordening zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6

  • 1.

    De deelnemende gemeenten doen mededeling van voorontwerpbestemmingsplannen en overige voor de regio van belang zijnde ruimtelijke voorontwerpplannen aan het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur toetst de in het eerste lid bedoelde voorontwerpen aan het structuurplan en stelt de desbetreffende gemeente van het resultaat van deze toetsing in kennis. Een afschrift hiervan wordt ter kennis gebracht van gedeputeerde staten.

  • 3.

    Indien het structuurplan nog niet onherroepelijk is, beperkt het dagelijks bestuur zich tot het uitbrengen van een advies aan de desbetreffende gemeente. Dit advies wordt tevens ter kennis gebracht van gedeputeerde staten.

  • 4.

    Indien de desbetreffende gemeente binnen acht weken geen reactie van het dagelijks bestuur heeft ontvangen, wordt het dagelijks bestuur geacht geen opmerkingen te hebben.

  • 5.

    De deelnemende gemeenten doen mededeling van vastgestelde en goedgekeurde plannen als bedoeld in het eerste lid aan het dagelijks bestuur.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur toetst de in het vijfde lid genoemde vastgestelde plannen aan het ruimtelijk beleid van het stadsgewest en kan gedeputeerde staten in kennis stellen van zijn bevindingen. Van deze bevindingen worden de desbetreffende gemeenten in kennis gesteld.

  • 7.

    Voor zover een gemeente, waarvan grondgebied begrepen is in een regionaal structuurplan, weigert een bestemmingsplan voor dat gebied in overeenstemming te brengen met dat regionaal structuurplan, ondanks een daartoe strekkend verzoek van het stadsgewest, kan het dagelijks bestuur met inachtneming van artikel 36 l van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gedeputeerde staten verzoeken toepassing te geven aan artikel 37 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, met dien verstande dat de aanwijzing bedoeld in het vijfde lid van dat artikel, haar grondslag vindt in het regionaal structuurplan.

Paragraaf 2: Volkshuisvesting

Artikel 7

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt een regionaal woningbouwprogramma vast, mede als basis voor de verdeling van de rijkssteun voor de volkshuisvesting over de gemeenten.

  • 2.

    Het algemeen bestuur is ten behoeve van alle deelnemende gemeenten budgethoudend bestuursorgaan, zoals bedoeld in het Besluit woninggebonden subsidies 1995.

  • 3.

    Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 81 en/of 82 van de Woningwet, regelt het algemeen bestuur de uitoefening van de aan het stadsgewest toegekende bevoegdheden en verplichtingen.

  • 4.

    Het algemeen bestuur stelt de hoofdlijnen van de woningdifferentiatie van bouwlocaties van regionaal belang vast.

  • 5.

    Indien het naar het oordeel van het algemeen bestuur noodzakelijk is regelen te stellen, als bedoeld in artikel 2 van de Huisvestingswet, stelt het algemeen bestuur een huisvestingsverordening, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Huisvestingswet, vast.

  • 6.

    Bij de voorbereiding van een besluit tot vaststelling of wijziging van een huisvestingsverordening pleegt het dagelijks bestuur overleg met de in de plusregio werkzame, ingevolge artikel 70, eerste lid, of artikel 70j, eerste lid, van de Woningwet toegelaten instellingen en met andere daarvoor naar zijn oordeel in aanmerking komende organisaties die binnen de plusregio op het gebied van de woonruimteverdeling werkzaam zijn.

  • 7.

    Het dagelijks bestuur zendt een besluit tot vaststelling of wijziging van een huisvestingsverordening toe aan gedeputeerde staten. Het dagelijks bestuur zendt een afschrift van een zodanig besluit toe aan de inspecteur, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet.

Paragraaf 3: Milieu

Artikel 8

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan een regionaal milieubeleidsplan vaststellen, als bedoeld in artikel 4.15a van de Wet milieubeheer, dat met het oog op de bescherming van het milieu richting geeft aan beslissingen tot het nemen waarvan de bevoegdheid bij of krachtens de wet aan een orgaan van dat lichaam is toegekend.

  • 2.

    In het milieubeleidsplan worden tevens de prioriteiten vastgesteld ten aanzien van de samenwerking tussen gemeenten bij de uitvoering van het milieubeleid.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur stelt jaarlijks een milieuprogramma vast, als bedoeld in artikel 4.15b van de Wet milieubeheer.

Artikel 9

Indien de daartoe strekkende algemene maatregel van bestuur van kracht is geworden, oefent het stadsgewest de bevoegdheden uit als bedoeld in artikel 88, juncto artikel 89, van de Wet bodembescherming.

Paragraaf 4: Verkeer en vervoer

Artikel 10

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt met inachtneming van het gestelde in artikel 16 van de Planwet verkeer en vervoer een regionaal verkeer- en vervoersplan vast, dat met het oog op de bevordering van de bereikbaarheid en de leefbaarheid richting geeft aan de door het stadsgewest te nemen beslissingen inzake verkeer en vervoer en op grond waarvan het stadsgewest aan de deelnemende gemeenten aanwijzingen kan geven met betrekking tot het door die gemeenten terzake te voeren beleid.

  • 2.

    In het in het eerste lid bedoelde geïntegreerde plan zijn in ieder geval opgenomen het fietsbeleid, het verkeersveiligheidbeleid, het openbaar vervoerbeleid, het wegenbeleid, het parkeerbeleid, het locatiebeleid, het carpoolbeleid en het beleid inzake het goederenvervoer.

  • 3.

    Het algemeen bestuur stelt een regionaal mobiliteitsfonds in, als bedoeld in artikel 28 van de Wet bereikbaarheid en mobiliteit.

  • 4.

    Het algemeen bestuur, dan wel voorzover dat in de Wet BDU verkeer en vervoer is bepaald het dagelijks bestuur, regelt de uitoefening van de bevoegdheden en verplichtingen, die voortvloeien uit de Wet BDU verkeer en vervoer.

Artikel 11

  • 1.

    Het dagelijks bestuur is, gelet op artikel 20, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000, bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor openbaar vervoer in de plusregio.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd subsidies, als bedoeld in artikel 22 van de Wet personenvervoer 2000, te verstrekken voor het in een concessie omschreven openbaar vervoer.

Paragraaf 5: Economie en werkgelegenheid

Artikel 12

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt periodiek een regionaal-economische ontwikkelingsstrategie vast. Deze strategie strekt tot doel de concurrentiepositie van de plusregio in (inter)nationaal verband te verstevigen en zal met name berusten op de ontwikkeling van de pijlers (zakelijke) dienstverlening, kennisregio, en agribusiness en gericht zijn op de versterking van de werkgelegenheid in de plusregio.

  • 2.

    Bij de uitoefening van zijn bevoegdheden op de terreinen van de ruimtelijke ordening, het verkeer en vervoer, het milieu en het arbeidsmarktbeleid houdt het algemeen bestuur rekening met de in het eerste lid bedoelde strategie.

  • 3.

    Het algemeen bestuur geeft met inachtneming van de in het eerste lid genoemde strategie het beleid aan ter zake van de uitvoering van de bevoegdheden van het stadsgewest met betrekking tot de bedrijfsterreinen, kantoorlocaties, glastuinbouwgebieden en detailhandelsvoorzieningen die van regionaal belang zijn.

  • 4.

    Het algemeen bestuur stelt de hoofdlijnen van het regionale promotie- en acquisitiebeleid gericht op bedrijfsvestigingen en toerisme vast, alsmede de wijze waarop hieraan uitvoering wordt gegeven.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur bevordert regionaal economisch onderzoek.

Artikel 13

  • 1.

    Het algemeen bestuur is bevoegd tot het vaststellen van regelingen en statuten voor de uitvoering van regionaal van belang zijnde werkgelegenheidbevorderende maatregelen.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het aangaan van afspraken met regionale arbeidsvoorzieningsorganen ter zake van maatregelen zoals in het eerste lid bedoeld.

Artikel 14

Het stadsgewest is bevoegd tot verwerving en verdeling van fondsen en subsidies ten behoeve van de regionale economische ontwikkeling.

Paragraaf 6: Grondbeleid

Artikel 15

Het algemeen bestuur is ten behoeve van de deelnemende gemeenten budgethoudend bestuursorgaan als bedoeld in het Besluit Locatiegebonden Subsidies.

Artikel 16

  • 1.

    Het algemeen bestuur is bevoegd voorschriften te geven met betrekking tot het door de deelnemende gemeenten verwerven en uitgeven van gronden, de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, het verhaal van kosten daarvan, alsmede de mate waarin de financiële gevolgen worden verdeeld over de deelnemende gemeenten.

  • 2.

    Het algemeen bestuur is bevoegd gebieden aan te wijzen ten aanzien waarvan het kan bepalen, dat de verwerving en de uitgifte van gronden, de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, alsmede het verhaal van kosten daarvan, uitsluitend door of vanwege dit bestuur kan plaatsvinden.

  • 3.

    Het algemeen bestuur is bevoegd voorschriften te geven met betrekking tot het onderhoud en het beheer van de in het eerste en tweede lid bedoelde gronden.

  • 4.

    Indien gemeenten de behartiging van de ontwikkeling, uitvoering en/of exploitatie van locaties van regionaal belang hebben overgedragen aan een samenwerkingsverband met één of meer andere gemeenten, ook indien hierbij private partijen zijn betrokken, zijn deze gemeenten, indien door het algemeen bestuur toepassing wordt gegeven aan het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde, gehouden het desbetreffende samenwerkingsverband te verplichten medewerking aan besluiten van het algemeen bestuur als bedoeld in de leden een tot en met drie te verlenen.

Artikel 17

  • 1.

    Als uitwerking van de financiële verdeling, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, voor locaties vallend onder het VINEX-uitvoeringsconvenant Haagse regio stelt het algemeen bestuur een bestemmingsreserve, hierna te noemen grondkostenfonds, in met het oog op de verrekening van aan het fonds toegekende financiële middelen en verevening van exploitatiesaldi van deze locaties. Het algemeen bestuur beslist over de inkomsten en uitgaven van dit fonds.

  • 2.

    Op het grondkostenfonds zijn de financiële bepalingen, zoals genoemd in artikel 52, derde, vierde en vijfde lid, en artikel 54, tweede, zesde, zevende en achtste lid, niet van toepassing.

  • 3.

    Het grondkostenfonds treedt in werking op basis van een door het algemeen bestuur vast te stellen verordening. In deze verordening die gebaseerd is op artikel 212 Gemeentewet worden in ieder geval geregeld:

    • -

      de vaststelling van gebieden van de in het eerste lid bedoelde locaties, die in aanmerking komen voor verrekening van het exploitatiesaldo met het grondkostenfonds;

    • -

      de wijze waarop het algemeen bestuur op basis van de over te leggen exploitatieberekeningen voor de desbetreffende gebieden de hoogte van de verrekening met het grondkostenfonds vaststelt;

    • -

      de wijze waarop en procedurele voorwaarden waaronder het algemeen bestuur gemeenten kan aanspreken een per gemeente te betalen bijdrage te verlenen, indien de begroting van het grondkostenfonds, gelet op de daaraan ten grondslag liggende meerjarenramingen en de verrekeningen zoals in het vorenstaande bedoeld, dit noodzakelijk maakt.

  • 4.

    De bepalingen in dit artikel zijn van toepassing voor de gemeenten Delft, Den Haag, Leidschendam-Voorburg, Pijnacker-Nootdorp, Rijswijk, Wassenaar en Zoetermeer.

Paragraaf 7: Jeugdzorg

Artikel 18

Het stadsgewest is belast met de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in hoofdstuk 1, artikel 2, van de Wet op de jeugdzorg.

Paragraaf 8: Volwasseneneducatie

Artikel 19

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt plannen op voor de activiteiten inzake de volwasseneneducatie en het budgetteren daarvan voor zover er sprake is van regionale budgetten.

  • 2.

    Jaarlijks voor 1 november stelt het algemeen bestuur, gehoord de educatieve instellingen en vertegenwoordigers van doelgroepenorganisaties, het regionaal educatief plan vast. Over het ontwerp van dit plan vraagt het dagelijks bestuur voor 1 mei daaraan voorafgaand advies aan het regionaal bestuur voor de arbeidsvoorziening in de regio Den Haag/Delft.

  • 3.

    Jaarlijks voor 1 december kent het algemeen bestuur op basis van het in lid 2 bedoelde plan aan instellingen een bijdrage toe voor de uitvoering van educatieve activiteiten, basiseducatie en volwasseneneducatie.

Paragraaf 9: Te volgen besluitvormingsprocedure

Artikel 20

  • 1.

    Bij het opstellen van een ontwerp van plannen, verordeningen en overige maatregelen (daaronder tevens begrepen programma's, richtlijnen en statuten), betrekking hebbend op de sturende en ordenende taken en bevoegdheden, pleegt het dagelijks bestuur, voorzover geen andere wettelijke voorschriften gelden, overleg met de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten en met daarvoor in aanmerking komende besturen, instellingen, diensten en personen, van welk overleg verslag wordt gedaan in een bijlage bij dit ontwerp.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur stelt het ontwerp van een plan als bedoeld in het eerste lid voorlopig vast en zendt dit ontwerp aan de raden van de deelnemende gemeenten, die hun beschouwingen binnen acht weken ter kennis brengen van het algemeen bestuur. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de informatievoorziening en het maken van afspraken ten behoeve van de inspraak over een ontwerpplan. Het algemeen bestuur kan daartoe in een inspraakverordening algemene regels stellen.

  • 3.

    Zo spoedig mogelijk na het verstrijken van de in het vorige lid genoemde termijn beslist het algemeen bestuur omtrent de vaststelling van het plan. Indien tegen het ontwerp-plan bedenkingen zijn ingediend of het algemeen bestuur bij het vaststellen van het plan afwijkt van het ontwerp, wordt het besluit tot vaststelling met redenen omkleed.

  • 4.

    Het plan wordt terstond na de vaststelling medegedeeld aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan gedeputeerde staten.

Hoofdstuk VI TAKEN BETREFFENDE HET STIMULEREN VAN DE INTERGEMEENTELIJKE SAMENWERKING

Artikel 21

Het algemeen bestuur bevordert ter uitvoering van het bepaalde genoemd onder punt b van artikel 4 overleg over intergemeentelijke aangelegenheden. Adviezen over deze aangelegenheden worden uitgebracht door het dagelijks bestuur.

Hoofdstuk VII TAKEN BETREFFENDE DE BEVORDERING VAN DE VERDERE BESTUURLIJKE ONTWIKKELING

Artikel 22

Het algemeen bestuur bevordert de verdere ontwikkeling van de bestuurlijke organisatie in de plusregio door het doen van voorstellen en het deelnemen aan het overleg in de ten behoeve hiervan ingestelde overleg- en adviesorganen.

Hoofdstuk VIII DIENSTVERLENENDE TAKEN

Artikel 23

  • 1.

    Het stadsgewest is bevoegd tot het verrichten van diensten ten behoeve van een of meer deelnemende gemeenten, indien deze daarom verzoeken en het algemeen bestuur dit verzoek inwilligt.

  • 2.

    Het stadsgewest is bevoegd tot het verrichten van diensten ten behoeve van instellingen of organen waarin het namens de deelnemende gemeenten zitting heeft, indien betreffende instelling hierom verzoekt en het algemeen bestuur dit verzoek inwilligt.

  • 3.

    Een besluit tot dienstverlening wordt genomen door het algemeen bestuur en vermeldt de wijze van kostenverrekening en de overige voorwaarden waaronder tot de gevraagde dienstverlening wordt overgegaan.

Hoofdstuk IX TAKEN EN BEVOEGDHEDEN VAN RIJK, PROVINCIE EN GEMEENTEN EN WIJZIGING VAN BELANGEN

Artikel 24

  • 1.

    In het kader van de belangen als genoemd in artikel 4 kunnen aan het stadsgewest bevoegdheden van rijk en/of provincie worden toegekend, hetzij in medebewind, hetzij door overdracht krachtens artikel 107 van de Provinciewet, hetzij door aanvaarding op basis van overeenkomst of afzonderlijke gemeenschappelijke regeling. Een besluit hiertoe wordt genomen door de bestuursorganen van het stadsgewest, ieder zover het hun bevoegdheden betreft.

  • 2.

    Een besluit, zoals bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden genomen indien meer dan de helft van de deelnemende gemeenten vooraf hiermee heeft ingestemd.

  • 3.

    Een besluit, zoals bedoeld in het eerste lid, regelt de kostenverdeling en andere voorwaarden waaronder de uitoefening van bedoelde taken en bevoegdheden plaatsvindt.

Artikel 25

  • 1.

    Bij uitbreiding van de belangen als bedoeld in artikel 4 en bij verandering in bestaande door gemeenten overgedragen taken en bevoegdheden, daaronder ook begrepen overdracht van nieuwe gemeentelijke taken en bevoegdheden, vindt artikel 61 toepassing.

  • 2.

    Bij nieuwe gemeentelijke taken en bevoegdheden kan worden bepaald dat bedoelde overdracht niet voor alle gemeenten van toepassing is. Het algemeen bestuur regelt in dat geval de wijze van kostenverdeling.

  • 3.

    Met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde taken en bevoegdheden behoren aan de bestuursorganen van het stadsgewest alle aan de gemeentebesturen toekomende bevoegdheden, voorzover niet bij deze regeling of wet uitgezonderd.

  • 4.

    Het algemeen bestuur regelt voorzover nodig de verhouding van de op grond van dit artikel toegekende bevoegdheden tot die van de besturen van de deelnemende gemeenten.

Hoofdstuk X OVERIGE BEVOEGDHEDEN

Artikel 26

  • 1.

    De bestuursorganen van het stadsgewest komen alle bevoegdheden toe die het openbaar lichaam van rechtswege bezit om als rechtspersoon aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen.

  • 2.

    Voor de behartiging van alle in artikel 4 genoemde belangen is het stadsgewest bevoegd tot:

    • a.

      het reageren op rijks- en provinciale nota's en plannen die voor de plusregio van belang zijn;

    • b.

      het vertegenwoordigen van de regio in overlegsituaties;

    • c.

      het organiseren van overleg en het uitbrengen van advies.

  • 3.

    Voorzover de in het voorgaande lid bedoelde bevoegdheden betrekking hebben op de belangen genoemd in artikel 4 onder punt a, worden deze bevoegdheden in beginsel namens de deelnemende gemeenten uitgeoefend.

  • 4.

    Het stadsgewest kan deelnemen aan gemeenschappelijke regelingen als bedoeld in de artikelen 93 en 96 van de wet.

  • 5.

    Het algemeen bestuur kan taakorganisaties instellen, belast met de uitvoering van een taak als bedoeld in artikel 4.

  • 6.

    Het stadsgewest is bevoegd rechten te heffen, als bedoeld in artikel 229 van de Gemeentewet.

  • 7.

    Ter uitvoering van de taken en bevoegdheden, die bij of krachtens de wet, algemene maatregel van bestuur, dan wel deze regeling aan het stadsgewest zijn opgedragen, heeft het stadsgewest de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang en de bevoegdheid tot het geven van een machtiging tot binnentreden van woningen, overeenkomstig hoofdstuk VIII, paragraaf 4 van de Gemeentewet en Afdeling 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk XI HET ALGEMEEN BESTUUR

Paragraaf 1: Samenstelling

Artikel 27

  • 1.

    De raden van deelnemende gemeenten wijzen de leden van het algemeen bestuur aan. Tot lid van het algemeen bestuur kunnen worden aangewezen de voorzitter van de raad, de wethouders en de leden van de raad van een deelnemende gemeente. De burgemeester van de gemeente Den Haag is toegevoegd lid van het algemeen bestuur en behoort niet tot het de raad van de gemeente Den Haag op grond van het tweede lid toekomende aantal leden. De burgemeester van de gemeente Den Haag is voorzitter van het algemeen bestuur en heeft in het algemeen bestuur een raadgevende stem.

  • 2.

    Voor de bepaling van het per gemeente aan te wijzen aantal leden is de volgende tabel van toepassing:

    • -

      voor gemeenten tot 20.000 inwoners: 2 leden

    • -

      voor gemeenten van 20.000 tot 40.000 inwoners: 3 leden

    • -

      voor gemeenten van 40.000 tot 60.000 inwoners: 4 leden

    • -

      voor gemeenten van 60.000 tot 80.000 inwoners: 5 leden

    • -

      voor gemeenten van 80.000 tot 100.000 inwoners: 6 leden

    • -

      voor gemeenten van 100.000 tot 120.000 inwoners: 7 leden

    • -

      voor gemeenten van 120.000 tot 140.000 inwoners: 8 leden

    • -

      voor gemeenten van 140.000 tot 160.000 inwoners: 9 leden

    • -

      voor gemeenten van 160.000 tot 180.000 inwoners: 10 leden

    • -

      voor gemeenten van 180.000 tot 200.000 inwoners: 11 leden

    • -

      voor gemeenten van 200.000 tot 220.000 inwoners: 12 leden

    • -

      voor gemeenten van 220.000 tot 240.000 inwoners: 13 leden

    • -

      voor gemeenten van 240.000 tot 260.000 inwoners: 14 leden

    • -

      voor gemeenten van 260.000 tot 280.000 inwoners: 15 leden

    • -

      voor gemeenten van 280.000 tot 300.000 inwoners: 16 leden

    • -

      voor gemeenten van 300.000 tot 320.000 inwoners: 17 leden

    • -

      voor gemeenten van 320.000 tot 340.000 inwoners: 18 leden

    • -

      voor gemeenten van 340.000 tot 360.000 inwoners: 19 leden

    • -

      voor gemeenten van 360.000 tot 380.000 inwoners: 20 leden

    • -

      voor gemeenten van 380.000 tot 400.000 inwoners: 21 leden

    • -

      voor gemeenten van 400.000 tot 420.000 inwoners: 22 leden

    • -

      voor gemeenten van 420.000 tot 440.000 inwoners: 23 leden

    • -

      voor gemeenten van 440.000 tot 460.000 inwoners: 24 leden

    • -

      voorts voor iedere 20.000 inwoners één lid extra

  • 3.

    Voor de bepaling van het inwonersaantal, als bedoeld in het tweede lid, geldt het aantal inwoners per 1 januari van het jaar voorafgaande aan het jaar van aanvang van iedere zittingsperiode van de raden. Voor de vaststelling van het aantal inwoners worden de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde bevolkingscijfers aangehouden. Artikel 8, tweede lid van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    De raden van de deelnemende gemeenten beslissen in de eerste vergadering van elke zittingsperiode over de aanwijzing van nieuwe leden van het algemeen bestuur.

  • 5.

    Zo spoedig mogelijk na de aanwijzing van de leden door de gemeenteraden, doch uiterlijk binnen acht weken daarna, komt het algemeen bestuur in de eerste vergadering bijeen.

  • 6.

    Indien tussentijds een plaats van een lid van het algemeen bestuur openvalt, wijst de raad van de gemeente die het aangaat in zijn eerstvolgende vergadering of indien dit niet mogelijk is, ten spoedigste daarna, een nieuw lid aan.

  • 7.

    Een lid van het algemeen bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Van dit ontslag stelt hij de voorzitter van het algemeen bestuur, alsmede de voorzitter van de raad die hem heeft aangewezen, op de hoogte.

  • 8.

    Indien bij langdurige ontstentenis wegens zwangerschap en bevalling of ziekte van een raadslid van een deelnemende gemeente die tevens lid is van het algemeen bestuur, door de voorzitter van de raad ontslag als bedoeld in artikel X 10 van de Kieswet wordt verleend en door de voorzitter van het stembureau in een tijdelijke vervanging wordt voorzien als bedoeld in artikel X 12 van de Kieswet, is de vervanger gedurende deze periode tevens lid van het algemeen bestuur. Op de tijdelijke vervangende leden zijn dezelfde bepalingen van toepassing als die welke op de leden van het algemeen bestuur van toepassing zijn. Het tijdelijk vervangend lid vervult ook de functies die aan het betreffende lidmaatschap van het algemeen bestuur zijn verbonden, tenzij het algemeen bestuur anders beslist.

  • 9.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar door of vanwege het bestuur van het stadsgewest aangesteld of daaraan ondergeschikt. Met ambtenaar worden gelijkgesteld zij, die in dienst van het stadsgewest op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn.

  • 10.

    Iedere raad heeft het recht om maximaal twee plaatsvervangende leden voor het algemeen bestuur aan te wijzen uit het midden van de raad en het college van burgemeester en wethouders. Van deze aanwijzing wordt schriftelijk mededeling gedaan aan het algemeen bestuur. Een plaatsvervangend lid van een gemeente kan op verzoek van een lid van het algemeen bestuur uit dezelfde gemeente bij incidentele verhindering of incidentele ontstentenis van dit lid aan de beraadslagingen en stemmingen in vergaderingen van het algemeen bestuur en/of van de commissies van advies deelnemen. Daartoe meldt het lid dat vervangen wordt tenminst 24 uren voorafgaande aan de vergadering aan de voorzitter van de vergadering dat er sprake zal zijn van vervanging.

Paragraaf 2: Bevoegdheden

Artikel 28

Aan het algemeen bestuur behoren alle taken en bevoegdheden die niet bij of krachtens deze regeling en met inachtneming van het bepaalde in artikel 33 van de wet, zijn opgedragen aan het dagelijks bestuur, de voorzitter of een commissie.

Paragraaf 3: Werkwijze

Artikel 29

  • 1.

    Het algemeen bestuur vergadert met inachtneming van hetgeen in artikel 22 van de wet is bepaald zo dikwijls als de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt, dan wel ten minste een vijfde van het aantal leden dit, onder opgaaf van redenen, schriftelijk verzoekt.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast, dat aan gedeputeerde staten en aan de raden van de deelnemende gemeenten ter kennis wordt gebracht.

Artikel 30

De leden van het algemeen bestuur, de voorzitter uitgezonderd, hebben ieder een stem. Besluiten worden bij gewone meerderheid van stemmen genomen. De artikelen 31 en 32 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 31

  • 1.

    De vergaderingen van het algemeen bestuur worden in het openbaar gehouden. De deuren worden gesloten wanneer tenminste een vijfde gedeelte van de aanwezige leden hierom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd. Met betrekking tot het opleggen en intrekken van geheimhouding is artikel 23 van de wet van toepassing.

  • 2.

    Leden van de raden van de deelnemende gemeenten die geen lid van het algemeen bestuur zijn, zijn bevoegd kennis te nemen van stukken, waarvoor een verplichting tot geheimhouding is opgelegd. Op hen zijn de in de wet en in het reglement van orde vermelde bepalingen met betrekking tot de geheimhouding van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 4: Informatie en verantwoording

Artikel 32

  • 1.

    Een lid van het algemeen bestuur geeft aan de raad welke hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door de raad, of een of meer leden daarvan, worden verlangd op de in die gemeente gebruikelijke wijze.

  • 2.

    Een lid van het algemeen bestuur kan door de raad die het lid heeft aangewezen, op de in die gemeente gebruikelijke wijze ter verantwoording worden geroepen voor het door hem in dat bestuur gevoerde beleid.

  • 3.

    Indien een lid van het algemeen bestuur niet meer het vertrouwen geniet van de raad welke hem heeft aangewezen, kan deze hem als zodanig ontslaan.

Hoofdstuk XII HET DAGELIJKS BESTUUR

Paragraaf 1: Samenstelling

Artikel 33

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter van het algemeen bestuur en voorts uit evenveel leden als het aantal deelnemende gemeenten. Laatstgenoemde leden worden door en uit het algemeen bestuur gekozen, met dien verstande dat elke deelnemende gemeente met een lid is vertegenwoordigd.

  • 2.

    De voorzitter van het algemeen bestuur is voorzitter van het dagelijks bestuur.

Artikel 34

  • 1.

    De leden van het dagelijks bestuur worden gekozen in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur regelt de verdeling van de werkzaamheden in geval van verhindering van één of meer leden, met inachtneming van artikel 38, tweede lid.

  • 3.

    Indien tussentijds een plaats in het dagelijks bestuur beschikbaar komt kiest het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk een nieuw lid. Gaat het openvallen van een plaats in het dagelijks bestuur gepaard met het openvallen van een plaats in het algemeen bestuur, dan kan dit bestuur het kiezen van een nieuw lid uitstellen totdat de opengevallen plaats in het algemeen bestuur weer zal zijn bezet.

  • 4.

    Degene, die als lid van het dagelijks bestuur tussentijds ontslag neemt, blijft in functie totdat zijn opvolger zijn benoeming heeft aanvaard.

  • 5.

    Tussentijds verlies van het lidmaatschap van het algemeen bestuur brengt verlies van het lidmaatschap van het dagelijks bestuur met zich mee.

  • 6.

    De leden van het dagelijks bestuur treden als lid van dat bestuur af op de dag van aftreden van de leden van het algemeen bestuur.

  • 7.

    Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur worden ontslagen, indien dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Artikel 49, tweede volzin van de Gemeentewet, is van overeenkomstige toepassing.

  • 8.

    Met betrekking tot de leden van het dagelijks bestuur zijn de artikelen 36 b, eerste lid, onderdelen p en q, 46 en 47 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 2: Bevoegdheden

Artikel 35

Aan het dagelijks bestuur is, behoudens overigens in deze regeling is bepaald, opgedragen:

  • a.

    het voorbereiden van al hetgeen aan het algemeen bestuur ter overweging en beslissing zal worden voorgelegd;

  • b.

    het uitvoeren van de besluiten van het algemeen bestuur;

  • c.

    het stimuleren en coördineren van het intergemeentelijk overleg;

  • d.

    het beheer van de inkomsten en uitgaven van het stadsgewest;

  • e.

    de zorg, voor zover niet aan anderen opgedragen, voor de controle op het geldelijke beheer en de boekhouding;

  • f.

    het nemen van alle conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte, en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van verjaring en verlies van recht of bezit;

  • g.

    het benoemen c.q. te werk stellen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en het schorsen en ontslaan van personeel, in dienst van het stadsgewest, één en ander behoudens het bepaalde in artikel 48 en verder voor zover het algemeen bestuur zich de desbetreffende bevoegdheden niet heeft voorbehouden;

  • h.

    het houden van een gedurig toezicht op al wat het stadsgewest aangaat;

  • i.

    het behartigen van de belangen van het stadsgewest bij hogere overheden en andere instellingen, diensten of personen, waarmee contact voor het stadsgewest van belang is.

Paragraaf 3: Werkwijze

Artikel 36

  • 1.

    Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt of tenminste twee andere leden dit nodig oordelen.

  • 2.

    In de vergadering van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd of besloten, indien ten minste de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 3.

    Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering.

  • 4.

    Op de vergadering, bedoeld in het derde lid, is het tweede lid niet van toepassing. Het dagelijks bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerdere vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien ten minste de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast, dat aan het algemeen bestuur wordt toegezonden.

Artikel 36a

  • 1.

    Een lid van het dagelijks bestuur neemt niet deel aan de stemming over:

    • a.

      een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken;

    • b.

      de vaststelling of goedkeuring der rekening van een lichaam waaraan hij rekenplichtig is of tot welks bestuur behoort.

  • 2.

    Een benoeming gaat iemand persoonlijk aan, wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt.

Artikel 36b

  • 1.

    Een stemming is alleen geldig, indien meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft deelgenomen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      ingeval opnieuw wordt gestemd over een voorstel of over een benoeming, voordracht of aanbeveling van een of meer personen ten aanzien van wie in een vorige vergadering een stemming op grond van dat lid niet geldig was;

    • b.

      in een vergadering als bedoeld in artikel 36, derde lid, voor zover het betreft onderwerpen die in de daaraan voorafgaande, ingevolge artikel 36, tweede lid, niet geopende vergadering aan de orde waren gesteld.

Artikel 36c

De leden van het dagelijks bestuur en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergadering van het dagelijks bestuur hebben gezegd of aan het dagelijks bestuur schriftelijk hebben overgelegd.

Artikel 36d

  • 1.

    De vergaderingen van het dagelijks bestuur worden met gesloten deuren gehouden, voor zover het dagelijks bestuur niet anders heeft bepaald.

  • 2.

    Het reglement van orde voor de vergaderingen kan regels geven omtrent de openbaarheid van de vergaderingen van het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan het dagelijks bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat het dagelijks bestuur haar opheft.

  • 4.

    Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door de voorzitter of een commissie, ten aanzien van de stukken die zij aan het dagelijks bestuur overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt. De geheimhouding wordt in acht genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel het algemeen bestuur haar opheft.

  • 5.

    Indien het dagelijks bestuur zich ter zake van het behandelde waarvoor een verplichting tot geheimhouding geldt tot het algemeen bestuur heeft gericht, wordt de geheimhouding in acht genomen totdat het algemeen bestuur haar opheft.

Artikel 36e

  • 1.

    De door en uit het algemeen bestuur aangewezen leden van het dagelijks bestuur hebben in de vergaderingen van het dagelijks bestuur elk één stem, met uitzondering van het lid afkomstig van de gemeente Den Haag, dat drie stemmen heeft. Een volstrekte meerderheid van het aantal stemmen van de aanwezig leden, de voorzitter daarbij niet inbegrepen, dient voor het voorstel gestemd te hebben, wil het voorstel zijn aanvaard.

  • 2.

    Indien bij een stemming, anders dan over personen voor het doen van benoemingen, voordrachten of aanbevelingen, de stemmen staken, wordt opnieuw gestemd.

  • 3.

    Staken de stemmen andermaal over hetzelfde voorstel, dan beslist de stem van de voorzitter.

Artikel 36f

  • 1.

    Een schriftelijke stemming wordt over personen voor het doen van benoemingen gehouden, indien om stemming wordt gevraagd.

  • 2.

    Bij een schriftelijke stemming wordt onder het deelnemen aan de stemming verstaan het inleveren van een behoorlijk ingevuld stembriefje.

  • 3.

    Bij een schriftelijke stemming heeft ieder lid een enkelvoudige stem.

Paragraaf 4: Informatie en verantwoording

Artikel 37

  • 1.

    De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2.

    Zij geven ongevraagd aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur te voeren en gevoerde bestuur nodig zijn.

  • 3.

    Zij geven - tezamen dan wel afzonderlijk - aan het algemeen bestuur, wanneer dit bestuur of een of meer leden daarvan hierom verzoekt, alle gevraagde inlichtingen.

  • 4.

    Het reglement van orde voor het algemeen bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het in de leden 1, 2 en 3 bepaalde.

Hoofdstuk XIII DE VOORZITTER

Paragraaf 1: De voorzitter en zijn plaatsvervanger

Artikel 38

  • 1.

    De burgemeester van de gemeente Den Haag is voorzitter van het stadsgewest en is tevens voorzitter van het algemeen en dagelijks bestuur. Als voorzitter van het algemeen bestuur heeft hij een raadgevende stem.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur wijst uit zijn midden een vaste plaatsvervanger aan voor de voorzitter, die de voorzitter bij diens verhindering of ontstentenis vervangt. Deze plaatsvervanger behoudt bij vervanging, als lid van het algemeen bestuur, zijn stem.

Paragraaf 2: Bevoegdheden

Artikel 39

  • 1.

    De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 2.

    De voorzitter tekent de stukken, die van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur uitgaan. Artikel 75, tweede lid, van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De voorzitter vertegenwoordigt het stadsgewest in en buiten rechte.

  • 4.

    Indien de voorzitter behoort tot het bestuur van een gemeente die partij is in een geding waarbij het stadsgewest is betrokken, oefent de plaatsvervangend voorzitter de in het derde lid genoemde bevoegdheid uit.

  • 5.

    Hij, die bevoegd is het stadsgewest in en buiten rechte te vertegenwoordigen kan deze bevoegdheid opdragen aan een door hem aan te wijzen gemachtigde.

Paragraaf 3: Informatie en verantwoording

Artikel 40

  • 1.

    De voorzitter geeft aan het algemeen bestuur de door één of meer leden gevraagde inlichtingen, waarvan het verstrekken niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 2.

    De voorzitter legt op verzoek van het algemeen bestuur verantwoording af over het door hem gevoerde beleid.

Hoofdstuk XIV INFORMATIEPLICHT

Artikel 41

  • 1.

    Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter geven aan de raden der deelnemende gemeenten ongevraagd alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig is.

  • 2.

    Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter verstrekken aan de raden van deelnemende gemeenten alle inlichtingen die door een of meer leden van die raden worden verlangd.

  • 3.

    Het reglement van orde voor het algemeen bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het in de vorige leden bepaalde.

Hoofdstuk XV VERGOEDINGEN EN TEGEMOETKOMING IN DE KOSTEN

Artikel 42

  • 1.

    De leden van het dagelijks en algemeen bestuur kunnen een tegemoetkoming in de kosten en voor zover zij niet de functie van wethouder, tenzij de desbetreffende raad voor een vergoeding ontheffing heeft verleend, of burgemeester vervullen, een vergoeding voor hun werkzaamheden ontvangen. Deze worden door het algemeen bestuur bij verordening vastgesteld. Bij de vaststelling van deze tegemoetkoming en vergoeding wordt rekening gehouden met het gestelde in artikel 21 van de wet. Het besluit van het algemeen bestuur wordt ter kennis gebracht van gedeputeerde staten.

  • 2.

    De leden van een commissie ontvangen voor zover het algemeen bestuur dit bepaalt een vergoeding voor het bijwonen van een vergadering van de commissie en een vergoeding in de reis- en verblijfkosten in verband met reizen binnen de plusregio. Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing op leden van een commissie die tevens raadslid zijn.

Hoofdstuk XVI DE COMMISSIES EX ARTIKEL 24 VAN DE WET

Artikel 43

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan voor de sturende en ordenende taken als genoemd in hoofdstuk V op voorstel van het dagelijks bestuur uit zijn midden vaste commissies van advies aan het dagelijks bestuur instellen. Voorzover portefeuillehouders van de gemeenten op de betreffende terreinen niet als lid van het algemeen bestuur in deze commissies zijn vertegenwoordigd, kunnen zij aan de beraadslagingen van deze commissies deelnemen. Zij hebben in deze commissies een raadgevende stem.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan andere vaste commissies van advies instellen.

  • 3.

    Het algemeen bestuur regelt de bevoegdheden en samenstelling van de vaste commissies, zoals bedoeld in de vorige leden.

Artikel 44

Overige commissies van advies aan het dagelijks bestuur worden door het dagelijks bestuur op basis van door het dagelijks bestuur vast te stellen regelen ingesteld.

Hoofdstuk XVII DE BESTUURSCOMMISSIES EX ARTIKEL 25 EN 112 VAN DE WET

Artikel 45

Het algemeen bestuur kan bij verordening commissies ex artikel 25 van de wet instellen met het oog op de behartiging van belangen zoals bedoeld in artikel 4.

Artikel 46

Het algemeen bestuur kan bij verordening commissies ex artikel 112 van de wet instellen waaraan de behartiging van de belangen van een deel van de plusregio is opgedragen.

Artikel 47

  • 1.

    In de verordeningen als genoemd in de artikelen 45 en 46 regelt het algemeen bestuur de bevoegdheden en samenstelling van deze commissies.

  • 2.

    Het algemeen bestuur gaat niet over tot de instelling van de in de artikelen 45 en 46 bedoelde commissies, dan na verkregen verklaring van geen bezwaar van de raden van elk der deelnemende gemeenten.

  • 3.

    Het ontwerp van een besluit tot instelling van een commissie als bedoeld in de artikelen 45 en 46 wordt met een toelichting aan de raden van de deelnemende gemeenten gezonden.

Hoofdstuk XVIII HET AMBTELIJK APPARAAT

Paragraaf 1: De secretaris

Artikel 48

  • 1.

    Het algemeen bestuur beslist op voordracht van het dagelijks bestuur omtrent benoeming, schorsing en ontslag van een secretaris.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt op voorstel van het dagelijks bestuur een instructie vast voor de secretaris.

  • 3.

    De secretaris is directeur van het ambtelijk apparaat, hierna te noemen stadsgewestbureau.

  • 4.

    De secretaris is het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter behulpzaam bij de vervulling van hun taak.

  • 5.

    De stukken die van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur uitgaan worden door hem meeondertekend.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur regelt bij verhindering of ontstentenis van de secretaris de vervanging.

Paragraaf 2: De formatie, organisatie en rechtspositie

Artikel 49

  • 1.

    De formatie van het stadsgewestbureau wordt, binnen de door het algemeen bestuur vastgestelde begroting, vastgesteld door het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur regelt de organisatie van het stadsgewestbureau.

  • 3.

    Het algemeen bestuur regelt, onder goedkeuring van gedeputeerde staten en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 125 en 134 van de Ambtenarenwet, de bezoldiging en de rechtspositie van de ambtenaren van het stadsgewest, alsmede het personeel van het stadsgewest, werkzaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.

  • 4.

    Indien de in het vorige lid bedoelde rechtspositieregelingen in een concreet geval niet voorzien, zijn - tenzij anders wordt besloten - de regelen welke zijn of zullen worden vastgesteld voor het personeel in dienst van de gemeente Zoetermeer van toepassing op het personeel in dienst van het stadsgewest.

Hoofdstuk XIX DE AMBTELIJKE VOORBEREIDING

Artikel 50

  • 1.

    Het dagelijks bestuur stelt de organisatie van de ambtelijke voorbereiding van bepaalde voor besluitvorming in aanmerking komende onderwerpen vast.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan gemeenten verzoeken om in aanvulling op het ambtelijk apparaat van het stadsgewestbureau gedurende een periode en deel van de werktijd ambtelijke bijstand te verlenen bij de voorbereiding, zoals bedoeld in het eerste lid. Het dagelijks bestuur regelt de voorwaarden waaronder de hier bedoelde bijstand wordt verleend.

  • 3.

    De in het tweede lid bedoelde ambtelijke bijstand vindt plaats onder bestuurlijke verantwoordelijkheid van het dagelijks bestuur.

Hoofdstuk XX FINANCIËLE BEPALINGEN

Paragraaf 1: Administratie

Artikel 51

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt regelen vast met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie en van het beheer van vermogenswaarden van het stadsgewest. Artikel 212, tweede lid, van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Ten aanzien van de controle op de administratie en op het beheer van de vermogenswaarden van het stadsgewest is artikel 213, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt de verordeningen, bedoeld in het eerste en tweede lid, binnen twee weken na vaststelling door het algemeen bestuur aan gedeputeerde staten.

Paragraaf 2: Begroting

Artikel 52

  • 1.

    Het dagelijks bestuur maakt jaarlijks een ontwerp-begroting, voorzien van een meerjarenraming, op. De ramingen in de ontwerp-begroting worden behoorlijk toegelicht.

  • 2.

    De ontwerpbegroting wordt uiterlijk zes weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, toegezonden aan de raden der deelnemende gemeenten. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen omtrent de ontwerp-begroting aan het dagelijks bestuur hun zienswijze geven. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerp-begroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 3.

    Met inachtneming van de kostenverdeling ingevolge artikel 25, tweede lid, komen de kosten van het stadsgewest ten laste van de deelnemende gemeenten, voor zover die kosten niet uit andere inkomsten dan deze gemeentelijke bijdrage worden gedekt, en worden in de begroting voor het jaar waarop de begroting betrekking heeft vermeld als verschuldigde bijdrage.

  • 4.

    Voor de berekeningen van de bijdrage, bedoeld in het derde lid, wordt, uitgegaan van het inwonertal op 1 januari van het jaar, voorafgaande aan dat, waarvoor de bijdrage verschuldigd is. Voor de vaststelling van de aantallen inwoners worden de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde bevolkingscijfers aangehouden.

  • 5.

    De deelnemende gemeenten betalen bij wijze van voorschot jaarlijks voor 16 januari en voor 16 juli telkens de helft van de bijdrage bedoeld in het derde lid.

  • 6.

    Het algemeen bestuur stelt de begroting vast uiterlijk 1 juli van het jaar voorafgaande aan dat, waarvoor de begroting moet dienen. Artikel 189 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 7.

    Terstond na de vaststelling wordt, met verwijzing naar het gestelde in artikel 35, lid 4 van de wet, de begroting in afschrift toegezonden aan de raden van de deelnemende gemeenten die het bedrag, dat in deze begroting voor de gemeente als bijdrage in de kosten van het stadsgewest is geraamd, in hun begroting opnemen.

  • 8.

    Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling door het algemeen bestuur aan gedeputeerde staten. Artikel 203 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 9.

    Met betrekking tot wijzigingen van de begroting zijn het tweede, zevende en achtste lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing.

  • 10.

    Artikel 208 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing

  • 11.

    Van het bepaalde in het negende lid kan worden afgeweken ten aanzien van begrotingswijzigingen die de gemeentelijke bijdragen niet aantasten, alsmede geen afwijking inhouden van het te voeren algemeen en financieel beleid met dien verstande dat:

    • a.

      overschrijvingen van begrotingsbedragen tussen functies alleen zijn toegestaan indien deze passen binnen het vastgestelde beleid;

    • b.

      deze overschrijvingen het begrotingssaldo niet mogen beïnvloeden;

    • c.

      het algemeen bestuur van te voren clusters van functies aanwijst waarbinnen deze overschrijvingen mogen plaatsvinden;

    • d.

      het algemeen bestuur van te voren bepaalt tot welk maximaal bedrag of percentage deze overschrijvingen mogen plaatsvinden.

Artikel 53

Wanneer aan het algemeen bestuur blijkt, dat de raad van een deelnemende gemeente niet voldoet of zal voldoen aan het gestelde in artikel 52, zevende lid, doet het algemeen bestuur aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van artikel 194 van de Gemeentewet.

Paragraaf 3: Jaarrekening

Artikel 54

  • 1.

    Van de rechtmatigheid en doelmatigheid van de inkomsten en uitgaven van het stadsgewest wordt door het dagelijks bestuur over het verstreken dienstjaar verantwoording afgelegd aan het algemeen bestuur onder overlegging van de door een ambtenaar, aangewezen bij de regelen als bedoeld in artikel 51, eerste lid, overeenkomstig deze regelen aangeboden jaarrekening met de daarbij behorende bescheiden. Het dagelijks bestuur voegt daarbij een verslag van het onderzoek naar de deugdelijkheid van de jaarrekening, ingesteld door de op grond van de in artikel 51, tweede lid, genoemde regelen aangewezen deskundige.

  • 2.

    Indien het ontwerp van de jaarrekening leidt tot een door elk der deelnemende gemeenten werkelijk verschuldigd hoger bedrag per inwoner, dan in de begroting is geraamd, wordt de ontwerp-jaarrekening uiterlijk zes weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden toegezonden aan de raden der deelnemende gemeenten. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen omtrent de toegezonden ontwerp-jaarrekening aan het dagelijks bestuur hun zienswijze geven. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerp-jaarrekening, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 3.

    Het algemeen bestuur onderzoekt de jaarrekening zonder uitstel en stelt haar vóór 1 juli vast.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur zendt de door het algemeen bestuur vastgestelde jaarrekening binnen twee weken met alle bijbehorende stukken aan gedeputeerde staten. Van de vaststelling doet het dagelijks bestuur mededeling aan de raden van de deelnemende gemeenten. Artikel 203 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden, ontlast het besluit tot vaststelling van de jaarrekening de leden van het dagelijks bestuur ten aanzien van het daarin verantwoorde financieel beheer.

  • 6.

    In de jaarrekening wordt het door elk der deelnemende gemeenten over het desbetreffende jaar werkelijk verschuldigde bedrag opgenomen.

  • 7.

    Voor de berekening van de bijdragen van de deelnemende gemeenten op basis van het inwonertal, wordt 1 januari van het jaar waarop de kosten betrekking hebben, aangehouden. Daartoe worden de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde bevolkingscijfers aangehouden.

  • 8.

    Verrekening van het verschil tussen het op grond van artikel 52, vierde lid, bepaalde en de werkelijk verschuldigde bijdrage vindt plaats terstond na de in het vierde lid bedoelde mededelingen van de vaststelling van de jaarrekening.

Artikel 55

Het algemeen bestuur kan besluiten tot vorming van een algemene reserve strekkende tot reservering van gelden ten behoeve van nader omschreven doelen dan wel tot vorming van bestemmingsreserves voor specifieke doelen. Met betrekking tot de toevoeging van rente worden de hierop van toepassing zijnde bepalingen van het Besluit comptabiliteitsvoorschriften in acht genomen.

Hoofdstuk XXI TAAKVERWAARLOZING EN GESCHILLEN

Artikel 56

  • 1.

    Het bestuur van een deelnemende gemeente verleent zijn medewerking aan de uitvoering van besluiten die het bestuur van het stadsgewest neemt in verband met de aan dit bestuur toegekende bevoegdheden.

  • 2.

    Indien het bestuur van een gemeente naar het oordeel van het dagelijks bestuur de in het eerste lid genoemde medewerking niet of niet in voldoende mate verleent, kan het dagelijks bestuur zelf ten laste van de betrokken gemeente een besluit uitvoeren of doen uitvoeren.

  • 3.

    Alvorens over te gaan tot de uitvoering van het besluit als bedoeld in het vorige lid, stelt het dagelijks bestuur de desbetreffende gemeente in kennis van zijn voornemen om dwang toe te passen en stelt het deze gemeente in de gelegenheid om binnen een hierbij te bepalen termijn alsnog zijn medewerking te verlenen.

Artikel 57

  • 1.

    Geschillen tussen deelnemende gemeente(n) en het stadsgewest over de toepassing, in de ruimste zin, van de regeling, worden, voor zover zij niet behoren tot die vermeld in artikel 112, eerste lid van de Grondwet of tot die waarvan de beslissing krachtens artikel 112, tweede lid, van de Grondwet is opgedragen hetzij aan de rechterlijke macht, hetzij aan gerechten die niet tot de rechterlijke macht behoren, voorgelegd aan gedeputeerde staten.

  • 2.

    Het voorleggen geschiedt door middel van een schriftelijk verzoek, dat door het stadsgewest en/of de gemeente(n), die zich niet kunnen vinden in het standpunt van het stadsgewest, aan gedeputeerde staten wordt toegezonden. Dit verzoek moet binnen 6 weken na dagtekening van het bestreden besluit van het stadsgewest aan gedeputeerde staten worden toegezonden en omvat in ieder geval:

    • a.

      een beschrijving van de besluitvorming, zoals die heeft plaatsgevonden;

    • b.

      een afschrift van het bestreden besluit van het stadsgewest;

    • c.

      een omschrijving van de opvattingen van de gemeenten;

    • d.

      een omschrijving van de gevraagde beslissing.

  • 3.

    Binnen drie weken na ontvangst van het in het tweede lid bedoelde verzoekschrift zenden gedeputeerde staten een afschrift van het verzoekschrift, met de daarbij behorende stukken, naar alle bij het geschil betrokken partijen met het verzoek om binnen een door gedeputeerde staten vast te stellen termijn, kenbaar te maken of het in het verzoekschrift verwoorde aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

  • 4.

    Gedeputeerde staten organiseren binnen drie weken na de in het derde lid genoemde termijn een openbare hoorzitting, waarbij de betrokken partijen in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt toe te lichten. Binnen vier weken na deze hoorzitting zenden gedeputeerde staten een afschrift van hun gemotiveerde beslissing aan alle betrokken partijen. Deze beslissing mag niets anders omvatten dan het al dan niet honoreren van de in het tweede lid gevraagde beslissing, dan wel, indien er ingevolge het gestelde in het derde lid opmerkingen zijn gemaakt bij het verzoekschrift, van een nader tussen partijen overeengekomen definitieve omschrijving van de gevraagde beslissing.

  • 5.

    Hangende het onderzoek van het geschil kan het besluit dat onderwerp van het geschil uitmaakt, op verzoek van het belanghebbende bestuur door gedeputeerde staten worden geschorst op grond van het feit dat de uitvoering van het besluit voor dat bestuur een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Ook kan op verzoek van dat bestuur een voorlopige voorziening worden getroffen ter voorkoming van onevenredig nadeel als in de eerste volzin bedoeld. De schorsing en de voorlopige voorziening vervallen zodra door gedeputeerde staten is beslist op dit geschil.

Hoofdstuk XXII HET ARCHIEF

Artikel 58

  • 1.

    Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van het stadsgewest en zijn organen overeenkomstig een door het algemeen bestuur met inachtneming van artikel 40, tweede lid, van de Archiefwet 1995 vast te stellen regeling, welke aan gedeputeerde staten moet worden medegedeeld.

  • 2.

    Gedeputeerde staten oefenen toezicht uit op de in het eerste lid aan het dagelijks bestuur opgedragen zorg voor de archiefbescheiden.

  • 3.

    Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid, en artikel 13, eerste lid, van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden van de in deze regeling genoemde organen is aangewezen de archiefbewaarplaats van de gemeente Den Haag.

  • 4.

    De secretaris is belast met het beheer van de archiefbescheiden, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats van de gemeente Den Haag, doch kan deze taak aan een andere ambtenaar mandateren.

  • 5.

    De archivaris van de gemeente Den Haag oefent toezicht uit op het in het vierde lid genoemde beheer.

  • 6.

    De in het derde lid bedoelde archiefbescheiden worden beheerd door de archivaris van de gemeente Den Haag.

Hoofdstuk XXIII TOETREDING; UITTREDING; WIJZIGING EN OPHEFFING

Artikel 59

  • 1.

    Tot toetreding tot het stadsgewest door een andere gemeente wordt niet besloten dan na een verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten en, indien bij wet één of meer bevoegdheden of taken aan het stadsgewest zijn opgedragen, van de Ministers wie het aangaat. Het dagelijks bestuur zendt het voornemen tot toetreding toe aan gedeputeerde staten en voor zover van toepassing aan de desbetreffende Ministers.

  • 2.

    Toetreding door een andere gemeente geschiedt door middel van daartoe strekkende besluiten van de bestuursorganen van de betreffende gemeente en van het algemeen bestuur, waarbij het algemeen bestuur kan besluiten aan de toetreding voorwaarden te verbinden. Het besluit van het algemeen bestuur tot toetreding houdt ook aanpassing van de regeling in wat betreft het aantal en de tenaamstelling van de in de regeling vermelde deelnemende gemeenten.

  • 3.

    De besluiten tot toetreding worden gezonden aan gedeputeerde staten en aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De toetreding treedt, tenzij in de besluiten anders is bepaald, in werking op de eerste dag nadat het besluit daartoe is opgenomen in het register van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als bedoeld in artikel 109, eerste lid, van de wet.

  • 4.

    Bij de bepaling van het aantal door de toegetreden gemeente aan te wijzen leden van het algemeen bestuur wordt uitgegaan van het aantal inwoners per 1 januari van het jaar voorafgaande aan het jaar van toetreding. Voor de vaststelling van het aantal inwoners worden de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde bevolkingscijfers aangehouden.

Artikel 60

  • 1.

    Tot uittreding uit het stadsgewest door een deelnemende gemeente wordt niet besloten dan na een verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten en, indien bij wet één of meer bevoegdheden of taken aan het stadsgewest zijn opgedragen, van de Ministers wie het aangaat. Het dagelijks bestuur zendt het voornemen tot uittreden toe aan gedeputeerde staten en voor zover van toepassing aan de desbetreffende Ministers.

  • 2.

    Uittreding door een deelnemende gemeente geschiedt door middel van daartoe strekkende besluiten van de bestuursorganen van de betreffende gemeente en van het algemeen bestuur, waarbij het algemeen bestuur de gevolgen van de uittreding regelt. Het besluit van het algemeen bestuur tot uittreding houdt ook aanpassing van de regeling in wat betreft het aantal en de tenaamstelling van de in de regeling vermelde deelnemende gemeenten.

  • 3.

    De besluiten tot uittreding worden gezonden aan gedeputeerde staten en aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De uittreding kan, tenzij in de besluiten daartoe anders is bepaald, slechts plaatsvinden op 1 januari na de datum waarop de besluiten daartoe zijn opgenomen in het register van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als bedoeld in artikel 109, eerste lid, van de wet.

Artikel 61

  • 1.

    De regeling kan worden gewijzigd bij daartoe strekkende besluiten van de bestuursorganen van alle deelnemende gemeenten.

  • 2.

    De besluiten tot wijziging van de regeling worden gezonden aan gedeputeerde staten en aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De wijziging van de regeling treedt, tenzij in de besluiten anders is bepaald, in werking op de eerste dag nadat de besluiten daartoe zijn opgenomen in het register van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als bedoeld in artikel 109, eerste lid, van de wet.

Artikel 62

  • 1.

    Tot opheffing van de regeling wordt niet besloten dan na een verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten en, indien bij wet één of meer bevoegdheden of taken zijn opgedragen, de Ministers wie het aangaat. Het dagelijks bestuur zendt, gehoord het algemeen bestuur, het voornemen tot liquidatie toe aan gedeputeerde staten en voor zover van toepassing aan de desbetreffende Ministers.De regeling wordt, nadat het standpunt hierover van het algemeen bestuur ter kennis is gebracht van de raden en de colleges van burgemeester en wethouders van alle deelnemende gemeenten, opgeheven bij daartoe strekkende besluiten van de bestuursorganen van alle deelnemende gemeenten. De besluiten tot opheffing van de regeling worden gezonden aan gedeputeerde staten en aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 2.

    De opheffing van de regeling treedt, tenzij in de besluiten daartoe anders is bepaald, in werking per 1 januari van het jaar volgend op dag dat de besluiten daartoe zijn opgenomen in het register van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als bedoeld in artikel 109, eerste lid, van de wet.

  • 3.

    In geval van opheffing van de regeling besluit het algemeen bestuur tot liquidatie en stelt het daarvoor de nodige regelen. Hierbij kan van de bepalingen van de regeling worden afgeweken.

  • 4.

    Het liquidatieplan wordt door het algemeen bestuur, na raadpleging van de raden van de deelnemende gemeenten, vastgesteld.

  • 5.

    Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemende gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de beëindiging van de regeling. Het liquidatieplan voorziet tevens in de verplichting van de deelnemende gemeenten tot het opstellen van een sociaal statuut, waarin de voorwaarden voor de overgang van het personeel van het stadsgewest naar zijn rechtsopvolger en/of naar de deelnemende gemeenten nader wordt geregeld.

  • 6.

    De organen van het stadsgewest blijven, zo nodig, na het tijdstip van de beëindiging in functie totdat de liquidatie is beëindigd.

Hoofdstuk XXIV OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 63

Vervallen.

Artikelen 64-67

Vervallen.

Artikel 68

Alle verordeningen en besluiten van de bestuursorganen van het stadsgewest Haaglanden zoals bij regeling van 1 oktober 1992 ingesteld blijven van kracht totdat zij door het algemeen bestuur, dagelijks bestuur of de voorzitter worden ingetrokken of gewijzigd.

Artikel 69

Vervallen.

Artikel 70

  • 1.

    De gemeente Zoetermeer draagt, overeenkomstig het bepaalde in artikel 26 van de wet, zorg voor de toezending aan gedeputeerde staten en aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van de besluiten tot toetreding tot, uittreding uit, wijziging of opheffing van de regeling.

  • 2.

    De uitvoering van de bevoegdheid van het bestuur van de deelnemende gemeenten als bedoeld in artikel 26, tweede lid van de wet, wordt gedelegeerd aan het Stadsgewest.

Artikel 71-72

Vervallen

Artikel 73

De regeling treedt in werking op 1 maart 1995.

Artikel 74

De regeling kan worden aangehaald als "Regeling stadsgewest Haaglanden 1995".

Ondertekening

's-Gravenhage, 21 februari 1995
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,
De griffier, de voorzitter,
J.P. Hopman, J.M. Leemhuis-Stout