Regeling vervallen per 01-01-2015

Gemeenschappelijke regeling voor het recreatieschap Midden-Delfland

Geldend van 12-04-1983 t/m 31-12-2014

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling voor het recreatieschap Midden-Delfland

De raad der gemeente Schipluiden;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 7 augustus 1979, nr. 17;

BESLUIT:

Tot deelneming aan de volgende gemeenschappelijke regeling: Gemeenschappelijke regeling voor het recreatieschap Midden-Delfland

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1

Het rijk, de provincie Zuid-Holland en de gemeenten Delft, De Lier, Maasland, Maassluis, Rotterdam, Schiedam, Schipluiden en Vlaardingen treffen een gemeenschappelijke regeling ter behartiging van de belangen als omschreven in artikel 2 en vormen ter uitvoering van deze regeling een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam, genaamd "Recreatieschap Midden-Delfland", dat gevestigd is te ’s-Gravenhage, verder te noemen het “recreatieschap”. Deze regeling verstaat onder:

  • a.

    recreatieschap: het openbaar lichaam, genoemd in artikel 1, eerste lid, van deze regeling;

  • b.

    deelnemers: het Rijk en alle aan de regeling deelnemende lagere publiekrechtelijke lichamen;

  • c.

    minister: de minister belast met de zorg voor de openluchtrecreatie;

  • d.

    provinciale staten: Provinciale Staten van Zuid-Holland;

  • e.

    gemeenteraden: de raden van de aan deze regeling deelnemende gemeenten;

  • f.

    raad: het algemeen bestuur van het recreatieschap Midden-Delfland (Midden-Delflandraad);

  • g.

    gebied: het gebied van het recreatieschap is gelijk aan het gebied zoals bedoeld in artikel 1 van de Reconstructiewet Midden-Delfland, met uitzondering van het gebied van de gemeenschappelijke regeling "De Kerkpolder".

Artikel 2

  • 1. Het recreatieschap heeft tot taak het behartigen van de belangen van de openluchtrecreatie in het in lid 2 onder g van artikel 1 aangegeven gebied, mede in het kader van de Reconstructiewet Midden-Delfland (Staatsblad 1977, nr. 233), zulks voor zover mogelijk onder handhaving van het landelijk karakter van het gebied, daaronder begrepen het bewaren en bevorderen van de natuur- en landschappelijke waarden, het in stand houden van flora en fauna, zomede het verlenen van medewerking aan en het bevorderen van de totstandkoming en de handhaving van een natuurlijk biologisch evenwichtig milieu in het gebied.

  • 2. Aan het recreatieschap worden ter vervulling van de in dit artikel omschreven taak alle bevoegdheden van regeling en bestuur toegekend binnen de grens van artikel 54 van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Staatsblad 1984, nr. 667).

Artikel 3

Het recreatieschap kent de volgende organen:

  • a.

    de Midden-Delflandraad, verder te noemen de raad;

  • b.

    het dagelijks bestuur;

  • c.

    de voorzitter.

Hoofdstuk II De Midden-Delflandraad

Artikel 4

  • 1.

    Behoudens in geval van toepassing van het tweede lid bestaat de raad uit veertien leden, als volgt benoemd:

    • a.

      twee leden door de minister;

    • b.

      één lid te benoemen door provinciale staten uit hun midden en één lid te benoemen uit gedeputeerde staten;

    • c.

      twee leden door de raad van de gemeente Delft uit zijn midden, de voorzitter inbegrepen;

    • d.

      één lid door de raad van de gemeente De Lier uit zijn midden, de voorzitter inbegrepen;

    • e.

      één lid door de raad van de gemeente Maasland uit zijn midden, de voorzitter inbegrepen;

    • f.

      één lid door de raad van de gemeente Maassluis uit zijn midden, de voorzitter inbegrepen;

    • g.

      één lid door de raad van de gemeente Rotterdam uit zijn midden, de voorzitter inbegrepen;

    • h.

      één lid door de raad van de gemeente Schiedam uit zijn midden, de voorzitter inbegrepen;

    • i.

      één lid door de raad van de gemeente Schipluiden uit zijn midden, de voorzitter inbegrepen

    • j.

      twee leden door de raad van de gemeente Vlaardingen uit zijn midden, de voorzitter inbegrepen;

De leden mogen niet in dienst van het recreatieschap werkzaam zijn.

  • 2.

    De raad van een gemeente, die krachtens het bepaalde in artikel 38 tot de regeling is toegelaten, is bevoegd één of meer leden in de raad te benoemen.

  • 3.

    Voorzitter, respectievelijk plaatsvervangend voorzitter van de raad is de voorzitter, respectievelijk plaatsvervangend voorzitter van het recreatieschap.

  • 4.

    De niet door de minister benoemde leden worden benoemd voor de zittingsperiode van provinciale staten, respectievelijk de gemeenteraad. Zij kunnen dadelijk worden herbenoemd. Zij kunnen worden ontslagen door degene, die hen heeft benoemd.

  • 5.

    Degenen die leden van de raad benoemen, wijzen plaatsvervangende leden aan, die de door hen benoemde leden bij ontstentenis of verhindering vervangen. Het bepaalde in de leden 1, laatste zin, 4, laatste zin, en 7 is ook op de plaatsvervangende leden van toepassing.

  • 6.

    Dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Delfland hebben de bevoegdheid één adviserend lid te benoemen en te ontslaan. De raad kan daarnaast adviserende leden benoemen en ontslaan.

  • 7.

    Het lid dat in een tussentijdse vacature wordt benoemd treedt af op het tijdstip, waarop degene, in wiens plaats het is benoemd, zou hebben moeten aftreden.

  • 8.

    De besluiten tot benoeming of ontslag van leden, plaatsvervangende leden en adviserende leden van de raad worden in afschrift aan de deelnemers aan deze regeling en aan de raad toegezonden.

Artikel 5

  • 1. De raad en het dagelijks bestuur verstrekken aan de minister, respectievelijk aan provinciale staten en de gemeenteraden alle inlichtingen die door één of meer leden van die organen worden verlangd, tenzij het algemeen belang zich daartegen verzet. Het reglement van orde van het desbetreffende bestuur regelt de wijze waarop hieraan uitvoering wordt gegeven.

  • 2. Een lid van de raad verschaft aan het orgaan dat hem heeft aangewezen alle inlichtingen, die door dit orgaan of één of meer leden daarvan worden verlangd, op de wijze die door dit orgaan is bepaald, tenzij het algemeen belang zich daartegen verzet.

  • 3. Een lid van de raad is aan het orgaan dat hem heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem in dat bestuur gevoerde beleid, op de wijze die door dat orgaan is bepaald.

Artikel 6

Aan de raad behoort met betrekking tot de in artikel 2 omschreven bevoegdheid van het recreatieschap alle bevoegdheid, die niet in of ingevolge deze gemeenschappelijke regeling aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter is opgedragen.

Artikel 7

Tot de bevoegdheid van de raad behoort onder andere:

  • a.

    het kopen, ruilen, vervreemden, bezwaren, verpanden, verhuren, verpachten, het in erfpacht uitgeven of op enigerlei andere wijze in gebruik geven van eigendommen en rechten van het recreatieschap;

  • b.

    het aangaan van geldleningen, het uitlenen van gelden, het aangaan van rekening-courant-overeenkomsten en hetgeen verder de geldmiddelen van het recreatieschap aangaat;

  • c.

    het aanbesteden van werken of leverantiën;

  • d.

    het treffen van dadingen of het opdragen van een bestaand geschil aan de beslissingen van scheidsmannen;

  • e.

    het voeren van rechtsgedingen, hetzij in eerste aanleg, hetzij in hoger beroep of cassatie en het instellen van administratieve beroepen;

  • f.

    het berusten in een tegen het recreatieschap ingestelde rechtsvordering;

  • g.

    het vaststellen van instructies en reglementen, die ten doel hebben een doelmatig beheer te bevorderen;

  • h.

    het instellen van commissies van advies;

  • i.

    het instellen van commissies ter behartiging van bepaalde belangen;

  • j.

    het vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen;

  • k.

    het regelen van de rechtspositie van het personeel van het recreatieschap;

  • l.

    het voeren van overleg met de reconstructiecommissie als bedoeld in de Reconstructiewet Midden-Delfland, en het uitvoeren of doen uitvoeren van werken in overeenstemming met deze commissie, voortvloeiende uit de uitvoering van artikel 46, lid 2, van de Reconstructiewet Midden-Delfland;

  • m.

    het aanvaarden van aan het recreatieschap gemaakte erfstellingen, legaten of gedane schenkingen.

Artikel 8

De raad is bevoegd ten behoeve van de uitoefening van de taak van het recreatieschap verordeningen te maken. Op overtreding van de bij of krachtens deze verordeningen gegeven voorschriften kan straf worden gesteld.

Artikel 9

  • 1. Voordat een verordening wordt vastgesteld, zendt het dagelijks bestuur het ontwerp daarvan ter beoordeling toe aan de minister, gedeputeerde staten van Zuid-Holland, aan burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten en aan dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Delfland. Het besluit tot vaststelling van de verordening wordt niet genomen binnen acht weken na de datum van verzending van het ontwerp. Het ontwerp behoeft de instemming van alle deelnemers.

  • 2. De raad kan in de verordeningen van het recreatieschap het dagelijks bestuur bevoegd verklaren nadere regelen te stellen nopens bepaalde in de verordening aangewezen onderwerpen.

  • 3. De afkondiging van de verordeningen van het recreatieschap vindt plaats door bekendmaking in de Nederlandse Staatscourant en in het provinciaal blad van Zuid-Holland, alsmede in elk van de deelnemende gemeenten op de aldaar gebruikelijke wijze.

Artikel 10

  • 1. Voor zover een verordening van het recreatieschap voorziet in hetzelfde onderwerp als een verordening van de provincie Zuid-Holland of één van de aan de regeling deelnemende gemeenten, regelt eerstgenoemde verordening de onderlinge verhouding. Zij kan bepalen dat de verordening van de provincie of van een gemeente voor het hele gebied, dan wel voor een gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk ophoudt te gelden.

  • 2. Voor zover een verordening van de provincie Zuid-Holland of van één van de deelnemende en gedeeltelijk binnen het gebied gelegen gemeenten in hetzelfde onderwerp voorziet als een eerder in werking getreden verordening van de raad, geldt eerstbedoelde verordening niet voor het binnen het gebied gelegen deel van provincie of gemeente.

Artikel 11

De deelnemers aan deze regeling geven het dagelijks bestuur terstond kennis van alle hunnerzijds genomen besluiten waarvan de kennisgeving voor de uitoefening van de bevoegdheden van de raad en het dagelijks bestuur van belang is.

Artikel 12

De raad stelt met inachtneming van de bepalingen van deze gemeenschappelijke regeling een reglement van orde voor zijn vergaderingen vast. Dit reglement wordt ter kennis gebracht van de minister, provinciale staten, de raden van de deelnemende gemeenten en dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Delfland.

Artikel 13

  • 1. De raad vergadert tenminste tweemaal per jaar in het openbaar.

  • 2. De deuren worden gesloten wanneer tenminste één vijfde deel van de aanwezige leden dit verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.

  • 3. Daarna beslist de vergadering of met gesloten deuren zal worden beraadslaagd.

  • 4. Over de punten in besloten vergadering behandeld, kan in die vergadering ook een besluit worden genomen.

  • 5. De raad mag niet beraadslagen, besluiten of stemmen, indien niet tegenwoordig is tenminste de helft van het aantal leden, waaronder de voorzitter of zijn plaatsvervanger.

  • 6. Over het vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen en andere door strafbepaling of bestuursdwang te handhaven verordeningen, over de begroting, begrotingswijziging(en) en over de rekening, kan de raad niet beraadslagen noch een besluit nemen dan in openbare vergadering.

  • 7. De raad besluit, behoudens het bepaalde in artikel 32, lid 1, artikel 34, lid 3, artikel 39, lid 2, artikel 41 en artikel 42 met volstrekte meerderheid van stemmen.

Artikel 14

  • 1. De leden, plaatsvervangende leden en adviserende leden van de raad en van het dagelijks bestuur hebben, indien de raad dit bepaalt, recht op vergoeding van reis- en verblijfkosten en presentiegeld naar tarieven die door de raad worden vastgesteld.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de leden, de plaatsvervangende leden en de adviserende leden, die in dienst zijn van de deelnemers.

Hoofdstuk III Het dagelijks bestuur

Artikel 15

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit vijf leden, door en uit de raad aan te wijzen, te weten:

    • a.

      één van de leden van de raad benoemd door de minister;

    • b.

      het lid van gedeputeerde staten in het algemeen bestuur;

    • c.

      één van de leden van de raad benoemd door de raad van de gemeente Delft;

    • d.

      één lid van de raad, aan te wijzen uit de leden benoemd door de gemeenten Maassluis, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen;

    • e.

      één lid van de raad, aan te wijzen uit de leden benoemd door de gemeenten Maasland en Schipluiden.

  • 2. Ingeval van ontstentenis van een lid van het dagelijks bestuur of van verhindering anderszins tot het vervullen van zijn taak als zodanig treedt een ander als zodanig aangewezen lid van de raad op als lid van het dagelijks bestuur.

  • 3. Voorzitter, respectievelijk plaatsvervangend voorzitter van het dagelijks bestuur is de voorzitter, respectievelijk plaatsvervangend voorzitter van het recreatieschap.

  • 4. Het dagelijks bestuur heeft het recht personen aan te wijzen en toe te laten tot zijn vergaderingen als waarnemers, al dan niet uitsluitend voor een bepaald onderwerp en/of bepaalde tijd. Het dagelijks bestuur kan deze aanwijzing te allen tijde intrekken.

Artikel 16

  • 1. Het dagelijks bestuur heeft tot taak:

    • a.

      het voorbereiden van al hetgeen in de raad ter overweging en beslissing wordt gebracht;

    • b.

      het uitvoeren van de besluiten van de raad;

    • c.

      het afkondigen van de besluiten waarvan de afkondiging bij de wet, bij deze gemeenschappelijke regeling of bij besluit van de raad is voorgeschreven;

    • d.

      het desgevraagd dienen van bericht en raad over alle zaken het recreatieschap betreffende aan de departementen van algemeen bestuur, aan het provinciaal bestuur van Zuid-Holland en de deelnemende gemeenten, tenzij zulks bepaaldelijk van de raad wordt verlangd;

    • e.

      het beheren van de inkomsten en uitgaven, voor zover dit niet bij of krachtens deze gemeenschappelijke regeling aan anderen is opgedragen;

    • f.

      de dagelijkse zorg voor de controle op het geldelijke beheer en de boekhouding;

    • g.

      de zorg voor de bewaring van de archiefbescheiden;

    • h.

      het toezicht op het beheer en het onderhoud van alle werken, inrichtingen en eigendommen;

    • i.

      het vaststellen van de voorwaarden van aanbesteding of uitvoering van de werken en leverantiën welker vaststelling de raad niet aan zich heeft voorbehouden;

    • j.

      het houden van toezicht op de handelingen van de directeur, genoemd in artikel 26;

    • k.

      het nemen van alle conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte en het doen wat nodig is ter voorkoming van verjaring en verlies van recht of bezit;

    • l.

      het stellen van nadere regelen, bedoeld in artikel 9, tweede lid;

    • m.

      het houden van een gedurig toezicht op alles wat het recreatieschap aangaat.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt zo spoedig mogelijk de door de raad vastgestelde verordeningen en reglementen ter kennisneming aan de minister, provinciale staten, de raden van de deelnemende gemeenten en dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Delfland.

  • 3. De raad kan het dagelijks bestuur bevoegd verklaren te besluiten tot het verrichten van bepaalde burgerrechterlijke rechtshandelingen.

Artikel 17

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan de raad verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2. Zij geven ongevraagd aan de raad alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur gevoerde en te voeren bestuur nodig is.

  • 3. Zij verstrekken - tezamen dan wel afzonderlijk - aan de raad alle inlichtingen die door de raad dan wel één of meer leden daarvan hetzij mondeling in een vergadering van de raad, hetzij schriftelijk worden verlangd en wel door:

    • a.

      mondelinge beantwoording van de gestelde vragen in dezelfde vergadering van de raad;

    • b.

      toezending van bepaalde aangewezen stukken binnen drie weken na ontvangst van het verzoek daartoe;

    • c.

      schriftelijke beantwoording van de gestelde vragen binnen zes weken na ontvangst daarvan.

Artikel 18

Hij die ophoudt lid van de raad te zijn, houdt tevens op lid van het dagelijks bestuur te zijn.

Artikel 19

Het dagelijks bestuur stelt met inachtneming van de bepalingen van deze gemeenschappelijke regeling een reglement van orde voor zijn vergadering vast. Dit reglement wordt aan de raad ter kennis gebracht.

Artikel 20

Het dagelijks bestuur mag niet beraadslagen en besluiten indien niet tegenwoordig is tenminste de helft van het aantal leden, waaronder de voorzitter of zijn plaatsvervanger. De vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn niet openbaar.

Artikel 21

Tot de uitvoering, bedoeld in artikel 16, lid 1, onder b, behoort de bevoegdheid tot het op kosten van de overtreders doen wegnemen, beletten, verrichten of in de vorige toestand herstellen van hetgeen in strijd met een verordening van de raad is of wordt gehouden, gemaakt of gesteld, ondernomen, nagelaten, beschadigd of weggenomen. Spoedeisende gevallen uitgezonderd wordt van deze bevoegdheid geen gebruik gemaakt dan nadat de belanghebbende schriftelijk is gewaarschuwd.

Artikel 22

  • 1. De ingevolge het bepaalde in artikel 21 verschuldigde kosten kan het dagelijks bestuur bij dwangbevel invorderen. Dit wordt op kosten van de schuldenaar bij deurwaarders-exploit betekend en tenuitvoergelegd op de wijze, bij het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering ten aanzien van vonnissen en authentieke akten voorgeschreven.

  • 2. Verzet tegen het dwangbevel binnen dertig dagen na de betekening door dagvaarding van het recreatieschap schorst de tenuitvoerlegging.

Hoofdstuk IV De voorzitter

Artikel 23

  • 1. De voorzitter, respectievelijk plaatsvervangend voorzitter van het recreatieschap wordt door de leden van de raad aangewezen uit de leden van het dagelijks bestuur.

  • 2. Het in artikel 4, lid 7, gestelde is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 24

  • 1. De voorzitter of de door hem aangewezen gemachtigde vertegenwoordigt het recreatieschap in en buiten rechte.

  • 2. De voorzitter tekent alle stukken, die van de raad of van het dagelijks bestuur uitgaan.

Hoofdstuk V De secretaris en de penningmeester

Artikel 25

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt al dan niet uit haar midden een voordracht op tot het benoemen door de raad van een secretaris en een penningmeester.

  • 2. De raad benoemt, schorst en ontslaat de secretaris en de penningmeester en kan een instructie voor het opstellen; bij afwezigheid of ontstentenis worden zij vervangen op de wijze, door de raad te bepalen. Indien de functie van secretaris c.q. penningmeester niet wordt vervuld door een lid van het dagelijks bestuur komt hen in de vergaderingen van de raad en in die van het dagelijks bestuur een adviserende stem toe.

  • 3. Alle van de raad of het dagelijks bestuur uitgaande stukken worden door de secretaris mede-ondertekend.

Hoofdstuk VI Het personeel

Artikel 26

  • 1. Onder toezicht van het dagelijks bestuur kan een directeur met de leiding van de werkzaamheden worden belast.

  • 2. De raad benoemt, schorst en ontslaat hem, wijst een plaatsvervanger van hem aan en stelt een instructie voor hem op.

  • 3. Voor de benoeming van een directeur dient het dagelijks bestuur bij de raad een aanbeveling in van tenminste twee personen. Tevoren wordt de minister over de aanbeveling gehoord.

  • 4. De directeur mag geen andere betrekkingen of ambten bekleden zonder toestemming van de raad.

Artikel 27

Aanstelling of indienstneming, schorsing en ontslag van het overige personeel in vaste en tijdelijke dienst of op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht geschiedt door het dagelijks bestuur, voor zover de raad zich deze bevoegdheid niet heeft voorbehouden.

Hoofdstuk VII Financiële bepalingen

Artikel 28

De huishouding van het recreatieschap wordt ingericht als die van een tak van dienst in de zin van de Provinciewet, voor zover betreft:

  • 1.

    het doen van betalingen;

  • 2.

    de financiële administratie, de begroting en de rekening daaronder begrepen;

  • 3.

    het doen van overschrijvingen tussen uitgaafposten van de begroting, en

  • 4.

    de deugdelijkverklaring van de rekeningcijfers.

Artikel 29

  • 1. Met inachtneming van het bepaalde in het voorgaande artikel stelt de raad een verordening op het financieel beheer vast.

  • 2. Deze regelt onder meer:

    • a.

      de wijze waarop de betalingen en ontvangsten geschieden;

    • b.

      de inrichting van de financiële administratie;

    • c.

      de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding;

    • d.

      de verzekering van de gelden van het recreatieschap, en

    • e.

      de belegging van overtollige kasgelden.

Artikel 30

  • 1. De invordering van de door het recreatieschap te heffen belastingen geschiedt op overeenkomstige wijze als die van de provinciale belastingen; de penningmeester is met deze invordering belast.

  • 2. De betekening van stukken, betreffende de vervolging ter invordering van belastingen van het recreatieschap en de tenuitvoerlegging van dwangbevelen geschieden door een deurwaarder, daartoe door het dagelijks bestuur aan te wijzen.

Artikel 31

Het boekjaar van het recreatieschap is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 32

  • 1. Jaarlijks stelt de raad een financieel vijfjarenplan op. De cijfers van het eerste jaar van het vijfjarenplan gelden als begrotingscijfers. De cijfers van de overige jaren geven de maximaal in de jaren te besteden gelden aan, gebaseerd op het prijspeil van het eerste jaar van het vijfjarenplan. Vaststelling dient te geschieden bij een raadsbesluit, dat met tenminste tweederde plus één van de stemmen van de aanwezige leden wordt vastgesteld, waarbij tot de voorstemmers in elk geval behoort één van de leden benoemd door de minister.

  • 2. Voordat tot vaststelling als bedoeld in het eerste lid wordt overgegaan, zendt het dagelijks bestuur het ontwerp-financieel vijfjarenplan aan de deelnemers. Het financieel vijfjarenplan wordt niet vastgesteld binnen zes weken na verzending van het ontwerp.

Artikel 33

  • 1. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerp-begroting zes weken voordat zij aan de raad wordt aangeboden toe aan de deelnemers. In de begroting wordt als uitgavenplafond aangehouden het voor dat jaar in het laatst vastgestelde vijfjarenplan opgenomen bedrag aan uitgaven.

  • 2. De ontwerp-begroting wordt door de zorg van de provincie en deelnemende gemeenten voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de ter inzagelegging en de verkrijging, tussen welke en de behandeling van de begroting tenminste veertien dagen moet verlopen, geschiedt openbare kennisgeving.

  • 3. De minister, provinciale staten alsmede de raden van de deelnemende gemeenten kunnen omtrent de ontwerp-begroting het dagelijks bestuur van hun gevoelen doen blijken. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren, waarin dit gevoelen is vervat, bij de ontwerp-begroting zoals deze aan de raad wordt aangeboden.

  • 4. De begroting wordt door de raad uiterlijk 1 juli, voorafgaande aan het jaar waarvoor deze geldt, vastgesteld.

  • 5. Na vaststelling zendt de raad, zo nodig als in de onder lid 1 genoemde ontwerp-begroting wijzigingen zijn aangebracht, de begroting aan de deelnemers, die terzake aan de Kroon binnen acht weken na toezending van de begroting aan hen van hun gevoelen kunnen doen blijken.

  • 6. Het bepaalde in het eerste, derde en vijfde lid van dit artikel is mede van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting. Het bepaalde in het eerste en derde lid van dit artikel is echter niet van toepassing op wijzigingen van de begroting, die leiden tot:

    • a.

      een verlaging van de bijdrage van de deelnemers;

    • b.

      een gehele of gedeeltelijke besteding van het voor onvoorziene uitgaven begrote bedrag;

    • c.

      het in de begroting opnemen van investeringen, die voor het begrotingsjaar of het daaraan voorafgaande jaar in het meerjareninvesteringsschema van het laatste door de raad vastgestelde financieel vijfjarenplan zijn opgenomen.

Artikel 34

  • 1. Buiten de begroting kunnen geen uitgaven geschieden dan nadat de Kroon een besluit tot wijziging van de begroting heeft goedgekeurd.

  • 2. In gevallen van dringende spoed kan een zodanige uitgaaf worden gedaan, mits het besluit van de raad tot wijziging van de begroting terstond ter verkrijging van Koninklijke goedkeuring ingezonden wordt.

  • 3. Het in artikel 33, lid 1, bedoelde uitgavenplafond mag door een wijziging van de begroting niet worden overschreden. Indien zulks echter in een geval van dringende spoed onontkoombaar is, dient de vaststelling van de desbetreffende begrotingswijziging te geschieden bij een raadsbesluit, dat met tenminste tweederde plus een van de stemmen van de aanwezige leden wordt vastgesteld, daartoe behoort één van de leden benoemd door de minister.

  • 4. Het bepaalde in artikel 131 van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Het bepaalde in artikel 33, lid 2, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 35

  • 1. Met betrekking tot elk boekjaar legt het dagelijks bestuur voor 1 juni van het daaropvolgende jaar aan de raad een rekening van het recreatieschap over en een balans per 31 december van dat boekjaar. Hij voegt daarbij het verslag van een onderzoek naar de deugdelijkheid van de rekening, ingesteld door een niet in dienst van het recreatieschap of van één van de deelnemers staande, door de raad aan te wijzen deskundige. Zodra de stukken aan de raad zijn aangeboden, worden zij algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de verkrijgbaar stelling vindt openbare kennisgeving plaats.

  • 2. De raad stelt de rekening en de balans voor 1 juli van het daaropvolgende jaar vast. De leden van het dagelijks bestuur onthouden zich hierbij van medestemmen.

  • 3. Na de vaststelling van de rekening wordt een exemplaar aan elk van de deelnemers toegezonden, vergezeld van de balans en het verslag, bedoeld in lid 1.

  • 4. Het vijfde lid van artikel 33 is voor wat de rekening betreft van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Het bepaalde in artikel 139 van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 6. De bedragen welke betrekking hebben op de voor economische exploitatie gebruikte goederen, worden in de begroting en de rekening afzonderlijk vermeld.

Artikel 36

De minister van binnenlandse zaken, de minister belast met de zorg voor de openluchtrecreatie, gedeputeerde staten van Zuid-Holland en burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten kunnen het geldelijk beheer en de boekhouding te allen tijde aan een onderzoek van hunnentwege doen onderwerpen. Aan de daartoe door hen aan te wijzen ambtenaren verstrekt het dagelijks bestuur desgevraagd alle voor dit onderzoek nodige inlichtingen.

Hoofdstuk VIII De geldmiddelen

Artikel 37

  • 1.

    Ten laste van het rijk komt 50% van het nadelig saldo over enig boekjaar, exclusief de kapitaallasten, die voortvloeien uit de investeringen waarin het rijk rechtstreeks minimaal 50% heeft bijgedragen.

  • 2.

    Ten laste van de gemeente De Lier komt een jaarlijkse bijdrage, te beginnen met een bedrag van f 11.000,= in 1991, elk volgend jaar te verhogen met een bedrag van f 1.750,= en vanaf 1999 resulterend in de maximale jaarlijkse bijdrage van f 25.000,=. Voorzover er deelnemersbijdragen worden geïndexeerd, wordt de jaarlijkse bijdrage van de gemeente De Lier eveneens geïndexeerd.

  • 3.

    Het resterende nadelig saldo wordt over elk van de overige deelnemers als volgt verdeeld:

    • -

      ten laste van de provincie Zuid-Holland 32%

    • -

      ten laste van de gemeente Delft 16%

    • -

      ten laste van de gemeenten Maasland en Schipluiden tezamen, verdeeld naar rato van het inwonertal 2%

    • -

      ten laste van de gemeente Maassluis *

    • -

      ten laste van de gemeente Rotterdam *

    • -

      ten laste van de gemeente Schiedam *

    • -

      ten laste van de gemeente Vlaardingen *

* De resterende 50% wordt gebracht ten laste van de gemeenten Maassluis, Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen met toepassing van artikel 7, lid 3 van de Wet opheffing openbaar lichaam Rijnmond.

  • 4.

    Een eventueel batig saldo over enig dienstjaar wordt overgebracht naar de gewone dienst van het volgende dienstjaar.

  • 5.

    Wanneer de begroting een over de deelnemers conform de leden 1, 2 en 3 om te slaan tekort aanwijst zal de in de begroting geraamde bijdrage door de deelnemers bij wijze van voorschot worden voldaan in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste op 1 februari en de tweede op 1 augustus van het desbetreffende begrotingsjaar vervalt. Bij niet tijdige betaling van het voorschot in het nadelige saldo zal vanaf de vervaldatum de wettelijke rente worden berekend.

Hoofdstuk IX Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 38

  • 1. Toetreding van een nieuwe deelnemer behoeft de bewilliging van alle deelnemers aan de regeling.

  • 2. Het besluit tot bewilliging voorziet tevens in de nodige wijzigingen van deze gemeenschappelijke regeling. Artikel 41 is daarbij van toepassing.

Artikel 39

  • 1. De deelnemers hebben de mogelijkheid met inachtneming van de door de raad daaraan te verbinden voorwaarden uit de regeling te treden bij daartoe strekkend besluit, dat binnen de twee weken nadat het is genomen aan de raad wordt toegezonden.

  • 2. Ten aanzien van de voorwaarden beslist de raad met tenminste tweederde plus één van de stemmen van de leden.

  • 3. De uittreding heeft plaats op het einde van het jaar volgende op dat waarin de Kroon hieraan goedkeuring heeft gehecht.

  • 4. De deelnemers voorzien in de nodige wijzigingen van artikel 37.

Artikel 40

  • 1. De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

  • 2. De regeling wordt door de zorg van de provincie Zuid-Holland bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant.

  • 3. Zij treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking in de Nederlandse Staatscourant, met inachtneming van het bepaalde in artikel 27 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 41

De gemeenschappelijke regeling kan worden gewijzigd bij gelijkluidende besluiten van alle deelnemers.

Artikel 42

  • 1. De gemeenschappelijke regeling kan worden opgeheven bij gelijkluidende besluiten van alle deelnemers.

  • 2. Het besluit tot opheffing regelt tevens de gevolgen daarvan voor de deelnemers.

  • 3. Tenzij de raad anders bepaalt, is hij belast met de liquidatie van het recreatieschap.

Hoofdstuk X Archiefbepaling

Artikel 43

De bepalingen van de Archiefwet 1962 en de daaruit voortvloeiende uitvoeringsvoorschriften, voor zover betrekking hebbend op de archiefbescheiden van de deelnemers, zijn van overeenkomstige toepassing op het recreatieschap.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 25 september 1979.
De secretaris, de voorzitter,
H.W. Snijder, A.J.A.L. Bruggeman