Gemeentelijk geurhinderbeleid Midden-Delfland 2009

Geldend van 17-04-2009 t/m heden

Intitulé

Gemeentelijk geurhinderbeleid Midden-Delfland 2009

Hoofdstuk 1. Inleiding

1.1 Aanleiding

In het cultuurhistorisch landschap van de gemeente Midden-Delfland is de melkveehouderij sterk vertegenwoordigd. Veel van deze melkveehouderijbedrijven zijn gevestigd in karakteristieke lintbebouwingen en bebouwingsconcentraties. Enerzijds draagt dit bij aan het typerende van dit landschap, anderzijds worden deze melkveehouderijbedrijven belemmerd in hun verdere bedrijfsontwikkeling. Deze belemmering is vergroot toen de AMvB melkrundveehouderijen vervangen is door de AMvB Landbouw, die 6 december 2006 in werking is getreden. Onder de AMvB melkrundveehouderijen was een minimale afstand van 50 meter vereist tot woningen van derden. In de AMvB Landbouw is de minimale afstand voor woningen van derden in lintbebouwingen en in de bebouwde kom opgerekt naar 100 meter. Veel bedrijven, die eerst wel voldeden aan de minimale afstand vereisten, voldoen sinds de inwerkingtreding van de AMvB Landbouw niet meer aan de nieuwe minimale vaste afstand van 100 meter. De Wet geurhinder en veehouderij biedt de gemeente beleidsruimte voor het leveren van maatwerk, dat is afgestemd op milieuhygiënische feiten en de gewenste ruimtelijke ontwikkeling in het gemeentelijk grondgebied. Dit betekent dat de gemeente de mogelijkheid heeft om maatwerk te leveren en een kortere minimum vaste afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object te accepteren, om zo de gewenste ruimtelijke ontwikkeling uit de gebiedsvisie Midden-Delfland®2025 en het in voorbereiding zijnde Landschapsontwikkelingsplan mogelijk te maken. Hierbij is het noodzakelijk om inzichtelijk te maken wat de te verwachten geurbelasting wordt in relatie tot een goed woon- en leefklimaat. Dit gebeurt door middel van het opstellen van de voorliggende “gebiedsvisie geur”.

Plangebied

Op kaart 1.1 zijn de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven en de situering ten opzichte van de kern Schipluiden en Maasland.

afbeelding binnen de regeling

1.2 Gebiedsvisie geur

Gebiedsvisie ter onderbouwing van de gemeentelijke verordening

De Gebiedsvisie geur is bedoeld om te onderbouwen, waarom er afgeweken wordt van de wettelijke normstelling. Onderzocht is of het toepassen van afwijkende minimale vaste afstanden voor de extensieve veehouderij nodig is om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen te kunnen realiseren. De intensieve veehouderij is niet betrokken in dit onderzoek. Op basis van de uitkomsten van deze gebiedsvisie geur is bepaald dat een gemeentelijke geurverordening wenselijk is. De geurverordening kan voor het gehele grondgebied van de gemeente worden opgesteld of voor delen ervan.

1.3 Procedure

In paragraaf 1.2 is aangegeven dat de Gebiedsvisie geur als onderbouwing dient van het gemeentelijk geurhinderbeleid. De definitieve Gebiedsvisie geur en de verordening worden door het college van burgemeester en wethouders voorgelegd aan de gemeenteraad van Midden-Delfland. De gemeenteraad kan vervolgens het gemeentelijk geurbeleid vaststellen. De verordenende bevoegdheid van de gemeenteraad in zijn algemeenheid berust op artikel 149 van de Gemeentewet. Er is geen wettelijke voorbereidingsprocedure van toepassing. De bekendmaking van verordeningen geschiedt in het gemeenteblad. Verordeningen treden in werking de 8e dag na bekendmaking, tenzij de verordening een andere dag van inwerkingtreding bevat. Tegen gemeentelijke verordeningen staat in beginsel geen beroep open bij de bestuursrechter.

Afstemming met buurgemeenten en provincie

Bij gemeentelijke verordening kan worden bepaald dat binnen (een deel van) het grondgebied van de gemeente een ander beschermingsniveau van toepassing is (artikel 6 van de Wgv). Deze aangepaste normstelling voor geurhinder is dan de wettelijke basis voor het toetsen van vergunningaanvragen. Dit geldt voor zowel de vergunningaanvragen, waarvoor de gemeente zelf het bevoegd gezag is als voor vergunningaanvragen, waarvoor de provincie het bevoegd gezag is. Daarnaast kan het gemeentelijk geurbeleid effecten hebben op de uitbreidingsmogelijkheden van veehouderijen in de omliggende gemeenten. Aanscherping van de normen kan leiden tot beperkte uitbreidingsmogelijkheden, terwijl bij verruiming van de normen veehouderijen meer uitbreidingsmogelijkheden kunnen krijgen. Om deze reden is overleg met omliggende gemeenten en provincie voorgeschreven (artikel 9 van de Wgv). De (concept)Gebiedsvisie geur wordt voorgelegd aan buurgemeenten. Zij hebben dan de mogelijkheid om kennis te nemen van het gewenste gemeentelijk geurbeleid van de gemeente Midden-Delfland. Tevens hebben zij dan de mogelijkheid om hun zienswijze naar voren te brengen.

1.4 Leeswijzer

De rapportage is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt een beknopt overzicht gegeven van het geldende beleidskader. De gewenste ruimtelijke ontwikkeling in Midden-Delfland wordt weergeven in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 wordt het ontwerp gemeentelijk geurhinderbeleid veehouderijen weergegeven.

In de bijlage is meer achtergrond informatie te vinden over:

  • -

    de gebruikte begrippen;

  • -

    het beleidskader geur;

  • -

    definitie geurgevoelig object in relatie tot recreatie en toerisme.

Hoofdstuk 2. Overzicht beleidskader

2.1 Ruimtelijk beleidskader

Streekplan Zuid-Holland West

Op provinciaal niveau is het streekplan Zuid-Holland West richtinggevend. Het ruimtelijk beleid van de provincie is gericht op verbetering van het woon- en leefmilieu in Zuid-Holland West door een verdergaande ruimtelijke en functionele differentiatie. Die wordt verkregen door het scheiden van stedelijke eenheden en het versterken van de groene en blauwe kwaliteiten in de tussenliggende landelijke gebieden. Het groenblauwe raamwerk speelt in dat concept een centrale rol. Dit raamwerk omvat internationale, nationale, regionale en stedelijke groene gebieden en wateren, inclusief de verbindingen ertussen. De landelijke gebieden hebben een belangrijke functie in de sfeer van openluchtrecreatie en bieden ruimte aan duurzaam waterbeheer.

Het grondgebied van de gemeente Midden-Delfland wordt voor het grootste gedeelte aangemerkt als het Agrarisch gebied plus, daarnaast is er natuur en openluchtrecreatiegebied aanwezig. Het buitengebied van Midden-Delfland kenmerkt zicht verder door de verschillende bebouwingslinten, welke in het streekplan worden aangemerkt als bebouwingslint met cultuurhistorische waarde. Tevens is een groot gedeelte van het plangebied aangewezen als stiltegebied.

Gemeentelijk beleid

Gebiedsvisie Midden-Delfland ® 2025

De gebiedsvisie Midden-Delfland ® 2025 is het antwoord op de uit 1977 daterende Reconstructiewet, die in 2008 afliep. Deze wet heeft het gebied de afgelopen jaren effectief beschermd tegen de oprukkende verstedelijking in de Zuidvleugel. Door deze bescherming is het Midden-Delfland gebied nu één van de laatste nog opengebleven, agrarische cultuurlandschappen in de Zuidvleugel van de Randstad. Het gebied omvat circa 6.500 ha. Veenweidegebied, waarvan ongeveer 1/3 deel is ingericht als recreatie en natuurgebied.

In deze gebiedsvisie wordt Midden-Delfland beschreven alsof het 2025 is. Midden-Delfland is dan groter, herkenbaarder, toegankelijker en duidelijk herkenbaar als eenheid. De grenzen met de stedelijke omgeving zijn vloeiender, de verschillen tussen de functies in het gebied zijn vervaagd. Alles staat in het teken van het verstreken van dit landschap Midden-Delfland, met kwaliteit door het landschap. In deze gebiedsvisie komen de volgende thema’s aanbod: Het landschap nodigt uit, De groene ruimte, Kansen door water, Koe in de wei, Genieten, Waarde(n)volle polders en Ontmoet de stad.

Landschapsontwikkelingsplan Midden-Delfland (in voorbereiding)

Het in voorbereiding zijnde Landschapsontwikkelingsplan zal naast het buitengebied van de gemeente Midden-Delfland betrekking hebben op de buitengebieden van de gemeenten Delft, Schiedam, Vlaardingen, Maassluis en de deelgemeente Overschie.

Doel van het landschapsontwikkelingsplan voor Midden-Delfland is niet alleen het in kaart brengen, in stand houden en verstreken van de huidige kwaliteiten van het landschap, maar ook de gewenste en mogelijke economische en ruimtelijke ontwikkelingen van Midden-Delfland als binnentuin van de stedelijke omgeving. De relatie met de stad is daarbij een belangrijk aspect evenals de kwaliteit van het landschap.

De Gebiedsvisie Midden-Delfland®2025 wordt als uitgangspunt genomen voor het opstellen van het landschapsontwikkelingsplan.

De vigerende bestemmingsplannen

De vigerende bestemmingsplannen in het buitengebied van de gemeente Midden-Delfland zijn:

  • -

    Abtswoude Schipluiden, vastgesteld 28 januari 2003;

  • -

    Buitengebied Delft, vastgesteld 26 mei 1994;

  • -

    Buitengebied Maasland, vastgesteld 21 mei 2002, goedgekeurd door GS 17 december 2002;

  • -

    Buitengebied 1e herziening Maasland, vastgesteld 18 november 2003;

  • -

    Buitengebied Noord Schipluiden, vastgesteld 28 maart 2000, goedgekeurd door GS 31 oktober 2000.

De gemeente streeft er naar om in 2009 te starten met een integrale herziening van alle bestemmingsplannen in het buitengebied.

2.2 Beleidskader geur veehouderijen

AMvB Landbouw

Het Besluit landbouw milieubeheer is op 6 december 2006 in werking getreden. Het besluit bevat algemene regels voor o.a. melkrundveehouderijen, akkerbouwbedrijven, loonbedrijven, witlof- en paddestoelenteeltbedrijven, maneges, kinderboerderijen en opslagen voor vaste mest. Het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer en het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer zijn vervallen door de inwerkingtreding.

Voor het aspect geur zijn in het besluit vaste afstanden opgenomen tussen een veehouderij en een (geurgevoelig) object. Voor objecten in de categorie I en II geldt een minimale vaste afstand van 100 meter en voor de categorieën III, IV en V een afstand van 50 meter.

Wet geurhinder en veehouderij

Door de inwerkingtreding van de nieuwe Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) per 1 januari 2007, is er een wijziging gekomen in het beoordelingskader van het geurbeleid. Tot 1 januari 2007 golden stankcirkels, afgeleid van de afstandsgrafiek, op basis van de brochure Veehouderij en Hinderwet in combinatie met de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder.

De Wgv maakt geen gebruik meer van de afstandsgrafiek, in plaats daarvan wordt gebruikgemaakt van een verspreidingsmodel, V-stacks en minimale vaste afstanden. De Wgv bevat een landsdekkend beoordelingskader met regels voor de ten hoogste toegestane geurbelasting op geurgevoelige objecten.

Gemeentelijk geurbeleid

De Wgv biedt de gemeente de mogelijkheid om via een gemeentelijke geurverordening, binnen een bepaalde bandbreedte, van de wettelijk normen af te wijken. Gemeenten kunnen daarmee gebiedsgericht rekening houden met de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en met de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting van dat gebied.

Om dit voor gemeenten hanteerbaar te maken, heeft Infomil in opdracht van het ministerie van VROM een handreiking opgesteld. Deze handreiking omvat een toelichting en praktische informatie voor het opstellen van een gemeentelijke verordening. In de toelichting wordt ingegaan op de verhouding van de Wgv tot andere wetgeving en op de wijze hoe de Wgv gehanteerd dient te worden. De handreiking stelt voor het opstellen van een gemeentelijke verordening een stapsgewijze aanpak voor die gekenmerkt wordt door:

  • -

    een zorgvuldige afweging of voor de betreffende gemeente een specifieke verordening wenselijk is;

  • -

    het bepalen van relevante deelgebieden in de gemeente mede op basis van een zorgvuldige inventarisatie van de daadwerkelijke geurbelasting;

  • -

    het ontwikkelen van een (ruimtelijke) visie op de gewenste ontwikkeling;

  • -

    een zorgvuldige afweging van de gewenste normstelling per deelgebied.

Bij het opstellen van de voorliggende visie geurhinder is rekening gehouden met deze aanpak.

Hoofdstuk 3. Gewenste ruimtelijke ontwikkeling

3.1 Gewenste ruimtelijke ontwikkeling buitengebied Midden-Delfland

In de gebiedsvisie Midden-Delfland ® 2025 en de startnotitie van het Landschapsontwikkelingsplan Midden-Delfland zijn de gewenste ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Midden-Delfland weergegeven.

Ruimtelijke ontwikkeling

Midden-Delfland is een eeuwenoud agrarisch cultuurlandschap. Dit open veenweidegebied met veel cultuurhistorische, natuur- en landschappelijke waarden wordt gekenmerkt door rust en ruimte middenin een druk stedelijk gebied. De melkveehouderij heeft een belangrijke functie in het gebied. Voorheen was dit voor de productie van zuivel voor de nabij gelegen steden. Inmiddels is de zuivelmarkt sterk veranderd en produceert men voor de wereldmarkt. Met de opkomende bebouwing van de laatste jaren in het nabijgelegen stedelijke gebied is de recreatiefunctie belangrijker geworden. De functie van de melkveehouderij in dit gebied is dan ook niet alleen belangrijk vanwege de zuivelproductie, maar ook vanwege het landschap. Belangrijke ontwikkeling is de verweving van functies, landbouw, natuur, recreatie, wonen en beleving van het landschap. Voor Midden-Delfland is met name van belang dat er toekomstgerichte, economisch uitvoerbare scenario’s worden opgesteld, waardoor het landschap zich, met behoud van kwaliteit, verder kan ontwikkelen. De melkveehouderij kan hierin een belangrijke rol spelen indien zij zich nu en in de toekomst kunnen blijven ontwikkelen in harmonie met het landschap.

Noodzakelijke voorwaarden

In de gebiedsvisie Midden-Delfland ® 2025 worden onder andere de volgende noodzakelijke voorwaarden benoemd om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken:

o Er zijn eigen onderscheidende recreatieve en toeristische voorzieningen en producten;

o De verschillende deelgebieden in Midden-Delfland met de daarbij behorende streefbeelden en basiskwaliteiten zijn benoemd;

o Er wordt ruimte geboden voor en kaders gesteld aan de schaalvergroting, bedrijfsverbreding en het veranderen van de functie van gebouwen in de agrarische sector;

o Het gebied is toegankelijk via een goed waternetwerk, aangevuld met wandel- en fietspaden;

o De poldernatuur in Midden-Delfland is zichtbaar en, voor zover mogelijk, toegankelijk.

3.2 Aanpak onderzoek geurknelpunten

In de gemeente Midden-Delfland zijn 99 veehouderijbedrijven. Deze 99 veehouderijbedrijven zijn onder te verdelen in 95 extensieve veehouderijbedrijven (melkrundveehouderij en paardenhouderij), 2 maneges, 1 intensieve veehouderij en 1 groothandelsbedrijf in levende dieren. Voor extensieve veehouderijen met minder dan 1.150 ou (50 mestvarkenseenheden) en de maneges is bekeken hoeveel geurgevoelige objecten binnen de vaste afstandnormen liggen. In de Wgv zijn vaste afstanden opgenomen van respectievelijk 100 en 50 m voor objecten binnen en buiten de bebouwde kom. De Wgv biedt de mogelijkheid om af te wijken tot respectievelijk 50 en 25 m. Deze gebiedsvisie geur beperkt zich tot de voormalige agrarische bedrijfswoningen, extensieve veehouderij en de neven- en vervolgfuncties.

Geurgevoelige objecten

Een geurgevoelig object is in de Wgv gedefinieerd als een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt. De locatie moet in het bestemmingsplan de functie wonen of verblijf hebben. Bijvoorbeeld een burgerwoning. In het kader van de Gebiedsvisie geur is het van belang de verschillende type geurgevoelige objecten te onderscheiden met de daarbij behorende wettelijke normen en de bandbreedte, waarbinnen de gemeenten gemeentelijke normen kunnen vaststellen. In de bijlagen 2 en 3 zijnde verschillende type geurgevoelige objecten, de wettelijke normen en de bandbreedte voor een gemeentelijke verordening weergegeven.

Uitgangspunten

Voor het vaststellen van de huidige en mogelijke toekomstige geurknelpunten zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • -

    Voor het bepalen of de maximale wettelijke toegestane hinder wordt overschreden, zijn de vaste afstanden en geurnormen uit artikel 4 van de Wgv gehanteerd;

  • -

    Voor het vaststellen van de geurknelpunten is gebruik gemaakt van het gemeentelijke milieuvergunningen bestand;

  • -

    Toekomstige ontwikkelingen op basis van de gebiedsvisie Midden-Delfland ® 2025 en de startnotitie van het Landschapsontwikkelingsplan Midden-Delfland.

3.3 Geurknelpunten

Op basis van de uitgangspunten uit paragraaf 3.2 is een inventarisatie gemaakt van de locaties waar nu en in toekomst geurknelpunten zich voor kunnen doen. In figuur 3.1 locatie geurknelpunten zijn de resultaten van de inventarisatie weergegeven. Hieronder zijn de resultaten nader uitgeschreven:

  • -

    Alle agrarische bedrijven, welke gelegen zijn in de lintbebouwing, Westgaag en Oostgaag, hebben binnen de 100 meter van het bouwvlak een geurgevoelig object liggen. Deze bedrijven voldoen dus niet aan de vereiste van de AMvB Landbouw.

  • -

    Van de 99 agrarische bedrijven heeft ongeveer 40% van de bedrijven binnen de 50 meter van het bouwvlak een geurgevoelig object liggen. Voor deze geurgevoelige objecten is er op basis van de wettelijke norm mogelijk sprake van een overbelaste situatie. Afweging om te komen tot een afwijkende norm van 25 meter is mogelijk.

  • -

    Ongeveer 10% van de agrarische bedrijven heeft binnen de 25 meter van het bouwvlak een geurgevoelig object liggen. Voor deze geurgevoelige objecten is er op basis van de wettelijke norm mogelijk sprake van een overbelaste situatie. In theorie kunnen de betreffende veehouderijen niet verder uitbreiden, zelfs als de maximale bandbreedte van de Wgv wordt benut. In de praktijk kan een individuele veehouderij mogelijk wel uitbreiden, omdat in de praktijk niet getoetst wordt op de rand van het bouwvlak. Er wordt dan getoetst vanaf het emissiepunt van het dierenverblijf. Afweging om te komen tot een afwijkende norm van 25 meter is mogelijk.

  • -

    Twee veehouderijen rond de kern Maasland hebben het bouwvlak binnen de 50 meter afstand van de bebouwde kom liggen. In theorie kunnen de betreffende veehouderijen niet verder uitbreiden zelfs als de maximale bandbreedte van de Wgv wordt benut. In de praktijk kan een individuele veehouderij mogelijk wel uitbreiden, omdat in de praktijk niet getoetst wordt op de rand van het bouwvlak. Er wordt dan getoetst vanaf het emissiepunt van het dierenverblijf.

  • -

    Afweging om te komen tot een afwijkende norm van 50 meter is mogelijk.

Bovengenoemde geurknelpunten belemmeren enerzijds de ontwikkeling van de extensieve veehouderij. Anderzijds zorgen deze knelpunten voor een overbelaste situatie op geurgevoelige objecten, zoals burgerwoningen in het buitengebied.

afbeelding binnen de regeling

3.4 Gewenste ontwikkeling naar functie

Voormalige agrarische bedrijfswoningen

Op dit moment (en naar de toekomst toe) wordt de gemeente Midden-Delfland geconfronteerd met voormalige agrarische bedrijfswoningen, die worden bewoond door burgers. Dit is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Een optie is mensen uitzetten, maar dit is over het algemeen niet gewenst. Een andere optie is de bestemming wijzigen naar burgerwoning. Uit jurisprudentie blijkt dat een goede ruimtelijke ordening ook uitgaat van het waarborgen van een goed woon- en leefmilieu. Zo zijn er legio uitspraken, waarbij een ruimtelijk plan werd vernietigd, omdat in afwijking van de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder is gehandeld. Het hanteren van de wettelijke normen zorgt ervoor dat deze voormalige agrarische bedrijfswoningen binnen de geurcontour of de minimale vastafstanden van de Wgv liggen. Daarmee ontstaat er (juridisch gezien) geen goed woon- en leefmilieu. Het via een integrale herziening of binnenplanse wijziging toekennen van een bestemming Burgerwoning is dan ook in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Ook kan het toekennen van de bestemming Burgerwoning (volgens Wgv wordt de geurgevoeligheid van een object aan de hand van de bestemming bepaald in plaats van het feitelijk gebruik) vanuit de Wgv beperkingen opleveren voor het agrarisch bedrijf, waartoe deze woning destijds behoorde of voor omliggende veehouderijen. Hiermee wordt een gewenste ruimtelijke ontwikkeling dus onmogelijk.

Voor het opstellen van de Gebiedsvisie geur worden voor voormalige agrarische bedrijfswoningen de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • -

    voormalige agrarische bedrijfswoningen mogen ten opzichte van de situatie dat zij een agrarische bedrijfswoning waren, geen extra beperkingen opleggen aan intensieve en extensieve veehouderijbedrijven, waarvan de woning voorheen onderdeel uitmaakte, of aan andere omliggende intensieve en extensieve veehouderijbedrijven;

  • -

    het wijzigen van de bestemming agrarische bedrijfswoning in burgerwoning moet mogelijk gemaakt worden.

Extensieve veehouderij

De gebiedsvisie Midden-Delfland ® 2025 en de startnotitie Landschapsplan Midden-Delfland voorziet in behoud van en in het bieden van ontwikkelingsperspectief aan de grondgebonden veehouderij in het buitengebied van de gemeente Midden-Delfland.

Voor het opstellen van de Gebiedsvisie geur wordt voor de extensieve veehouderij het volgende uitgangspunt gehanteerd: extensieve veehouderijen krijgen in het gehele buitengebied de maximale ontwikkelingsruimte.

Voor het bepalen of geurgevoelige objecten zich binnen de vaste afstanden van een extensieve veehouderij bevinden, is uitgegaan van de grens van de agrarische bouwstede / agrarische bestemmingsvlakken en de aanwezige bedrijfsbebouwing. Binnen de bouwstede / bestemmingsvlak is het mogelijk om nieuwe stallen te bouwen. Dit in tegenstelling tot toetsing bij individuele milieuvergunningaanvragen, waar gekeken wordt naar de gevel van de stal / dierenverblijf;

Neven- en vervolgfunctie

In het buitengebied van Midden-Delfland wordt ingezet op neven- en vervolgfuncties, bij zowel extensieve als intensieve veehouderij. Voor het opstellen van de Gebiedsvisie geur wordt voor neven- en vervolgfuncties het volgende uitgangspunt gehanteerd: het mogelijk maken van neven- en vervolgfuncties conform de gebiedsvisie Midden-Delfland ® 2025 en de startnotitie van het Landschapsontwikkelingsplan Midden-Delfland, zoals kleinschalige dag- en verblijfsrecreatie.

Voor agrarische neven- en daaruit voortvloeiende vervolgfuncties, die aangemerkt kunnen worden als geurgevoelig object, worden in de Wgv minimale vaste afstanden gehanteerd overeenkomstig (voormalige) agrarische bedrijfswoningen.

Wonen in het buitengebied (geurgevoelige objecten)

De agrarische bedrijvigheid in het buitengebied van Midden-Delfland wordt afgewisseld met diverse woonlocaties in de bebouwingsconcentraties en lintbebouwingen die de gemeente Midden-Delfland rijk is. Voor het opstellen van de Gebiedsvisie geur wordt voor wonen in het buitengebied het volgende uitgangspunt gehanteerd: De functie wonen, past naadloos in het open agrarisch cultuurlandschap met zijn natuurgebieden. Hier is sprake van een uniek en zeldzaam product: een open, historisch cultuurlandschap, waar nog stilte en ruimte ervaren kan worden. De bewoners van dit gebied ervaren dit als een vanzelfsprekend onderdeel van hun leefomgeving.

Hoofdstuk 4. Ontwerp gemeentelijk geurhinderbeleid veehouderijen

4.1 Gebiedsvisie

Op basis van de aanwezige geurknelpunten en de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Midden-Delfland kan onvoldoende ruimte worden geboden aan de noodzakelijke bedrijfsontwikkeling in de melkrundveehouderij. Ook de realisatie van recreatieve en toeristische voorzieningen, zoals beschreven in de gebiedsvisie Midden-Delfland ® 2025 en de startnotitie van het landschapsontwikkelingsplan kunnen worden gehinderd door de aanwezigheid van agrarische bedrijven in de nabije omgeving.

Bij de analyse van de geursituatie, staat de volgende vraag centraal:

“Is voor het realiseren van de gewenste ruimtelijke inrichting, een ander dan het wettelijk beschermingsniveau nodig?”

4.1.1 Voormalige agrarische bedrijfswoning

Gewenste ruimtelijke ontwikkeling

Vanuit de ruimtelijke visie is het wenselijk, dat veehouderijbedrijven niet in hun ontwikkeling worden beperkt door voormalige agrarische bedrijfswoningen die nu een functie vervullen als burgerwoning.

Geurknelpunten op basis van de wettelijke normen

Bij het toekennen van de bestemming Burgerwoning moet een goed woon- en leefmilieu worden gewaarborgd. In de regel liggen voormalige agrarische bedrijfswoningen binnen de minimale vaste afstanden en of geurcontour (behorend bij de standaardnormering van de Wgv) van een agrarisch bedrijf. Zeker indien het een 1e en/of 2e agrarische bedrijfswoning betreft, en het bedrijf, waar het voorheen deel van uitmaakte, wordt voorgezet. Het hanteren van de wettelijke normen zorgt ervoor dat deze voormalige agrarische bedrijfswoningen binnen de geurcontour of de minimale vastafstanden van de Wgv liggen. Daarmee ontstaat er (juridisch gezien) geen goed woon- en leefmilieu. Ook kan het toekennen van de bestemming Burgerwoning2) vanuit de Wgv beperkingen opleveren voor het veehouderijbedrijf waartoe deze woning voormalig behoorde of voor omliggende veehouderijbedrijven. Hiermee wordt een gewenste ruimtelijke ontwikkeling dus onmogelijk.

Conclusie

In de Wgv is het afwijken van de landelijke normen voor voormalige agrarische bedrijfswoningen ongelimiteerd. Dit geldt zowel voor de voormalige agrarische bedrijfswoningen ten opzichte van de voormalige inrichting, waartoe deze behoort als ten opzichte van omliggende agrarische bedrijven. Deze voormalige agrarische bedrijfswoning worden vaak bewoond door de voormalige eigenaar (die het bedrijf verkocht), door mensen die geen werkzaamheden meer doen op het agrarisch bedrijf of door mensen die bewust in het buitengebied van Midden-Delfland komen wonen. Voor deze bewoners van voormalige agrarische bedrijfswoningen verandert het woon- en leefmilieu feitelijk niet. Zij hebben daar immers altijd gewoond of hebben er bewust voor gekozen daar te gaan wonen. Aangezien de wetgever de gemeenteraad deze mogelijkheid biedt, kan en moet er van worden uitgegaan dat een maximale benutting van de door de wetgever geboden bandbreedte recht doet aan een goed woon- en leefmilieu.

Aanbeveling

Om veehouderijen de volledige ontwikkelingsruimte te kunnen bieden en om voormalige agrarische bedrijfswoningen te kunnen wijzigen in de bestemming Burgerwoning, wordt geadviseerd om gebruik te maken van de mogelijkheid uit de Wgv om voormalige agrarische bedrijfswoningen geen enkel beschermingsregime te bieden ten opzichte van de voormalige inrichting waartoe deze behoort. Ten opzichte van omliggende agrarische bedrijven voorziet de Wgv reeds in een beschermingsregime alsof het nog steeds een agrarische bedrijfswoning is. Met deze insteek krijgt een voormalige agrarische bedrijfswoning eenzelfde beschermingsregime als agrarische bedrijfswoningen en wordt de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet belemmerd.

4.1.2 Extensieve veehouderijen

Gewenste ruimtelijke ontwikkeling

De grondgebonden landbouw, waaronder de extensieve veehouderij, dient behouden te blijven en ontwikkelingsperspectief te krijgen in het buitengebied van Midden-Delfland binnen de randvoorwaarden van het landschapsontwikkelingsplan.

Geurknelpunten op basis van de wettelijke normen

40 Procent van de 99 agrarische bedrijven binnen en buiten de bebouwde kom, hebben binnen de 100 respectievelijk 50 meter afstand van de grens van het bouwvlak een geurgevoelig object liggen. Deze agrarische bedrijven worden hierdoor in hun ontwikkeling beperkt. De bovengenoemde knelpunten doen zich zowel voor in de lintbebouwing aan de Westgaag, Oostgaag, Gaagweg, Rijksstraatweg en de Tramkade als in de verschillende bebouwingsconcentraties verspreid in het buitengebied van Midden-Delfland.

Conclusie

Bovengenoemde knelpunten waren onder de AMvB melkrundveehouderijen in mindere mate aanwezig daar de minimale afstand tot een (geurgevoelig) object 50 meter bedroeg. Voor de situatie dat het een melkrundveehouderij betrof die voor 1 augustus 1991 was opgericht en minder dan 50 stuks melkrundvee aanwezig waren, gold een afstand van 25 meter. De aangepaste wetgeving heeft geleid tot geurknelpunten welke voorheen niet aanwezig waren. In de Wgv is het mogelijk om de minimale vaste afstand voor dieren zonder geuremissiefactor (extensieve veehouderijen) te halveren tot 50 en 25 m voor respectievelijk binnen en buiten de bebouwde kom. De wettelijke vaste afstand van 100 en 50 m voor respectievelijk binnen en buiten de bebouwde kom is vaak belemmerd voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de extensieve veehouderij.

Aanbeveling

Om extensieve veehouderijen ontwikkelingsruimte te kunnen blijven bieden in het buitengebied van Midden-Delfland, is het noodzakelijk dat de vaste afstanden worden gehalveerd tot respectievelijk 50 en 25 m voor binnen en buiten de bebouwde kom. Voor de bedrijven in de kernen en in de lintbebouwingen, welke in de Wgv onder de definitie bebouwde kom vallen, komen de afstanden tot een geurgevoelig object overeen met de afstanden uit het besluit melkrundveehouderij milieubeheer van voor de wetswijziging.

4.1.3 Neven- en vervolgfuncties

Gewenste ruimtelijke ontwikkeling

In het buitengebied van Midden-Delfland wordt ingezet op het mogelijk maken van neven- en vervolgfuncties.

Geurknelpunten op basis van de wettelijke normen

Neven- en vervolgfuncties extensieve veehouderijbedrijven kunnen aangemerkt worden als geurgevoelig object. Niet alle neven- en vervolgfuncties worden aangemerkt als geurgevoelig object. In bijlage 1 Begrippen, is aangegeven wanneer er sprake is van een geurgevoelig object. Indien een nieuwe nevenfunctie aangemerkt moet worden als geurgevoelig object, krijgt deze functie volgens de Wgv dezelfde bescherming als een agrarische bedrijfswoning. De nabijheid van veehouderijbedrijven kan het opstarten van een geurgevoelige nevenfunctie belemmeren.

Geurgevoelige vervolgfuncties, die zijn gestart als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf, krijgen volgens de Wgv dezelfde bescherming als voormalige agrarische bedrijfswoningen. De geurknelpunten zijn dan ook vergelijkbaar met de geurknelpunten van voormalige agrarische bedrijfswoningen (zie paragraaf 4.1.1). Geurgevoelige vervolgfuncties die geheel nieuw zijn, krijgen eenzelfde bescherming als geurgevoelige objecten (burgerwoning). De nabijheid van veehouderijbedrijven kan het opstarten van een geurgevoelige vervolgfunctie belemmeren.

Conclusie

De wettelijke vaste afstand van 100 en 50 m voor respectievelijk binnen en buiten de bebouwde kom is vaak belemmerd voor de ontwikkelingsmogelijkheden van geurgevoelige vervolgfuncties gelegen nabij de extensieve veehouderij. In paragraaf 4.1.2 is aangeven dat het halveren van de vaste afstanden behorende bij de extensieve veehouderij wenselijk is. Dit zal ook tot gevolg hebben dat de mogelijkheden voor het opstarten van geurgevoelige vervolgfuncties nabij de extensieve veehouderij worden gemaximaliseerd. Voor het realiseren van geurgevoelige vervolgfuncties, voortkomend uit geurgevoelige agrarische nevenfuncties, doen zich vergelijkbare knelpunten voor als voor de ontwikkelingsmogelijkheden van voormalige agrarische bedrijfswoningen. De Wgv biedt voor vervolgfuncties gelijke mogelijkheden om van de wettelijke normen af te wijken als voor de voormalige agrarische bedrijfswoningen (zie paragraaf 4.1.1).

Aanbeveling

Om geurgevoelige nevenfuncties mogelijk te maken, is het noodzakelijk de minimale vaste afstanden tussen een dergelijke nevenfunctie en een extensieve veehouderij van derden te halveren. Om te voorkomen dat vervolgfuncties, die zijn opgestart als agrarische nevenfunctie, na beëindiging van het agrarisch veehouderijbedrijf, belemmerend zijn voor andere veehouderijbedrijven, is het noodzakelijk dat deze vervolgfuncties een gelijke bescherming behouden als ten tijde dat deze onderdeel uitmaakten van een veehouderijbedrijf. Er wordt dan ook geadviseerd om gebruik te maken van de mogelijkheid uit de Wgv om geurgevoelige vervolgfuncties, ooit opgestart als een geurgevoelige agrarische nevenfunctie, geen enkel beschermingsregime te bieden ten opzichte van de voormalige inrichting waartoe deze behoorden. Ten opzichte van omliggende agrarische bedrijven voorziet de Wgv reeds in een beschermingsregime, alsof het nog steeds een agrarische nevenfunctie is. Voor geurgevoelige vervolgfuncties die niet voortkomen uit een agrarische nevenfunctie, is het wenselijk dat de afstanden tot een extensieve veehouderij van derden wordt gehalveerd.

4.1.4 Wonen in het buitengebied (geurgevoelige objecten)

Gewenste ruimtelijke ontwikkeling

Het buitengebied van Midden-Delfland is een actief gebied, waar op basis van de kwaliteiten van het landschap geleefd en ondernomen wordt. De verschillende functies, recreatie, natuur, landbouw en wonen zijn onderling met elkaar verweven en zijn daarmee de verbinding met de cultuurhistorische waarde van het landschap.

Geurknelpunten op basis van de wettelijke normen

In de karakteristieke bebouwingsconcentraties en bebouwingslinten, die soms al eeuwen oud zijn, zijn woningen en agrarische bedrijven op korte afstand van elkaar gesitueerd. Zoals in paragraaf 3.3 is weergegeven zijn er verspreid over het gehele buitengebied van Midden-Delfland situaties, waar geurgevoelige objecten binnen de wettelijke vaste afstanden van 100 en 50 meter voor respectievelijk binnen en buiten de bebouwde van een veehouderij zijn gelegen. Dit zijn de zogenaamde overbelaste situaties. Deze geurgevoelige objecten, bijvoorbeeld burgerwoningen, hebben dan volgens de Wgv een slechter woon- en leefklimaat. Indien een bewoner zijn of haar woning wil vergroten of voorzien van een aan- of uitbouw is dit niet mogelijk, daar een omliggende veehouderij dan verder wordt belemmerd in haar agrarische bedrijfsvoering.

Conclusie

Bovengenoemde knelpunten waren onder de AMvB melkrundveehouderijen in mindere mate aanwezig, daar de minimale afstand tot een (geurgevoelig) object 50 meter bedroeg. Voor de situatie dat het een melkrundveehouderij betrof die voor 1 augustus 1991 was opgericht en minder dan 50 stuks melkrundvee aanwezig waren, gold een afstand van 25 meter. De aangepaste wetgeving heeft geleid tot geurknelpunten, welke voorheen niet aanwezig waren. De wettelijke vaste afstand van 100 en 50 m voor respectievelijk binnen en buiten de bebouwde kom zorgen vaak voor een slecht woon- en leefklimaat, welke voor de inwerkingtreding van de Wgv en de AMvB Landbouw niet aanwezig waren. Dit betekent dat burgerwoningen een hogere bescherming krijgen in een gebied waar sedert jaren de verschillende functies, landbouw en wonen met elkaar verweven zijn in een karakteristiek cultuurlandschap. Deze hogere bescherming leidt tot veel geurknelpunten.

Aanbeveling

Een woon- en leefklimaat dat feitelijk niet veranderd is, wordt door nieuwe wetgeving als onacceptabel aangemerkt. Voor het behoud van het gewenste cultuurhistorische landschap met daarin de verwevenheid van de functies landbouw en wonen is dit geen wenselijke situatie. Deze functies hebben altijd naast elkaar en in harmonie met elkaar gefunctioneerd. Aanbevolen wordt om de vaste afstanden te halveren tot respectievelijk 50 en 25 m voor binnen en buiten de bebouwde kom. Voor geurgevoelige objecten in de kernen en in de lintbebouwingen, welke in de Wgv onder de definitie bebouwde kom vallen, komen de afstanden tot een veehouderij overeen met de afstanden uit het besluit melkrundveehouderij milieubeheer van voor de wetswijziging.

4.2 Overzicht van de aanbevolen gemeentelijke geurnormen

In tabel 4.1 zijn de voorgestelde gemeentelijke geurnormen weergegeven voor het grondgebied van de gemeente Midden-Delfland.

Tabel 4.1 Overzicht aanbevolen gemeentelijke geurnormen Wet geurhinder en veehouderij

type geurgevoelig object en diersoort

gebied

wettelijke normen

bandbreedte voor verordening

norm gemeentelijke verordening

Ruimte-voor-Ruimtewoning

alle dieren

binnen bebouwde kom

100 m

afwijken niet

100 m

buiten bebouwde kom

50 m

mogelijk

50 m

bedrijfswoning van andere veehouderij en geurgevoelige nevenfuncties

dieren met geuremissiefactor 1)

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom

100 m

50 m

afwijken niet mogelijk

100 m

50 m

dieren zonder geuremissiefactor 2)

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom

100 m

50 m

> 50 m

> 25 m

50 m

25 m

voormalige bedrijfswoning en geurgevoelige vervolgfuncties (voortkomend uit agrarische nevenfuncties)

dieren met geuremissiefactor 1) 3)

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom voormalige eigen inrichting

100 m 4) 50 m 4)

onbeperkt afwijken van afstand of waarde is mogelijk

100 m

50 m

0 m

dieren zonder geuremissiefactor 2)

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom voormalige van eigen inrichting

100 m

50 m

onbeperkt afwijken van afstand of waarde is mogelijk

50 m

25 m

0 m

overig geurgevoelig object (w.o. geurgevoelige vervolgfuncties)

dieren met geuremissiefactor 1)

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom

2,0 ouE/m³ 8,0 ouE/m³

0,1-8,0 ouE/m³ 2,0-20,0 ouE/m³

2,0 ouE/m³

8,0 ouE/m³

dieren zonder geuremissiefactor 2)

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom

100 m

50 m

> 50 m > 25 m

50 m

25 m

1) Vleeskalveren/-stieren, varkens, kippen, schapen en geiten.

2) Melkkoeien, paarden, konijnen en dergelijke.

3) Indien object al voor 19 maart 200 geen onderdeel meer uitmaakte van een veehouderij is een wettelijke norm van toepassing van 2,0 ouE/m³ binnen de bebouwde kom en 8,0 ouE/m³ buiten de bebouwde kom.

4.3 Juridisch kader

De toelichting op de Wgv stelt het volgende met betrekking tot de rechtsgang bij de verordening: "De rechtsbescherming tegen de gemeentelijke verordening is gelijk aan die van elke andere krachtens de Gemeentewet vastgestelde verordening. Tegen een dergelijke verordening staat in beginsel geen beroep open bij de bestuursrechter. Ervan uitgaande dat het bevoegd gezag binnen de bandbreedten in artikel 6 en de criteria in artikel 8 volledige beleidsvrijheid toekomt en rekening houdend met de democratische legitimatie van de andere waarde of afstand door de gemeenteraad, kan een dergelijk beroep ook achterwege blijven."

Individuele toetsing en relatie met ruimtelijke ordening

De individuele toets blijft bij elke aanvraag om milieuvergunning van belang.

De gebiedsindeling met bijbehorende normen en minimale vaste afstanden die in de verordening worden vastgelegd en benoemd, scheppen duidelijkheid, maar voor elke situatie is een eigen individuele toetsing noodzakelijk. Met de diersoorten en aantallen uit de milieuvergunningaanvraag en locatie van de geurgevoelige objecten, wordt bepaald of de situatie vergunbaar is. Maar of de dieren worden gehouden volgens de best beschikbare techniek moet individueel worden bezien.

Voor veehouderijbedrijven, die onder het Besluit landbouw milieubeheer vallen is een gemeentelijke geurverordening niet van toepassing. De normen, onder andere de minimale vaste afstanden, zoals opgenomen in het besluit blijven gehandhaafd. Indien een veehouderij niet kan voldoen aan de normen uit het besluit, dan is het besluit niet van toepassing op de veehouderij. Voor deze veehouderijen is de Wet milieubeheer van toepassing. Bij een milieuvergunningaanvraag wordt wel getoetst aan een gemeentelijke geurverordening en de daarin opgenomen normen en minimale vaste afstanden.

Deze gebiedsvisie houdt rekening met toekomstige ontwikkelingen, maar de nieuwe ontwikkelingen zullen vanuit de omgekeerde werking, zoals beschreven in de handleiding (SenterNovem, 2006), getoetst moeten worden aan de gestelde geurnormen in de verordening. Als de ontwikkelingen ervoor zorgen dat de gebiedsindeling niet meer juist is, dient deze gebiedsvisie (gedeeltelijk) te worden vernieuwd en dient een nieuwe verordening te worden vastgesteld.

Bijlage 1. Begrippen

Achtergrondbelasting:

Onder de achtergrondbelasting verstaan we de geurbelasting als gevolg van de veelheid aan veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object, met andere woorden de cumulatieve geurbelasting.

AMvB:

Algemene Maatregel van Bestuur

Autonome ontwikkeling:

Ontwikkelingen die plaatsvinden zonder dat gemeentelijke geurbeleid wordt uitgevoerd.

Bebouwde kom:

De bebouwde kom kan worden omschreven als het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven. De Wet geurhinder en veehouderij maakt voor de geurnormering onderscheid in geurbeleving. Binnen de bebouwde kom gelden strengere normen als erbuiten. De plangrenzen rond de kernen van het bestemmingsplan Buitengebied worden gehanteerd als grens van de bebouwde kom.

Bestemmingsplan:

Gemeentelijk plan (ontwerp) betreffende de bestemming van terreinen en de daarmee verband houdende voorschriften.

Best Beschikbare Technieken (BBT):

Op grond van de Wet milieubeheer moeten de "Best Beschikbare Technieken" worden toegepast om milieuverontreiniging zoveel mogelijk te voorkomen. In het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij is vastgelegd wat BBT is voor de ammoniakemissie van dierenverblijven. Voor bestaande stallen is een overgangstermijn opgenomen. In het algemeen geldt dat bestaande traditionele stallen tot 2010 (of 2013 voor kleine veehouderijen of kleine neventakken) BBT zijn. Voor IPPC-bedrijven geldt in principe de datum van 30 oktober 2007.

Concentratiegebied:

Concentratiegebied Zuid of Concentratiegebied Oost als aangegeven in bijlage I bij de Meststoffenwet, of een als zodanig bij gemeentelijke verordening aangewezen gebied.

Emissie:

Uitstoot van stoffen.

Extensieve veehouderij:

Een veehouderij waar graasdieren, bijvoorbeeld melkvee, schapen of paarden, (nagenoeg) geheel worden gehouden op open grond. Op basis van de AMvB Landbouw is het toegestaan om dieren te houden met een emissiefactor. Voor de bedrijven, die onder de AMvB, geldt een maximale geuremissie van 1.150 ou per seconde, wat overeenkomt met minder dan 50 mestvarkeneenheden (mve). In de wet zijn voor deze bedrijven vaste minimale afstanden opgenomen van respectievelijk 100 en 50 m tussen een dierverblijf en één geurgevoelig object binnen en buiten de bebouwde kom.

GBKN:

Grootschalige Basiskaart Nederland.

Geurbelasting:

De waarde ter plaatse van de gevel van het geurgevoelige object, berekend met V-stacks. De geurbelasting is uitgedrukt als geurconcentratie: als aantallen Europese odour-units in een volume-eenheid lucht (ouE/m³). Voor de geurbelasting is uitgegaan van het gebruikelijke 98-percentiel van de geurconcentratie. Dat betekent dat de - met een verspreidingsmodel - berekende geurconcentratie gedurende 98 procent van de tijdseenheid niet wordt overschreden (ouE/m³; P98). In het verleden werden in Nederland geurconcentraties uitgedrukt in geureenheden (ge/m³). Tussen deze twee grootheden geldt een vaste verhouding: 1 ouE/m³ = 2 ge/m³.

Geuremissie:

De emissie van geurstoffen uit een veehouderijbedrijf wordt uitgedrukt in Europese odour-units (Europese "geureenheden") per tijdseenheid (ouE/s). Het aantal odour-units per seconde per dier van een diercategorie, is het aantal dieren van een diercategorie vermenigvuldigd met de voor de betreffende diercategorie opgenomen geuremissiefactor.

Geurgevoelig object:

Gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of daarmee vergelijkbare wijze van gebruik wordt gebruikt.

(Geurgevoelig) object onder de AMvB Landbouw:

Object categorie I:

- bebouwde kom met stedelijk karakter;

- ziekenhuis, sanatorium en internaat;

- objecten voor verblijfsrecreatie.

Object categorie II:

- bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omvang in een overigens agrarische omgeving;

- objecten voor dagrecreatie.

Object categorie III:

- verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent.

Object categorie IV:

- woning behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning of een algemene maatregel van bestuur aanwezig mogen zijn;

- verspreid liggende niet-agrarische bebouwing.

Object categorie V:

- woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning of een algemene maatregel van bestuur aanwezig mogen zijn.

Geurhinder:

Er is sprake van geurhinder als mensen zijn blootgesteld aan geur en dat als hinderlijk ervaren. De mate waarin mensen geur als hinderlijk ervaren is afhankelijk van de mate van blootstelling, maar ook van bijvoorbeeld de onaangenaamheid van de geur en de binding die de mensen hebben met het bedrijf dat geur veroorzaakt. De geurhinder is uitgedrukt als percentage in relatie tot de geurbelasting.

Geurknelpunten:

Geuroverbelaste situaties waarbij de stankcirkels/geurcontouren van agrarische bedrijven rond een bouwblok over geurgevoelige objecten reiken.

Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij:

Rapportage, waarin een toelichting op de Wet geurhinder en veehouderij en praktische informatie voor het opstellen van een gemeentelijke verordening zijn opgenomen.

Intensieve veehouderij:

Een veehouderij waar slacht-, fok-, leg-, of pelsdieren in gebouwen, nagenoeg zonder weidegang, worden geteeld, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel.

IPPC:

Integrated Pollution Prevention and Control (Europese richtlijn 96/61/EG); Europese richtlijn ter voorkoming en bestrijding van de vervuilende emissies bij installaties (grote intensieve veehouderijbedrijven).

Omgevingscategorie:

De mate waarin een stankhindergevoelig object gevoelig is, is afhankelijk van de aard van het betreffende object en de aard van de omgeving waarin het betreffende object ligt. Verschillende omgevingscategorieën zijn gedefinieerd in de brochure "Veehouderij en Hinderwet".

Odour-units (ouE/m³; P98):

Geurconcentratie als aantallen Europese odour-units in een volume-eenheid lucht (ouE/m³), gemeten volgens de NEN-EN 13725:2003 "luchtbepaling van de geurconcentratie door dynamische olfactometrie". In dit rapport wordt voor de geurbelasting uitgegaan van het gebruikelijke 98-percentiel geurconcentratie. Dat betekent dat de - met een verspreidingsmodel - berekende geurconcentratie gedurende 98 procent van de tijdseenheid niet wordt overschreden.

Ou:

Odour-units.

Voorgrondbelasting:

De geurbelasting van één intensief veehouderij, één-bronsituatie, op de omgeving/een geurgevoelig object. Deze geurbelasting wordt bij de beoordeling van een (milieuvergunning)aanvraag getoetst aan de wettelijke norm (of aan de door de gemeente opgestelde verordening).

Wgv:

Wet geurhinder en veehouderij.

Bijlage 2. Beleidskader geur

In paragraaf B2.1 wordt eerst ingegaan op de doelstelling en de reikwijdte van de Wgv. In paragraaf B2.3 wordt de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij toegelicht. Deze handreiking is in opdracht van het ministerie van VROM door Infomil opgesteld voor de toepassing van de nieuwe wet. Deze handreiking geeft onder andere weer hoe een gemeente kan komen tot een geurverordening.

B2.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wgv vervangt de Wet stankemissie veehouderijen, die van toepassing was in de concentratiegebieden, en de drie "stankrichtlijnen" die van toepassing waren voor de niet-concentratiegebieden, de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996, de Brochure Veehouderij en Hinderwet 1985 en het Cumulatierapport Publicatiereeks Lucht 46. Met de Wgv geldt nu één toetsingskader voor heel Nederland. Door de nieuwe regelgeving wettelijk vast te leggen, is de rechtszekerheid vergroot. Er is sprake van een helder, eenvoudig en eenduidig beoordelingskader zodat vooraf bekend is of een milieuvergunning kan worden verleend.

Normstelling

De normstelling is zo gekozen dat de uitbreidingsmogelijkheden voor de veehouderijsector niet wijzigen. Per dier is in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) de maximale geurbelasting op een geurgevoelig object vastgelegd in odour-units (ouE/m³). Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom.

Een geurgevoelig object is een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt. De locatie moet in het bestemmingsplan de functie wonen of verblijf hebben.

In beginsel mag binnen de bebouwde kom op nieuwe geurgevoelige objecten de geurbelasting maximaal 2ouE/m³ bedragen. Buiten de bebouwde kom is deze waarde maximaal 8ouE/m³. Anders dan op basis van de voorheen geldende regelgeving/beleidskaders kan de gemeenteraad gelet op lokale omstandigheden een afwijkende waarde of afstand vaststellen; dit moet gebeuren in een gemeentelijke verordening. De motivering moet te herleiden zijn tot de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied in relatie tot de huidige en de verwachte geurhinder. Dit kan blijken uit bijvoorbeeld een bestemmingsplan. Bij gemeentelijke verordening kan tevens worden bepaald hoe wordt omgegaan met geurgevoelige objecten die onderdeel hebben uitgemaakt van een veehouderij (zoals voormalige agrarische bedrijfswoningen, die nu als burgerwoning worden gebruikt).

In onderstaande tabel zijn de wettelijke normen en de bandbreedte voor een gemeentelijke verordening weergegeven.

Tabel B2.1 Overzicht normen Wet geurhinder en veehouderij voor niet concentratiegebieden

type geurgevoelig object en diersoort

binnen/buiten bebouwde kom

wettelijke normen

bandbreedte voor verordening

a.

Ruimte-voor-Ruimtewoning (artikel 14, tweede lid) en eventueel geurgevoelig object wat op de betreffende Ruimte-voor-Ruimtekavel aanwezig is (artikel 14, derde lid)

alle dieren

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom

100 m

50 m

afwijken niet mogelijk

b.

bedrijfswoning of geurgevoelig object behorende bij een veehouderij

b.1

dieren met geuremissiefactor 1)

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom

100 m

50 m

afwijken niet mogelijk

b.2

dieren zonder geuremissiefactor 2)

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom

100 m

50 m

> 50 m

> 25 m

c.

voormalige agrarische bedrijfswoning of geurgevoelig object die op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van die veehouderij

c.1

dieren met geuremissiefactor 1)

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom

100 m

50 m

onbeperkt afwijken van afstand of waarde is niet mogelijk

c.2

dieren zonder geurmissiefactor 2)

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom

100 m

50 m

d.

voormalige agrarische bedrijfswoning of geurgevoelig object die al voor 19 maart 2000 geen onderdeel meer uitmaakt van die veehouderij

d.1

dieren met geuremissiefactor 1)

niet-concentratiegebied, binnen bebouwde kom niet-concentratiegebied, buiten bebouwde kom

2,0 ouE/m³ 8,0 ouE/m³

onbeperkt afwijken van afstand of waarde is mogelijk

d.2

dieren zonder geuremissefactor 2)

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom

100 m

50 m

e.

alle woningen en geurgevoelige objecten die niet onder categorie a t/m d vallen

e.1

dieren met geuremissiefactor 1)

niet-concentratiegebied, binnen bebouwde kom niet-concentratiegebied, buiten bebouwde kom

2,0 ouE/m³ 8,0 ouE/m³

0,1 – 8,0 ouE/m³

2,0 – 20,0 ouE/m³

e.2

dieren zonder geuremissiefactor 2)

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom

100 m

50 m

> 50 m

> 25 m

1) Vleeskalveren/-stieren, varkens, kippen, schapen en geiten.

2) Melkkoeien, paarden, konijnen en dergelijke.

Toepassing

Het beoordelingskader uit de Wgv moet worden toegepast bij het verlenen van de milieuvergunning. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de "omgekeerde werking" genoemd. De ruimtelijke plannen waarvoor de omgekeerde werking moet worden beoordeeld, zijn met name bestemmingsplannen waarin locaties voor woningbouw of recreatie en toerisme worden vastgelegd. In het kader van de ruimtelijke ordening moet vestiging van een geurgevoelig object binnen de geldende afstand worden voorkomen, wanneer dit strijdig is met een goede ruimtelijke ordening. Verder is van belang dat bestaande veehouderijen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en dat ter plaatse van woningen en andere gevoelige functies een aanvaardbaar woon-/verblijfsklimaat wordt gegarandeerd. Afstanden tot geurgevoelige objecten worden gemeten tot de grens van het bouwvlak en niet tot de gevel van het geurgevoelige object dat in het milieuspoor bepalend is.

Gemeentelijk geurbeleid

De Wgv is gebaseerd op drie doelstellingen:

  • -

    beleidsvrijheid en maatwerk;

  • -

    effectiviteit;

  • -

    robuustheid en toegankelijkheid.

De gemeente heeft beleidsvrijheid om maatwerk te leveren dat is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting. Verder maakt de wet gebruik van nieuwe, meer wetenschappelijk onderbouwde milieuhygiënische inzichten. Hierbij worden, net als voor geur en geluid van industriële bronnen, de effecten op het leefniveau gekwantificeerd.

Bij gemeentelijke verordening kan worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van de gemeente, binnen in de Wgv aangegeven marges, een ander beschermingsniveau van toepassing is. De keuze voor een ander beschermingsniveau vraagt een zorgvuldige onderbouwing. In artikel 8 van de Wgv zijn de criteria opgenomen waarmee rekening moet worden gehouden. Dit zijn:

  • -

    de huidige en de te verwachten geursituatie vanwege de veehouderijen in het gebied; - het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging;

  • -

    de noodzaak van een even hoog niveau van de bescherming van het milieu.

Tevens dient rekening te worden gehouden met:

  • -

    de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied;

  • -

    de afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder.

Dit moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke "gebiedsvisie" op de ontwikkeling van het gebied. De handreiking bij de Wgv geeft handvatten hoe een gemeentelijke verordening tot stand kan komen. In de volgende paragraaf wordt deze handreiking nader toegelicht.

B2.2 Handreiking Wet geurhinder en veehouderij

Ter faciliteren van het bevoegd gezag is voorzien in de handreiking bij de Wgv, waarin een toelichting op de Wgv, en praktische informatie voor het opstellen van een gemeentelijke verordening zijn opgenomen. Deze handreiking onderscheidt vier werkfasen bij het uitwerken van gemeentelijk geurbeleid:

  • -

    van start;

  • -

    quickscan;

  • -

    gebiedsvisie;

  • -

    verordening.

In de handreiking staat een stappenplan weergegeven om de verschillende fasen te doorlopen met daarbij weergegeven de verschillende werkzaamheden per stap. Dit stappenplan is met name een goede handreiking indien er geurberekeningen plaatsvinden voor dieren met een geuremissiefactor (de zogenaamde intensieve veehouderij). Voorliggende gebiedsvisie geur heeft met betrekking op de extensieve veehouderij, waar geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld, met name de melkrundveehouderij en de paardenhouderij. Het volledig hanteren van het stappenplan is dan ook niet noodzakelijk. Voor deze gebiedsvisie geur is gebruikt gemaakt van verschillende aspecten uit de voorgenoemde werkfasen, welke betrekking hebben op de extensieve veehouderij. Hieronder zijn deze aspecten beschreven.

Gebiedsvisie geur (extensieve veehouderij)

Op basis van de globale weergave van de huidige en de te verwachte geursituatie in het plangebied wordt een relatie gelegd naar de gewenste ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied. Er wordt gekeken naar de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in het kader van het bestemmingsplan, landschapsontwikkelingsplan en stedenbouwkundige ontwikkelingen in of in de nabijheid van de kernen. Door de gewenste ontwikkelingen met de mogelijke ontwikkelingen in de veehouderij wordt in beeld gebracht waar eventuele knelpunten liggen om de gewenste ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken uit het op te stellen Landschapsontwikkelingsplan Midden-Delfland. De knelpunten kunnen zijn dat de wettelijke minimum vaste afstanden te weinig ruimte bieden voor de gewenste functie ontwikkeling of dat de wettelijke minimum vaste afstanden reeds voor een overbelaste situatie zorgen. Op basis hiervan kan definitief een conclusie worden getrokken of en voor welke delen van het plangebied een gemeentelijke geurverordening gewenst is.

Bijlage 3. Recreatie en toeristische activiteiten als geurgevoelig object

Recreatie en toerisme in relatie tot een geurgevoelig object volgens de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)

Kwaliteitsverbetering en vernieuwing van het toerisme en recreatie en de versterking van de leefbaarheid op het platteland is één van de doelstellingen voor Midden-Delfland. De Wgv geeft geen duidelijk afbakening voor een geurgevoelig object. De definitie van een geurgevoelig object zoals opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij zoals die op 1 januari 2007 in werking is getreden, luidt nu als volgt:

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Deze definitie geeft geen duidelijkheid over welke recreatieve activiteiten aan te merken zijn als geurgevoelig object. In deze bijlage wordt beschreven hoe de gemeente Midden-Delfland een geurgevoelig object beoordeeld. De basis zijn de criteria die de Wet geurhinder en veehouderij aan een geurgevoelig object verbindt. Daarnaast is jurisprudentie, op basis van de oude Hinderwet, een belangrijk kader geweest.

Nieuwe jurisprudentie zal op termijn meer duidelijkheid geven over de daadwerkelijke interpretatie en afbakening van een geurgevoelig object.

B3.1 Interpretatie en afbakening geurgevoelig object

Om te kunnen beoordelen of bepaalde dag- en verblijfsrecreatieobjecten wel/niet geurgevoelig zijn, dient een toetsing plaats te vinden aan de belangrijkste criteria die in de Wet geurhinder en veehouderij voor de definitie van een geurgevoelig object zijn opgenomen:

  • a.

    gebouw;

  • b.

    bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting;

  • c.

    geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen en menselijk verblijf en die daarvoor;

  • d.

    permanent, of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

a. Gebouw

De woningwet geeft de volgende definitie van een gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Hiermee zijn openluchtrecreatieve voorzieningen als sportvelden, routes, outdoorterreinen, openluchtzwembaden, golfbanen e.d. niet geurgevoelig. Maar ook een tent of toercaravan is niet aan te merken als bouwwerk en dus ook niet als gebouw en geurgevoelig object. Een speeltoestel is weliswaar een bouwwerk, maar geen gebouw en daarmee ook niet geurgevoelig.

b. Bestemd qua aard, indeling en inrichting

Het bestemmingsplan moet op deze locatie menselijk wonen of verblijf toestaan. Dit betekent dat een gebouw met een recreatief karakter (bijvoorbeeld een bungalow), dat illegaal is gebouwd en dus in het bestemmingsplan niet is bestemd voor menselijk wonen of verblijf als niet geurgevoelig wordt gezien.

c. Geschikt voor menselijk wonen of verblijf

Volgens de definitie moet het gebouw bestemd en geschikt zijn voor menselijk wonen of menselijk verblijf. Dit betekent dat een toiletgebouw of technische ruimte (voor installaties en machines, koeling e.d.) geen geurgevoelig object is, aangezien het niet geschikt is voor menselijk wonen of verblijf. Ook niet geurgevoelig zijn: krotten, bouwvallen etc.

d. Permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik

Uit jurisprudentie blijkt dat de geschiktheid van de verschillende dag- en verblijfsrecreatieobjecten voor permanent of daarmee vergelijkbare wijze van gebruik vooral te maken heeft met de verblijfsduur en de intensiteit van het gebruik:

  • -

    Verblijfsduur: dit heeft te maken met de openstelling van een gebouw op een dag, gedurende de week of gedurende het jaar. Het is niet gekoppeld aan alleen overnachten. Ook de aanwezigheid van enkele uren in een recreatief gebouw is een verblijf. Voor wat de verblijfsrecreatie betreft, biedt wellicht het begrip bezettingsgraad aanknopingspunten (aantal nachten bezet op jaarbasis).

  • -

    Intensiteit: dit heeft te maken met het aantal personen dat tegelijkertijd aanwezig is. Dat verschillende (groepen) mensen er na elkaar aanwezig zijn is niet van belang.

De bepaling van de geurgevoeligheid van een recreatieobject is maatwerk in een combinatie van deze twee aspecten.

B3.2 Recreatieve gebouwen met wisselende openingstijden

De verblijfsduur is per recreatievorm/object wisselend. Uit jurisprudentie blijkt dat de verblijfsduur gekoppeld wordt aan de openingstijden van een voorziening per dag/week/jaar. Sommige accommodaties sluiten in de wintermaanden (campings), sommige accommodaties worden alleen voor een weekend verhuurd en niet door de weeks (groepsaccommodatie); sommige bedrijven zijn enkele dagen/avonden per week open (dagrecreatie); sommige accommodaties zijn per dag maar enkele uren open (restaurant). Gelet op de jurisprudentie en in het licht van de Wet geurhinder en veehouderij voldoen gebouwen op deze recreatieve voorzieningen vaak niet aan het criterium “permanent of daarmee vergelijkbaar gebruik”.

Voorgesteld wordt onderstaande dag- en verblijfsrecreatieve gebouwen als niet-geurgevoelig te bestempelen:

  • -

    Gebouwen op seizoensbedrijven met daadwerkelijke sluiting gedurende tenminste 3 maanden per jaar;

  • -

    Gebouwen op bedrijven, die maximaal 4 dagen per week open zijn;

  • -

    Gebouwen op bedrijven met openingstijden van minder dan 8 uren op een dag.

B3.3 Dagrecreatie

Het gebruik van gebouwen voor dagrecreatie is doorgaans wisselend. Bepaalde recreatieve voorzieningen worden het hele jaar door gebruikt, gedurende hele dagen en meerdere dagen per week. Gebouwen behorende bij dergelijke recreatieve voorzieningen zijn als geurgevoelig te bestempelen vanwege het intensieve gebruik. Dit geldt niet zonder meer voor recreatieve gebouwen met extensiever gebruik.

Om de geurgevoeligheid van dagrecreatieve gebouwen te beoordelen moet op eerste plaats worden gelet op de richtlijnen die worden meegegeven voor “Recreatieve gebouwen met wisselende openingstijden” (zie vorige paragraaf B3.1). Voor dagrecreatieve activiteiten met langere openingstijden wordt daarnaast in de richtlijnen hieronder rekening gehouden met het aantal werkzame personen en het aantal dagrecreanten.

Voorgesteld wordt om in de volgende situaties dagrecreatieve gebouwen als geurgevoelig te bestempelen:

  • -

    gebouwen waar gedurende de openstelling meer dan 5 personen, inclusief vakantiekrachten, 5 dagen in de week en 8 uur per dag werkzaam zijn (= gelijktijdig aanwezig);

  • -

    gebouwen waar gedurende de openstelling en minimaal 5 dagen per week meer dan 15 dagrecreanten gelijktijdig aanwezig zijn.

Voorgesteld wordt om onderstaande dagrecreatieve gebouwen als niet geurgevoelig te bestempelen, ongeacht de verblijfsduur:

  • -

    gebouwen waar gedurende de openstelling minder dan 5 personen, inclusief vakantiekrachten, werkzaam zijn (= gelijktijdig aanwezig);

  • -

    gebouwen waar gedurende de openstelling minder dan 15 dagrecreanten gelijktijdig aanwezig zijn.

Een bedrijfswoning die onderdeel uitmaakt van een dagrecreatief bedrijf is wel geurgevoelig (vergelijkbaar met een burgerwoning).

B3.4 Verblijfsrecreatie

Doorgaans worden gebouwen voor verblijfsrecreatie niet het hele jaar gebruikt en is er sprake van een sterk wisselende bezetting gedurende het jaar. Verblijfsrecreatieve gebouwen kunnen geurgevoelig zijn ongeacht het aantal gasten (is vergelijkbaar met een woning). Om de geurgevoeligheid van verblijfsrecreatieve gebouwen te beoordelen moet op eerste plaats worden gelet op de richtlijnen die worden meegegeven voor “Recreatieve gebouwen met wisselende openingstijden” (zie vorige paragraaf B3.1; alleen het eerste aandachtpunt is van toepassing). Voor verblijfsrecreatieve activiteiten met een langere openingstelling wordt daarnaast in de richtlijn hieronder onderscheid gemaakt in de bezettingsgraad / het aantal overnachtingen.

Voorgesteld wordt om de onderstaande verblijfsrecreatieve gebouwen als geurgevoelig te bestempelen: gebouwen die meer dan 200 nachten / dagen per jaar bezet zijn.

Uitgaande van landelijke normcijfers betekent dit dat hotels (gemiddeld 240 overnachtingen) en bungalows in parken die het hele jaar open zijn (gemiddeld 210 dagen / nachten bezet) geurgevoelig zijn in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij.

Voorgesteld wordt om in de volgende situaties verblijfsrecreatieve gebouwen als niet geurgevoelig te bestempelen:

  • -

    trekkershut (gemiddelde bezetting is 40 nachten per jaar);

  • -

    stacaravan (gemiddelde bezetting is 60 nachten per jaar);

  • -

    groepsaccommodatie (gemiddelde bezetting is 150 nachten per jaar);

  • -

    andere gebouwen voor verblijfsrecreatie die minder dan 200 dagen / nachten bezet zijn.

Een bedrijfswoning die onderdeel uitmaakt van een verblijfsrecreatief bedrijf is wel geurgevoelig (vergelijkbaar met een burgerwoning).

B3.5 Onderbouwing en motivatie

De wetgever heeft met het criterium "permanent of vergelijkbare wijze van gebruik" voor ogen gehad om woningen en woonwijken te beschermen tegen geurhinder. Dit maakt het heel moeilijk om recreatieve gebouwen of recreatieve voorzieningen als geurgevoelig te bestempelen. De motivatie moet aannemelijk maken dat het gaat aan een vorm van gebruik dat vergelijkbaar is aan wonen.

Het wonen is verbonden aan een woning. Dit is de plek waar een mens thuis is, soms de hele dag of grote delen van de dag. Daar wordt ook het grootste deel van het jaar overnacht, vakanties of logeren elders daargelaten. Het is ook de plek waar men thuiskomt na het werk voor eten en overnachten om de volgende dag de woning weer te verlaten voor het werk. Daarom moet in het licht van de Wet geurhinder en veehouderij het begrip "permanent of vergelijkbaar gebruik" niet te strikt worden geïnterpreteerd. Het is immers niet bedoeling van de wetgever om bepaalde vormen van wonen of gebruik van een woning uit te sluiten (bijv. tweeverdieners die alleen thuis overnachten en de weekenden thuis zijn). Ook is het niet de bedoeling om schoolgebouwen of ziekenhuizen niet te beschermen.

Dit betekent dat de gebouwen niet permanent bezet hoeven te zijn, maar wel het grootste deel van dag. Ook hoeven de gebouwen niet het hele jaar door gebruikt te worden. Dit hangt af van de 'sector' waarom het gaat. Woningen worden gemiddeld 330 dagen gebruikt, uitgaande van 5 vakantieweken. Schoolgebouwen worden doorgaans 290 dagen in het jaar gebruikt (uitgaande van 11 vakantieweken).Ziekenhuizen zijn het hele jaar door in gebruik. Het voorbeeld van de ziekenhuizen geeft ook aan dat gebruik niet aan één en dezelfde persoon / personen is gekoppeld, maar ook van toepassing is op opeenvolgend gebruik.

In aansluiting hierop kan voor recreatieve gebouwen worden gesteld dat recreatieve gebouwen vaak enkele dagen of enkele weken de functie van een (tijdelijke, vervangende) woning vervullen tijdens een vakantie, een midweek of een weekend er op uit. Het gebouw wordt gebruikt door opeenvolgende mensen of groepen mensen. Hierdoor vervult het gebouw de functie van wonen cq. vergelijkbaar daaraan en verdient het in beginsel bescherming tegen geurhinder. Deze status kan worden verleend als het 'permanent deze functie vervult'. Hiervan is sprake als hotels, bungalowparken of andere voorzieningen het gehele jaar geopend zijn en intensief worden gebruikt. In de toeristisch-recreatieve sector is dit een gebruik van 200 dagen per jaar of meer (zie ook de voorbeelden van bezettingen genoemd onder B3.4). Deze motivatie ligt ten grondslag aan de drempel van 200 nachten - dagen die wordt gesteld in paragraaf B3.4. (N.B.: voorzieningen die voor een deel van het jaar gesloten zijn, halen de drempelwaarde van een bezetting van 200 nachten - dagen in het algemeen niet).

Ook de jurisprudentie uit het verleden (gevormd onder de oude regelgeving) biedt handvatten voor het beoordelen van recreatieve objecten. Deze geeft aan dat een werkplaats of kantoor dat wordt gebruikt door 5 of meer werknemers, gedurende 8 uur per dag en 5 dagen per week als vergelijkbaar met wonen kan worden beschouwd. Klanten van een (winkel)bedrijf verblijven doorgaans zo kort (enkele minuten tot een uur) dat deze niet bij de beoordeling van geurgevoeligheid worden betrokken. Wanneer deze klanten langer verblijven (casus restaurant), dan kan dit wel een argument zijn om het gebouw als geur- gevoelig te beschouwen. Uit de jurisprudentie is te interpreteren dat het zal moeten gaan om 15 of meerdere klanten. Deze jurisprudentie ligt ten grondslag aan de drempelwaarden die worden genoemd in paragraaf B3.3.

B3.6 Kleinschalige recreatie

Op een agrarisch of voormalig agrarisch bedrijf of in of bij een burgerwoning vinden soms kleinschalige recreatieve activiteiten plaats zoals kleinschalige kampeerterreinen, appartementen, groepsverblijven, Bed & Breakfast en kleinschalige dagrecreatie en horeca-activiteiten. De omvang van deze vormen van recreatie en de vaak gebruikelijke koppeling aan het (voormalige) agrarisch bedrijf (als nevenactiviteit) of een woonfunctie maakt dat deze functies planologisch veelal door middel van een vrijstelling mogelijk gemaakt worden.

In geval van een agrarische bestemming stelt de Wet geurhinder en veehouderij dergelijke activiteiten gelijk aan een bedrijfswoning bij een veehouderij en zijn gebouwen waarin deze activiteiten plaatsvinden niet geurgevoelig. In geval van een woonbestemming zijn deze activiteiten (bijvoorbeeld Bed & Breakfast) wel geurgevoelig (in feite is er sprake van een gebouw volgens de definitie uit de Wgv).

Op het moment dat de agrarische functie verdwijnt, worden de op dat moment aanwezige recreatieve activiteiten beschouwd als ware het een bedrijfswoning. Bedrijfswoningen blijven bij het verdwijnen van de agrarische functie niet geurgevoelig voor omliggende veehouderijen.

Echter bij een verdere uitbouw van de recreatieve activiteiten na beëindiging van de agrarische activiteiten, is de definitie van geurgevoeligheid aan de orde zoals beschreven in deze bijlage.