Beleidsregels uitwegvergunningen

Geldend van 09-07-2005 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels uitwegvergunningen

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Delfland;

Gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht en hoofdstuk 1 en artikel 2.1.5.3 Algemene plaatselijke verordening (APV) gemeente Midden-Delfland;

Gelezen het advies van de afdeling Openbare Werken van de sector Ruimte 28 juni 2005, nr. 2005004580;

Overwegende dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn op een aanvraag op grond van artikel 2.1.5.3 APV te beschikken;

Artikel 2.1.5.3 APV vier facultatieve weigeringsgronden kent en het gewenst is om in het kader van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid nadere regels te stellen;

BESLUIT:

vast te stellen de Beleidsregels uitwegvergunningen.

1. Inleiding

Deze notitie behandelt de criteria voor vergunningverlening van uitwegvergunningen. De beleidsregels hebben als doel een eenduidig advies te kunnen geven aan het vergunningverlenende orgaan en daarnaast dat het voor aanvragers van een vergunning weten waaraan de aanvraag wordt getoetst, dit bevorderd de rechtszekerheid.

Onder uitwegen, wordt in deze beleidsregels tevens “inritten”, “uitritten” en “opritten” verstaan. Daarnaast wordt in deze beleidsregels enkel uitwegen behandeld naar “bestemmingen” (bijvoorbeeld woningen en bedrijven). Inritconstructies op kruispunten van wegen vallen niet onder deze beleidsregels. Bij de breedte van een uitweg is voor de vergunningverlening van belang de breedte van het gedeelte dat grenst aan de openbare weg.

2. Wettelijk grondslag uitwegvergunning

In de Algemene Plaatselijke Verordening Midden-Delfland (hierna: APV) is opgenomen dat voor het maken en veranderen van een uitweg een vergunning nodig is; de zogenaamde uitwegvergunning. Artikel 2.1.5.3 APV luidt als volgt:

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Voor toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het doelmatig en veilig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • d.

      de bescherming van de groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Waterschapskeur of de Wegenverordening Zuid-Holland 1997 van toepassing is.

3. Behandeling aanvraag uitwegvergunning

  • 1. De aanvraag dient te geschieden door middel van het daarvoor bestemde aanvraagformulier.

  • 2. Het bestuursorgaan neemt binnen acht weken na ontvangst een beslissing op de aanvraag.

  • 3. De in het tweede lid genoemde termijn, kan eenmalig met vier weken worden verlengd.

  • 4. Voor dat het bestuursorgaan een beslissing neemt op de aanvraag, wordt advies ingewonnen bij Politie Haaglanden.

  • 5. De vergunning is persoonsgebonden.

4. Criteria voor beoordeling uitwegvergunning

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet welke criteria worden gehanteerd bij het toepassen van de in artikel 2.1.5.3 APV genoemde weigeringsgronden.

a. De bruikbaarheid van de weg

De aanvraag kan worden geweigerd in het belang van de bruikbaarheid van de weg indien:

  • -

    het aantal openbare parkeerplaatsen wordt verminderd en volgens de bestaande parkeernormen niet binnen een afstand van 50 meter voldoende openbare parkeerplaatsen voorhanden blijven dan wel dat nieuwe openbare parkeerplaatsen niet kunnen worden aangelegd;

  • -

    de structuur van een verkeersgebied wordt aangetast, zoals het verdwijnen van het onderscheid tussen een verkeersluw en een verkeersintensief gebied;

  • -

    de bij het ontwerpen van de wijkstructuur gemaakte afbakening tussen voetgangers- en autogebied wordt aangetast;

  • -

    de onroerende zaak reeds twee uitwegen heeft.

b. Het doelmatig en veilig gebruik van de weg

Weigeringsgronden bedrijven en woningen:

Gelet op het feit dat voldoende zicht moet zijn op het te betreden wegvak en op de uitweg, kan de aanvraag voor een uitweg naar bedrijven en woningen worden geweigerd in het belang van het doelmatig en veilig gebruik van de weg indien:

  • -

    de aanvraag betrekking heeft op een locatie in of nabij bochten;

  • -

    de aanvraag betrekking heeft op een locatie gelegen op of binnen een afstand van 5 meter vanaf een kruispunt;

  • -

    de aanvraag betrekking heeft op een locatie gelegen tegenover een zijstraat, aangezien door een weggebruiker de uitweg als vierde tak van het kruispunt kan worden herkend;

  • -

    de aanvraag betrekking heeft op een uitweg kort gelegen bij een helling van de weg, waardoor onoverzichtelijke en/of onveilige situaties kunnen ontstaan;

  • -

    de aanvraag betrekking heeft op een uitweg gelegen binnen 10 meter van het snijpunt van rijbaankanten;

  • -

    de aanvraag betrekking heeft op een uitweg gelegen binnen een afstand van 50 meter van verkeerslichten;

  • -

    de aanvraag betrekking heeft op een locatie waar de aanliggende rijbaan van de weg zodanig smal is dat de uitweg te beperkte manoeuvreerruimte met een gemotoriseerd voertuig niet direct kan worden opgereden;

  • -

    de aanvraag betrekking heeft op een locatie waar een voor de openbare verlichting lantaarnpaal is en die lantaarnpaal wegens de verlichtingseisen en/of houtopstandstructuren niet te verplaatsen is;

  • -

    de aanvraag betrekking heeft op een locatie waarbij de bestuurder van een gemotoriseerd voertuig op enig punt van de uitweg niet of nauwelijks zicht heeft of kan hebben op de weg, op trottoir, of op fiets- en/of voetpad;

  • -

    de aanvraag betrekking heeft op een locatie waar belemmeringen ontstaan voor het in- en uitrijden met een gemotoriseerd voertuig van één of meer bestaande garages;

  • -

    de aanvraag betrekking heeft op een locatie van op de aanliggende weg aangebrachte opstelstroken dan wel voorsorteervakken;

  • -

    de aanvraag betrekking heeft op een locatie waar de uitweg op een fiets- en/of voetgangerspad uitkomt en dat pad moet worden bereden om de openbare ruimte te bereiken (zoals een achter woningen liggend pad);

  • -

    de aanvraag het realiseren van een uitweg tot gevolg heeft dat de parkeermogelijkheden op de openbare weg worden beperkt.

Nadere bepalingen:

  • -

    Vanaf de weg moet duidelijk herkenbaar zijn dat de uitweg leidt naar privé-terrein. Een woning of bedrijf moet hierbij zichtbaar zijn. Indien er twijfel bestaat over de herkenbaarheid van de uitweg naar een privé-terrein wordt de uitweg aangelegd volgens de CROW-richtlijnen (publicatie 68).

  • -

    Indien de aanvraag betrekking heeft op een locatie gelegen op 5 meter afstand van de weg of fietsvoorziening moet het verkeer op deze weg of fietsvoorziening vanaf de uitweg voldoende zichtbaar zijn. Per geval wordt de zichtbaarheid gecontroleerd.

Weigeringsgronden woningen:

Gelet op het feit dat voldoende zicht moet zijn op het te betreden wegvak en op de uitweg, geldt voor de te realiseren uitweg naar woningen dat de aanvraag wordt geweigerd indien:

  • -

    bij nieuwbouw (en vaak ook bij bestaande bouw) is een uitweg toegestaan van maximaal 3,50 meter breed, welke uitmondt op de rijbaan inclusief ruimte benodigd voor boogstralen. Verbreding tot maximaal 5,50 meter is mogelijk in uitzonderlijke gevallen. Een mogelijk uitzonderlijk geval kan het bezit van een dubbele garage zijn. Uitzonderlijke gevallen moeten door de aanvrager van de uitwegvergunning beargumenteerd worden en worden per geval getoetst.

  • -

    de aanvraag betrekking heeft op een tweede uitweg. In principe is 1 uitweg per woning toegestaan. Uitzonderingen kunnen gemaakt worden bij brede woningen cq. percelen. Onder brede woningen cq. percelen wordt verstaan: percelen met woningen met een frontbreedte die gelijk is aan de frontbreedte van minimaal twee brede tussenwoningen. Als uitgangspunt is daarom een frontbreedte van minimaal 15 meter per woning aangenomen. Indien men twee uitwegen wenst, mogen deze maximaal 3,50 meter breed zijn per uitweg. De overige criteria mogen hierbij niet in het geding zijn. Een tweede uitweg zal extra zwaar getoetst worden op de criteria aangeven in deze beleidsregels.

Voorschriften woningen:

Gelet op het feit dat voldoende zicht moet zijn op het te betreden wegvak en op de uitweg, geldt voor de te realiseren uitweg naar woningen dat aan de aanvraag nadere voorschriften worden gesteld indien:

  • -

    bij een dubbele uitweg naar twee woningen de maximale breedte 6,00 meter is. Het samenvoegen van twee aparte uitwegen tot één uitweg is dus alleen mogelijk als de totale breedte maximaal 6,00 meter is of wordt.

  • -

    om samenvoeging van twee uitwegen tegen te gaan, dient elke enkele uitweg ten minste 0,50 meter van de perceelgrens af te blijven.

Weigeringsgronden bedrijven:

Gelet op het feit dat voldoende zicht moet zijn op het te betreden wegvak en op de uitweg, geldt voor de te realiseren uitweg naar bedrijven dat de aanvraag kan worden geweigerd indien:

  • -

    de aanvraag betrekking heeft op een uitweg breder dan 12 meter. Bij bedrijven is een 12 meter brede uitweg gebruikelijk. In het verleden zijn uitwegvergunningen verleend voor bredere uitwegen. Dit is echter niet wenselijk, omdat de duidelijkheid naar de weggebruiker toe hierdoor in het geding komt en de parkeergelegenheid op de openbare weg wordt beperkt. Bedrijven gebruiken als argument vaak dat zij ruimte nodig hebben om te keren en rangeren. Deze handelingen dienen waar mogelijk op eigen terrein plaats te vinden. Bij nieuwbouw zijn er geen gronden om een bredere uitweg toe te staan;

  • -

    de aanvraag betrekking heeft op meerdere uitwegen. Bij grote bedrijfspercelen kunnen meerdere uitwegen toegestaan worden. Er kan echter maximaal een 12 meter brede uitweg toegestaan worden per 50 meter frontbreedte van het bedrijvenperceel. De onderlinge afstand tussen de diverse uitwegen van maximaal 12 meter breed bedraagt ten minste 50 meter;

  • -

    de aanvraag betrekking heeft voor een perceel met een oppervlakte van 7.500 m2 of minder en er meer dan twee uitwegen aanwezig zijn;

  • -

    de aanvraag betrekking heeft voor een perceel met een oppervlakte van 7.500 m2 tot 25.000 m2 en meer dan drie uitwegen aanwezig zijn;

  • -

    de aanvraag betrekking heeft op een frontbreedte van maximaal 50 meter kan volgens bovenstaande regels maximaal één uitweg hebben van 12 meter. Twee uitwegen, welke samen een breedte van maximaal 12 meter hebben, wordt toegestaan, mits er minimaal 6 meter tussen beide uitwegen aanwezig is en de frontbreedte van het perceel ten minste 30 meter bedraagt.

Nadere bepalingen:

  • -

    Indien het een inrit en uitrit (beide éénrichting) betreft, mogen deze op kortere afstand van elkaar gerealiseerd worden. In de uitvoering dient echter duidelijk naar voren te komen dat het twee aparte uitwegen zijn. De maximale breedte is 12 meter voor beide uitwegen samen.

  • -

    Om dubbele uitwegen met naastgelegen percelen te voorkomen, dienen uitwegen naar bedrijven ten minste 0,50 meter van de perceelgrens af te liggen.

c. De bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente

De aanvraag voor uitwegen naar woningen kan worden geweigerd in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente indien:

  • -

    de aanvraag naar het oordeel van of namens burgemeester en wethouders sterk afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke belevingswaarde van het desbetreffende gebied;

  • -

    de aanvraag een moeras- en/of waterpartij met een breedte van meer dan 3 meter doorsnijdt;

  • -

    de uitweg bij een woonhuis breder is dan 5 meter.

Nadere bepaling

Een uitweg naar een zogenaamde tuinparkeerplaats is niet toegestaan. Dit houdt in dat een uitweg alleen is toegestaan als deze naast de woning is gelegen. Uitzondering is mogelijk indien ten minste 70% van de voortuin als zodanig in gebruik blijft.

d. De bescherming van de groenvoorzieningen in de gemeente

De aanvraag voor uitwegen naar bedrijven en woningen kan worden geweigerd in het belang van de bescherming van de groenvoorzieningen in de gemeente, indien:

  • -

    bomen of andere groenvoorzieningen verwijderd moeten worden ten behoeve van de aanleg van een uitweg. Over het verwijderen van groenvoorzieningen dient nader advies gevraagd te worden bij de medewerker Groen van de afdeling Openbare Werken. Per geval wordt bekeken of het verwijderen van de groenvoorzieningen wenselijk is;

  • -

    monumentale bomen moeten worden verwijderd voor realisatie van een uitweg;

  • -

    op de locatie van de aanvraag een houtopstand staat waarvoor geen kapvergunning verleend is;

  • -

    de aanvraag voor een tweede uitweg bij woningen groenvoorzieningen verwijderd moeten worden.

5. Keurvergunning (Hoogheemraadschap van Delfland)

Bij de volgende werkzaamheden dient men een keurvergunning aan te vragen bij het Hoogheemraadschap van Delfland:

  • -

    bouwen op of nabij een waterkering;

  • -

    tuininrichting op of nabij een waterkering;

  • -

    dempen van oppervlaktewater;

  • -

    kunstwerken op of in de watergangen.

Indien bij de aanvraag geen afschrift van deze keurvergunning aanwezig is kan de aanvraag worden aangehouden, conform artikel 4:5 Awb, totdat een afschrift is ontvangen.

6. Voorschriften en beperkingen

  • - Aan een ingevolge deze beleidsregels verleende uitwegvergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen van de uitweg is gediend.

  • - Het perceel aan wie krachtens deze beleidsregels een vergunning is verleend, is verplicht zich te houden aan de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen.

  • - De uitwegvergunning moet binnen één jaar na afgifte zijn uitgevoerd.

  • - Aanvrager dient tenminste zeven dagen voor aanvang werkzaamheden dit schriftelijk, incl. detail tekening & naam aannemer, te melden aan de afdeling Openbare Werken. Dit voorschrift heeft betrekking op uitwegen die buiten de bebouwde kom liggen.

  • - De werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende aannemer. Dit voorschrift heeft betrekking op uitwegen die buiten de bebouwde kom liggen.

  • - De uitvoering van de werken moet geschieden onder toezicht of aanwijzing van of namens het hoofd van de afdeling Openbare Werken.

  • - De Gemeente Midden-Delfland is niet aansprakelijk voor schade in welke vorm dan ook, die ontstaan is door het gebruik van de vergunning/uitweg.

  • - De Gemeente Midden-Delfland draagt financieel niets bij aan de realisering van de uitweg. Dit houdt in dat alle kosten voor rekening van de vergunninghouder komen.

  • - Een uitweg mag alleen met openbestrating (klinker/tegels) worden aangelegd in verband met kabels en leidingen.

  • - De uitwegvergunning wordt gekoppeld aan een keurvergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland indien de aanvraag ook betrekking heeft op een watergang, dam e.d.

7. Kosten aanleg uitwegen binnen de bebouwde kom

Uitwegen binnen de bebouwde kom worden door of namens de gemeente aangelegd. Aanvrager betaalt voor het aanleggen van een uitweg binnen de bebouwde kom aanlegkosten. Deze kosten zijn geraamd en worden elk jaar vastgesteld door de gemandateerde. Na betaling van de geraamde aanleg kosten door de aanvrager zal de gemeente opdracht verlenen aan een aannemer voor de uitvoering van de werkzaamheden. Op basis van nacalculatie zal met de aanvrager het meer-/minderwerk worden verrekend.

8. Leges

Voor vergunningen worden leges geheven conform de legesverordening van de Gemeente Midden-Delfland.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 5 juli 2005.

De secretaris, de loco-burgemeester,

P.T. Veenman, P. van den Berg