Regeling vervallen per 02-01-2014

Handhavingsplan sociale zaken 2005

Geldend van 25-11-2004 t/m 01-01-2014

Intitulé

Handhavingsplan sociale zaken 2005

Afdeling 1. Fraudebestrijding

Hoofdstuk 1. Inleiding

1.1 Fraudebestrijding, rechtmatigheid en doelmatigheid

Burgemeester en wethouders zijn verantwoordelijk voor een doelmatige en rechtmatige uitvoering van de Wet werk en bijstand. Voorkomen en bestrijden van uitkeringsfraude maakt integraal onderdeel uit van het bijstandsbeleid. Minimalisatie van de fraudemogelijkheden heeft niet alleen een positief effect op de bijstandsuitgaven maar appelleert ook aan het rechtvaardigheidsgevoel binnen de samenleving en draagt daarmee ook in belangrijke mate bij aan de maatschappelijke legitimatie van de bijstandsverlening. Overigens is altijd sprake van een spanningsveld tussen maximale controle, uitvoerbaarheid en leefbaarheid. Fraudebeleid is daarom altijd een compromis tussen deze drie aspecten, een compromis overigens, dat onder invloed van de “tijdgeest” steeds aan verschuivingen onderhevig is.

Hoofdstuk 2. Fraude

2.1 Definitie van fraude

Alvorens tot een uitwerking te komen van het fraudepreventiebeleid en het fraude- bestrijdingsbeleid, dient eerst het begrip fraude te zijn afgebakend. De term fraude is geen juridisch begrip. Tevens zijn er verschillende opvattingen ten aanzien van fraude en de daarbij behorende definities.

De definitie welke door de gemeente Midden-Delfland wordt gehanteerd luidt:

Fraude: Het bewust niet, onvolledig of onjuist verstrekken van gegevens die ingevolge de wet (kunnen) dienen ter vaststelling van een aanspraak op een uitkering, met als oogmerk of als (mogelijk) gevolg het ontstaan of vergroten van een aanspraak op een uitkering, danwel het verminderen of te niet gaan van een afdrachtplicht.

2.2 Soorten fraude

De fraude kan in grote lijnen worden verdeeld in 3 categorieën, te weten:

  • -

    woon- en leefvormenfraude;

  • -

    vermogensfraude;

  • -

    inkomensfraude; deze valt uiteen in twee soorten: witte fraude en zwarte fraude.

Onder witte fraude wordt verstaan de benadeling welke ontstaat door het verzwijgen van inkomsten verkregen uit loon of andere uitkering die in aanmerking worden genomen door inkomstenbelasting. Zwarte fraude betreft de benadeling welke ontstaat door het verzwijgen van inkomsten welke verkregen worden uit werkzaamheden die niet in aanmerking worden genomen door de inkomstenbelasting.

2.3 Preventie van fraude

De belangrijkste doelstelling van het fraudebeleid is in feite de preventie van fraude met uitkeringen. Het achteraf moeten reageren op gepleegde fraude moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Wordt de fraude (te) laat ontdekt dan zijn de benadelingsbedragen al snel zo hoog dat terugbetaling van het totale ten onrechte ontvangen bedrag de belanghebbende in een uitzichtloze situatie kan brengen. Preventie is een doelstelling die niet los te denken is van de hele wijze van uitvoering van de Wet werk en bijstand.

Het betreft o.a. de verificatie van gegevens bij belanghebbenden en bij andere instanties en ook de administratieve organisatie van Sociale Zaken zelf, waarbij gedacht moet worden aan interne procedures, richtlijnen e.d. Tevens dienen instrumenten aanwezig te zijn om fraude, die ontstaat tijdens de uitkering, tijdig te ontdekken.

Verder kunnen contacten met de belanghebbende als preventief middel worden gebruikt. De medewerkers van Sociale Zaken hebben een belangrijke taak in de uitvoering van het beleid ter voorkoming van fraude, onder meer door een adequate vastlegging van gemaakte afspraken. Verder dient voorlichting plaats te vinden over wederzijdse rechten en plichten en het sanctie-instrumentarium.

2.4 Opsporing van fraude

Fraude kan op verschillende manieren opgespoord worden, in de meeste gevallen op individuele basis maar ook op projectmatige basis zoals bijvoorbeeld middels specifieke controle van doelgroepen, steekproefsgewijze controle op bijvoorbeeld bedrijfstakgerichte opsporing. De samenwerking met andere instanties is van belang zowel voor de gegevensuitwisseling als voor de daadwerkelijke opsporing. Daarbij is ook de samenwerking met het Openbaar Ministerie belangrijk. De sociaal rechercheur is hierbij een schakel. Fraude-alertheid blijft een aanhoudende zorg.

2.5 Repressie van fraude

De gemeente heeft verschillende mogelijkheden om te reageren op fraude:

  • 1.

    de bestuurlijke reactie: dit houdt de aanpassing van de uitkering in. Afhankelijk van het soort fraude kan dat betekenen een verlaging of intrekking van de uitkering.

  • 2.

    de strafrechtelijke reactie: dit houdt aangifte bij het Openbaar Ministerie in met als doel de verdachte strafrechtelijk te doen vervolgen.

Beide reacties leiden altijd tot terugvordering van de ten onrechte ontvangen uitkering.

2.6 Registratie en analyse van fraude

Sociale Zaken dient te beschikken over een frauderegistratiesysteem waarin gegevens met betrekking tot fraude en de daaropvolgende afhandeling worden geregistreerd en ten behoeve van de fraudestatistiek worden verstrekt aan het Centraal Bureau voor de Statistiek. De frauderegistratie is een onmisbaar instrument om inzicht te krijgen in de omvang en ontwikkeling van de fraude om zodoende een adequaat beleid op te kunnen stellen.

Hoofdstuk 3. Voorlichting

3.1 Algemeen

Een belangrijk aspect in het voorkomen en bestrijden van fraude is algemene voorlichting. Bij fraude spelen omgevingsfactoren een niet onbelangrijke rol. Een belanghebbende wordt gestimuleerd tot het plegen van fraude indien mensen in zijn/haar omgeving twijfelen aan zijn/haar houding ten opzichte van en/of aan de noodzakelijkheid van het op correcte wijze verstrekken van inkomens- en of vermogensopgave. Daarentegen wordt een belanghebbende geremd om fraude te plegen indien mensen in zijn/haar omgeving wijzen op het risico van het verzwijgen van inkomsten of de samenwoning (pakkans). Zoals de burger voorgelicht wordt over de rechten, welke men in het kader van het sociaal zekerheidsstelsel heeft, zal ook gewezen moeten worden op verplichtingen en consequenties van het niet nakomen daarvan. Met goede voorlichting kunnen misverstanden worden voorkomen, en kan terugvordering van ten onrechte ontvangen uitkering verminderd worden. Goede voorlichting heeft een preventieve werking.

Regelmatige publicaties van fraudezaken die zijn ontdekt kunnen zowel een positief als een negatief effect hebben. Enerzijds wordt duidelijk gemaakt dat fraude niet onopgemerkt blijft, anderzijds kan het beeld ontstaan dat de gemeente Midden-Delfland kan worden misleid en bestaat het risico van negatieve beeldvorming. Algemene voorlichting over fraudebestrijding dient daarom gedoseerd en functioneel gebracht te worden. Bijvoorbeeld bij de publicatie van een jaarverslag, bij de presentatie van een beleidsnota, bij wijzigingen in het beleid of in de algemene voorlichting aan de daarvoor in aanmerking komende doelgroepen.

In de voorlichting dient de nadruk te liggen op het feit dat de door de belanghebbenden verstrekte informatie wordt geverifieerd middels inlevering van bewijsstukken en gegevensuitwisseling met andere instanties. Uitgelegd dient te worden dat er procedureafspraken bestaan met de Belastingdienst, en dat informatie omtrent loon of uitkering kan worden opgevraagd bij werkgevers, bedrijfsverenigingen e.d. Er moet op gewezen worden dat men, indien er duidelijke aanwijzingen van misbruik of oneigenlijk gebruik zijn, het risico loopt geconfronteerd te worden met een (justitieel) onderzoek door de sociaal rechercheur.

Als een bijstandsaanvraag wordt ingediend moet een belanghebbende niet alleen geïnformeerd worden over de hoogte van de uitkering maar ook hoe omgegaan moet worden met regels. Men moet weten welke informatie, op welk moment en op welke wijze aan de gemeente Midden-Delfland moet worden verstrekt en welke afspraken men dient na te komen. Ook door gerichte publicaties (via folders en media) over het beleidsplan, wettelijke bepalingen, en middels gedoseerde publiciteit over fraudezaken, opgespoord door de sociale recherche, kunnen belanghebbenden gewezen worden op hun verplichtingen.

3.1.1 Resultaatsverplichtingen

Bij de aanvraag worden door de klantmanager de wederzijdse rechten en verplichtingen besproken. Bij ieder eerste contact wordt aan de belanghebbende voorlichtingsmateriaal uitgereikt.

Actieve voorlichting over het gehele bijstandsbeleid wordt verzorgd.

3.1.2 Te bereiken resultaten

Een preventieverhogende uitwerking naar de belanghebbende toe.

Meer betrokkenheid van de uitvoerders bij het beleid.

Hoofdstuk 4. Gegevensverzameling en verificatie

4.1 Algemeen

In het kader van fraudepreventie dient voorts nadruk te worden gelegd op de gegevensverzameling en verificatie van gegevens door de gemeente Midden-Delfland. Bij aanvragen om een uitkering en ook tijdens de uitkering is het steeds van belang te onderzoeken of informatie die door de belanghebbende zelf is verstrekt ook juist en volledig is. Verder kan door stelselmatig gegevens te verifiëren bij andere instanties fraude worden voorkomen. Verificatie geeft inzicht in de juistheid en volledigheid van gegevens die door de belanghebbende zijn verstrekt. Wij hanteren voor dit begrip het vaststellen van de juistheid en volledigheid van de al dan niet verstrekte gegevens en onderzoek naar en vergelijking van gegevens bij andere instanties.

4.2 Gegevensverzameling

Bij de indiening van aanvragen of bij heronderzoeken vindt een gesprek plaats tussen de belanghebbende en de intaker van het CWI dan wel de klantmanager. Aanvragers moeten zich identificeren aan de hand van een geldig identiteitsbewijs. Gegevens zoals naam, adres, burgerlijke staat, nationaliteit, en woonsituatie worden middels de gemeentelijke basis administratie (GBA) geverifieerd. Gegevens omtrent de verblijfstitel worden eveneens uit het GBA gehaald. De belanghebbende wordt onder andere gevraagd recente bank- en/of giroafschriften over te leggen, en bewijsstukken te tonen met betrekking tot andere inkomensbronnen, zoals bijvoorbeeld correspondentie van de UWV, loongegevens of beëindiging van een eerdere uitkering. Voorts dienen gegevens te worden opgevraagd met betrekking tot ondernomen pogingen tot inschakeling in het arbeidsproces en toegepaste maatregelen tijdens de uitkeringsperiode bij de UWV. Wanneer een uitkering wordt beëindigd wegens werkaanvaarding wordt de ingangsdatum daarvan gecontroleerd bij het beëindigingonderzoek. De belanghebbende moet een arbeidsovereenkomst overleggen of er wordt navraag gedaan bij de werkgever zelf. De verrekening van inkomsten tijdens de uitkeringsperiode vindt plaats aan de hand van de ingeleverde periodieke verklaringen, waarbij als bewijsstukken loonstroken e.d. worden gevraagd.

4.3 Gegevensuitwisseling

Voor wat betreft gegevensuitwisseling met andere instanties zijn met name de afspraken met het Inlichtingenbureau van belang. Bij de belastingsignalen van de Belastingdienst werd na afloop van het kalenderjaar aan de hand van opgave door deze dienst, nagegaan of belanghebbende naast de uitkering nog andere inkomsten heeft genoten, welke niet zijn opgegeven. De gegevensuitwisseling via het Inlichtingenbureau geeft sneller informatie over (vermeende) samenloop. De bestandsvergelijking wordt uitgevoerd door de gemeente en in overleg met de sociaal rechercheurs wordt besloten of nadere stappen ondernomen moeten worden. Door de aansluiting op het landelijke Inlichtingenbureau is sprake van elektronische gegevensuitwisseling tussen uitkeringsorganen. Hierdoor is sneller dan voorheen informatie bekend inzake samenloop van uitkeringen en/of loon. De verplichting tot het verstrekken van gegevens door derden is in de wet opgenomen.

4.3.1 Resultaatsverplichtingen

  • -

    De verkregen gegevens worden uitputtend geverifieerd met gebruikmaking van de mogelijkheden die er zijn voor gegevensuitwisseling. Dit wordt gewaarborgd door het hanteren van een inlichtingen- en rapportageformulier aan de hand waarvan aan het gegevensverkeer met derden gestalte wordt gegeven en waardoor alle verificaties zichtbaar worden in het dossier.

  • -

    De periodieke verklaringen zullen betrokken worden bij de heronderzoeken.

  • -

    Ten aanzien van de verificatie van gegevens wordt vastgelegd welke gegevens op welk moment, van welke belanghebbende zijn geverifieerd en bij welke instanties dit heeft plaats gevonden. Dit wordt zichtbaar in het persoonsdossier.

  • -

    Zowel tijdens het entreeonderzoek als tijdens heronderzoeken zullen de afschriften van de bekend zijnde bank- en/of girorekeningen gecontroleerd worden over een periode van tenminste 3 voorafgaande maanden.

  • -

    Indien de gevraagde inlichtingen tegenstrijdig of onduidelijk zijn, wordt nadere informatie gevraagd. Zolang er geen duidelijkheid is verschaft, wordt de uitkering opgeschort dan wel beëindigd.

  • -

    Indien bij verificatie blijkt dat de door de belanghebbende geleverde informatie onjuist is, wordt deze in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat de geleverde informatie wel juist is.

  • -

    Met de instanties die de gegevens kunnen leveren ter verificatie van informatie die van de belanghebbende werd verkregen, worden afspraken gemaakt met het doel ervoor zorg te dragen hoe en op welke wijze, alsmede binnen welke termijn de gemeente Midden-Delfland de gewenste informatie verkrijgt. Tevens worden afspraken gemaakt op welke wijze en wanneer mededeling wordt gedaan aan de gemeente over tussentijdse wijzigingen in de reeds eerder gemelde gegevens.

4.3.2 Te bereiken resultaten

  • -

    Bereikt moet worden dat in een zo vroeg mogelijk stadium correct wordt vastgesteld of en in hoeverre het recht op uitkering bestaat.

  • -

    Er moeten afspraken met andere instellingen worden gemaakt, zodat de informatieverstrekking zo snel mogelijk kan plaatsvinden.

Hoofdstuk 5. Onderzoeksmethoden

5.1 Algemeen

De juistheid en volledigheid van de verkregen gegevens dient onderzocht te worden en zonodig wordt een onderzoek ingesteld naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel van de voortzetting van de bijstand.

5.2 Entreeonderzoek

Het doel van een entreeonderzoek is na te gaan of, en zo ja in hoeverre, een belanghebbende recht heeft op bijstand. In dit onderzoek wordt nagegaan of alle van belang zijnde informatie door de belanghebbende is geleverd en of deze inlichtingen ook juist en volledig zijn. Het doel is een zo volledig mogelijke beschouwing van de situatie van de belanghebbende te verkrijgen.

5.2.1 Resultaatsverplichtingen

  • -

    Er wordt een aanvraagprocedure gehanteerd waarbij de behandelend klantmanager door middel van een verplicht inlichtingenformulier langs alle voor het recht op bijstand vast te stellen, relevante vragen wordt geleid; bij onduidelijkheid m.b.t. de woon- of leefsituatie wordt altijd een huisbezoek afgelegd.

  • -

    Bij weigering tot medewerking wordt geen bijstand verstrekt.

5.2.2 Te bereiken resultaten

  • -

    Het voorkomen van toekenningen van bijstand op basis van onvolledige gegevens.

  • -

    Het voorkomen van uitkeringssituaties waarin aan de hand van nadere gegevens met betrekking tot de woon- en leefsituatie later moeten worden overgegaan tot terugvordering van de verleende bijstand.

  • -

    Het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de bijstand.

5.3 Het rechtmatigheidsonderzoeksformulier (rof)

Aan de belanghebbende wordt maandelijks een rof toegestuurd welke volledig ingevuld, gedagtekend en ondertekend moet worden ingeleverd op een vastgestelde datum. De controle heeft mede tot doel de belanghebbende te herinneren aan de inlichtingenverplichting en deze ertoe te brengen melding te maken van ontvangen inkomsten, verkregen vermogen en alle andere opgetreden wijzigingen in omstandigheden welke relevant zijn voor de (her-)beoordeling van het recht op bijstand.

5.3.1 Resultaatsverplichtingen

De controle van een rof dient er in te resulteren dat tijdig kan worden beoordeeld of (nog) recht op bijstand bestaat.

5.3.2 Te bereiken resultaten

Het tijdig opsporen van ten onrechte ontvangen bijstand alsmede het terugdringen van het misbruik en oneigenlijk gebruik.

Het bereiken van minder terugvorderingen, minder maatregelen, minder aangiften bij het Openbaar Ministerie, lagere terugvorderingsbedragen en bevordering van de fraude-alertheid van de klantmanager.

5.4 Heronderzoek

Regelmatig wordt een heronderzoek gehouden naar de gegevens die van belang zijn voor het opnieuw vaststellen van het recht op bijstand en de naleving van de aan de bijstand verbonden verplichtingen. Tevens wordt er beoordeeld of er aanleiding bestaat de verplichtingen aan te vullen dan wel te wijzen. De frequentie van heronderzoeken van de belanghebbende van de gemeente Midden-Delfland is vastgelegd in afdeling 2 van dit handhavingsplan.

5.4.1 Resultaatsverplichtingen

Een heronderzoek vindt in ieder geval plaats indien daartoe aanwijsbare redenen zijn zoals bij vermeende fraude of indien de periodieke verklaring daartoe aanleiding geeft dan wel een andere reden welke een onderzoek rechtvaardigen. Bij een integraal heronderzoek wordt gebruik gemaakt van een vastgesteld formulier, vergelijkbaar met het formulier zoals dit gebruikt wordt bij een entreeonderzoek. Bij een buiten de risicogroep vallende belanghebbende wordt deze van tevoren op de hoogte gebracht van de voor het heronderzoek van belang zijnde inlichtingen en bescheiden welke ter verificatie dienen te worden overgelegd. Bij een heronderzoek worden alle formulieren, welke sinds de aanvraag of sinds het vorige heronderzoek zijn verstrekt, in het onderzoek betrokken. Bij ieder heronderzoek wordt de burgerlijke staat van belanghebbende middels de gemeentelijke basisadministratie (de GBA) gecontroleerd. Alle gegevens van het heronderzoek, al dan niet tot wijziging leidend, moeten bij registratie worden vastgelegd. De bij het heronderzoek geverifieerde gegevens worden in het persoonsdossier vastgelegd en voorzien van data.

5.4.2 Te bereiken resultaten

Het tijdig opsporen van onregelmatigheden met alle hieraan gekoppelde positieve effecten.

Een efficiënte wijze van verificatie ter bevordering van de zelfcontrole.

5.5 Huisbezoek

Doorgaans is de situatie van de belanghebbende voldoende duidelijk aan de hand van gesprekken, formulieren, bewijsstukken en gegevens van derden. Wanneer ondanks het gebruik van deze mogelijkheden toch nog onduidelijkheid blijft bestaan over de woon- en leefsituatie van betrokkene, wordt een huisbezoek afgelegd. Het afleggen van een huisbezoek als middel in de bevordering van de rechtmatigheid is dus eerder uitzondering dan regel. Een huisbezoek kan aangekondigd of onaangekondigd plaatsvinden. Het hanteren van huisbezoek als middel kent vier begrenzingen:

  • -

    de zorgvuldigheid moet in acht worden genomen, daarbij lettend op de feiten en omstandigheden in het individuele geval;

  • -

    de gemeente moet oog hebben voor de privacy van de belanghebbende en dat er niet binnen getreden wordt tegen de wil van de belanghebbende;

  • -

    op een verzoek daartoe aan de legitimatieverplichting wordt voldaan;

  • -

    uit een oogpunt van efficiency moet Sociale Zaken afwegen in welke gevallen huisbezoek aangewezen is.

Dit houdt in dat bij de beslissing de belanghebbende, dan wel aangekondigd of onaangekondigd, thuis te bezoeken, gelet dient te worden op de ernst van de situatie, aangezien de persoonlijke levenssfeer van de belanghebbende geëerbiedigd dient te worden.

De gemeente kan huisbezoeken uitvoeren in de volgende gevallen:

  • -

    bij onduidelijkheid omtrent de woonleefsituatie;

  • -

    in het geval van in- of externe signalen dat mogelijk misbruik of oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van een voorziening;

  • -

    indien er een aanvraag om leenbijstand voor woninginrichting of vervanging van duurzame gebruiksgoederen is gedaan;

  • -

    bij entree- of heronderzoek.

5.5.1 Resultaatsverplichtingen

Bij een (onaangekondigd) huisbezoek vindt legitimatie en doelvermelding plaats. Van ieder afgelegd huisbezoek wordt een rapport opgemaakt, met hierin de bevindingen gedurende het huisbezoek en het resultaat van de bespreking van de bevindingen met de belanghebbende. Een huisbezoek wordt aangekondigd afgelegd, indien tijdens het entreeonderzoek of bij de verwerking van de periodieke verklaring blijkt dat het noodzakelijk is dat de thuissituatie wordt bekeken. Het huisbezoek wordt zo spoedig mogelijk na het bekend worden van de noodzaak daartoe gehouden. Een huisbezoek wordt onaangekondigd gehouden, indien er op enig moment aanwijzing verkregen wordt dat er mogelijk sprake zou zijn van misbruik of oneigenlijk gebruik. Met betrekking tot een onaangekondigd huisbezoek wordt indien nodig overleg gevoerd met de sociaal rechercheur, ter bepaling van de grens tussen controle en opsporing. In het geval er slechts een aanwijzing bestaat, wordt het huisbezoek afgelegd door de klantmanager en in het geval dat er verdenking is van een vervolgbaar strafbaar feit, wordt het onderzoek verricht door de sociaal rechercheur.

5.5.2 Te bereiken resultaten

De preventie in het bijzonder van woon- en leefvormfraude en het bestrijden van zwart werk. De ernst van de aanwijzing wordt afgewogen tegen de inbreuk op de privacy, die onaangekondigde huisbezoeken met zich meebrengen. Het vragen van inlichtingen wordt op een correcte manier afgescheiden van het afnemen van een verhoor.

5.6 Beëindigingsonderzoek

Bij beëindiging van de bijstand moeten, na onderzoek, burgemeester en wethouders tijdig een besluit nemen met betrekking tot de wederzijdse resterende verplichtingen tussen de gemeente en de belanghebbende en de afwikkeling daarvan. In het bijzonder moet aandacht besteedt worden aan het correct vaststellen van de beëindigingdatum en dat de belanghebbende in de totale bijstandsperiode aan uitkering heeft ontvangen waarop hij/zij in die periode recht op kon doen gelden.

5.6.1 Resultaatsverplichting

Een beëindigingprocedure te hanteren waarbij de behandelend klantmanager aan de hand van een formulier tot beëindiging van de bijstand, geleid wordt langs alle relevante vragen voor de beëindiging van de bijstand. Er wordt verificatie uitgevoerd van en gerapporteerd over:

  • -

    de juiste data van werkaanvaarding, aanspraken op voorliggende voorzieningen;

  • -

    de juiste datum van beëindiging van de bijstand;

  • -

    de eventuele vorderingen op de belanghebbende en de afwikkeling hiervan;

  • -

    de eventuele rechten op nabetaling.

5.6.2 Te bereiken resultaten

Het voorkomen van oneigenlijke terugvorderingen, repressieve handhaving en een zuiver debiteurenbestand.

Hoofdstuk 6. Overleg met het Openbaar Ministerie

6.1 Algemeen

De doelstelling van het overleg met het Openbaar Ministerie is om te komen tot een eenduidig fraudebeleid bij zowel justitie als Sociale Zaken. Deze doelstelling wordt bereikt door het voeren van overleg met het Openbaar Ministerie.

6.2 Overleg met het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie (OM) is een belangrijke gesprekspartner. De reden is gelegen in het belang van afstemming van beleid en capaciteit. Daartoe wil de regering het structureel overleg tussen het OM en de uitvoeringsorganisatie bevorderen en structureren. De gemeente Midden-Delfland heeft, tezamen met de gemeenten Delft en Pijnacker-Nootdorp, periodiek overleg met de Parketsecretarissen van het Arrondissement Den Haag.

6.2.1 Resultaatsverplichtingen

Een afstemming bereiken tussen het beleid van de gemeente Midden-Delfland met het beleid van het Openbaar Ministerie.

Een invulling geven aan de beleidsruimte die het aangiftebeleid biedt.

6.2.2 Te bereiken resultaten

De wederzijdse activiteiten worden op elkaar afgestemd.

Er ontstaat een duidelijk en goed functionerend beleidskader.

Hoofdstuk 7. Fraude opsporing, -registratie en analyse

7.1 Fraudeopsporing

Het onderzoek naar de financiële en andere voor de uitkering relevante omstandigheden van belanghebbenden wordt in beginsel gedaan door de klantmanagers. Ook als ten onrechte uitkering is verstrekt in de sfeer van onwetendheid of vergissingen behoort het onderzoek tot het taakgebied van de klantmanagers. Alleen in situatie dat er een aanwijzing bestaat dat met opzet getracht is ten onrechte een uitkering te verkrijgen of ten onrechte wordt verkregen, wordt de sociaal rechercheur ingeschakeld.

De doelstelling van de sociale recherche is:

  • -

    doelgericht onderzoek afgestemd op de aard van de fraude;

  • -

    het opsporen van misbruik/oneigenlijk gebruik van de door de gemeente uit te voeren sociale wetten;

  • -

    de werkzaamheden van de sociale recherche zijn in beginsel preventief ter ondersteuning van de doelmatige en rechtmatige uitvoering van de wet;

  • -

    het repressieve optreden van de sociale recherche wordt ingezet als uiterste middel.

Bij de opsporing en vervolging van fraude worden de Richtlijnen van het Openbaar Ministerie inzake Sociale Zekerheidsfraude in acht genomen en op basis van deze richtlijnen vindt zonodig aangifte van fraude plaats bij het Openbaar Ministerie. Of daadwerkelijk vervolging plaatsvindt wordt bepaald door het Openbaar Ministerie.

In het algemeen kan worden geconstateerd dat het bestrijden van fraude al jaren ruime aandacht krijgt. Indien er sprake is van een gegrond vermoeden van fraude wordt een opdracht verstrekt aan de sociaal rechercheur, waarna vervolgens een onderzoek wordt ingesteld. Hierbij wordt een eenduidige en consistente lijn gevolgd, waardoor in de afgelopen jaren een structureel goede benadering is gegroeid. De sociale recherche kan ondersteunende werkzaamheden verrichten bij de “samenlooponderzoeken” waarbij de gegevens van belanghebbenden met door het Inlichtingenbureau verkregen gegevens worden vergeleken.

7.1.1 Verantwoordelijkheid

De zorg voor een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de Wwb is een taak voor de gehele afdeling Sociale Zaken. Het voorkomen en bestrijden van fraude vereist een goede onderlinge afstemming van alle onderdelen van het uitkeringsproces en alle procedures binnen de organisatie. In het verlengde hiervan ligt dat de grenzen van verantwoordelijkheid duidelijk worden omschreven op dat het uitvoeringsproces overzichtelijk en eenduidig wordt. Vastgelegd dient te worden wat wiens verantwoordelijkheid is en door wie welke onderzoeken worden ingesteld. Het voorkomen en bestrijden van fraude vereist een goede onderlinge afstemming van onderdelen van het uitkeringsproces in de organisatie. Een goede administratieve organisatie is van groot belang voor de rechtmatige verstrekking van uitkeringen. Interne controle is nodig voor controle op de juistheid en volledigheid van de uitkering. Tevens is interne controle ook een onmisbaar element om greep te houden op het complexe uitkeringsproces.

Betrouwbaarheid van gegevens en de verwerking daarvan zijn essentieel bij de uitvoering van de dagelijkse werkzaamheden in het uitkeringsproces, de administratie en de daaruit af te leiden verantwoordingen zoals de jaarrekening en de jaaropgave. Uitvoerende en controlerende taken zijn over verschillende functionarissen verdeeld. Dit voorkomt misbruik dan wel oneigenlijk gebruik van regelgeving binnen de organisatie.

De beoordeling van de rechtmatigheid van te verstrekken en verstrekte uitkeringen gebeurt zowel bij de aanvraag als bij het heronderzoek. Dit hoort primair tot de taak van de klantmanager. De sociaal rechercheur heeft in deze een ondersteunende rol naar de klantmanager. De bepaling of er voldoende aanwijzingen zijn en de weging van deze met betrekking tot het inschakelen van de sociaal rechercheur kunnen zijn: na een uitvoerig gesprek met belanghebbende blijven er twijfels over de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens; het noodzakelijk onderzoek vraagt de specifieke deskundigheid en/of bevoegdheden van de sociaal rechercheur; directe inschakeling van de sociaal rechercheur indien er redenen zijn om aan te nemen dat het gesprek met de belanghebbende niet tot gevolg zal hebben dat de fraude definitief wordt beëindigd.

Concluderend: De onderzoeken met een bestuursrechtelijke afloop, m.u.v. de bestuurlijke boete, kunnen door alle medewerkers worden ingesteld terwijl daarentegen een onderzoek met duidelijk strafrechtelijke afloop ingesteld dient te worden door de sociaal rechercheur. Ondanks deze afbakening is onderling overleg en informatie verstrekking van groot belang.

7.1.2 Resultaatsverplichtingen

Er moet aan de hierboven bedoelde vaste criteria worden voldaan om een zaak in handen van de sociaal rechercheur te geven en de beslissing in deze is aan het afdelingshoofd.

De richtlijnen met betrekking tot (anonieme) informatie i.c. de tips, dienen te worden gevolgd.

Een scheiding wordt gemaakt in de verantwoordelijkheden van de betrokken medewerkers, welke dienen te worden nageleefd.

7.1.3 Te bereiken resultaten

Het verkrijgen van een duidelijk inzicht in de hoeveelheid informatie en tevens bij welke personen of instanties het binnen komt en de correcte behandeling van deze informatie.

Het verbeteren van de interne controleerbaarheid.

7.2 Fraude-alertheid

De gedachte dat fraude voorkomen kan worden door zowel bij de aanvraag om bijstand, gedurende de bijstandsperiode en bij het beëindigen van de bijstand de juiste controles uit te voeren en adequaat te reageren op mogelijke fraude signalen, is juist. Van groot belang hierbij is de wijze waarop de controles worden uitgevoerd en de signalen worden behandeld. Het is derhalve van belang dat er training plaatsvindt om de waarneming van aanwijzingen van mogelijk onrechtmatig gebruik van de bijstand of een poging hiertoe en de situaties waarin dit zich voor kan doen, te herkennen. De medewerkers zullen in toenemende mate moeten functioneren in een organisatie die van de belanghebbende verantwoording vraagt over hun gedragingen. De medewerkers zullen daarom moeten worden getraind in het herkennen en opsporen van misbruik of oneigenlijk gebruik van de regelgeving.

7.2.1 Resultaatsverplichtingen

Er wordt intern voorlichting verstrekt om de fraudealertheid te vergroten, dit kan worden gerealiseerd door de sociaal rechercheur. De sociaal rechercheur heeft tot taak (gevraagd en ongevraagd) de zogenoemde consultfunctie voor de medewerkers uit te oefenen.

7.2.2 Te bereiken resultaten

Bijstand moet slechts verstrekt worden in geval dit noodzakelijk is. Alle andere gevallen worden uitgesloten van bijstand.

7.3 Gebruik van tips

Tipgebruik bij de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik is een onmisbaar instrument en op het gebruik ervan rust geen wettelijk verbod. De grondwettelijke waarborg (artikel 10, lid 1 van de Grondwet) dient echter geëerbiedigd te worden. Bij de behandeling van ontvangen tips (schriftelijk of mondeling) over bijstandsfraude moeten de belangen van zowel de tipgever als de belanghebbende en maatschappelijke belangen niet uit het oog worden verloren. Het in gang gezette beleid op dit terrein van (anonieme) tips heeft nimmer tot enige onduidelijkheid geleid. Het beleid ten aanzien van de (anonieme) tips is in bijlage 1 weergegeven. De informatie uit de samenleving moet worden gerespecteerd mede omdat van deze informatie in veel gevallen een preventieve werking uitgaat.

7.3.1 Resultaatsverplichting

Het huidige beleid ten aanzien van het tipgebruik wordt gehandhaafd.

7.3.2 Te bereiken resultaat

In een zo vroeg mogelijk stadium reageren op een signaal van misbruik of oneigenlijk gebruik.

7.4 Registratie van tips

Het is van belang om de ingekomen tips te registreren. Het betreft hier elke manier waarop de tip ontvangen kan worden, schriftelijk of mondeling, anoniem of niet. Dit geeft zicht op de manier waarop de meeste tips worden ontvangen alsmede de betrouwbaarheid en detaillering afgezet kan worden tegen over de manier van ontvangst.

7.4.1 Resultaatsverplichtingen

Er wordt een registratie bijgehouden van alle ingekomen tips naar wijze van ontvangst, detaillering en betrouwbaarheid.

Alle ingekomen tips worden geregistreerd en beoordeeld op de inhoud, detaillering en betrouwbaarheid.

7.4.2 Te bereiken resultaten

Het vaststellen van de diverse fraudesoorten en de categorisering hiervan voor fraudebestrijdingdoeleinden.

Het op een juiste en correcte manier vastleggen, registreren, kennis geven en verbeteren van (persoons)gegevens.

7.5 Frauderegistratie

De sociale recherche beschikt over een eigen frauderegistratiesysteem waarin gegevens over geconstateerde fraude en de afhandeling daarvan worden geregistreerd. Deze gegevens worden tevens doorgegeven aan het CBS ten behoeve van de fraudestatistiek.

7.5.1 Resultaatverplichting

Het bijhouden van een frauderegistratiesysteem voor alle fraudegevallen.

7.5.2 Te bereiken resultaten

Het volgen van de ontwikkeling van de fraude.

Het verkrijgen van een duidelijk inzicht in de hoeveelheid informatie en tevens bij welke personen of instanties het binnenkomt.

De handhaving van een correct recidivesysteem.

7.6 De analyse van de bestanden

Ten behoeve van de Wwb-statistiek en de fraudestatistiek worden door Sociale Zaken en het Rijk respectievelijk CBS wel gegevens verzameld maar deze zijn nog niet voldoende combineerbaar en relateerbaar.

Fraudeurs vormen echter blijkens landelijke onderzoeken geen doorsnede van het belanghebbendenbestand van Sociale Zaken. Het is niet mogelijk rechtstreeks op basis van leeftijd, geslacht, uitkeringstype, uitkeringsduur e.d. potentiële fraudeurs uit het bestand te selecteren. Het rechtstreeks aanwijzen van risicogroepen evenmin. Het is wel mogelijk om te zoeken naar kenmerken die in de meeste fraudegevallen indicaties hadden kunnen opleveren van misbruik of oneigenlijk gebruik. Deze informatie kan dan afgezet worden tegen het belanghebbendenbestand.

Frauderegistratie is onmisbaar om de ontwikkelingen in de fraude te volgen, te registreren, op welke wijze fraude gesignaleerd en geconstateerd wordt, risicogroepen te identificeren en het eigen gemeentelijk fraudebeleid te toetsen.

7.6.1 Resultaatsverplichtingen

Het vaststellen van de kenmerken van risicogroepen aan de hand van een analyse van zowel het belanghebbendenbestand als het fraudebestaand.

De resultaten van de analyse worden gebruikt voor het te voeren fraudebeleid.

7.6.2 Te bereiken resultaten

Het selecteren van risicogroepen aan de hand van binnen gekomen informatie.

Het identificeren van risicogroepen welke kennelijk meer controle behoeven.

Het toetsen van het eigen gemeentelijk beleid.

Het traceren van zwakke plekken binnen de eigen organisatie.

Een tijdige bijstelling van procedures voor de afhandeling van werkzaamheden welke betrekking hebben op het verstrekken en toetsen van uitkeringen.

Hoofdstuk 8. Middelen

Personeelsformatie

Via het samenwerkingsverband met de gemeente Delft wordt gebruik maakt van de inzet van sociaal rechercheurs. Zij verrichten de werkzaamheden welke verband houden met de opsporing en controle naar uitkeringsfraude binnen Sociale Zaken. De financiële vergoeding is daarbij gebaseerd op een afzonderlijk op te stellen overeenkomst. De sociaal rechercheurs zijn in dienst van de gemeente Delft.

Bijlage bij Afdeling 1 Fraudebestrijding

Richtlijn met betrekking tot het afhandelen van (anoniem) ontvangen tips

Eén van de belangrijkste overwegingen met betrekking tot de Wwb en de hieruit voortvloeiende geïntensiveerde fraudebestrijding is het feit dat voorkomen moet worden dat de belanghebbenden a-priori als fraudeurs worden gezien door de poortwachter. In dit kader moet dan ook zeer wel overwogen omgegaan worden met de ontvangen (anonieme) tips.

Primair is voor de goede uitvoering door de betreffende instantie een vertrouwensrelatie nodig tussen de belanghebbende en de klantmanager.

Vanuit deze optiek moet voorkomen worden dat het onderzoek, volgend op elke (anonieme) tip, naar het handelen van de belanghebbende deze vertrouwensrelatie ondermijnd. Tevens dient rekening te worden gehouden met het privacyrecht van de belanghebbende, aangezien een onderzoek naar zijn/haar gedragingen en handelen hierop een inbreuk maakt.

Een andere reden om (anonieme) tips met de nodige omzichtigheid te behandelen is het feit dat het eenzijdige informatie kan betreffen vaak zonder een deugdelijke argumentatie. Dit maakt dat de verkregen informatie zeer dubieus kan zijn. Te denken valt aan een ruzie tussen twee personen waarvan de één een tip aan Sociale Zaken geeft uit rancune. Een (anonieme) tip op zich is geen bewijs. Dit houdt in dat Sociale Zaken zelf bewijs zal moeten verzamelen indien de ontvangen informatie juist blijkt te zijn. Ontvangen tips kunnen op zichzelf nooit een directe aanleiding zijn om de uitkering aan te passen of te beëindigen.

De handelwijze ten aanzien van (anonieme) tips is als volgt: al dan niet anonieme tips worden getoetst op hun inhoud, gedetailleerdheid en betrouwbaarheid door de sociaal rechercheur; de ontvangst van de informatie wordt geregistreerd en beschreven naar inhoud, detaillering, betrouwbaarheid en indien mogelijk naar herkomst.

De gegevens van de betrokkene worden middels een administratief dossieronderzoek gecontroleerd en met de ontvangen informatie vergeleken. Aan de hand van het resultaat van de hierboven genoemde handelingen wordt in overleg met de coördinator en eventueel afdelingshoofd beslist of nader onderzoek nodig is en zo ja wie bevoegd is het onderzoek uit te voeren, te weten de klantmanager of de sociaal rechercheur.

De zwaarte van de informatie bepaalt of er direct een onderzoek wordt ingezet of bij de eerstvolgende heronderzoek. Niet in alle gevallen wordt de belanghebbende direct met de ontvangen informatie geconfronteerd, indien het aannemelijk is dat dit de bewijsvoering zou kunnen belemmeren. Indien de ontvangen informatie geen aanleiding geeft tot verder onderzoek of actie, wordt dit vernietigd.

Indien de ontvangen informatie voor Sociale Zaken niet van belang is maar echter wel voor een andere instantie wordt de informatie doorgezonden aan deze instantie. In het persoonsdossier wordt melding gemaakt van het onderzoek.

Afdeling 2. Heronderzoeken

1. Inleiding

Een periodiek heronderzoek, verplicht op grond van de tot 2004 geldende Algemene bijstandswet, is er op gericht het recht op uitkering opnieuw vast te stellen. Daarmee wordt primair het rechtmatigheidsbeginsel gediend. Het heronderzoek wordt tevens aangewend om de mogelijkheden van de cliënt om door arbeid zelfstandig in het bestaan te voorzien, in beschouwing te nemen en te beoordelen. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan het doelmatigheidsbeginsel en de uitstroombevordering. In de Wet werk en bijstand (Wwb) wordt deze verplichting niet meer op deze wijze geregeld. De gemeente is immers zelf financieel verantwoordelijk voor de uitvoering van de wet.

Gekozen is voor een heronderzoeksperiodiciteit die aansluit bij de tot nog toe gehanteerde intervallen. De periodes zijn gerelateerd aan de afstand tot de arbeidsmarkt, en sluiten aan bij de criteria die worden gehanteerde bij de fase-indeling bij het Cwi. Dit deel van het Handhavingsplan heeft niet alleen betrekking op de Wet werk en bijstand. Ook de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte Werknemers (Ioaw) en de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) zijn hierin betrokken, voorzover het de uitvoering van heronderzoeken betreft.

2. Bijzondere bijstand en heronderzoek

De verplichting uit de RAU (oud) om periodiek heronderzoek te verrichten is ook van kracht in situaties waarin uitsluitend periodieke bijzondere bijstand wordt verleend. In de praktijk van de gemeente Midden-Delfland is dit niet aan de orde, omdat periodieke bijzondere bijstand wordt toegekend voor ten hoogste 12 maanden. Na verloop van die periode wordt de situatie opnieuw beoordeeld op basis van een nieuwe aanvraag.

3. Wijze van afdoening van een heronderzoek

Bij een heronderzoek wordt gebruik gemaakt van een speciaal daarvoor bestemd inlichtingenformulier. Een heronderzoek gaat gepaard met een persoonlijk contact. Hiervan kan alleen op basis van een individuele afweging worden afgeweken. Een heronderzoek zonder persoonlijk contact zal derhalve slechts incidenteel voorkomen. De cliënt wordt uitgenodigd in het gemeentehuis van De gemeente Midden-Delfland te verschijnen. Alleen als de belanghebbende niet in staat is dit te doen, vindt het heronderzoek bij de cliënt thuis plaats. Als de cliënt zonder deugdelijke reden geen gevolg geeft aan oproepen om op een aangegeven datum en tijd te verschijnen, wordt het recht op bijstand opgeschort. Van de opschorting wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de belanghebbende, vergezeld van de uitnodiging om het verzuim binnen een bepaalde termijn te herstellen. Als daaraan niet binnen de hersteltermijn wordt voldaan, wordt de bijstand beëindigd.

Een heronderzoek wordt voorbereid door belangrijke aandachtspunten uit de voorafgaande periode te inventariseren. Op te bepalen punten vindt verificatie plaats. Tevens wordt gecontroleerd of de administratieve verwerking van de uitkering en eventuele vorderingen correct heeft plaatsgevonden in de periode die is verstreken sinds de aanvang van de uitkering of het vorige heronderzoek. Het resultaat van die voorbereiding wordt betrokken bij het heronderzoek. De bedoeling is dat een zo actueel en zo volledig mogelijk beeld ontstaat van de uitkeringsgerechtigde en diens - voor de bijstandsverlening relevante - omstandigheden.

De bij het heronderzoek eventueel naar voren gekomen wijzigingen in de situatie van de cliënt worden bij de registratie daarvan steeds van een datum voorzien. Toekomstige, veelal voorzienbare wijzigingen in (de hoogte van) de uitkering in de periode gelegen tussen twee heronderzoeken, worden door middel van een deelonderzoek ondervangen.

4. Cliëntcategorieën en heronderzoekstermijnen

Voor iedere cliënt met een periodieke uitkering is of wordt de afstand tot de arbeidsmarkt vastgesteld. Voor de vaststelling van de criteria is uitgegaan van de zogenaamde fase-indeling (artikel 4 Uniforme beoordeling positie werkzoekenden op de arbeidsmarkt, uit de wettelijke Samenwerkingregeling SWI). Daarnaast is een categorie “nvt” opgenomen, waarin onder andere opgenomen de (aanvullende) bijstandsverlening aan personen van 65-jaar en ouder en de periodieke bijzondere bijstandsverlening. Ook deze bijstandsverlening is niet gericht op uitstroom en is weinig “veranderingsgevoelig”. Ook sluit de draagkrachtvaststelling van een jaar goed aan bij het advies om de heronderzoekstermijn op 12 maanden te stellen. In onderstaande tabel zijn deze indelingen nader uitgewerkt.

fase 1

De werkzoekende voor wie de arbeidsmarktinstrumenten beschikbaar zijn gericht op directe bemiddeling of terugkeer naar de arbeidsmarkt.

fase 2

De werkzoekende voor wie arbeidsmarktinstrumenten inzetbaar zijn gericht op een zodanige verbetering van zijn kans op werk, dat hij binnen een tijdsbestek van maximaal één jaar als werkzoekende bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt.

fase 3

De werkzoekende voor wie arbeidsmarktinstrumenten inzetbaar zijn gericht op een zodanige verbetering van zijn kans op werk, dat hij na een tijdsbestek van meer dan één jaar als werkzoekende bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt. Onderscheid wordt gemaakt naar bemiddelbaar voor tenminste enkele uren per week op lange (3a) of zeer lange (3b) termijn.

fase 4

De werkzoekende die tengevolge van zware persoonlijke (werk)belemmeringen is aangewezen op hulp en zorg. Naar verwachting zal deze persoon niet binnen een periode van 5 jaar kunnen worden toegeleid tot arbeid voor 8 uren per week of meer. Een arbeidsverplichting geldt voor deze categorie niet.

Categorie nvt:

Het gaat hier om diverse soorten van (aanvullende) bijstandsverlening, onder andere:

zak- en kleedgeld bij verblijf in inrichting

aanvulling op Aow voor personen boven de 65-jaar en

periodieke bijzondere bijstandsverlening.

Uitstroom en activering is in deze gevallen niet aan de orde. De gegeven omstandigheden zijn weinig veranderingsonderhevig. Bij de bijzondere bijstandsverlening gaat het vaak ook om een draagkrachtvaststelling voor de duur van één jaar.

De fase-indeling is uitgangspunt voor de heronderzoekstermijn:

Fase

Heronderzoekstermijn

1

2

3

4

Nvt (*)

6 maanden

8 maanden

8 maanden

12 maanden

12 maanden

* De categorie nvt betreft cliënten die geen arbeidsverplichting hebben

5. Vaststelling en vastlegging van heronderzoeksdata

De eerstvolgende heronderzoeksdatum wordt vermeld in het rapport op basis waarvan een besluit is genomen en, indien noodzakelijk, een beschikking is verzonden. De termijn is, zoals hiervoor is vermeld, vastgesteld op grond van de 'fase-indeling', dat wil zeggen de afstand tot de arbeidsmarkt.

Vanaf de ingangsdatum van de uitkering vindt registratie van de heronderzoeksdatum plaats in het agenderingssysteem van de geautomatiseerde uitkeringenadministratie. De termijn tot de eerstvolgende heronderzoeksdatum is eveneens gekoppeld aan de fase-indeling. De fasering wordt per heronderzoek opnieuw vastgesteld en indien noodzakelijk per cliënt gewijzigd in het uitkeringssysteem. Bij ongewijzigde omstandigheden wordt de heronderzoeksperiode verlengd met dezelfde termijn.

6. Deelonderzoek

Binnen de hierboven genoemde termijnen kan om meerdere redenen tussentijds een deelonderzoek plaatsvinden, gericht op een doelmatigheidsaspect, een rechtmatigheidsaspect of beide. Als voorbeelden kunnen worden genoemd:

1. Doelmatigheidsonderzoek

In verband met de doelmatigheid van de verlening van uitkering liggen de accenten vooral op:

a. de poortwachtersfunctie

Is er direct werk te verkrijgen voor deze persoon?

Is directe melding voor arbeidsinschakeling mogelijk en gewenst?

Is er een voorliggende voorziening?

Zijn de voorliggende voorzieningen voldoende onderzocht en benut?

Middels onderzoek, verwijzing, bemiddeling, hulp, hand- en spandiensten enzovoort, moet gestalte worden gegeven aan de poortwachtersfunctie.

b. de uitstroomactiviteiten

Het verblijf in de uitkering moet zo kort mogelijk gehouden worden.

De acties gericht op uitstroom moeten dan ook continuïteit en adequaat handelen waarborgen.

2. Doeltreffendheidsonderzoek

Iedere actie met betrekking tot aanvraag, heronderzoek, maatregelonderzoek, hersteltermijnen enzovoort dient te leiden tot het beoogde doel. Op microniveau kan de poortwachtersfunctie, het benutten van een voorliggende voorzieningen, uitstroom, acties ter voorkoming van een sociaal isolement of ter voorkoming van ongewenste omstandigheden, zoals schulden, als doel worden beoogd. In individuele gevallen waarin door de gegeven omstandigheden vaststaat dat het beoogde doel niet middels wettelijke maatregelen kan worden bereikt dient deze maatregel dan ook achterwege te blijven of op andere manier vorm te worden gegeven.

3. Rechtmatigheid

Onder een rechtmatigheidsonderzoek wordt verstaan een controle van de gegevens die benodigd zijn om de noodzaak van (recht op) en de omvang van algemene dan wel bijzondere bijstand dan wel uitkering ingevolge de Ioaw/Ioaz (opnieuw) te kunnen vaststellen.

Bij een rechtmatigheidsonderzoek wordt - afgezien van specifieke aandachtspunten (zoals bijvoorbeeld de individuele trajectbemiddeling, activering, aflossing vorderingen, verhaal onderhoudsbijdrage, uitstroompremie) in ieder geval onderzoek gedaan naar de volgende gegevens:

a. Identiteitsbewijs/legitimatiebewij s

Bij de aanvraag voor een uitkering dient een geldig identiteitsbewijs te worden overgelegd. Hieronder wordt verstaan:

  • -

    een (geldig) paspoort,

  • -

    een Europese identiteitskaart,

  • -

    een toeristenkaart,

  • -

    een document waarover een vreemdeling volgens de Vreemdelingenwet moet beschikken.

Bij een heronderzoek wordt de identiteit van cliënt vastgesteld aan de hand van het in het dossier aanwezige kopie-identiteitsbewijs en het identiteitsbewijs dat bij heronderzoek getoond dient te worden.

b. Verblijfsstatus

Bij een cliënt, die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, wordt bij ieder onderzoek de geldigheid van een verblijfsstatus gecontroleerd.

Als verblijfsstatus worden, afhankelijk van de hiermee samenhangende GBA-code, voor het recht op bijstandsverlening geaccepteerd:

  • -

    verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier (document II),

  • -

    verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd asiel (document IV),

  • -

    verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier (document I),

  • -

    verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd asiel (document III),

  • -

    verblijfsvergunning voor EG-onderdaan (document EU/EER).

Indien blijkt dat de status afwijkt van de GBA-gegevens of anderszins de status niet duidelijk is (bijvoorbeeld bij verlating/echtscheiding indien er sprake is van voorwaarden die verbonden zijn aan de status) wordt de Vreemdelingendienst verzocht de standaardverklaring op grond van de Koppelingswet te overleggen en de gemeente te informeren indien de status wijzigt.

c. Sofi-nummer

Als schriftelijk bewijs van het sofi-nummer wordt geaccepteerd: ieder schrijven van de belastingdienst waarop het sofi-nummer staat vermeld.

Een schrijven van de Informatie Beheer Groep, betreffende de toepassing van de Wet op de studiefinanciering wordt eveneens als bewijs van sofi-nummer geaccepteerd.

Tevens wordt een geldig identiteitsbewijs waarop het sofi-nummer staat afgedrukt als bewijs geaccepteerd.

Tevens wordt een origineel document van een uitvoeringsorganisatie sociale zekerheidswetten, waarop het sofinummer staat vermeld, geaccepteerd.

d. Adres en woonsituatie

Een uittreksel bevolkingsregister (Gemeentelijke Basis Administratie (GBA)) wordt bijgevoegd ter verificatie van adres, woonsituatie, opgegeven bewoners en hun burgerlijke staat.

Zonodig vindt onderzoek, mede in verband met het onder e. gestelde, plaats op basis van het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding en worden de desbetreffende bewijsstukken gevraagd.

De GBA gegevens vermelden bij personen met een andere dan de Nederlandse nationaliteit eveneens nationaliteit en verblijfsstatus.

e. Gezinssituatie

Aan de hand van het uittreksel bevolkingsregister kan geverifieerd worden wie er op het gegeven adres wonen.

Aan de hand hiervan dient nagegaan te worden óf er sprake is gedeelde lasten en in hoeverre. Dit in verband met de toepassing van de gemeentelijke verordening Toeslagen en Verlagingen Abw).

Indien van toepassing worden registraties opgevraagd ex artikel 3, 4 en 5e lid Abw.

f. Woonlasten

Een betalingsbewijs van de woonlasten of huurcontract dient, voor zover van toepassing, getoond te worden. Indien er sprake is van een eigen woning dienen alle bewijsstukken in verband met de eigen woning en de lasten hiervan overgelegd te worden.

Aktes van eigendom, hypotheek, bankafschriften en betalingsbewijzen van de lasten.

g. Vermogen

Teneinde het vermogen te kunnen vaststellen wordt inzage gevraagd in de bank- en Postbankafschriften en spaarrekeningen van de cliënt (en zijn/haar kinderen jonger dan 18 jaar).

Van eventuele andere vermogensbestanddelen dienen eveneens bewijzen overgelegd te worden. Voorbeelden: effecten, auto, caravan, eigen woning, andere woning, woning in het buitenland. Indien nodig wordt een kopie van de belastingaangifte gevraagd.

In de gemeente Midden-Delfland is het de richtlijn, dat van iedere bank/Postbankrekening ten minste de afschriften van de laatste 3 maanden ter inzage wordt gevraagd.

Indien nodig wordt over een langere periode inzage gevraagd.

Van de ingekeken afschriften worden het eerste en het laatste afschrift in het dossier geborgen.

h. Inkomsten

Onderzocht dient te worden of een cliënt inkomsten heeft ontvangen naast de bijstandsuitkering.

Alle gegevens met betrekking tot het inkomen dient cliënt te overleggen.

De inkomsten kunnen betrekking hebben op:

  • -

    inkomsten uit arbeid;

  • -

    alimentatie

  • -

    andere uitkeringen;

  • -

    inkomsten uit eigen bedrijf/beroep;

  • -

    inkomsten uit vermogen;

  • -

    onderhuur/kostganger/bijdrage inwonend werkend kind (lastendeling in de nieuwe Abw).

Zonodig wordt de werkgever een zogenaamd Looninformatieformulier toegezonden, waarbij gewezen wordt op de verplichting op grond van artikel 121 Abw resp. 44/45 Ioaw/z.

i. Inschrijving Centrum Werk en Inkomen

Indien de arbeidsverplichting is gesteld dient het inschrijfbewijs van het CWI getoond te worden en gecontroleerd te worden op z'n geldigheid.

Ook vindt een onderzoek plaats naar de fase-indeling. Indien blijkt dat de fase-indeling niet (meer) overeenkomt met de fase-indeling zoals deze door de welzijnsconsulent is vastgesteld, vindt terugkoppeling plaats naar het CWI.

j. Voorliggende voorzieningen

Van alle genoten of niet genoten mogelijke voorliggende voorzieningen dient de correspondentie overgelegd te worden.

Het kan hier gaan om een bericht omtrent de maximale uitkeringstermijn ingevolge de Werkloosheidswet (WW), een afwijzing WW of op grond van de Ziektewet of Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering (Wao/Waz/Wajong) of andere volks- of werknemersverzekeringen, eventueel aangevuld met een uitkering op grond van de Toeslagenwet (TW). In principe dient van iedere mogelijke voorliggende voorziening correspondentie – hetzij een toekenningsbrief of een weigeringsbrief – overgelegd te worden.

Onder de voorliggende voorzieningen wordt eveneens de onderhoudsbijdrage bedoeld.

Ook hiervan dienen de mogelijke bewijsstukken (vonnissen, convenanten, briefwisseling advocaten, bankafschriften, bewijzen kinderbijslag enz.) overgelegd te worden.

k. Arbeidsverplichting

Indien de arbeidsverplichting is gesteld dient in een heronderzoek tevens een onderzoek (afgezien van de eventuele incidentele onderzoeken in verband met de individuele trajectbemiddeling) plaats te vinden naar het al dan niet nakomen van deze verplichting.

De sollicitatieopgaven op de inkomstenverklaringen sinds het voorgaande heronderzoek dienen hierbij betrokken te worden.

l. Rechtmatigheidsonderzoeksformulieren

Maandelijks worden de rechtmatigheidsonderzoeksformulieren doorlopen op melding van eventuele wijzigingen, de periode waarop de mededeling betrekking heeft, van woon- en gezinsomstandigheden, lastendeling, arbeidsaanvaarding, inschrijving arbeidsvoorziening, verrichten van arbeid, de genoten inkomsten, vrijwilligerswerk, vermogensontvangsten, sollicitatie-activiteiten, verblijfsstatus, verblijf in buitenland, mogelijke wijzigingen et cetera.

m. Vorderingen

In alle gevallen dient nagegaan te worden of er sprake is van een schuld aan de gemeente. Ingeval een cliënt een schuld aan de gemeente heeft, wordt een debiteurenonderzoek uitgevoerd.

o. Andere verplichtingen

Indien aan de verlening van de uitkering verplichtingen zijn verbonden (bijvoorbeeld het instellen van een onderhoudsbijdrage, de gemeente op de hoogte houden van een beslissing op een aanvraag van een voorliggende voorziening, de arbeidsverplichting voor de belanghebbenden en eventuele partner) dient het nakomen hiervan bij een heronderzoek onderzocht te worden.

Belanghebbende dient bewijzen hiervan te overleggen.

Het voldoen aan de arbeidsverplichting strekt verder dan de constatering dat al dan niet voldaan wordt aan de verplichting.

De rol van de gemeente hierin is actief, stimulerend, en zonodig sturend, waarbij gebruik wordt gemaakt van de diverse uitstroominstrumenten.

p. Verificatie

Alle gegevens worden met schriftelijke bewijzen gestaafd, tenzij individuele omstandigheden aanleiding geven dit niet te doen. Ingeval van ontbreken van schriftelijke bewijzen wordt de reden hiervan in de rapportage opgenomen en dient de cliënt, indien nodig, aangeschreven te worden de gevraagde informatie alsnog te overleggen, onder de mededeling, dat het niet voldoen aan de gestelde voorwaarden, kan leiden tot beëindiging van de uitkering levensonderhoud.

Ingeval van een aanvraag kan besloten worden de aanvraag niet in behandeling te nemen indien niet de benodigde informatie is overgelegd.

Bij een heronderzoek komen al deze elementen aan de orde (doelmatigheid, doeltreffend-heid en rechtmatigheidselementen).

7. Debiteurenonderzoek

Doel van een debiteurenonderzoek is na te gaan of er sprake is van een wijziging in de financiële omstandigheden van de cliënt die aanleiding kan geven de opgelegde betalings- en aflossingsverplichting(en) aan te passen. De verplichting uit de RAU tot het instellen van een debiteurenonderzoek was overigens beperkt tot de algemene bijstand die bij het rijk wordt gedeclareerd.

De RAU bood de mogelijkheid een debiteurenonderzoek achterwege te laten als de betalings- en aflossingstermijn korter is dan vijf jaar én de belanghebbende zijn verplichtingen nakomt. In zo'n situatie is de gemeente niet verplicht een periodiek debiteurenonderzoek in te stellen. Het beleid in de gemeente Midden-Delfland is er op gericht adequaat te kunnen handelen wanneer aanpassing van de betalingsverplichting nodig is of wanneer deze niet correct wordt nageleefd. Hiertoe vallen alle categorieën debiteuren onder het regime van periodieke heronderzoeken.

Beleidsuitgangspunt is dat ten onrechte ontvangen uitkering wordt teruggevorderd met dien verstande dat vanaf 1 augustus 1998 rekening wordt gehouden met de op die datum in werking getreden verruiming van buiten-invorderingstelling van vorderingen ingevolge de Wet herziening debiteuren.

Vanaf 1 juli 1997 levert een besluit tot terugvordering een executoriale titel op, die met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kan worden gelegd. Dit geldt overigens alleen voor besluiten die betrekking hebben op vorderingen ontstaan na die datum. Wanneer een terugbetalingsregeling niet of in onvoldoende mate wordt nagekomen, wordt de betreffende debiteur aangemaand dat alsnog te doen. Wordt aan een (herhaalde) aanmaning geen gevolg gegeven, dan volgt zo nodig incasso of beslag. Wanneer een betalingsregeling naar aanleiding van een besluit genomen vóór 1 juli 1997, ook na herhaalde aanmaningen, niet wordt nagekomen, dan dient dit via een gerechtelijke procedure te worden afgedwongen (de vordering wordt vastgelegd bij de kantonrechter).

De volgende debiteurenonderzoeken zijn mogelijk:

  • -

    vorderingen welke zijn vastgelegd bij de kantonrechter;

  • -

    vorderingen inzake leenbijstand;

  • -

    vorderingen welke (nog) niet zijn vastgelegd bij de kantonrechter; hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen vorderingen:

  • -

    ontstaan voor 1 juli 1997, waarbij de betalingsverplichting wordt nageleefd;

  • -

    ontstaan voor 1 juli 1997, waarbij de betalingsverplichting nog moet worden vastgesteld danwel niet correct wordt nageleefd en die eventueel moeten worden vastgelegd;

  • -

    ontstaan na 1 juli 1997, waarbij de betalingsverplichting nog moet worden vastgesteld, of niet correct wordt nageleefd;

  • -

    ontstaan na 1 juli 1997, waarbij de betalingsverplichting correct wordt nageleefd.

8. Heronderzoek en deelonderzoek bij onderhoudsplichtigen

Doel van het heronderzoek bij onderhoudsplichtigen is na te gaan of er zich in de persoonlijke en financiële omstandigheden van de onderhoudsplichtige zodanige wijzigingen hebben voorgedaan, dat er aanleiding is alsnog tot het vaststellen van een verhaalsbijdrage over te gaan, danwel een eerder opgelegde verhaalsbijdrage te wijzigen. Ervaring wijst uit dat de onderhoudsplichtigen globaal in twee groepen zijn te onderscheiden.

8.1 Onderhoudsplichtigen die in een stabiele situatie verkeren

Bij onderhoudsplichtigen uit deze categorie worden binnen een tijdsbestek van 24 maanden geen relevante wijzigingen in de persoonlijke en/of financiële situatie verwacht.

Kenmerken voor een stabiele situatie zijn onder andere:

  • -

    vast salaris zonder wisselende emolumenten;

  • -

    geen schulden;

  • -

    aflossing op schulden langer dan 36 maanden;

  • -

    in de eerste drie jaar worden geen wijzigingen in de leef- of gezinssituatie van de bijstandscliënt verwacht, waardoor de van toepassing zijnde norm en/of toeslag kan veranderen;

  • -

    in de eerste twee jaar worden geen wijzigingen in de gezinssituatie van de onderhoudsplichtige verwacht, waardoor het van toepassing zijnde bedrag voor levensonderhoud en het voor verhaal beschikbare percentage van de draagkrachtruimte kan veranderen.

8.2 Onderhoudsplichtigen die in een niet-stabiele situatie verkeren

Bij onderhoudsplichtigen uit deze categorie worden binnen een tijdsbestek van 24 maanden wijzigingen in hun persoonlijke en/of financiële situatie verwacht, die van invloed zijn op de hoogte van een op te leggen of reeds opgelegde verhaalsbijdrage. Kenmerken van een niet-stabiele situatie zijn onder andere:

  • -

    onbekend adres en onbekende persoonlijke en/of financiële gegevens van de onderhoudsplichtige;

  • -

    onregelmatig inkomen (van bijvoorbeeld zelfstandigen, oproep- en uitzendkrachten, seizoenarbeiders, structurele doch sterk in omvang wisselende inkomsten uit overwerk);

  • -

    sociale zekerheidsuitkering (bijvoorbeeld ZW, WW, AAW/WAO);

  • -

    er is sprake van een procedure in verband met verkrijging of behoud van een sociale zekerheidsuitkering;

  • -

    de onderhoudsplichtige heeft na verlating van/door de ex-partner nog niet de beschikking over zelfstandige woonruimte.

In het geval van een stabiele situatie wordt een heronderzoek eenmaal per 24 maanden verricht. Wordt een niet-stabiele situatie aangenomen, dan wordt een heronderzoek verricht al naar gelang de wijziging die wordt verwacht, doch minstens eenmaal per 24 maanden.

Bovendien kan in alle gevallen een deelonderzoek op specifieke onderdelen worden verricht, indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven en indien dat vóór het periodieke heronderzoek noodzakelijk wordt geacht.

Hiervan kan onder meer sprake zijn wanneer:

  • -

    er een wijziging wordt verwacht in de persoonlijke en/of financiële omstandigheden van de bijstandscliënt, waardoor de van toepassing zijnde norm en/of toeslag kan veranderen (voor zover die wijzigingen naar verwachting gevolgen hebben voor de onderhoudsplicht en/of hoogte van het vastgestelde of nog vast te stellen verhaalsbedrag);

  • -

    er een wijziging wordt verwacht in de leef- of gezinssituatie van de onderhoudsplichtige, waardoor het van toepassing zijnde bedrag voor levensonderhoud en het voor verhaal beschikbare percentage van de draagkrachtruimte kan veranderen;

  • -

    schulden, waarmee in de draagkrachtberekening rekening is gehouden, bij een regelmatig aflossingspatroon binnen 36 maanden afgelost kunnen zijn;

  • -

    de maximale termijn van verhaal binnen 24 maanden wordt bereikt;

  • -

    de rechterlijke uitspraken met betrekking tot echtscheiding, voogdij en/of alimentatie moeten worden opgevraagd;

  • -

    er tijdelijk is afgezien van verhaal op grond van dringende redenen;

  • -

    de onderhoudsplichtige de lasten van de voormalige echtelijke woning nog voor zijn rekening neemt;

  • -

    er al dan niet tijdelijk rekening is gehouden met een extreem hoge huur.

Er wordt géén heronderzoek verricht als het gaat om een vordering waarvan de betalings- en aflossingstermijnen een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de eerste aflossingstermijn voldaan moet zijn, niet wordt overschreden (artikel 4, vierde lid, Rau 1996). Het betalingsverloop wordt in die gevallen bewaakt door middel van een deelonderzoek en de aanmaningsprocedures.

9. Categorieën vorderingen en heronderzoekstermijnen

Voor zover ze onder het RAU-regime vielen, zijn de volgende categorieën en daaraan verbonden heronderzoekstermijnen te onderscheiden (vorderingen inzake leenbijstand zijn hierin dus niet opgenomen).

Categorie

termijn

Vordering die bij correct naleven van de terugbetalingsverplichting een looptijd heeft van minder dan vijf jaar

Geen

Vordering op een cliënt bij wie de aannemelijkheid is vastgesteld dat het inkomen niet in bijzondere mate zal wijzigen, ongeacht de looptijd van de vordering

24 maanden

Vordering die een looptijd heeft van minder dan vijf jaar, maar waarbij niet correct aan de terugbetalingsverplichting is voldaan

24 maanden

Vordering die bij correct naleven van de terugbetalingsverplichting een looptijd heeft van meer dan vijf jaar

24 maanden

Vordering op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen

12 maanden

Vordering waarvoor nog geen terugbetalingsregeling is getroffen

24 maanden

Vordering op onderhoudsplichtige in stabiele situatie

24 maanden

Vordering op onderhoudsplichtige in niet stabiele situatie

Afhankelijk van de te verwachten wijzigingen, maar tenminste één keer per 24 maanden

Bijlage bij Afdeling 2 Heronderzoeken

Begripsbepaling/ afbakening heronderzoeken:

De uit te voeren onderzoeken zijn te onderscheiden in:

  • 1.

    entree-onderzoeken

  • 2.

    heronderzoeken

  • 3.

    onderzoeken naar aanleiding van de inkomstenverklaringen

  • 4.

    overige onderzoeken (hierna te noemen vervolgonderzoeken)

  • 5.

    heronderzoeken bijzondere bijstandsverlening

  • 6.

    beëindigingsonderzoeken

  • 7.

    debiteurenonderzoeken

1. Entree-onderzoek

Hieronder wordt het onderzoek verstaan dat wordt verricht naar aanleiding van de indiening van een aanvraag om uitkering. Indien duidelijk is dat de persoon voor de voorziening in het bestaan aangewezen is op arbeid in loondienst, dan wordt in eerste instantie bezien in hoeverre er direct werk beschikbaar is. Indien mogelijk vindt directe verwijzing naar een uitzendbureau plaats. Instroom van jongeren tot 23-jaar en/of schoolverlaters is in principe volstrekt ongewenst. In voorkomende gevallen vindt verwijzing naar uitzendbureaus, vacaturebank of Wiw plaats.

2. Heronderzoek

In de toelichting op het RAU 1996 werd als doel van een heronderzoek genoemd: "Het uitvoerings- en handhavingsproces van de respectievelijke wetten te ondersteunen en daarmee de rechtmatigheid te vergroten, bovendien de minister in staat te stellen adequaat verantwoording af te leggen over het krachtens de Abw, de Ioaw en de Ioaz gevoerde beleid en over de daarop betrekking hebbende uitgaven en inkomsten".

Als criteria voor de optimale invulling van het heronderzoek werd reeds in het BVVU opgemerkt dat: "In ieder geval wordt aan de volgende criteria recht gedaan:

  • 1.

    in het heronderzoek moet een mondeling contact met de cliënt zijn inbegrepen.

  • 2.

    het heronderzoek dient aan te sluiten bij het eerste onderzoek of het vorige heronderzoek, de gegevens over de tussenliggende periode die ondermeer zijn opgenomen in de ingevulde inkomstenverklaringen worden uiteraard in het heronderzoek betrokken;

  • 3.

    de resultaten van het mondelinge contact, de gegevens die in het heronderzoek zijn gebleken en de stukken met betrekking tot de verificatie moeten in het dossier worden opgenomen evenals de gemaakte afspraken met de cliënt;

  • 4.

    tijdens het heronderzoek moet uitdrukkelijk aandacht worden besteed aan de inspanningen van de cliënt t.a.v. de arbeidsmarkt."

Het RAU 1996 werd hieraan nog toegevoegd "dat met een adequaat controlespoor een kwaliteitseis aan de uitvoering wordt gesteld, waarmede een waarborg wordt beoogd voor een rechtmatige wetsuitvoering en rechtmatig verstrekte uitkeringen”.

Een onderzoek dat aan deze criteria voldoet wordt onderstaand als heronderzoek aangemerkt. Overigens voldoen de heronderzoeken in de gemeente Midden-Delfland ruimschoots aan deze norm.

De uitvoering van deze heronderzoeken dient steeds binnen acht maanden plaats te vinden (in de uitvoeringspraktijk is dit 6 maanden met een uitloop naar 8 maanden). Dit om overschrijdingen te kunnen ondervangen).

3. Onderzoek naar aanleiding van de rechtmatigheidsonderzoeksformulieren

Over dit onderwerp stelde het BVVU reeds: "Niet alleen de verificatie van gegevens omtrent het vaststellen van het recht op uitkering is van essentieel belang, evenzo het continueren van het recht op uitkering mag niet buiten beschouwing gelaten worden. Het is van essentieel belang, dat met grote regelmaat wordt nagegaan of het recht op uitkering kan worden gecontinueerd. Hiervoor dient het rechtmatigheidsonderzoeksformulier, dat door de cliënt ingevuld en ondertekend, te worden ingeleverd. Daarin moet niet alleen worden gevraagd naar de genoten inkomsten, maar ook naar andere omstandigheden die van belang zijn voor het al dan niet gewijzigd voortzetten van de uitkering, daaronder begrepen de verrichte sollicitatieactiviteiten en andere activiteiten die zijn gericht op de (her)intreding in het arbeidsproces." Deze onderzoeken worden maandelijks uitgevoerd.

4. Overige onderzoeken (vervolgonderzoeken)

Een vervolgonderzoek - in de gemeente Midden-Delfland veelal incidenteel heronderzoek genoemd - is bedoeld als aanvulling op het heronderzoek, om specifieke aandacht aan een bepaald onderwerp te besteden. Als voorbeelden zijn te noemen: nader onderzoek vermogen / boedelscheiding, woonkostentoeslag, uitstroom, fraude, voorliggende voorzieningen, inkomstenonderzoek, verblijf in het buitenland enz. Deze onderzoeken kunnen niet aangemerkt worden als een heronderzoek zoals bedoeld in de RAU 1996. Naast deze onderzoeken zullen de heronderzoeken moeten plaatsvinden.

5. Bijzondere bijstand

Op grond van de gemeentelijke richtlijn dient telkens voor de periode van 12 maanden de draagkracht vastgesteld te worden. Om die reden dient er eens per 12 maanden een onderzoek ingesteld te worden naar de financiële omstandigheden van die cliënt. Het is derhalve doelmatig om het heronderzoek voor deze cliënten bij het draagkrachtjaar te laten aansluiten. Overigens, in veel gevallen vinden tussentijds al meerdere onderzoeken plaats in verband met nieuwe aanvragen om bijzondere bijstand. Deze onderzoeken kunnen het heronderzoek echter niet vervangen, omdat bij tussentijdse aanvragen het lopende draagkrachtjaar nog van toepassing is. Tenzij er een aanmerkelijke wijziging in inkomen/vermogen of persoonlijke omstandigheden heeft plaatsgevonden en er derhalve aanleiding is de draagkracht te herzien. Ook deze heronderzoeken dienen steeds binnen acht maanden plaats te vinden. Het is echter doelmatiger deze heronderzoeken eens per 12 maanden te verrichten.

6. Beëindigingsonderzoek

Bij of na beëindiging van een uitkering wordt binnen 6 maanden een onderzoek ingesteld en vindt besluitvorming plaats met betrekking tot de wederzijdse verplichtingen: verificatie werkaanvaarding, eventuele vaststelling van teveel betaalde bijstand of bepaling van de verplichtingen in verband met nog openstaande vorderingen. In artikel 3 van het RAU 1996 werd deze onderzoekstermijn eveneens bepaald op 6 maanden. Er is geen behoefte hierin een wijziging aan te brengen.

7. Debiteurenonderzoek

Dit soort onderzoek spreekt voor zich. Het gaat altijd om een vordering of verhaalsactie. In artikel 4 van het RAU 1996 is deze onderzoekstermijn bepaald op 12 maanden, tenzij hiervan in een heronderzoeksplan wordt afgeweken. Het debiteurenbeleid is sinds jaren “strak” geregeld. De praktijk leert echter dat er na een periode van 12 maanden een nieuwe periode zonder wijzigingen wordt voorgesteld. Bij deze vorderingen kan de termijn worden verlengd tot 24 maanden, hetgeen middels dit plan wordt gerealiseerd.