Groenbeleidsplan Midden-Delfland 2007-2022

Geldend van 02-08-2007 t/m heden

Intitulé

Groenbeleidsplan Midden-Delfland 2007-2022

De raad van de gemeente Midden-Delfland;

Gelezen het voorstel van de burgemeester en wethouders d.d. 11 juli 2007, nr. 2007-07-06;

BESLUIT:

Vast te stellen het Groenbeleidsplan 2007-2022.

Voorwoord

Voor u ligt het Groenbeleidsplan Midden-Delfland 2007-2022. Het heeft als doel vanuit een samenhangende visie de groenstructuur van de gemeente duurzaam te waarborgen.

In dit plan wordt gekeken naar de plaats en betekenis van het openbare groen als integraal onderdeel van de openruimte structuur in de bebouwde kom. Er wordt onder andere aangegeven op welke wijze de ruimtelijke en functionele samenhang kan worden verbeterd, waarbij een gedifferentieerd groenaanbod is gegarandeerd. Immers om de kwaliteit van het stedelijk groen voor de gebruikers (zowel inwoners als recreanten) te verhogen, is een differentiatie in het groen noodzakelijk. Het GBP is het kader voor deze differentiatie.

Dit Groenbeleidsplan sluit aan bij bestaande plannen en geeft sturing aan nieuwe ruimtelijke beleidsplannen, hierdoor heeft het plan een stevige verankering in andere beleidsgebieden. Het plan geeft duidelijk richting aan de planvorming en de dagelijkse werkzaamheden op het gebied van openbaar groen. Naast het formuleren van het groenbeleid geeft dit plan ook handvaten voor het groenbeheerplan, doordat het per deelgebied voorstellen geeft voor inrichtings- en beheermaatregelen.

Samenvatting

In het voorliggende Groenbeleidsplan wordt het groenbeleid voor de dorpen Maasland, Schipluiden en Den Hoorn aangegeven voor de periode 2007 – 2022.

Met het plan wordt beoogd een integratiekader te geven voor planning, inrichting en beheer van het openbaar groen in het bebouwde gebied. Het is in de eerste plaats een stimulerend plan dat op dorpsniveau aangeeft welke soort groen gewenst is. In de tweede plaats is het een bouwsteen voor bestemmings- en uitvoeringsplannen en ten derde is het de basis voor het groenbeheer.

Belangrijke insteken voor het plan zijn de Gebiedsvisie Midden-Delfland 2025® en duurzaamheid. In relatie hiermee hebben een drietal aspecten extra aandacht gekregen:

  • -

    het toenemende natuur- en milieubesef;

  • -

    de verbetering van de dagelijkse woonomgeving;

  • -

    het imago versterken van de dorpen.

In het Groenbeleidsplan worden allereerst doelstellingen, kaders en uitgangspunten geformuleerd. In het oog springend is het streven naar verhoging van de natuurwaarden van het groen en het streven naar een grote mate van verscheidenheid en afwisseling in het groen. Belangrijke criteria waarmee rekening gehouden is, zijn onder andere duurzaamheid, herkenbaarheid, functionaliteit, veiligheid, potentie, afstemming en samenhang.

In het streven naar differentiatie nemen de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteiten van de dorpen een belangrijke plaats in. Ook wordt een directe koppeling gelegd met het streven van de gemeente om het toeristisch imago van Midden-Delfland te verbeteren. Tevens worden de uitgangspunten voor het beheer kritisch bekeken.

In de planvorming staat het ontwikkelen van een groene hoofdstructuur voor ieder van de drie dorpen centraal. Deze worden gevormd door een stelsel van groene elementen bestaande uit een netwerk van groene randzones, die door strategische hoofdroutes verbonden zijn.

De groene hoofdstructuur wordt aangevuld door het groen in de wijken. Voor ieder van de bovengenoemde hoofdelementen zijn aan de hand van de bestaande groene en stedelijke karakteristieken uitwerkingsrichtlijnen in de vorm van streefbeelden en bijbehorende additionele maatregelen aangegeven. Deze zijn gerangschikt onder de aspecten: inrichting en beheer.

Tot slot is aangegeven op welke wijze het voorgestane beleid ten aanzien van het groen gerealiseerd kan worden. Hier worden acties en maatregelen aangegeven die voor de realisatie van de beleidsvoornemens ten aanzien van het groen noodzakelijk zijn.

Hoofdstuk 1. Inleiding

1.1 Waarom deze nota?

In diverse gesprekken met de gemeente Midden-Delfland kwam naar voren dat er behoefte bestaat aan een duidelijke visie op de groene structuur voor de bebouwde kom van de dorpen Maasland, Schipluiden en Den Hoorn. De noodzaak voor deze visie wordt ook onderschreven in de programmabegroting 2007. De visie moet enerzijds als kapstok dienen voor hoe in de toekomst met het openbaar groen wordt omgegaan, anderzijds bevat het informatie om bewoners en belanghebbenden uit te kunnen leggen waarom bepaalde maatregelen genomen worden (van belang hierbij is het opstellen van een communicatieplan. Dit valt echter buiten het kader van deze nota). Op grond hiervan en het streven van de gemeente om tot een duidelijke structurering van de werkzaamheden te komen is door de gemeente een beleidsvoorstel in de vorm van een groenbeleidsplan (GBP) voor de komende 15 jaar opgesteld. Het bevat tevens een overzicht van de inrichtings- en beheermaatregelen om het in het GBP voorgestelde groenbeleid te effectueren.

In dit plan is gekeken naar de volgende aspecten van de openbare ruimte:

  • -

    Landschappelijke en ecologische structuren, verbindingen en elementen;

  • -

    Cultuurhistorische structuren en elementen;

  • -

    Beeldkwaliteit in relatie tot onderhoudsniveau en beheer;

  • -

    Kwaliteit van het huidige groenbestand (veiligheid/ functionaliteit);

  • -

    Duurzaamheid van het openbaar groen;

  • -

    Water / waterkwaliteit;

  • -

    Infrastructuur (water en wegen);

  • -

    Identiteit van de verschillende dorpen / gebieden (incl. beeldbepalende bomen);

  • -

    Toeristisch / recreatieve uitstraling;

  • -

    Presentatie Midden-Delfland als onderdeel van het veenweidegebied van het Groene Hart;

  • -

    Snippergroen.

1.2 Het plangebied

Het groenbeleidsplan heeft betrekking op de bebouwde omgeving van de dorpen Schipluiden, Maasland, Den Hoorn, ‘t Woudt en Zweth van de gemeente Midden-Delfland en de aangrenzende randzones (zie figuur 1.1). Na overleg met de gemeente is gebleken dat de bebouwde omgeving van ‘t Woudt en Zweth geen gemeentelijk groen heeft. Deze twee plaatsen worden daarom niet verder behandeld.

afbeelding binnen de regeling

1.3 Betekenis van het plan

Als gevolg van nieuwe ontwikkelingen en herinrichting neemt de druk op de openbare ruimte in de gemeente toe. Om op belangrijke plaatsen het groen in stand te houden, nieuw groen te realiseren en de kwaliteit van het openbare groen in de dorpen te waarborgen zijn duidelijke samenhangende structurele maatregelen nodig. Het GBP, dat als een geïntegreerde groenvisie beschouwd kan worden, sluit aan op de huidige provinciale / regionale en gemeentelijke plannen en visies. Deze nota’s geven in belangrijke mate het kader voor het GBP als sectoraal beleidsplan aan.

Daarnaast vormt het GBP het aanknopingspunt voor beheer-, inrichtings- en werkplannen, waardoor een systematisch beleid ontstaat dat het gehele traject planning- inrichting- werkvoorbereiding- uitvoering- onderhoud bestrijkt.

afbeelding binnen de regeling

Het groenbeleidsplan is dus het integratiekader voor planning, inrichting en beheer / onderhoud van het openbaar groen. De betekenis is driedelig (figuur 1.2):

  • 1.

    Het is een stimulerend plan op gemeentelijk niveau dat aangeeft waar, welk soort groen is gewenst. Dit is van belang bij o.a. het opstellen van nieuwe groenplannen ten behoeve van uit- of inbreidingen en renovatieplannen voor het bestaande groen.

  • 2.

    Het vormt de basis voor het groenbeheerbeleid en de daarmee samenhangende onderhoudswerkzaamheden.

  • 3.

    Het is een bouwsteen voor bestemmingsplannen.

Duurzame ontwikkeling van het groen in de dorpen vraagt om een samenhangende ontwikkeling van natuur, milieu en ruimtelijke ordening. Gebruik maken van specifieke gebiedseigenschappen in combinatie met ecologische en milieukundige principes, waarborgt in het algemeen duurzaamheid.

Daarnaast is uit het oogpunt van duurzaamheid een optimale standplaats voor bomen essentieel. In bijlage 3 zijn de voorwaarden en maatregelen om een goede boomgroei te bevorderen aangegeven.

Belangrijk hierbij is dat het groene systeem in de dorpen niet geïsoleerd mag worden benaderd (Netwerken waarlangs water, planten, dieren en mensen zich verplaatsen, zijn in voortdurende wisselwerking. Deze netwerken spreiden zich uit over de dorpen en aangrenzende omgeving. Een op duurzaamheid gebaseerde planning waarborgt voor het functioneren van deze systemen voldoende ruimte. Voor het GBP betekent dit dat de nadruk ligt op de interactie tussen groene infrastructuur en routes (verkeers- en watersystemen)).

Het GBP is vanuit een groene invalshoek ontwikkeld. Dit houdt in dat vanuit een groene visie claims op de beschikbare openbare ruimte worden gelegd, die mogelijk in een latere fase, nog tegen andere belangen moeten worden afgewogen. Hiermee wordt, voor zover mogelijk, wel reeds rekening gehouden. Het plan is verder sectoraal met verstand dat wil zeggen dat bij de voorstellen nadrukkelijk naar de haalbaarheid ervan is gekeken.

In het GBP is verder rekening gehouden met:

  • 1.

    Het toenemende natuur- en milieubesef, waarbinnen naast de milieuhygiëne (vervuiling e.d.) het ecologisch aspect (met name stedelijke ecologie) sterk aan aandacht heeft gewonnen.

  • 2.

    Toenemende aandacht voor een duurzaam beheer.

  • 3.

    Verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving in relatie met sociale vernieuwing (communicatie).

  • 4.

    Het toenemend belang van de gemeente als uitloopgebied voor de omliggende randstedelijke agglomeraties.

  • 5.

    Verbetering en handhaving van de ruimtelijke identiteit en het karakter van de gemeente.

1.4 Doelstellingen

Het GBP vormt de ruggengraat van het groen in Midden-Delfland waarin alle visuele, gebruiks- en ecologische functies van het openbaar groen in de dorpen die van belang zijn, duurzaam worden vervuld. Het groen ontleent zijn belang aan de mate waarin het de structuur bepaalt of zou moeten bepalen op zowel dorps-, wijk- en buurtniveau.

Op basis hiervan en van het gestelde in de voorafgaande paragrafen zijn in overleg met de gemeente de volgende hoofd- en subdoelstellingen voor het groenbeleidsplan geformuleerd:

afbeelding binnen de regeling

Hoofddoelstelling

Het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een hoogwaardige groenstructuur met de daarin passende functies en het bevorderen van een aantrekkelijke woon-, werk- en recreatieomgeving als karakteristieke kwaliteit van de gemeente Midden-Delfland.

De bedoelde kwaliteit zal worden getoetst aan de volgende criteria (figuur 1.3):

  • 1.

    Duurzaamheid:

    • -

      functie inrichting en beheer liggen voor langere tijd vast;

    • -

      benutten van ecologische principes en standplaatsfactoren (zie bijlage 3);

    • -

      afstemmen onderhoudsbehoefte en beschikbare middelen.

  • 2.

    Herkenbaarheid: versterking van de identiteit en eigenheid van dorpen en buitengebied. Een duidelijke groene hoofdstructuur creëren die als kapstok kan dienen waaraan de verschillende uitbreidingen en ontwikkelingen van de dorpen kunnen worden opgehangen ontbreekt voor een deel. Dit vormt een knelpunt dat resulteert in verslechtering van het imago van Midden-Delfland. In het GBP zal worden aangegeven hoe de ruimtelijke en functionele samenhang kan worden verbeterd, waarbij een gedifferentieerd groenaanbod gegarandeerd is.

  • 3.

    Functionaliteit: aansluiting aard en situering van het groen op het gewenste gebruik.

  • 4.

    Veiligheid: afstemming aard en situering van functies en groen op het vergroten van verkeers- en sociale veiligheid (het voorkomen van gevoelens van onveiligheid).

  • 5.

    Potentie: benutting van potenties en onderkenning van beperkingen. Om Midden-Delfland voor recreanten zo aantrekkelijk mogelijk te maken zal extra inspanning moeten worden gegeven aan:

    • -

      de recreatieve potenties van de bestaande groenelementen en oude dorpskernen uit te bouwen;

    • -

      het landelijk karakter van de ontsluitingswegen van Midden-Delfland te versterken en de inrichting af te stemmen op een optimale beleving van het veenweidegebied.

  • 6.

    Afstemming: afstemming van de aard en hoeveelheid van de groenvoorzieningen op bouwvormen en dichtheden.

  • 7.

    Samenhang: ruimtelijke, ecologische en historische verbanden maken en versterken, waarbij speciale aandacht wordt gegeven aan vergroting en versterking van de biodiversiteit in Midden-Delfland.

Naast bovenstaande doelstelling zijn de volgende subdoelstellingen voor de ontwikkeling van het groenbeleidsplan van belang:

Subdoelstellingen

1. Het voeren van een vastomlijnd, voor de burger helder en herkenbaar groenbeleid, mede ten aanzien van het planten en kappen van bomen en het omgaan met snippergroen.

2. Vastleggen van de groene hoofdstructuur met daaraan gekoppeld de voorwaarden om duurzaam te kunnen functioneren naar inrichting en beheer.

3. In hoofdlijnen aangeven waar, in welke mate en op welke wijze:

- Natuurlijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden;

- Extensivering van het beheer kan worden gerealiseerd.

Tot slot dient opgemerkt te worden dat het openbaar groen een wezenlijk onderdeel vormt van de leefkwaliteit in de dorpen en kan daarom niet los worden gezien van het stedelijk beheer.

Toelichting:

Groen als onderdeel van de leefkwaliteit van de dorpen betekent aandacht geven aan:

  • -

    Verbeteren van het stedelijk milieu door accent te leggen op het natuuraspect van het groen (stedelijke ecologie).

Maar daarnaast ook aan:

  • -

    Verbeteren van achterstandsituaties in kwaliteit (sociale vernieuwing) in wijken en buurten;

  • -

    Verbeteren van het vestigingsklimaat;

  • -

    Versterken van de economische structuur, waarin dienstverlening, toerisme en recreatie een belangrijke plaats innemen.

1.5 Opzet en inhoud

In het groenbeleidsplan wordt op basis van een groenstructuurvisie het groenbeleid voor de middenlange termijn (2007-2022) aangegeven en is een beleidsstrategie (inclusief instrumenten en globale kostenindicatie) voor het openbare groen in de dorpen voor de komende 15 jaar opgesteld. Het plan is als volgt tot stand gekomen:

Stap 1 (hoofdstuk 2)

Allereerst zijn de kaders aangegeven die voor de groenstructuur van de dorpen van belang zijn. Vervolgens zijn aan de hand van deze kaders en doelstellingen (paragraaf 1.4), de uitgangspunten en de daarmee samenhangende structurerende principes voor het groenbeleid (inrichting, gebruik en beheer) in en rondom de dorpen geformuleerd.

Hiervoor zijn de volgende onderzoeken verricht:

  • -

    een functioneel, ruimtelijk en historisch onderzoek, waarbij de functionele, ruimtelijke en historische kwaliteiten van het groen zijn bekeken;

  • -

    een ecologisch onderzoek, waarbij is gekeken naar natuurwaarden en potenties voor een ecologische ontwikkeling.

Hierbij is gebruik gemaakt van bestaande rapporten, nota’s en visies (zie literatuurlijst). Daarnaast is aanvullend veldonderzoek verricht.

Stap 2 (hoofdstuk 3)

Op basis van de uitgangspunten, daarmee samenhangende structurerende principes en een analyse van de bestaande situatie wordt de gewenste groenstructuur in de vorm van een streefbeeld voor ieder van de dorpen gegeven.

Tevens wordt per dorp aangegeven welke maatregelen voor de verbetering van de groeninrichting noodzakelijk zijn.

Stap 3 (hoofdstuk 4)

Hier wordt de beleidsstrategie omschreven voor de realisatie van de streefbeelden. Ingegaan wordt op aspecten die met de effectuering van het in deze nota voorgestelde groenbeleid samenhangen zoals financiën, organisatie, communicatie en voorlichting en het opstellen van uitvoeringsplannen.

Tot slot

De nota wordt afgesloten met bijlagen: een Literatuurlijst (Bijlage 1), een Begrippenlijst (Bijlage 2), Voorwaarden en Maatregelen om een goede boomgroei te waarborgen (Bijlage 3).

In de bijlagen 4, 5, 6 en 7 worden uitgangspunten en suggesties gegeven met betrekking tot respectievelijk Snippergroen, Beeldbepalende bomen, Communicatie en Voorlichting en Proces- en Resultaatbewaking (Monitoring).

Hoofdstuk 2. Kaders en uitgangspunten

In paragraaf 2.1 worden de kaders aangegeven die samen met de doelstellingen (paragraaf 1.4) het raamwerk vormen voor de in paragraaf 2.2 geformuleerde uitgangspunten voor de groenstructuur van de dorpen Maasland, Schipluiden en Den Hoorn.

2.1 Kaders

Voor een effectief en praktisch groenbeleid is het van belang dat er een goede afstemming plaatsvindt tussen de voorgestelde groenstructuur, het voorgestelde beheer en de verschillende op dit moment voor Midden-Delfland geldende instrumenten zoals streekplan, bestemmingsplannen, welstandnota en de Gebiedsvisie Midden-Delfland® 2025.

Gebiedsvisie Midden Delfland® 2025: gebiedvisie waarin een positief scenario wordt geschetst hoe Midden-Delfland er in 2025 uit kan zien en welke ontwikkelingen hiertoe zullen leiden. De hoofdpunten van deze gebiedsvisie zijn:

- Het landschap nodigt uit: versterken van het hoogwaardige imago en de identiteit van het landschap en de dorpen voor de bezoekers;

- Koe in de wei: stimuleren van de melkveehouderijsector als economische drager en landschapsbeheerder van het gebied;

- Ontmoet de stad: in- en uitgangen gebied markeren met poorten in samenhang met aangrenzende gebied;

- Groene Ruimte: versterken Midden-Delfland als groene ruimte in verstedelijkt gebied. Het open historische cultuurlandschap is hiervan de drager waarin een verscheidenheid aan groene functies met elkaar verweven is (Gemeente Midden-Delfland, 2005).

Tevens zijn de dorpen Maasland, Schipluiden en de zuidwestelijke bebouwingsgrens van Den Hoorn een integraal onderdeel van het Regiopark Delfland (Regiopark: een hoogwaardig recreatielandschap direct grenzend aan het centraal stedelijk gebied van de Randstad. Het gebied wordt dusdanig ingericht en beheerd, dat het op lokaal en regionaal niveau een functie kan vervullen als parklandschap voor de regiobewoners. Hier kan men gebruik maken van verschillende recreatieve voorzieningen, rond struinen door recreatieve groen- en natuurgebieden, en wandelen en fietsen door een aantrekkelijk agrarisch gebied met specifieke voorzieningen op de boerderij. Het gebied is vanuit de stad goed bereikbaar met het openbaar vervoer, de auto en de fiets. Het park voorziet in een belangrijke lokale en regionale behoefte (Provincie Zuid-Holland / Stadsregio Rotterdam, 2005)) (figuur 2.1). Dit regiopark maakt weer deel uit van de Groenblauwe slinger (Groenblauwe slinger: Groen- en waterrijk natuurgebied dat Midden-Delfland verbindt met het Groene Hart. De slinger is een project van de Provincie Zuid-Holland, dat een evenwicht moet bieden tussen stad en land en een grotere samenhang tussen bestaande groengebieden. Rijk, provincie, stadsregio’s, gemeenten, waterschappen, belangengroepen en particulieren werken nauw samen om van dit gebied een vitale groenblauwe levensader te maken (Provincie Zuid-Holland/ Stadsregio Rotterdam, 2005)).

Hierna zijn, gebaseerd op het vigerende beleid en visies van de Provincie Zuid-Holland, de gemeente Midden-Delfland, het Hoogheemraadschap van Delfland de historische, ruimtelijke, ecologische en functionele kaders gegeven die voor de uitwerking van de groenstructuurplannen van de dorpen van belang zijn.

afbeelding binnen de regeling

2.1.1 Cultuurhistorisch kader

Tussen de 10e en de 13e eeuw werden de oorspronkelijk ontoegankelijke veenmoerassen (de “wildernis”) ontgonnen en in gebruik genomen als weidegronden (figuur 2.2). Bomen en struiken werden gekapt en wegen en paden, sloten en weteringen werden aangelegd, waarbij vaak natuurlijke kreken werden benut. Boerderijen werden gebouwd op de hogere kreekruggen. In de 12e eeuw werden ook huisterpen opgeworpen om de boerderijen te beschermen tegen overstromingen (foto 2.1).

In dezelfde eeuw ontstonden ook de agrarische lintdorpen Schipluiden, Maasland, Den Hoorn en het buurtschap ’t Woudt. Schipluiden ontwikkelde zich op de oeverwal langs de Gaag, een gegraven wetering ter plekke van een oude getijdengeul. Maasland ontwikkelde zich langs de eveneens gegraven Zuidgaag. Het dorp Den Hoorn (oorspronkelijk Dijkshoorn) ontstond op de plek waar de Lookwetering en de Kastanjewetering samenkomen. In de 15e eeuw verschoof het centrum echter naar het punt waar de Dijkshoornseweg overging in de Tanthofkade. Hier verbond een dam in de Hoornse Vaart deze dijken (Moerman, 2003). Van de oude kern van Den Hoorn rest nu nog slechts de Lookwatering (figuur 2.3).

In de 15e eeuw werd het land ingepolderd. Kades werden aangelegd om te voorkomen dat het water uit de gegraven ontwateringskanalen (boezemwateren) over het omringende land kon stromen. Ook werden molens gebouwd om het water uit de polders in de boezemwateren te malen. De ontwatering veroorzaakte een daling van het maaiveld, waardoor in de loop der tijd door inversie een nieuw reliëf ontstond met hoger gelegen kreekruggen als ideale plaats voor boerderijbouw (figuur 2.4). Boerderijen werden voornamelijk langs de weteringen gebouwd omdat deze de belangrijke aan- en afvoerroutes vormden. (Van Oostrom, 2001; Bult, 2001). Van oudsher werden rond boerderijen veel bomen aangeplant als windkering en zonwering ((lei)-lindes, kastanjes, iepen) en voor geriefhout (knotwilgen, elzen). Ook werden vaak kleine boomgaarden aangelegd (foto 2.2).

afbeelding binnen de regeling afbeelding binnen de regeling

Door de inpoldering en de daarbij behorende watersystemen en occupatie is een waardevol weidegraslandgebied ontstaan met de volgende cultuurhistorische belangrijke kenmerken en kwaliteiten.

(Stichting Midden-Delfland is Mensenwerk e.a., 2004; Provincie Zuid Holland, 2002):

- Weidsheid: Grote open laaggelegen weidegebieden begrensd door verspreide lintbebouwing, dorpen en het stedelijk gebied van de Randstad (figuur 2.6);

- Rechthoekige en langgerekte kavel- en perceelstructuur: Lange smalle weide/grasland linten gescheiden parallel lopende gegraven sloten;

- Stelsel van kaden, kerkenpaden en woonheuvels (figuur 2.5);

- Lintbebouwing oude dorpskernen van Maasland en Schipluiden en de bebouwing van het plaatsje ’t Woudt;

- Bij de boerderijen is tevens de relatie met het er achterliggende open veenweidegebied van belang.

De grote cultuurhistorische waarde van het gebied komt tot uitdrukking in de aanwijzing van het zuid-oostelijke deel van de gemeente als Belvedère gebied (Belvedère gebied: een gebied dat cultuurhistorisch gezien een belangrijke waarde heeft voor Nederland en daardoor extra aandacht krijgt. Provincies en gemeenten wordt gevraagd voor deze gebieden en steden actief cultuurhistorisch beleid te formuleren, gericht op het herkenbaar houden en versterken van de historische en ruimtelijke samenhang, en deze in streek- of bestemmingsplannen vast te leggen. De strategie die hierbij past is die van ‘behoud door ontwikkeling’. In deze nieuwe ontwikkelingsgerichte strategie vormt de cultuurhistorie uitgangspunt voor ruimtelijke planvormingprocessen. Met een tweeledig doel: verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van het cultuurhistorisch erfgoed. (website belvedère, 2007)) (Provincie Zuid Holland, 2003) (figuur 2.9), het dorpslint Maasland en het plaatsje ’t Woudt als beschermd dorpsgezicht en de boerderijlinten als bebouwingslinten met cultuurhistorische waarde (figuur 2.7 en 2.8).

(Gemeente Midden-Delfland, 2004; Provincie Zuid-Holland, 2003).

afbeelding binnen de regeling

2.1.2 Landschappelijk ruimtelijk kader

Het veenweidelandschap van Midden-Delfland wordt gekenmerkt door een grote ruimtelijke openheid met vnl. grasland (foto 2.3). Het heeft een karakteristieke slagenverkaveling, overwegend opgebouwd uit lange, veelal smalle kavels die gescheiden worden door (brede) sloten (foto 2.4) (Bureau Nieuwe Gracht, 2005). De open ruimten worden extra geaccentueerd door het voorkomen van “pluksgewijze” verdichtingen in deze ruimten en de veelal transparante bebouwingslinten bestaande uit boerderijen die de ruimte doorsnijden. De begrenzing van het gebied wordt gevormd door de bebouwing van de Randstad. Het contrast dat hierdoor ontstaat, versterkt de openheid (De Zeeuw e.a., 1981).

Behalve door steden begrensde openheid wordt het gebied gekenmerkt door het diagonale lint van de Gaag, met daaraan de dorpen Maasland, Schipluiden en Den Hoorn en de waterdiagonaal van Zijde- en Vlaardingervaart (foto 2.5, 2.6 en figuur 2.10). Een opvallend element is het buurtschap ’t Woudt gelegen op een beplante verhoging in de overgang tussen het vlakke land en de kassen van het Westland (Bureau Nieuwe Gracht, 2005).

afbeelding binnen de regeling

De kernkwaliteiten van de landschappelijke structuur zijn (figuur 2.11) (Provincie Zuid-Holland, 2005):

- Het waterrijke karakter;

- Open polders, de aanwezigheid van weidevogels en stilte;

- Strokenverkaveling met langgerekte percelen en (brede) sloten met een hoog waterpeil;

- Patroon van oude veenstromen, kreekruggen en getijdekreken (Gaag);

- Patroon van boerderijlinten, boezemvaarten en kaden;

- Verspreid liggende boerderijen als eilandjes in de openheid.

De grote betekenis van de visueel-ruimtelijke structuur voor de regio wordt tot uitdrukking gebracht in de waarde die zowel de Gebiedsvisie Midden-Delfland® 2025 (Gemeente Midden-Delfland, 2005) als het streekplan Zuid-Holland West (figuur 2.12) (Provincie Zuid-Holland, 2003) en het Regionaal Groenblauw Structuurplan (figuur 2.13) (Provincie Zuid-Holland en Stadsregio Rotterdam, 2005) aan de landschappelijke ruimtelijke kernkwaliteiten toekennen.

afbeelding binnen de regeling

2.1.3 Ecologisch kader

Het veenweidegebied van Midden-Delfland vormt een belangrijke ecologische schakel in de provinciale ecologische hoofdstructuur (PEHS) (figuur 2.14) (Provincie Zuid-Holland, 2003). De veenweidegebieden met het cultuurhistorisch bepaald slotenpatroon zijn van groot belang voor weidevogels (Belangrijke weidevogels in het gebied zijn: lepelaar, tureluur, grutto, waterral, roerdomp, kwak, purperreiger, grote- en kleine zilverreiger. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de lepelaar zijn schuwheid aflegt en steeds meer de rand van de bebouwing opzoekt (Sandberg, 2005)) en voor water-, oever- en moerasvegetaties (foto 2.7 en 2.8) (Provincie Zuid-Holland, 2003 en 2005).

Daarnaast is het gebied, met name rond Schipluiden, het knooppunt van een aantal belangrijke regionale ecologische verbindingen (figuur 2.15 en 2.16) (Provincie Zuid-Holland en Stadsregio Rotterdam, 2005).

Belangrijke kenmerken van de ecologische structuur zijn (Provincie Zuid-Holland 2003 en 2005; Sandberg, 2005):

- Natte aaneengesloten open weidegebieden doorsneden met (veel) sloten;

- Water van goede kwaliteit;

- Rust en stilte;

- Bijzondere sloot- en oevervegetatie;

- Landschappelijke verbindingen tussen bestaande en geplande natuurgebieden.

In zowel de Gebiedsvisie Midden-Delfland® 2025 (Gemeente Midden-Delfland, 2005), het streekplan Zuid-Holland West (Provincie Zuid-Holland, 2003), het Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 (Provincie Zuid-Holland, 2006) als het Regionaal Groenblauw Structuurplan (figuur 2.17) (Provincie Zuid-Holland en Stadsregio Rotterdam, 2005) is met de waarde van deze karakteristieken voor de ecologische structuur rekening gehouden. Het verder versterken van de ecologie op het gebied van water en oevers wordt meegenomen in het waterplan van de Gemeente Midden-Delfland.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

2.1.4 Functionele kaders

In het navolgende worden de functionele kaders gegeven voor zover ze voor het opstellen van de groenstructuurplannen voor de dorpen van belang zijn.

2.1.4.1 Recreatie

In de afgelopen periode is het veenweide gebied van Midden-Delfland toegankelijk gemaakt voor de fietsende, wandelende en varende recreant afkomstig uit de Randstad en Midden-Delfland (figuur 2.18a en 2.18b). Het is nu mogelijk om van de rust en stilte van het uitgestrekte open weidegebied met een fijnmazige structuur van sloten en boezemwateren, oude boerderijen en de historische kernen van Maasland en Schipluiden te genieten (foto 2.9 en 2.10).

Belangrijke karakteristieken van de recreatie die ook in de Gebiedsvisie Midden-Delfland 2025 (Gemeente Midden-Delfland, 2005) worden genoemd zijn:

- Te voet en per fiets genieten van de ruimte en rust van een aantrekkelijk gebied;

- Dagrecreatieve voorzieningen voor de bewoners uit de omliggende steden;

- Waterrecreatieve voorzieningen en genieten van het landschap vanaf het water.

Voor een optimaal gebruik van het regiopark Delfland moet de bereikbaarheid en de toegankelijkheid voor:

  • 1.

    Verschillende vormen van recreatie worden verder verbeterd en het aantal bezoekdoelen worden vergroot. Voorbeelden hiervan zijn recreatie bij de boer, bezoekerscentrum (Gemeente Midden-Delfland, 2005);

  • 2.

    De poldernatuur dient voor zover mogelijk toegankelijk te worden gemaakt (Gemeente Midden-Delfland, 2005).

afbeelding binnen de regeling

2.1.4.2 Landbouw

De melkveehouderij als voornaamste grondgebruiker van het veenweide gebied speelt een belangrijke rol bij de instandhouding van het (open) karakter van het landschap van Midden-Delfland (figuur 2.13). Het maakt tevens de beleving van dit landschap tot een aantrekkelijk, samenhangend en levend geheel (foto 2.11).

Belangrijke karakteristiek van de landbouw is:

- Diversiteit aan melkveebedrijven, van zuiver melkproducerende bedrijven tot bedrijven met diverse (recreatieve) nevenactiviteiten.

In zowel de Gebiedsvisie Midden-Delfland 2025 (Midden-Delfland, 2005), het streekplan (Provincie Zuid-Holland, 2003), als het Regionaal Groenblauw Structuurplan 2 (Provincie Zuid-Holland en regio Rotterdam, 2005) is deze vorm van grondgebruik als structurerend landschappelijk element opgenomen.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

2.2 Uitgangspunten

In deze paragraaf worden op basis van de doelstellingen en kaders, de uitgangspunten en daarmee samenhangende structurerende principes die de grondslag vormen voor het groenbeleid in de dorpen, beschreven. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen uitgangspunten voor inrichting en gebruik (paragraaf 2.2.1) en uitgangspunten die betrekking hebben op beheer (paragraaf 2.2.2).

2.2.1 Uitgangspunten voor inrichting en gebruik

2.2.1.1 Groen als ruimtelijke en functionele tegenhanger van de bebouwing

In het GBP wordt het groen beschouwd als de tegenhanger van de bebouwing die samen de stedenbouwkundige structuur van de dorpen vormen. Deze bestaat uit een samenhangend stelsel van plekken en lijnvormige elementen. De herkenbaarheid en beeldkwaliteit van de groenstructuur kan worden verbeterd door het selectief aanbrengen en herstellen / versterken / omvormen van laan- en andere boombeplantingen gekoppeld aan de beeldkwaliteit van de bebouwing, vastgelegd in de Welstandsnota van de gemeente Midden-Delfland (Gemeente Midden-Delfland, 2004).

2.2.1.2 Verhoging natuurwaarden

Het GBP biedt het kader voor een structurele verhoging van de natuurwaarden in de dorpen van Midden-Delfland. Door de relatie van de ecologische groenstructuur in de dorpen met het omliggende landschap en de hier voorkomende ecologische hoofdstructuur te versterken, zullen de natuurwaarden in het groen in Midden-Delfland toenemen. Aansluitend op deze ecologische hoofdstructuur zullen daarom in de dorpen betere groene verbindingen worden gerealiseerd met het omliggende landschap.

In de ecologische hoofdstructuur van de dorpen staat het duurzaam waarborgen en uitbouwen van natuurkernen en ecologische verbindingen daartussen in de vorm van aaneengesloten groenstroken (ecologische verbindingszones) centraal. Aanvullend hierop kan verspreid liggend groen fungeren als ecologische stapstenen. Langs de ecologische verbindingszones en stapstenen (bomenlanen, bosjes, struiken, gras en water) kunnen dieren zich verplaatsen en plantensoorten zich verspreiden.

Ordenende principes zijn:

  • -

    “Groene” infrastructuur: Een raamwerk opgebouwd uit opgaande beplantingen, droog struweel, bosschages, bos en bomen. Een belangrijk element van de groene infrastructuur vormt de lanenstructuur (straten en wegen met bomen die een gesloten kronendak vormen);

  • -

    “Blauwe” infrastructuur: Een raamwerk opgebouwd uit water en natte laagblijvende ruige (oever)vegetaties.

Voor het duurzaam functioneren van de ecologische hoofdstructuur in de dorpen als onderdeel van het GBP is de volgende voorwaarde van toepassing:

De ecologische hoofdstructuur is binnen het GBP maatgevend, dat wil zeggen dat elementen die in het GBP zijn aangewezen als behorende tot de ecologische hoofdstructuur van de dorpen als minimaal worden beschouwd om als ecologische ruggengraat te kunnen functioneren. In deze gebieden staat het waarborgen van de natuurfunctie centraal.

2.2.1.3 Differentiatie en herkenbaarheid

Verscheidenheid en afwisseling in het groen zijn belangrijk. Hiermee wordt bedoeld dat beeld en inrichting naar plaats verschillen. Door de verschillende karakteristieken van de onderdelen van de groene hoofdstructuur, zoals functie en cultuurhistorische waarde, uit te buiten, kan een basisdifferentiatie worden aangebracht.

Differentiatie kan alleen worden gerealiseerd als de groenstructuur helder van opzet is, anders leidt afwisseling snel tot een chaotisch beeld. Daarbij is bijzondere aandacht nodig voor de landschappelijke ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van de open ruimte tussen en rond de dorpen in relatie tot vooral de herkenbaarheid van hoofdroutes, de ruimtelijke samenhang van laanbeplantingen en grotere groenvoorzieningen.

2.2.1.4 Cultuurhistorie

Ten behoeve van de differentiatie wordt het versterken van de historische identiteit van de lintbebouwing van de dorpen als een belangrijk uitgangspunt voor inrichting en beheer genomen.

Van het patroon van de dorpen is af te lezen hoe het groeiproces heeft plaatsgevonden. Bijzondere aandacht wordt gegeven aan de ontwikkeling van de dorpen in relatie tot de geomorfologie en de bodem van het veenweidegebied.

2.2.1.5 Beplantingssortiment en ecologie

Structuur op basis van landschapsecologische uitgangspunten wordt verkregen door het aanbrengen van beplantingen die van nature op die groeiplaats thuis horen. Bodem-, hydrologische en geomorfologische gesteldheid zijn hierbij uitgangspunt. Als oorspronkelijke bodems niet meer aanwezig zijn kan de keuze van het beplantingssortiment de karakteristiek van het oorspronkelijke landschap herkenbaar maken.

2.2.1.6 Cultuurlijk-natuurlijk

Door cultuurlijk groen (Cultuurlijk groen: gebruik maken van gecultiveerde plantensoorten en (matig) intensief onderhoud) in de woonwijken en op strategische plekken te concentreren en natuurlijk groen (Natuurlijk groen: gebruik maken van inheemse plantensoorten en minimaal onderhoud, natuurlijke ordening is dominant) vooral langs de lineaire elementen en in de grotere groengebieden te ontwikkelen, ontstaat een herkenbare differentiatie tussen cultuurlijke (sterk door de mens beïnvloede) en natuurlijke omgevingen. In de vormgeving kan deze differentiatie worden benadrukt door toepassing van architectonisch groen (Architectonisch groen: groen dat is vorm gegeven op basis van stedelijke ordeningsprincipes) vooral binnen de bebouwde omgeving en landschappelijk groen (Landschappelijk groen: groen dat op een losse, landschappelijke of natuurlijke wijze is vormgegeven) aan de randen van de bebouwing (zie foto 2.12, 2.13 en 2.14).

Architectonisch groen wordt vooral toegepast in strategische groene plekken: bijzondere plekken waar het groen een extra accent moet krijgen, zoals bij entrees tot de dorpen, pleinen en knooppunten in de infrastructuur.

Door toepassing van dit principe wordt door het groen onderstreept waar men zich in de dorpen bevindt. Dit draagt bij aan de herkenbaarheid van de plek en de oriëntatie.

afbeelding binnen de regeling

2.2.1.7 Toerisme en groen

Midden-Delfland is een waardevol agrarisch cultuurlandschap met weidse uitzichten in de drukbevolkte zuidvleugel van de Randstad. Een stelsel van wandel- en fietspaden, waterwegen en recreatiegebieden biedt de bewoners van de regio de mogelijkheid ruimte en stilte te beleven en van de natuur te genieten.

Verhoging van de attractiewaarde van Midden-Delfland op toeristisch gebied, moet dan ook zeker mede worden gezocht in het geven van bijzondere aandacht aan het groen. Het betreft vooral de representativiteit (inrichting en verzorgingsniveau) van het groen, met name op beeldbepalende plekken. Dit zijn onder meer de strategische groene plekken zoals de poorten van waaruit bezoekers het landschap kunnen beleven, oude dorpslinten en pleintjes. Daarbij wordt onder meer gedacht aan het aanbrengen van luxe, kleurrijke, en imago versterkende groene accenten.

2.2.1.8 Groengebruik en situering

De gebruiksfunctie van het groen in de bebouwde gebieden is in de eerste plaats een recreatieve functie. Het betreft zowel een verblijfsfunctie (sport, spel, ontmoeting, educatie) als een verplaatsingsfunctie (wandelen, fietsen in een mooie groene omgeving). Het is van belang naast wijk- en buurtgroenvoorzieningen ook gelegenheid te bieden aan bovenwijkse recreatie voorzieningen zoals voor ‘natuurlijk spelen’ (zie foto 2.15), die meer ruimte vragen, met name in de randen van de dorpen. Het gaat daarbij niet alleen om nu gangbare vormen van recreatie, maar er moet ook ruimte gereserveerd blijven om in te spelen op toekomstige behoeften.

Een combinatie van diverse gebruiksfuncties leidt tot meervoudig grond- en ruimtegebruik. Hierdoor kan het totale ruimtebeslag beperkt worden gehouden, terwijl de diverse voorzieningen beter worden gebruikt.

afbeelding binnen de regeling

2.2.2 Uitgangspunten voor beheer

Een optimale inrichting en gebruik van het groen vraagt om een afgestemd beheer dat enerzijds recht doet aan de functie en beeld van het groen en anderzijds aan het verwachtingspatroon van de gebruikers (inwoners en bezoekers (recreanten)). Zo dient er onder andere op gelet te worden dat de aspecten verkeers- en sociale veiligheid gewaarborgd zijn.

In principe worden de volgende beheervormen toegepast:

  • 1.

    Cultuurlijk beheer; waarbij onderscheid wordt gemaakt in:

    • -

      standaard beheer;

    • -

      intensief beheer.

  • 2.

    Natuurlijk beheer.

In alle vormen van beheer wordt in principe chemische onkruidbestrijding tot een minimum beperkt.

2.2.2.1 Standaard en intensief beheer

Standaard beheer wordt in principe toegepast in parken en groenenverbindingszones, groene routes en wijken en betreft het onderhoud van het “normale” groen.

Intensief beheer wordt toegepast op plekken met zeer cultuurlijk groen en de strategische plekken.

In de recreatieve parken, groene randzones en in de wijken wordt een uit functioneel-ruimtelijk oogpunt dynamisch beheer gevoerd gericht op het inspelen op o.a.:

  • -

    Veranderingen in de samenstelling van de bevolking;

  • -

    Veranderingen in met name ruimte vragende recreatietendensen (o.a. sporten, leisurevoorzieningen);

  • -

    Gewenste contrasten om een optimale groen- en parkbeleving te waarborgen;

  • -

    Het in stand houden van ontmoetings- en verblijfsfuncties op o.a. knooppunten en beeldbepalende plekken.

Waar toepasbaar, zal extensivering van het groenbeheer worden ingevoerd. Extensiveren van het groenbeheer moet niet worden verward met ecologisch beheer.

Extensivering betekent het verlagen van het onderhoudsniveau van het groen en resulteert veelal niet automatisch in een verhoging van natuurwaarden. Voorbeelden van extensivering zijn minder vaak schoffelen, grasmaaien, knippen van hagen, snoeien van overhangende takken e.d.

2.2.2.2 Natuurlijk beheer

Natuurlijk of ecologisch beheer is beheer dat gericht is op het verhogen van de natuurwaarden van het groen. Dit heeft soms extensivering tot gevolg, maar leidt ook vaak tot een beheer dat een intensievere en meer vakkundige begeleiding nodig heeft. Zeker in de beginfase vergt de begeleiding van natuurlijke ontwikkelingen extra aandacht.

Voorbeelden van ecologisch beheer zijn:

  • -

    Een op een bepaalde vegetatie afgestemd maaibeheer waarbij pas na de bloei wordt gemaaid;

  • -

    Het selectief kappen van bomen en struiken om bepaalde kruiden een kans te geven;

  • -

    Beheersing van regenwater afvoer zodat meer diversiteit in de vochthuishouding en een grotere rijkdom aan soorten ontstaat.

Ecologisch beheer geeft een losser, natuurlijker beeld, dat door gebruikers vaak als rommelig wordt ervaren. Door ontwikkeling van bloem- en besheesters hoeft het geen teruggang in kleur te betekenen. Minder gemaaid gras en acceptatie van wilde kruiden tussen heesters leveren juist een veel kleurrijker beeld op. Vernatuurlijking van het stedelijk groen leidt niet alleen tot meer natuur in de dorpen, het vergroot ook de afwisseling in en de beleving van het groen. Een goede communicatie is echter essentieel om waardering voor deze vorm van beheer bij de bevolking te verkrijgen.

Het is zeer goed mogelijk door middel van een meer op het ecologisch aspect gericht beheer van het groen, natuur in en aan de rand van de bebouwde kom van de dorpen te ontwikkelen.

Voor het GBP zijn de volgende principes van toepassing:

  • -

    In de directe woonomgeving wordt ecologisch beheer in mindere mate nagestreefd, omdat daarvoor over het algemeen weinig draagvlak bestaat bij de bevolking en omdat de ecologische potenties in de woonomgeving minimaal zijn. In hoeverre ecologisch beheer in de directe woonomgeving wordt gerealiseerd, zal afhangen van overleg met bewoners in het kader van het opstellen van beheerplannen;

  • -

    Ecologisch beheer wordt vooral doorgevoerd in de meer extensief gebruikte parken en dorpsranden en op bermen en oevers;

  • -

    Door een gericht stelsel van inrichtings- en beheermaatregelen zal in de dorpen een ecologisch netwerk bestaande uit stapstenen worden ontwikkeld dat aansluit op de ecologische opbouw van het omringend landelijk gebied;

  • -

    De ecologische hoofdstructuur moet duurzaam zijn, dat wil zeggen dat inrichting en beheer voor lange tijd zijn vastgelegd; hierbij staat de ecologische doelstelling voorop, het recreatief en toeristisch medegebruik van dit ecologisch groen dient daarop te zijn afgestemd;

  • -

    In groengebieden waar de recreatieve functie voorop staat wordt in principe het ecologisch beheer daarop afgestemd.

Hoofdstuk 3. De groene hoofdstructuur

In dit hoofdstuk is de gewenste groenstructuur en het daarbij behorende beheer per dorp uitgewerkt. Hierbij is de volgende werkwijze gebruikt:

3.1 Werkwijze

  • 1.

    Voor ieder dorp afzonderlijk wordt eerst een samenvatting van de huidige situatie van het groen gegeven en is de groene hoofdstructuur in kaart gebracht.

  • 2.

    Vervolgens worden de hoofdelementen van de groenstructuur, zoals aangeduid in paragraaf 3.2, bepaald en geanalyseerd.

  • 3.

    Tenslotte worden per hoofdelement aan de hand van de bestaande groene en stedelijke karakteristieken en de in hoofdstuk 2 genoemde uitgangspunten, uitwerkingsrichtlijnen (streefbeelden) en bijbehorende additionele maatregelen aangegeven. Deze zijn gerangschikt onder de aspecten inrichting en beheer. Foto’s verduidelijken de karakteristieken.

3.2 Hoofdelementen groenstructuur

De hoofdelementen van de groenstructuur zijn:

  • 1.

    Strategische plekken: In de groene hoofdstructuur van de dorpen zijn een aantal groene strategische plekken onderscheiden. Dit zijn knooppunten en andere elementen die bijzondere kwaliteiten als ruimtelijk en toeristisch-recreatief element hebben en vanuit dien hoofde prioriteit in de ontwikkeling vragen. Naast de aangegeven strategische plekken, zijn er meer plekken die om bijzondere aandacht vragen (b.v. knooppunten in routes). Deze punten worden beschreven in de deeluitwerkingen.

  • 2.

    Groene randzones: De groene randzones vormen de tegenhanger van het bebouwde gebied. Door hun aard en omvang hebben deze zones vooral een recreatieve functie, maar bieden tevens mogelijkheden om kerngebieden voor natuurontwikkeling te creëren. Daarnaast fungeren ze als doorgangsgebied voor zowel de mens (wegen en paden), als voor plant en dier. De zones bestaan uit verschillende groengebieden die onderling geschakeld zijn.

  • 3.

    Strategische routes: Strategische routes zijn routes die bijzondere kwaliteiten hebben als ruimtelijk, toeristisch-recreatief en/of ecologisch element, zoals beeldbepalende of belangrijke verbindingen. Vanuit dit oogpunt vragen deze om extra aandacht wat betreft de inrichting en het beheer. Voor de ruimtelijke structuur van deze routes zijn route begeleidende beplantingen essentieel.

  • 4.

    Groen in wijken, buurten en overige gebieden: Hiertoe wordt al het groen gerekend dat in straten, plantsoenen en op pleintjes voorkomt. Voor de begrenzing van de wijken en buurten is in hoofdlijnen de indeling gevolgd uit de Welstandsnota (Gemeente Midden-Delfland, 2004).

3.3 Groenstructuur Maasland

3.3.1 Samenvatting bestaande hoofdgroenstructuur

Binnen het netwerk van wegen, dijken, bebouwingslinten en waterlopen vormt het dorp Maasland de zuidelijkste van drie knopen in het veenlandschap van Midden-Delfland.

De zuidelijke toegang vanaf de A20 tot Maasland is ook één van de poorten die toegang geven tot het Regiopark Delfland. Het entreegebied heeft echter weinig “gezicht” door de complexe verkeerssituatie, het lage onderhoudsniveau van het groen en de verscheidenheid aan eigenaren (Het groenplan (Vermeulen Windsant Architecten, 2005) dat op dit moment in uitvoering is, geeft een verbetering. Voor een optimale situatie is echter een integraal plan noodzakelijk).

Het dorp Maasland wordt gekenmerkt door een grotendeels gaaf gebleven historische lintstructuur langs de Gaag. De huidige groenopzet ondersteunt deze lineaire structuur en geeft het lint een sterk groen karakter.

De randen van Maasland, die een functie als uitloop- en recreatiegebied hebben zijn qua groen inrichting zodanig van opzet dat Maasland als dorp in het open veenweidegebied herkenbaar is. Uitzichten op het weidegebied en karakteristieke elementen, zoals kaden en boerderijerven, versterken deze beleving. Daarnaast vormt het randgroen een ecologische buffer tussen het dorp en het weidegebied behorende tot de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEH).

In de wijken en buurten ontbreken soms duidelijk herkenbare groenstructuren zoals doorlopende boombeplantingen. Hierdoor is in sommige wijken of buurten een fragmentarisch of te afwisselend groenbeeld ontstaan. Dit beeld wordt nog versterkt door de vaak grote diversiteit in het toegepaste bomensortiment. Speelplekken vormen een integraal onderdeel van het openbaar groen en zijn in voldoende mate aanwezig en zijn evenwichtig over wijken en buurten gespreid.

Het kwaliteitsniveau van het groen is over het algemeen goed.

In figuur 3.1b en figuur 3.2 is de groene hoofdstructuur van Maasland in kaart gebracht. In de navolgende paragraaf zijn de hoofdelementen van de groenstructuur (zie figuur 3.3) nader beschreven en geanalyseerd en zijn aan de hand van streefbeelden, indien van toepassing, maatregelen geformuleerd om tot een kwaliteitsverbetering van het groen te komen.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

3.3.2 Hoofdelementen

3.3.2.1 Strategische plekken

Strategische plek 1: Dorpsentree / A20

(foto 3.1, 3.2 en 3.3)

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

De entree via de afslag ter hoogte van de Oude Veiling met de daarop uitkomende wegen is een belangrijke toegang (poort) tot Maasland en het veenweidegebied van het Regiopark Midden-Delfland. De huidige groeninrichting met o.a. horecavoorzieningen, een busstation en parkeerterrein benadrukt noch de entree tot Maasland, noch de toegang tot het Regiopark Midden-Delfland. Voor het verkeersknooppunt is recentelijk nog een ontwerp met beplantingsplan gemaakt, dat inmiddels grotendeels is uitgevoerd. In dit ontwerp is rekening gehouden met de verschillende verkeersstromen en de geleiding hiervan. Het gebied is erg complex door de grote verkeersdrukte en de vele verschillende eigenaren rondom het gebied. De Gemeente Midden-Delfland heeft hier weinig grond om zelf een poort met allure te kunnen realiseren.

Streefbeeld:

Het toegangsgebied de Oude Veiling en de omgeving moeten meer “gezicht” krijgen, hetgeen niet alleen door groen kan worden gerealiseerd. Dit vraagt om een geïntegreerd omgevingsontwerp met allure, waarbij het creëren van een landschappelijke dorpsentree die het historische veenweidekarakter voelbaar maakt, belangrijk is. Dit is niet alleen belangrijk voor het imago van Midden-Delfland, maar ook voor het Regiopark Midden-Delfland.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Geïntegreerd omgevingsontwerp waarbij randvoorwaarden worden gesteld aan nieuwbouw vanuit een groene invalshoek gericht op het creëren van samenhang en allure (bijvoorbeeld kunst);

  • -

    Het openhouden van uitzichten op Noord-, Middenvliet en Gaag en aangrenzende graslanden (voelbaar maken van het veenweidegebied);

  • -

    Versterken en uitbouwen van lineaire groene dorpsstructuur aansluitend op de toegang tot Maasland (kruispunt Kerkweg-Maassluiseweg).

Beheer:

  • -

    Intensief beheer en ecologisch beheer in de randen van het gebied;

  • -

    Duidelijke afspraken op papier zetten over het beheer van het groen in het gebied door de verschillende eigenaren en gebruikersgroepen.

3.3.2.2 Randzones

(foto 3.4, 3.5 en 3.6)

afbeelding binnen de regeling

Randzone 1: Sportpark de Commandeur / Maaslandsebos

Huidige groene karakteristiek:

Deze randzone (sport- en recreatiecomplex De Commandeur) en Maaslandse Bos, bestaande uit sportvelden, bosopstanden en grazige open ruimten, is een recreatief en ecologisch waardevol gebied. Het gebied vormt, aansluitend op het veenweide gebied, een onderdeel (stapsteen) van de PEH en kan als een belangrijke groene drager van de dorpsrand van Maasland worden beschouwd. Een belangrijke historische lijn is het kerkepad (Doelpad) dat Maasland met de Kwakelweg verbindt.

Streefbeeld:

Nadruk op toeristisch recreatieve functie met een natuurlijke / landschappelijke opzet die aansluit bij het open karakter van het veenweide gebied. Hierbij wordt aandacht gegeven aan openheid versus beslotenheid, dramatische uitzichten en natuurbeleving. De ecologische waarden van deze zone worden vergroot door het gebied intern te versterken en het noordwaarts tot aan de Algemene Begraafplaats te ontwikkelen. Hierdoor ontstaat aan de oostzijde van Maasland een krachtige ecologische drager die tevens toeristisch recreatief aantrekkelijk is en aansluit op het historische karakter van het gebied.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Uitbreiden van graslanden afgewisseld met houtwallen, bosopstanden en geriefhoutcomplexen tussen het bestaande sport- en recreatiecomplex en de Algemene Begraafplaats;

  • -

    Versterken en uitbreiden van uitzichtmogelijkheden op het veenweidegebied;

  • -

    Uitbreiden wandelmogelijkheden in noordelijke richting.

Beheer:

  • -

    Door extensivering van het huidige beheer en ecologische beheer van beplantingen (gras en houtopstanden) en sloten de natuur grootschalig tot dichtbij Maasland brengen;

  • -

    Eventueel beheerovereenkomsten met de sportverenigingen afsluiten.

Randzone 2: Park Molenweide

(foto 3.7, 3.8 en 3.9)

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

Park Molenweide met recreatieve voorzieningen (tenniscomplex, dierenweide, wandel- en fietspaden) en gemeentewerf vormt eveneens een ecologische stapsteen in de Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur (PEH). De landschappelijke beplantingsopzet, overwegend bosplantsoen en (grazige) open ruimten met doorzichten naar het open weidelandschap, bepaalt in hoge mate de recreatieve en ecologische betekenis. Daarnaast heeft het gebied een historisch accent door het kerkepad (Dijkpolderpad) dat Maasland met de Westgaag verbindt en de restanten van de trambaan Naaldwijk-Schipluiden uit 1912. Op dit tracé ligt nu een fietspad.

De zone vormt door zijn schaal en opzet een in het veenweidegebied passend groenelement dat de overgang tussen dorp en open weide gebied op een landschappelijke wijze markeert en daardoor bijdraagt aan de visuele kwaliteit van het aangrenzende veenweidegebied.

Streefbeeld:

Handhaven en versterken van de huidige groene en recreatieve opzet in relatie met het historisch waardevolle veenweidegebied door het handhaven en bevorderen van lange zichtlijnen naar markante elementen in het open landschap.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Optimaliseren / uitbreiden groengebruiksmogelijkheden voor recreanten door middel van zit- en natuurlijke spelmogelijkheden;

  • -

    Uitbreiden en versterken van uitzichten op het open weidegebied, oevers en watergangen.

Beheer:

  • -

    Handhaven en intensiveren van ecologisch beheer van houtopstanden.

Randzone 3: Koningin Julianaweg / Parkje Meresteijn

(foto 3.10, 3.11 en 3.12)

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

Deze randzone vormt een groene waterrijke grens tussen de woonbebouwing en het open weidegebied. De zone heeft een recreatieve waarde voor de aangrenzende wijk (spelen, wandelen). De groene inrichting en voorkomende bebouwing is afgestemd op een optimale beleving van de weidsheid van het landschap. Bloksgewijs langs sloten geplante hout- en bosopstanden, korte bomenrijen, geriefhoutcomplexen en knotbomen afgewisseld door grazige ruimten en bungalows met ruime tuinen bieden de bewoners vele uitzichtsmogelijkheden op het markante weidegebied.

Daarnaast vormt dit groen door zijn opzet, gebaseerd op de erfbeplantingen van de boerderijlinten, een passende landschappelijke begrenzing van het aangrenzende open veenweidegebied. De schaal, inrichting en beheer van het gebied maakt dat het tevens als een stapsteen in de PEH beschouwd kan worden.

Streefbeeld:

Benadrukken wonen en recreëren aan de rand van een ecologisch en landschappelijk waardevol weidegebied. Handhaven en versterken van de afwisseling in boombeplantingen, bosplantsoencomplexen en boomsortiment. Het afwisselende groene boerderijlintkarakter van deze zone gaat boven het visueel benadrukken van de continuïteit van de Koningin Julianalaan.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Verbeteren/ uitbreiden groengebruiksmogelijkheden van de buitenrand voor wijkbewoners, door informele zitmogelijkheden met fraaie uitzichten en natuurbeleving te creëren.

Beheer:

  • -

    Door extensief en ecologisch beheer de natuur tot dichtbij Maasland brengen;

  • -

    Soorten afstemmen op in het gebied thuishorende en oorspronkelijk op de boerderijerven gebruikte soorten;

  • -

    Op recreatieplekken standaardbeheer continueren.

3.3.2.3 Strategische routes

(foto 3.13, 3.14 en 3.15)

afbeelding binnen de regeling

Strategische route 1: Kerkweg / ’s-Herenstraat

Huidige groene karakteristiek:

Deze route door de lint- en dorpskernbebouwing vormt de belangrijkste recreatieve zuid-noordverbinding voor gemotoriseerd- en fietsverkeer. Het straatprofiel, evenals het begeleidende groen varieert sterk.

De Kerkweg, het zuidelijk deel van de route, heeft een landelijk dorpskarakter. De gemengde bebouwing samen met de grote verscheidenheid aan beplanting, erven, tuinen, bosplantsoen en beplante eilanden tussen de Kluiskade en de Kerkweg (langs de Gaag) leiden tot een afwisselend groenbeeld.

Het deel van de ‘s-Herenstraat dat door de dorpskern loopt wordt gekenmerkt door karakteristieke panden. De lineaire structuur wordt ondersteund door strakke rijen vormbomen. Solitairbomen benadrukken speciale plekken. Het noordelijk deel van de ‘s-Herenstraat heeft weer een meer landelijk dorpskarakter, maar heeft wat betreft de begeleidende bebouwing en groenopzet een duidelijke verwantschap met de dorpskern. De lineaire structuur wordt benadrukt door een strakke rij of rijen vormbomen.

Streefbeeld:

Handhaven en versterken van het landelijk dorpskarakter van de Kerkweg door middel van natuurlijke beplanting en grazige ruimten.

Solitairbomen benadrukken specifieke plekken in de stedenbouwkundige structuur. Hierdoor wordt tevens een belangrijke schakel van het ecologische netwerk van het dorp van Maasland versterkt.

De lineaire karakteristieke groenstructuur van vormbomen en incidenteel solitairbomen op specifieke plekken langs de ‘s-Herenstraat in stand houden. Deze bomen vormen een belangrijk onderdeel van het imago van Maasland.

De dorpskern voelbaar houden door de verbijzondering van het groen aan het begin en aan het eind van de ‘s-Herenstraat. Door middel van strakke (boom)beplantingen en kleur (bloembakken) wordt de allure van de entrees vergroot.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Uitbouwen en versterken van het landelijk groene karakter van het Kerkweglint door middel van pleksgewijze beplantingen met een representatief karakter langs de weg en langs de Gaag;

  • -

    Versterken van de noord- en zuidtoegang tot ‘s-Herenstraat met architectonische groene middelen en kleuraccenten, waarbij beide zijden van de Gaag worden betrokken;

  • -

    M.b.t. toekomstige nieuwbouw randvoorwaarden t.b.v. een geïntegreerd gebiedsontwerp opstellen.

Beheer:

  • -

    Continueren en uitbouwen van het huidig ecologisch beheer langs de Kerkweg en de Gaag;

  • -

    Continueren intensief beheer langs ’s-Herenstraat.

Strategische route 2: Burgemeester Groot Enzerinksingel / Hofsingel

(foto 3.16, 3.17 en 3.18)

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

Bovengenoemde wegen vormen de hoofdroute voor het gemotoriseerd verkeer tussen de A20 en Schipluiden.

De Burg. Groot Enzerinksingel heeft een laanbeplanting bestaande uit onderbroken bomenrijen in gras of heester, afgewisseld met heestervakken en begeleid door singels.

De Hofsingel heeft een laanstructuur gevormd door bomen (voornamelijk platanen) in heesters tussen de aansluiting op de Burg. Groot Enzerinksingel en de kruising met de Werve. Vanaf deze kruising tot de kruising met de Molenweg bestaat de laanstructuur uit één of twee bomenrijen van verschillende soortensamenstelling in gras of verharding.

De ruimtelijke continuïteit van de route wordt met name bepaald door het water van de singels. De diversiteit in soorten van de begeleidende beplanting, in samenhang met de diversiteit van de bebouwing en het wegprofiel, leidt tot een onrustig beeld waar geen duidelijk structurerende werking vanuit gaat.

Streefbeeld:

Nadruk leggen op het versterken en uitbouwen van de huidige begeleidende laanbeplanting in samenhang met de standplaatsfactoren, de stedenbouwkundige opzet van de wijk en de architectuur van de bebouwing en gericht op vergroting van de representativiteit van de route. Ecologisch beheer van de oevers van de singels maakt voelbaar dat dit deel van Maasland in het veenweidegebied gebouwd is en draagt bij aan het ecologisch netwerk van Maasland.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    De opzet van de laanbeplantingen langs de Burg. Groot Enzerinksingel en de Hofsingel op elkaar afstemmen;

  • -

    Oevers van de singels grenzend aan de wegkant geschikt maken voor ecologische ontwikkelingen.

Beheer:

  • -

    De samenstelling van de laanbomen langs de route eensoortig maken;

  • -

    Ecologisch beheer van de oevers van de singels grenzend aan de wegkant.

3.3.2.4 Wijken, buurten en overige gebieden

(foto 3.19, 3.20 en 3.21)

afbeelding binnen de regeling

Gebied 1: Warande / Werve

Huidige groene karakteristiek:

Woonwijk uit de jaren ‘70-’80. De wijk is planmatig ontwikkeld met clusters en rijen woningen langs slingerende straten of gegroepeerd rond woonerven. De wijk maakt een groene indruk door de tuinen van de woningen, meanderende singels en sloten, groenstroken en snippergroen. Gebruiksgroen voor diverse activiteiten (speel- en zitplekken) is verspreid over de wijk en in overeenstemming met de verscheidenheid aan woningtypen.

De opzet van de groenstructuur is formeel en wordt voornamelijk door bomen bepaald. De begeleidende boombeplanting langs hoofd- en andere ontsluitingsroutes, is uit het oogpunt van herkenbaarheid (vele verschillende boomsoorten) niet altijd optimaal. De groenstructuur van de woonerven in de clusters wordt bepaald door strakke bomenrijen van kleine (vorm)bomen. Grotere solitairbomen op specifieke plekken geven beeldaccenten.

Streefbeeld:

Wijk met een formele (cultuurlijke) groenopzet in straten en woonerven. Eenduidigheid in boomsoorten maakt woonerven, hoofd- en andere ontsluitingswegen herkenbaar. De oevers van de sloten krijgen een meer natuurlijke groenbehandeling en dragen bij aan het ecologisch netwerk in het dorp.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Huidige groenopzet handhaven.

Beheer:

  • -

    De samenstelling van begeleidende bomen langs hoofd en andere ontsluitingswegen per stedenbouwkundige eenheid meer eensoortig maken;

  • -

    Ecologisch beheer van sloot- en singeloevers.

Gebied 2: Commanderij / Baanderheer

(foto 3.22, 3.23 en 3.24)

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

Buurten uit de jaren ‘90-’00. De buurten hebben een open karakter. Het groenbeeld wordt voornamelijk bepaald door ruime tuinen en grotere groenelementen die als zit- of speelplek fungeren. De bomenstructuur bestaat uit korte bomenrijtjes of solitairbomen die langs de straten gesitueerd zijn. Specifieke plekken zijn met (vorm) bomen verbijzonderd. De begeleidende boombeplanting langs de routes die de buurten met het aanliggende sport- en recreatie complex De Commandeur en het hierachter liggende veenweidegebied verbindt, is niet optimaal.

Streefbeeld:

Buurten met een cultuurlijke open groenopzet. De entrees tot het sport- en recreatiecomplex maken het veenweidegebied voelbaar.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Een zodanige inrichting van het verlengde van de Doelstraat en Baanderheer dat een landschappelijke relatie ontstaat tussen de bebouwing en het open veenweidegebied (o.a. zichtlijnen en/of rijen knotwilgen).

Beheer:

  • -

    Handhaven van cultuurlijk en standaard beheer in de buurten;

  • -

    Extensiveren beheer van de entrees die toegang geven tot het complex De Commandeur in samenhang met het beheer van het aangrenzende gebied van het sport- en recreatiecomplex.

Gebied 3: Ambacht

(foto 3.25)

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

Bedrijventerrein met kleinschalige bedrijfshallen en kantoorachtige bebouwing. De inrichting van de openbare ruimte is vooral doelmatig. Groenelementen komen nauwelijks voor. Het beeld is vaak onverzorgd en er is weinig afstemming met betrekking tot de inrichting en het beheer van het groen van de verschillende bedrijfsterreinen.

Streefbeeld:

Het aanzicht en de representativiteit van het gebied verbeteren met inachtneming van het functioneren van de bedrijven.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Ontwikkelen groene “kapstok” door een totaal concept van openbaar en bedrijfsgroen aan de straatzijde.

Beheer:

  • -

    Beheer afstemmen op bedrijfsfuncties;

  • -

    Eventueel beheerovereenkomsten met ondernemers afsluiten.

Gebied 4: Dijkpolder omgeving Huis Te Veldelaan

(foto 3.26, 3.27. 3.28 en 3.29)

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

Woonwijk bestaande uit rijwoningen uit de jaren ‘50-’60. De wijk heeft een planmatige opzet met een groen en open karakter. Verspreid in het openbaar groen zijn speel- zitplekken opgenomen. Het groene karakter wordt bepaald door de vele bomen, het openbaar plantsoen en de bijna overal aanwezige tuinen. De bomen in de straten vormen samen met een viertal grotere groenelementen langs de Slot de Houvelaan, ‘s-Prinsensingel, de Vrouwe Lideweysingel en de Huis te Veldelaan, de “groene” drager van de wijk.

Het water en de inrichting van de eerste twee hiervoor genoemde groenelementen maken de ligging van de wijk aan het open weidegebied herkenbaar.

De laanbeplanting langs de buurtontsluitingswegen is vaak te gefragmenteerd en te afwisselend waardoor de duidelijkheid van de overwegend formele boomstructuur niet overal optimaal is. Een uitzondering vormt de gefragmenteerde laanstructuur langs de Koningin Julianaweg. Door deze opzet wordt de weg in de westelijke randzone geïntegreerd en draagt bij aan de versterking van het landelijke karakter.

Streefbeeld:

Verbetering van de wijk door veel aandacht te geven aan straatbeplantingen (soort en plaatsing) langs de woon- en ontsluitingsstraten. Versterking van de relatie met het openweide gebied door de oevers van de ‘s-Prinsensingel en de singel langs de Slot de Houvelaan een meer ecologisch karakter te geven. Vanuit de kern van de wijk, met een cultuurlijk karakter, overgaan naar een meer natuurlijke groenbehandeling van de singels naar de randzone toe.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Versterken continuïteit laanstructuur met uitzondering van de Koningin Julianaweg;

  • -

    Oevers van de singels (‘s-Prinsensingel en Slot de Houvelaan) geschikt maken voor ecologische ontwikkeling.

Beheer:

  • -

    De samenstelling van bomen langs straten en wegen, afgestemd op stedenbouwkundige herkenbare eenheden, meer eensoortig maken;

  • -

    Ecologisch beheer van de oevers van de hierboven genoemde singels.

Gebied 5: Omgeving Kluiskade / Meester Postlaan

(foto 3.30, 3.31 en 3.32)

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

Dit gebied omvat de achterkanten van de lintbebouwing langs de Gaag en de aangrenzend, gevarieerde, kleinschalige, vooroorlogse bebouwing. Deze bebouwing is overigens in het kader van de dorpsvernieuwing deels vervangen door nieuwbouw.

Het openbaar groen bestaat uit laanbeplanting langs een aantal straten, die deze zone met de er achter liggende wijken verbindt. Daarnaast worden een aantal geïsoleerde tuin- of erfachtige ingerichte groengebiedjes met speelvoorzieningen, een tweetal begraafplaatsen, een groen kerkplein en een dorpsparkje aan de Kluiskade aangetroffen. Dit laatst genoemde parkje is ontwikkeld in de tuin van de pastorie aan de Mr. Postlaan en op en langs de oostkade van de Gaag. De hier voorkomende speelvoorzieningen worden veelvuldig bezocht door zowel jongere als oudere jeugd.

Naast het openbaar groen bepaalt de beplanting van de achtererven en de tuinen in hoge mate het groenbeeld.

Streefbeeld:

Ondersteuning en vergroting van de compacte bebouwingsstructuur met afwisselende bebouwing door een tuin- of erfachtige opzet van het openbaar groen die aansluit op de bestaande erf- en tuinbeplantingen.

Grote bomen zowel in de openbare ruimte als in particuliere tuinen en erven vormen een belangrijk onderdeel van het groenbeeld. Vogelbosjes vormen stapstenen in het ecologisch netwerk van het dorp.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Uitbouwen en versterken van het tuin- en erfachtige karakter van de openbare groengebieden in relatie met de beplanting van bestaande tuinen en erven.

Beheer:

  • -

    Beheer afstemmen op een tuin- en erfachtig groenbeeld;

  • -

    Inventariseren en beschermen van beeldbepalende bomen in zowel de openbare ruimte als in particuliere tuinen en erven;

  • -

    Visual Tree Assessment (V.T.A.) van oudere bomen.

Gebied 6: Maassluisseweg

(foto 3.33 en 3.34)

afbeelding binnen de regeling

Huidige groenkarakteristiek:

Een monofunctioneel gebied met kleinschalige bedrijfshallen en enkele kantoorachtige bebouwingselementen. De percelen grenzen direct aan de ontsluitingswegen. Een duidelijke groenstructuur ontbreekt. Opslag is vaak in het zicht en geeft een onverzorgd beeld. De begrenzing met het open weidegebied is hard en sluit niet aan bij de landschappelijke en ecologische opzet van de westelijke randzone.

Streefbeeld:

Verhoging van de representativiteit door een totaal concept voor het openbaar- en bedrijfsgroen aan de straatzijde en voor het gebied grenzend aan het open weidegebied.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Ontwikkeling groene “kapstok” in relatie met het poortconcept (aangegeven in paragraaf 3.3.2.1, Dorpsentree/A20);

  • -

    Geïntegreerd gebiedsontwerp waarin randvoorwaarden worden gesteld in het geval van reconstructie en bij eventuele nieuwbouw.

Beheer:

  • -

    Beheer afstemmen op bedrijfsfuncties;

  • -

    Eventueel beheerovereenkomsten met ondernemers afsluiten.

3.4 Groenstructuur Schipluiden

3.4.1 Samenvatting bestaande hoofdgroenstructuur

Schipluiden vormt de middelste van de drie knopen in het veenlandschap van Midden-Delfland.

De kern van Schipluiden wordt gekenmerkt door een historische lintbebouwing langs de Gaag. Een groenstructuur bestaande uit lineaire bomenrijen langs het water ondersteunt het lintkarakter.

Het groen in de randen van Schipluiden, die een functie als uitloop- en recreatiegebied hebben, zijn qua groeninrichting zodanig van opzet dat Schipluiden als dorp in het open veenweidegebied herkenbaar is.

Erfachtige groenelementen en open grazige ruimten integreren het dorp in het landschap. Uitzichten op het weidegebied en karakteristieke elementen, zoals kaden en erven van boerderijen, versterken deze beleving. Daarnaast vormt het randgroen een ecologische buffer tussen het dorp en het weidegebied behorend tot de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEH).

Wijken en buurten worden vaak gekenmerkt door open zones en uitzichten, die het veenweidegebied voelbaar maken. De wijken doen veelal groen aan door de vele laan- en straatbomen, plantsoenen, tuinen en restanten van het oorspronkelijke landschap. In de wijken ontbreekt in sommige gevallen een duidelijk herkenbare groenstructuur, zoals doorlopende boombeplantingen. Hierdoor is soms een fragmentarisch of te afwisselend groenbeeld ontstaan. Dit beeld wordt nog versterkt door de vaak grote diversiteit in het toegepaste bomensortiment. Speelplekken vormen een integraal onderdeel van het openbaar groen, ook zijn ze in voldoende mate aanwezig en zijn evenwichtig over de wijken en buurten verspreid.

Het kwaliteitsniveau van het groen is over het algemeen redelijk tot goed.

In figuur 3.16b en figuur 3.17 is de groene hoofdstructuur van Schipluiden in kaart gebracht. In de navolgende paragraaf zijn de hoofdelementen van de groenstructuur (zie figuur 3.18) nader beschreven en geanalyseerd en zijn aan de hand van streefbeelden, indien van toepassing, maatregelen geformuleerd om tot een kwaliteitsverbetering van het groen te komen.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

3.4.2 Hoofdelementen

3.4.2.1 Strategische plekken

Strategische plek 1: Kruising Rijksstraatweg / Dorpsstraat

(foto 3.35, 3.36 en 3.37)

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

De T-kruising Rijksstraatweg en Dorpsstraat is de toegang voor inwoners en recreanten (fietsers en auto’s) tot het dorp vanuit het zuiden. Het karakter van het dorp is, met uitzondering van wat restanten van de oude lintbebouwing langs de Gaag, hier echter nauwelijks beleefbaar. Groene elementen als de beplanting van de algemene begraafplaats, het parkeerterrein aan de Rijksstraatweg, enige boombeplanting langs de Gaag ter hoogte van een afmeerplek en de westelijke randzone zijn niet geïntegreerd in de groenstructuur van dit gebied. De groenstructuur is daardoor diffuus en draagt niet bij aan de herkenbaarheid van de entree.

Streefbeeld:

Het entreegebied moet een duidelijk “gezicht” krijgen, hetgeen niet alleen met groene middelen kan worden gerealiseerd. Dit vraagt om een geïntegreerd omgevingsontwerp met allure, waarbij het creëren van een landschappelijke dorpsentree centraal staat. Het karakter van het veenweidegebied (het imago van het Regiopark) en het historisch karakter van het dorp wordt hierbij voelbaar gemaakt.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Bevorderen en versterken van uitzichten op de Gaag en aangrenzende westelijk veenweidegebied;

  • -

    Versterken en uitbouwen van lineaire groene dorpsstructuur aansluitend op de Dorpsstraat;

  • -

    Opmerking: het is voor de gemeente lastig dit zelf te realiseren, omdat de gemeente hier weinig grond heeft. Het omgevingsontwerp zal daarom vooral bestaan uit randvoorwaarden voor reconstructie of nieuwbouw.

Beheer:

  • -

    Intensief en standaard beheer overgaand in ecologisch beheer naar de randzone en het veenweidegebied toe.

3.4.2.2 Randzones

(foto 3.38, 3.39 en 3.40)

afbeelding binnen de regeling

Randzone 1: Parkgebied Rozemarijn

Huidige groene karakteristiek:

Het parkgebied Rozemarijn vormt een groene waterrijke grens tussen de woonbebouwing en het open weidegebied van de Klaas Engelbrechtspolder.

Deze Klaas Engelbrechtspolder is bijzonder omdat deze naar alle zijden bijna geheel open is en het slotenpatroon al ongeveer 8 eeuwen oud is (Stichting Midden-Delfland is mensenwerk, 2007). Parkgebied Rozemarijn heeft een recreatieve waarde voor de aangrenzende wijk (spelen, wandelen) en vormt tegelijkertijd een buffer tussen de Rijksstraatweg en de aangrenzende woonbebouwing. De groene inrichting en voorkomende bebouwing zijn afgestemd op een optimale beleving van de weidsheid van het landschap. Bloksgewijs geplante hout- en bosopstanden, korte bomenrijen, geriefhoutcomplexen en knotbomen afgewisseld door grazige ruimten en tuinbeplantingen bieden de bewoners vele uitzichtmogelijkheden op het markante weidegebied. De visuele relatie met het weidegebied wordt nog versterkt door een tweetal natuurlijk aandoende watergangen die tot in de wijk doorlopen. Daarnaast vormt dit groen door zijn opzet, gebaseerd op de erfbeplantingen van de boerderijlinten, in samenhang met de open incidentele beplanting langs de Rijksstraatweg, een passende landschappelijke begrenzing van de aangrenzende Klaas Engelbrechtspolder. De schaal, inrichting en beheer van het gebied maken dat het tevens als een stapsteen in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEH) beschouwd kan worden.

Streefbeeld:

Benadrukken van de functies wonen en recreëren aan de rand van een ecologisch en landschappelijk waardevol weidegebied. Handhaven en versterken van de afwisseling in boombeplantingen, bosplantsoencomplexen en boomsortiment. Het groene boerderijlintkarakter van deze zone gaat boven het visueel benadrukken van de continuïteit van de Rijksstraatweg.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Optimaliseren groengebruiksmogelijkheden (zoals informele zitmogelijkheden met fraaie uitzichten, opwaarderen van speelplaatsen en vergroten van de natuurbeleving).

Beheer:

  • -

    Door extensief en ecologisch beheer de natuur tot dichtbij en in de wijk brengen;

  • -

    Soorten afstemmen op in het gebied thuishorende soorten en soorten die oorspronkelijk op de boerderijerven gebruikt werden.

Randzone 2: Parkgebied Holierhoek / Vlaardingse vaart

(foto 3.41, 3.42 en 3.43)

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

Het westelijk deel van deze zone wordt gedomineerd door het dijklichaam van de oprit van de brug over de Vlaardingervaart. De beplanting (bomen en heesters) accentueert dit hoogteverschil op een landschappelijke wijze. Het groenbeeld is open met beplantingsaccenten, die het beeld optimaliseren. In het oostelijk deel, met uitzondering van het dierenpark, ligt een doorlopende haagachtige heesterbeplanting in gras, die het open grazige gebied van Vlieland en de schaatsbaan bijna volledig afschermt van de bebouwing langs de Holierhoek.

Streefbeeld:

In het westelijk deel van de zone het huidige groenbeeld continueren. Het oostelijk deel uit- en ombouwen met opgaande landschappelijk erfachtige elementen, zoals geriefhout- en bosopstanden met grazige tussenruimten. Enerzijds schermen deze de bebouwing af anderzijds maken ze doorzichten op het weideparkgebied mogelijk. De natuur wordt zo tot aan de rand van het dorp gebracht.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Aanpassen beplantingsplan oostelijk deel van de zone gericht op een meer erfachtige opzet, met open grazige ruimten.

Beheer:

  • -

    Het ecologisch beheer afstemmen op vergroting van de ecologische waarde van zowel het ecologisch netwerk in Schipluiden als de PEH.

Randzone 3: Bufferzone - Parkgebied Keenenburg

(foto 3.44)

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

Deze zone wordt gekenmerkt door een grote grazige openheid met water, die refereert aan het oorspronkelijke open veenweidegebied. De openheid wordt versterkt door een ruim geplante verspringende rij populieren en geledingen (sloten en / of gras) ter hoogte van de entrees vanuit de aanliggende bebouwing. Sloten en heesterbeplantingen en knotbomen beperken de visuele invloed van de bebouwing. Het gebied is een belangrijk uitloopgebied voor de inwoners en kan tevens beschouwd worden als een stapsteen in de PEH en onderdeel van het ecologisch netwerk van Schipluiden.

Streefbeeld:

Handhaven van de huidige ruimtelijke opzet die het open weidegebiedkarakter tot vlakbij het dorp brengt en de natuurwaarden versterken. Uitbouwen van de recreatieve waarde.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Uiteinden van watergangen geschikt maken voor ecologische ontwikkelingen;

  • -

    Voorzieningen voor recreanten (wandelaars en fietsers) aanbrengen die de diversiteit van het gebied vergroten.

Beheer:

  • -

    Nadruk op ecologisch beheer van grazige vegetaties.

3.4.2.3 Strategische routes

Strategische route 1: Dorpsstraat en Vlaardingsekade / Singel

(foto 3.45, 3.46 en 3.47)

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

Deze route door het historische dorpslint vormt de belangrijkste recreatieve zuid-noordverbinding voor gemotoriseerd- en fietsverkeer. De groenstructuur wordt bepaald door een lineaire boombeplanting, van een diverse soortensamenstelling, langs de Gaag en tuinen van aangrenzende panden. Het profiel van de route varieert sterk. Het groenbeeld is continue in zijn afwisseling waardoor het toch als een totaliteit wordt beleefd en daardoor een belangrijk onderdeel vormt van het imago van Schipluiden.

Doorzichten naar de achter de bebouwing liggende graslanden tussen de kerk en de kruising met de Rijksstraatweg benadrukken het landelijk karakter van het dorp.

Streefbeeld:

Handhaven en versterken van de huidige bomenstructuur in samenhang met het gestelde in het vastgestelde beeldkwaliteitsplan voor het dorp van Schipluiden. De dorpskern meer voelbaar maken door het groen ter hoogte van de noordelijke kruising met de Rijksstraatweg te verbijzonderen. Door middel van strakke (boom)beplantingen en kleur wordt de allure van de entree vergroot.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Uitbouwen en versterken van het landelijke groene karakter van het lint;

  • -

    Versterken van de noordelijke toegang tot de Dorpsstraat met architectonische groene middelen en kleuraccenten, waarbij beide zijden van de Gaag en de kruising met de Tiendweg worden betrokken. Een knelpunt is dat het gebied hier grotendeels eigendom van de provincie is. Aan de Tiendweg wordt het nieuwe gemeentehuis gerealiseerd, dit geeft aanleiding om het gebied te herinrichten.

Beheer:

  • -

    Continueren intensief beheer.

Strategische route 2: Keenenburgweg / Zouteveenseweg

(foto 3.48, 3.49 en 3.50)

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

De route vormt een belangrijke entree voor recreanten uit o.a. Vlaardingen. De weg heeft een sterk afwisselende lintvormige bebouwingsstructuur met een dorpskarakter met o.a. winkels en voorzieningen. De groenstructuur bestaat uit korte en langere rijen bomen, solitair bomen, plantsoen op pleinachtige ruimten, enkele grotere groenelementen en groene tuinen. Het groenbeeld is gefragmenteerd en gevarieerd o.a. door een aantal markante doorzichten op het weidegebied.

Streefbeeld:

Een herkenbare representatieve groenstructuur die recht doet aan de individualiteit, afwisseling en samenhang van de aanliggende panden, het kleinschalige dorpse karakter en de markante doorzichten.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Het ontwikkelen en bevorderen van een “dorpse” groenstructuur (voelbaar maken van de stedenbouwkundige karakteristiek) (zie figuur 3.25);

  • -

    Het versterken en uitbouwen van lineaire groene dorpsstructuur aansluitend op de Zouteveenseweg.

Beheer:

  • -

    Cultuurlijk en standaardbeheer;

  • -

    Soortensamenstelling afstemmen op beschikbare ruimte en bomen op termijn vervangen.

afbeelding binnen de regeling

3.4.2.4 Wijken, buurten en overige gebieden

Gebied 1: Rozemarijn

(foto 3.51, 3.52 en 3.53)

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

Woonwijk uit de jaren ‘70-’80. De wijk is planmatig ontwikkeld. Het noordelijk deel (gebied 1A) wordt gekenmerkt door clusters en rijen woningen langs meanderende straten of gegroepeerd rond woonerven. De wijk maakt een groene indruk door de tuinen van de woningen, veel bosplantsoenen heesterbeplantingen, meanderende singels en sloten, bomen en wat snippergroen.

De groenstructuur van de hofjes in de clusters wordt bepaald door losse bomenrijen van kleine (vorm)bomen van vaak een diverse soortensamenstelling. Grotere solitairbomen op specifieke plekken geven accenten in het groenbeeld.

In het zuidelijk deel (gebied 1B) is de opzet van de groenstructuur in de straten, met uitzondering van een de groenstrook langs de Westlander, formeel en wordt voornamelijk door bomen (vaak in verharding) en door tuinen bepaald.

De begeleidende boombeplanting langs hoofd- en andere ontsluitingsroutes in de hele wijk is uit het oogpunt van herkenbaarheid (vele verschillende boomsoorten) niet altijd optimaal. Gebruiksgroen voor diverse activiteiten (speel- en zitplekken) is verspreid over de wijk en in overeenstemming met de verscheidenheid aan woningtypen en de groenopzet.

Streefbeeld:

Een wijk met een formele (cultuurlijke) groenopzet in straten en woonerven in het zuidelijk deel en een meer door heesters en bosplantsoen bepaald organisch karakter in het noordelijk deel. De representativiteit van het bosplantsoen en de heesters dient te worden versterkt. De begroeiing mag niet te wild en te overheersend worden. Eenduidigheid in laanboomsoorten maakt woonerven, hoofd- en andere ontsluitingswegen herkenbaar. De oevers van de sloten krijgen een meer natuurlijke groenbehandeling en dragen samen met de het groen in de grotere groenelementen bij aan het ecologisch netwerk in het dorp.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Verder versterken / uitbouwen van de routebegeleidende beplantingen.

Beheer:

  • -

    De samenstelling van begeleidende bomen langs hoofd- en andere ontsluitingswegen per stedenbouwkundige eenheid meer eensoortig maken;

  • -

    Intensiveren van het onderhoud van bosplantsoen en heesterbeplantingen.

Gebied 2: Omgeving Burgemeester Musquetiersingel en Bomenwijk

(foto 3.54, 3.55, 3.56 en 3.57)

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

Woonwijk uit de jaren ‘50-’60. Het oostelijke deel van de wijk (gebied 2A) heeft een planmatige ruime opzet met een groen en open karakter. Verspreid in het openbaar groen zijn speel- en zitplekken opgenomen. Het groene karakter wordt bepaald door het openbaar plantsoen en de aanwezige tuinen. In de straten zijn nauwelijks bomen aangeplant. Bomen en heesters in tuinen bepalen het groenbeeld. De “groene” drager van de wijk wordt gevormd door de Burg. Van Gentsingel, het parkje aan de Burg. Musquetiersingel en de plantsoenen langs het Schoolplein. Het parkje aan de Burg. Musquetiersingel is gedateerd. De grondwaterstand in het gebied is hoog waardoor bomen slecht gedijen en het parkje een versleten indruk maakt. Het westelijke deel van de wijk (gebied 2B) bestaat uit korte woonstraten met een strakke boomstructuur.

Streefbeeld:

Verbetering van het groenbeeld van de wijk door veel aandacht te geven aan straatbeplantingen langs de woon- en ontsluitingsstraten en renovatie van het parkje aan de Burg. Musquetiersingel en aan de relatie tussen de Burg. Van Gentsingel en de Gaag. Versterking van de relatie met het open weide gebied door de oevers van het meest zuidelijk deel van de Burg. van Gentsingel, aansluitend op de Polder, een meer ecologisch karakter te geven.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Verbijzonderen van de aansluiting van de Burg. van Gentsingel op de Gaag;

  • -

    Groenbeeld in straten versterken met straatbomen;

  • -

    Opstellen renovatieplan voor het parkje aan de Burg. Musquetiersingel, met speciale aandacht voor de relatie met het H.K. Pootplein;

  • -

    Meest zuidelijke deel van de oever van de Burg. van Gentsingel geschikt maken voor ecologische ontwikkeling.

Beheer:

  • -

    De samenstelling van aan te planten straatbomen langs straten en wegen afstemmen op de stedenbouwkundige opzet en het architectonisch karakter van de bebouwing en standplaatsfactoren;

  • -

    Soortensamenstelling in parkje afstemmen op hoge grondwaterstand, bijvoorbeeld door er een rietpark van te maken;

  • -

    Ecologische beheer van de zuidelijke oever van de Burg. van Gentsingel.

Gebied 3: Korpershoek

(foto 3.58, 3.59 en 3.60)

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

Buurt uit de jaren ‘90-’00. De buurt heeft een open karakter en duidelijke visuele relatie met de kade langs de Gaag. Het groenbeeld wordt voornamelijk bepaald door ruime tuinen en een brede overwegend grazige groenstrook met enige heesterbeplanting langs de Gaag. De strook fungeert als zit- en speelplek. Een tweede karakteristiek groenelement is het bomenlaantje langs de Korenmaat en Bovenkruier. De bomenstructuur in de woonstraatjes bestaat uit korte bomenrijtjes of solitairbomen waarbij rekening is gehouden met het windrecht van molen de Korpershoek (zie figuur 3.29).

afbeelding binnen de regeling

Streefbeeld:

Buurt met een cultuurlijke open groenopzet aansluitend op de kade van de Gaag met een open landelijk karakter. Het bomenlaantje langs de molen versterken, rekening houdend met het windrecht van de molen.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Het ombouwen van het laankarakter van het pad langs de Korenmaat en Bovenkruier tot in het lint langs de Gaag, rekening houdend met het windrecht van de molenaar.

Beheer:

  • -

    Handhaven van het cultuurlijk en standaard beheer in de buurt;

  • -

    Extensiveren van het beheer van de kade langs de Gaag;

  • -

    Soortensamenstelling afstemmen op windrecht, zoals hoog- of laagstam fruitbomen of andere bomen die goed gesnoeid kunnen worden.

Gebied 4: Bijsterveld

(foto 3.61 en 3.62)

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

Buurt uit de jaren ‘70-’80. De buurt is planmatig ontwikkeld met clusters gegroepeerd rond woonerven. De buurt maakt een groene indruk door de tuinen van de woningen, groenstroken, snippergroen en grotere groenelementen grenzend aan de randen van de wijk. De groenstructuur van de woonerven wordt bepaald door strakke bomenrijen van kleine (vorm)bomen. Grotere solitairbomen op specifieke plekken geven beeldaccenten. Gebruiksgroen voor diverse activiteiten (speel- en zitplekken) komt verspreid over de buurt voor.

De begeleidende boombeplanting langs de ontsluitingsroutes, is uit het oogpunt van herkenbaarheid (veel verschillende boomsoorten) niet altijd optimaal. Ook is er in de Dr. J. de Koninglaan door de hoge grondwaterstand veel boomsterfte.

Streefbeeld:

Wijk met een formele (cultuurlijke) groenopzet in straten en woonerven. Eenduidigheid in boomsoorten maakt hoofd- en andere ontsluitingswegen herkenbaar.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Huidige groenopzet handhaven.

Beheer:

  • -

    De samenstelling van begeleidende bomen langs hoofd- en andere ontsluitingswegen per stedenbouwkundige eenheid meer eensoortig maken;

  • -

    Boomsoorten gebruiken die passen bij de hoge grondwaterstand.

Gebied 5: Keenenburg

(foto 3.63, 3.64 en 3.65)

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

Woonwijk hoofdzakelijk uit de jaren ‘70-’80. De wijk is ontwikkeld met clusters en rijen woningen langs straten of gegroepeerd rond woonstraten en woonerven. Een specifiek groen kenmerk wordt gevormd door rudimenten van het oorspronkelijke landschap (boerderijen met erf, weilandjes, restanten van kasteel Keenenburg en omgeving) die in de wijk opgenomen zijn.

De wijk maakt een groene indruk door de tuinen van de woningen, meanderende singels en sloten, groenstroken en snippergroen.

De Bufferzone - Parkgebied Keenenburg en de golfbaan zijn vanaf de entrees vanuit de wijk goed bereikbaar en beleefbaar.

De groenstructuur is gefragmenteerd en wordt voornamelijk door heesterbeplanting en een enkele boom op hoeken van straten bepaald. De summiere boombeplanting langs hoofd- en andere ontsluitingsroutes, is uit het oogpunt van herkenbaarheid niet altijd optimaal (veel verschillende boomsoorten). De groenstructuur van de woonerven in de clusters wordt bepaald door strakke bomenrijen van kleine bomen.

Gebruiksgroen voor diverse activiteiten (speel- en zitplekken) is verspreid over de wijk en in overeenstemming met de verscheidenheid aan woningtypen.

Streefbeeld:

Wijk met een representatieve groenopzet die de grotere groene fragmenten, het open weideachtige gebied van De Bufferzone – Parkgebied Keenenburg en de golfbaan (zowel aan de zuid- als oostzijde) en de Keenenburgweg verbindt. Eenduidigheid in boomsoorten maakt woonerven, hoofd- en andere ontsluitingswegen herkenbaar. De oevers van de sloten krijgen een meer natuurlijke groenbehandeling en dragen samen met heesterbeplantingen in de grotere groenelementen bij aan het ecologisch netwerk in het dorp.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Groene aansluitingen maken tussen de grotere groene elementen, De Bufferzone – Parkgebied Keenenburg, de golfbaan en de Keenenburgweg.

Beheer:

  • -

    De samenstelling van begeleidende bomen langs hoofd- en andere ontsluitingswegen per stedenbouwkundige eenheid meer eensoortig maken;

  • -

    Ecologisch beheer van sloot- en singeloevers, weilandjes bij boerderijen en heesterbeplantingen in de grotere groenelementen.

3.5 Groenstructuur Den Hoorn

3.5.1 Samenvatting bestaande hoofdgroenstructuur

Den Hoorn is de derde van de drie knopen in het veenlandschap van Midden-Delfland. De bebouwde kom heeft nauwelijks een visuele relatie met het open veenweidegebied, doordat het aan de oostkant grotendeels tegen Delft aan ligt en aan de westkant door de A4 begrensd wordt. Aan het veenweide verleden herinneren slechts de kanalen met aangrenzende kaden en wegen en een aantal restanten van de vroegere lintbebouwing. Deze historische kanalen vormen echter nog steeds de basis voor de huidige hoofdgroenstructuur. Lineaire boombeplantingen ondersteunen deze historische structuurlijnen.

De wijken en buurten hebben een groen karakter en een duidelijke groenstructuur bestaande uit laan- en straatbomen, plantsoenen en singels die over het algemeen een goede herkenbaarheid waarborgen.

Uitloopgebieden in de vorm van randzones zijn beperkt. In het noorden ligt het park Hof van Delft en in het zuiden het sportpark Den Hoorn.

Speelplekken vormen een integraal onderdeel van het openbaar groen, zijn in voldoende mate aanwezig en zijn evenwichtig over wijken en buurten gespreid.

Het kwaliteitsniveau van het groen is over het algemeen goed.

In figuur 3.32 en figuur 3.33 is de groene hoofdstructuur van Den Hoorn in kaart gebracht. In de navolgende paragraaf zijn de hoofdelementen van de groenstructuur (zie figuur 3.34) nader beschreven en geanalyseerd en zijn aan de hand van streefbeelden, indien van toepassing, maatregelen geformuleerd om tot een kwaliteitsverbetering van het groen te komen.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

3.5.2 Hoofdelementen

3.5.2.1 Strategische plekken

Strategische plek 1: Omgeving Hoornsewal

(foto 3.66, 3.67 en 3.68)

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

De kruising van de Rijksstraatweg, de Woudseweg en de Hoornseweg is de entree vanuit het westen en zuiden tot het dorp. Daarnaast is de Rijksstraatweg een belangrijke toegang (poort) tot het veenweidegebied van Midden-Delfland. De huidige groeninrichting is summier en benadrukt noch de entree tot Den Hoorn, noch de toegang tot het Regiopark Delfland.

Streefbeeld:

De kruising en omgeving moet meer “gezicht” krijgen, hetgeen niet alleen door groen kan worden gerealiseerd. Dit vraagt om een geïntegreerd omgevingsontwerp met allure, waarbij het creëren van een landschappelijke dorpsentree centraal staat, die tevens het veenweidekarakter (het imago van het Regiopark Delfland) voelbaar maakt. Op dit moment is er erg weinig ruimten om een bijzondere inrichting te realiseren. Er staan een hoop ontwikkelingen op touw waaraan randvoorwaarden voor de inrichting gesteld kunnen worden.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Versterken en uitbouwen van de groenstructuur met groene- en kleuraccenten in samenhang met de stedenbouwkundige opzet en architectuur;

  • -

    Creatieve oplossingen bedenken om het gebied een zo mooi mogelijk aanzicht te geven met gebruik van een minimum aan ruimte, zoals het plaatsen van bloembakken;

  • -

    Versterken en uitbouwen van de groenstructuur langs de Gaag met boombeplanting, gericht op het versterken van de relatie met het veenweidegebied.

Beheer:

  • -

    Cultuurlijk en intensief beheer overgaand in ecologisch beheer van de oevers langs de Gaag.

3.5.2.2 Randzones

Randzone 1: Park de Hof van Delft (in beheer van gemeente Delft)

(foto 3.69 en 3.70)

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

Deze randzone, ingeklemd tussen Delft en Den Hoorn, bestaat uit ruige bossingels, water en grazige open ruimten. Het is een recreatief parkgebied met ecologische waarden.

Streefbeeld:

Nadruk op recreatieve functie (wandelen en honden uitlaten) met een strakke natuurlijke landschappelijke opzet die aansluit op de bebouwde kom van Den Hoorn. Ecologisch beheer draagt bij aan de versterking van het ecologisch netwerk van Den Hoorn.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Huidige inrichting bestaande uit o.a. strakke rechthoekige eilanden handhaven;

  • -

    Oevers van de singels aan de bebouwde komzijde geschikt maken voor ecologische ontwikkelingen.

Beheer:

  • -

    Huidige afwisseling van standaard en ecologisch beheer handhaven;

  • -

    Afspraken maken met de Gemeente Delft m.b.t. beheer.

Randzone 2: Omgeving sportpark Den Hoorn (in beheer bij GZH)

(foto 3.71, 3.72 en 3.73)

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

Deze randzone bestaande uit sportvelden, struwelen, boombeplantingen en grazige open ruimten is een belangrijke groene drager van de dorpsrand van Den Hoorn.

Streefbeeld:

Nadruk op recreatieve functie met een natuurlijke landschappelijke opzet die aansluit op het karakter van het recreatiegebied van de Kerkpolder. Hierbij wordt aandacht gegeven aan openheid versus beslotenheid, uitzichten en natuurbeleving. De ecologische waarden van deze zone worden vergroot door het gebied ecologisch intern te versterken waardoor tevens het ecologisch netwerk van Den Hoorn versterkt wordt.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Uitbreiden wandel- en zitmogelijkheden;

  • -

    Oevers van de singels geschikt maken voor ecologische ontwikkelingen.

Beheer:

  • -

    Door extensivering van het huidige beheer en ecologische beheer van gras, struwelen en watergangen de natuur tot dichtbij Den Hoorn brengen;

  • -

    Eventueel beheerovereenkomsten met de sportverenigingen afsluiten;

  • -

    Afspraken maken met GZH (Groenservice Zuid Holland) m.b.t. beheer.

3.5.2.3 Strategische routes

Strategische route 1: Hoornsekade / Hoornseweg

(foto 3.74, 3.75, 3.76 en 3.77)

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

De Hoornsekade aan de noordzijde van de Gaag vormt een belangrijke (recreatieve) fietsverbinding. De afwisseling in bebouwing, de grote verscheidenheid aan beplanting in erven en tuinen, samen met de bomenrijen leiden tot een aantrekkelijk afwisselend lineair groenbeeld langs de Gaag. Dit beeld is overigens aan de oostelijke kant (nog) onvolledig.

De Hoornseweg, de hoofdontsluiting voor het gemotoriseerd verkeer vanuit Delft, heeft door de overwegend aaneengesloten bebouwing een meer stedelijk karakter. De voornamelijk aaneengesloten strokenbebouwing geeft samen met de begeleidende beplanting (bomen en heesters) langs een singel een duidelijk lineair groenbeeld. De begeleidende beplanting stopt ter hoogte van de kern.

Streefbeeld:

Handhaven en versterken van het dorpskarakter van de Hoornsekade door middel van strakke bomenrijen langs de Gaag.

Solitairbomen, vormbomen en kleur benadrukken specifieke plekken in de stedenbouwkundige structuur zoals: aansluitingen van wegen, straten en plantsoenen.

Het groenbeeld van de Hoornseweg wordt bepaald door een forse begeleidende boombeplanting.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Uitbouwen en versterken van de bomenrij langs de Hoornsekade aan de kant van de woningen;

  • -

    Uitbouwen en versterken van pleksgewijze beplantingen met een representatief karakter en het aanbrengen van kleuraccenten ter plekke van aansluitingen van wegen, straten en plantsoenen op de Hoornsekade.

Beheer:

  • -

    Continueren huidig standaardbeheer langs de Hoornsekade en Hoornseweg.

Strategische route 2: Woudseweg

(foto 3.78 en 3.79)

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

De weg vormt de hoofdontsluiting voor het gemotoriseerd verkeer tussen de A4 en Den Hoorn.

De Woudseweg heeft een laanbeplanting aan beide zijden van de weg, bestaande uit (soms) onderbroken bomenrijen in gras of heesters en aan de zuidzijde begeleid door een singel.

Streefbeeld:

Nadruk leggen op het versterken en uitbouwen van de huidige begeleidende laanbeplanting gericht op vergroting van de representativiteit van de route. Ecologisch beheer van de oevers van de singel maakt mede voelbaar dat Den Hoorn in het veenweidegebied ligt.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Reconstructie laanbeplantingen, aangepast aan de stedenbouwkundige opzet;

  • -

    Oevers van de singel geschikt maken voor ecologische ontwikkelingen.

Beheer:

  • -

    Ecologisch beheer van de oevers van de singel.

Strategische route 3: Dijkshoornseweg / Lookwatering

(foto 3.80, 3.81 en 3.82)

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

Het gebied is een drieledig lint dat bestaat uit gemengde dorpsachtige bebouwing langs en tussen de Dijkshoornseweg en de Lookwatering. Het lint is een historisch belangrijke structuurlijn. De route door de lintbebouwing en met name de Lookwatering langs de Look vormt de belangrijkste recreatieve noordzuidverbinding voor fietsverkeer. Het groenbeeld varieert sterk.

De Lookwatering heeft een groen landelijk dorpskarakter bepaald door een grote verscheidenheid aan beplantingen in tuinen en erven en het water van de Look.

De Dijkshoornseweg heeft eveneens een groen dorpskarakter ook hier bepalen tuinen en erven in hoge mate het groenbeeld. Korte onderbroken bomenrijen ondersteunen het lineaire groenbeeld.

Streefbeeld:

Handhaven en versterken van het landelijk dorpskarakter van de Dijkshoornseweg en de Lookwatering door middel van begeleidende beplanting en “groene” doorzichten. Solitairbomen benadrukken specifieke plekken in de stedenbouwkundige structuur.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Uitbouwen en versterken van het landelijk groene karakter van de Lookwatering door middel van pleksgewijze beplantingen met een landelijk karakter langs de Look;

  • -

    Versterken van de begeleidende boombeplanting langs de Dijkshoornseweg.

Beheer:

  • -

    Continueren en uitbouwen van het ecologisch beheer langs de Lookwatering en de Look;

  • -

    Continueren van het standaard beheer langs de Dijkshoornseweg.

3.5.2.4 Wijken, buurten en overige gebieden

Gebied 1: Centrum omgeving Dijkshoornseweg

(foto 3.83 en 3.84)

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

Dit gebied omvat het centrum van het dorp. Het wordt gekenmerkt door afwisselende gevelwanden en vrijstaande bebouwing bestaande uit een mix van oudere en nieuwere panden. Het groenbeeld wordt voornamelijk door bomen bepaald en ondersteunt deze afwisseling. Solitairbomen, korte bomenrijen, strakke en losse boomgroepen verbijzonderen specifieke plekken.

Streefbeeld:

Versterken van de bijzondere plaats die het centrum, het punt van samenkomst van een viertal linten, in het dorp inneemt door een strakke cultuurlijke boombeplanting. Vormbomen, “dakbomen” en kleuraccenten, in samenhang met de stedenbouwkundige opzet en de architectuur van de panden, verbijzonderen specifieke plekken en bepalen het beeld.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Aanbrengen van kleuraccenten.

Beheer:

  • -

    Omvormen van de bestaande bomenstructuur door bij noodzakelijke vervanging (bijv. als gevolg van ziekte) vormbomen toe te passen;

  • -

    Intensief beheer.

Gebied 2: Oranjebuurt

(foto 3.85, 3.86, 3.87 en 3.88)

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

Woonwijk bestaande uit rijwoningen uit de jaren ‘50-‘60. De wijk heeft een planmatige opzet met een groen en open karakter. Verspreid in het openbaar groen zijn speel- en zitplekken opgenomen. Het groene karakter wordt bepaald door straatbomen, openbaar plantsoen en de bijna overal aanwezige tuinen.

De straatbeplanting langs de buurtontsluitingswegen is soms afwisselend waardoor de duidelijkheid van de overwegend formele bomenstructuur niet overal optimaal is.

Streefbeeld:

Groene buurt met cultuurlijke straatbeplantingen (bomen en plantsoenen) langs de woon- en ontsluitingsstraten. De Oranjelaan maakt de ligging aan de Gaag voelbaar.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Handhaven continuïteit straatbomenstructuur;

  • -

    Versterking beleving van de Gaag vanaf de Oranjelaan.

Beheer:

  • -

    De samenstelling van bomen langs hoofdontsluitingswegen meer eensoortig maken en aanpassen aan de stedenbouwkundige opzet;

  • -

    Standaard beheer van bomen en plantsoenen continueren;

  • -

    Ten minste één zijde van de weg toegankelijk houden voor invaliden en kinderwagens.

Gebied 3: Voordijkshoorn

(foto 3.89, 3.90, 3.91, 3.92 en 3.93)

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

Woonwijk uit de jaren ‘70-‘80. De wijk is planmatig ontwikkeld met rijen woningen langs straten en woonerven. De wijk maakt een groene cultuurlijke indruk door de tuinen van de woningen, meanderende singels, brede groenstroken en snippergroen. Gebruiksgroen voor diverse activiteiten (speel- en zitplekken) is verspreid over de wijk aanwezig. Het groen maakt een verzorgde indruk.

De opzet van de groenstructuur is formeel. De begeleidende boombeplanting langs hoofd- en andere ontsluitingsroutes, is uit het oogpunt van herkenbaarheid niet altijd optimaal. Er zijn verschillende boomsoorten en de beplanting is gefragmenteerd. De groenstructuur van de woonstraten in de clusters wordt bepaald door incidentele bomen of bomenrijen. Grotere solitairbomen op specifieke plekken geven beeldaccenten. Wandel- en fietspaden worden geaccentueerd door een afwijkende boombeplanting (o.a. knotbomen). Dit draagt sterk bij aan de herkenbaarheid van de buurt.

Streefbeeld:

Wijk met een formele (cultuurlijke) groenopzet in straten en woonerven. De oevers van de singels krijgen een meer natuurlijke groenbehandeling en dragen bij aan het ecologisch netwerk in het dorp.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Huidige groenopzet handhaven.

Beheer:

  • -

    Standaard beheer van straten en plantsoenen continueren;

  • -

    Ecologisch beheer van singeloevers;

  • -

    Oevers van de singels geschikt maken voor ecologische ontwikkelingen, dit zal door de overwegend steile taluds vooral plaatsvinden in de plasbermen.

Gebied 4: Gaag

(foto 3.94, 3.95, 3.96 en 3.97)

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

Buurt uit de jaren ‘90-‘00. De buurt heeft een open karakter. Het groenbeeld wordt voornamelijk bepaald door ruime tuinen en een tweetal groenelementen langs de Molenwerf die als zit- en speelplek fungeren. De bomenstructuur bestaat uit bomenrijen die langs de straten gesitueerd zijn.

Streefbeeld:

Buurt met een cultuurlijke open groenopzet. De oevers van de singel langs de Molenwerf krijgen een meer natuurlijke groenbehandeling en dragen bij aan het ecologisch netwerk in het dorp.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Huidige groenopzet handhaven;

  • -

    Oevers van de singel langs de Molenwerf geschikt maken voor ecologische ontwikkelingen.

Beheer:

  • -

    Standaard beheer van straten en plantsoenen continueren;

  • -

    Ecologisch beheer van singeloevers.

Gebied 5: De Oude Veiling

(foto 3.98, 3.99, 3.100 en 3.101)

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

Woonwijk uit de jaren ‘70-‘80. De wijk is planmatig ontwikkeld met rijen woningen langs straten en woonerven en een langgerekt appartementencomplex aan de oostzijde. De wijk maakt een groene cultuurlijke indruk door de tuinen van de woningen, een meanderende singel, brede groenstroken en snippergroen. Gebruiksgroen voor diverse activiteiten (speel- en zitplekken) is verspreid over de wijk aanwezig. Het groen maakt een verzorgde indruk.

De begeleidende boombeplanting langs de hoofd- en andere ontsluitingsroutes is formeel. De groenstructuur van de woonstraten in de clusters wordt bepaald door incidentele bomen. Grotere solitairbomen op specifieke plekken in het centraal gesitueerde openbaar groen geven beeldaccenten.

Streefbeeld:

Wijk met een formele (cultuurlijke) groenopzet in straten en een gevarieerd groenbeeld in de parken. De oevers van de singel krijgen een meer natuurlijke groenbehandeling en dragen bij aan het ecologisch netwerk in het dorp.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Huidige groenopzet handhaven;

  • -

    Oevers van de singel geschikt maken voor ecologische ontwikkelingen.

Beheer:

  • -

    Standaard beheer van straten en plantsoenen continueren;

  • -

    Ecologisch beheer van singeloever.

Gebied 6: Zuydmade

(foto 3.102, 3.103 en 3.104)

afbeelding binnen de regeling

Huidige groene karakteristiek:

Dit gebied bevat de achterkanten van de lintbebouwing langs de Gaag en de bebouwing van het centrum. Het wordt gekenmerkt door gevarieerde, kleinschalige, vooroorlogse bebouwing en nieuwere rijwoningen.

Het openbaar groen bestaat voornamelijk uit een aantal los geplaatste bomen en gefragmenteerd plantsoen langs Tanthofkade. Deze kade verbindt dit gebied en het centrum met het Sportpark Den Hoorn.

Naast het openbaar groen bepalen de vaak rommelige achtererven van de vooroorlogse bebouwing in hoge mate het groenbeeld.

Streefbeeld:

Een duidelijke boomstructuur langs de Tanthofkade die het centrumgebied met het Sportpark Den Hoorn verbindt en geflankeerd wordt door een losse bomenstructuur in de aangrenzende straten.

Maatregelen:

Inrichting:

  • -

    Opstellen bomenplan voor de Tanthofkade en de entree tot het Sportpark in relatie met toekomstige stedenbouwkundig opzet van het gebied en de losse boombeplanting in de hierop uitkomende straten;

  • -

    Uitbouwen en versterken afschermende beplanting grenzend aan achtererven.

Beheer:

  • -

    Standaardbeheer.

3.6 In- en uitbreidingsprojecten

3.6.1 Inleiding

Om een aantrekkelijk woonmilieu te creëren bij in- en uitbreidingen is een duurzaam aanzien belangrijk. Ruimte voor groen is hierbij van belang.

In het navolgende wordt thematisch ingegaan op de maatregelen, die van belang zijn om een duurzame groenontwikkeling in deze wijken/buurten te waarborgen (VROM, e.a., 1999).

3.6.2 Maatregelen

Natuur

  • -

    Breng een intern ecologisch netwerk aan dat aansluit op de ecologische structuur in de dorpen en zo mogelijk op de PEH, vermijdt hierbij zoveel mogelijk barrières;

  • -

    Breng variatie aan in groen- en waterelementen en maak gebruik van gradiënten (taluds);

  • -

    Bevorder gelegenheid tot broeden en verblijven (nestkasten, poelen voor kikkers en padden e.d.);

  • -

    Introduceer een meer ecologisch beheer;

  • -

    Bescherm aanwezig groen tijdens de bouw;

  • -

    Pas inheemse vegetatie toe;

  • -

    Ontwerp natuurvriendelijke oevers;

  • -

    Pas plant- en diervriendelijke erfscheidingen en (keer)muren toe;

  • -

    Bescherm grondwaterstanden en poelen door middel van stelsel van aanlegvergunningen;

  • -

    Indien van toepassing (project)overeenkomsten met betrekking tot inrichting en/of beheer afsluiten met derden om een optimale natuurontwikkeling te waarborgen. Ook kan gedacht worden aan afspraken gebaseerd op gedeeld eigendom van gemeente en particulier (mandeligheid).

Inrichting en beplantingen

  • -

    Zoek aansluiting bij de aanwezige landschappelijke structuren, patronen, elementen en beplantingssortiment;

  • -

    Speel in op bodempotentie en waterhuishouding;

  • -

    Bodem selectief ophogen indien noodzakelijk;

  • -

    Voorkom bodemverdichting op plaatsen waar vegetatie voorkomt;

  • -

    Gebruik geschikt ophoogmateriaal;

  • -

    Pas aantrekkelijke en inheemse soorten toe;

  • -

    Geef (nieuwe) bomen voldoende ruimte (zie bijlage 3);

  • -

    Indien noodzakelijk exploitatie- of projectovereenkomsten met bouwers afsluiten (bijv. met betrekking tot bouwrijp maken van gronden).

Flexibiliteit

  • -

    Breng flexibiliteit aan in de groenopzet om in de toekomst in te kunnen spelen op ontwikkelingen in de maatschappij.

Hoofdstuk 4. Groenbeleidsstrategie

Voor het verwezenlijken van het hiervoor voorgestelde groenbeleid (hoofdstuk 2 en 3) is een groenbeleidsschema opgesteld bestaande uit een lijst met acties met daarachter het doel, de geplande termijn (prioriteitsstelling), kostenindicatie en eventuele opmerkingen.

De lijst is een samenvatting van alle in hoofdstuk 3 genoemde voorgestelde maatregelen.

Deze lijst met maatregelen is onderverdeeld in onderdelen waarop de gemeente zich zal moeten inspannen om de gewenste groenstructuur in Maasland, Schipluiden en Den Hoorn te realiseren, te weten:

  • -

    beleid (algemeen);

  • -

    inrichtingsprojecten (per dorp);

  • -

    beheer (per dorp);

  • -

    communicatie (algemeen).

Hierna is een toelichting gegeven op de diverse aspecten die in de lijst aan de orde komen.

Doel

Het doel geeft aan op welke manier de betreffende actie bijdraagt aan het verwezenlijken van de groenstructuur van de dorpen. Hierbij dient te worden aangetekend dat de in hoofdstuk 3 aangegeven groenstructuren geen “blauwdrukken” zijn, maar streefbeelden waar op langere termijn naartoe wordt gewerkt.

Kostenindicatie

In de kolom “kosten” wordt een globale indicatie gegeven of een actie extra middelen vergt of juist extra middelen oplevert. De meeste acties zullen geen extra middelen vergen daar deze al meegenomen worden in een exploitatieopzet of in ander beleid dan wel in het reguliere werk kunnen worden meegenomen.

Termijn

Hier staan de geplande termijnen aangegeven waarop de acties worden uitgevoerd. De planning is verdeeld in:

  • -

    korte termijn: 0 tot 2 jaar;

  • -

    middenlange termijn: 2 tot 5 jaar;

  • -

    lange termijn: 5 tot 15 jaar.

Beleid

Bij dit onderdeel staan concrete beleidsplannen genoemd waarmee directe afstemming kan plaatsvinden met het groenbeleidsplan. Tevens is het van belang dat ook het overige voor het groenbeleidsplan relevante beleid wordt geïnventariseerd opdat de nodige afstemming kan plaatsvinden. Door deze (tijdige) afstemming ontstaat zowel voor het groenbeleidsplan als voor de andere beleidsplannen een belangrijke meerwaarde.

Inrichtingsplannen

Bij de inrichtingsplannen gaat het vaak om (her)inrichting van het groen in het kader van concrete uitvoeringsplannen van andere vakdisciplines. Dit zijn onder meer stedenbouwkundige, verkeerskundige en civieltechnische plannen. Door bij deze uitvoeringsplannen het GBP als randvoorwaarde mee te nemen, dragen deze plannen bij aan het realiseren van het GBP zonder dat dit extra middelen vergt. Een goed voorbeeld is de reconstructie van de Woudseweg in Den Hoorn. Naast de bovengenoemde inrichtingsprojecten gaat het om enkele typische groenprojecten waarbij andere vakdisciplines slechts zijdeling betrokken zijn. Deze projecten kunnen alleen worden uitgevoerd als voldoende “groen” middelen beschikbaar zijn. In deze categorie vallen o.a. een deel van de aanpassingen van de randzones.

Beheer

Om het GBP te realiseren, dient op bepaalde plekken het beheer te worden aangepast. Op de ene plek is meer ecologisch beheer gewenst, op de andere een meer gecultiveerde, traditionele beheerwijze.

Communicatie

Ten behoeve van het draagvlak van het gemeentelijk groenbeleid en het beter afstemmen van het groen op de gebruikers is een aantal acties op het gebied van de communicatie opgenomen.

GROENBELEIDSSCHEMA

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 17 juli 2007.

De griffier, de voorzitter,

A. de Vos, A.J. Rodenburg

BIJLAGE 1. Literatuurlijst

  • -

    Bosch en Slabbers. Midden-Delfland. Glas uit de polders. Den Haag, 2006.

  • -

    Bult, E. Midden-Delflandkrant nr. 100. Midden-Delfland Vereniging. Maasland, 2001.

  • -

    Bureau Nieuwe Gracht. Bijlagennota Levend Landschap. Concept GS 29 november Utrecht, 2005.

  • -

    Bureau Nieuwe Gracht. Contournota Levend Landschap. Doen wat werkt. Utrecht, 2006.

  • -

    Gemeente Midden-Delfland. Gebiedsvisie Midden-Delfland 2025, 2005.

  • -

    Gemeente Midden-Delfland. Nota Grondbeleid 2006. (Vastgesteld 7 november op 2006), 2006.

  • -

    Gemeente Midden-Delfland. Nota Speelplaatsen. Voor de gemeente Midden-Delfland, augustus 2005.

  • -

    Gemeente Midden-Delfland. Programma-begroting 2006, 2005.

  • -

    Gemeente Midden-Delfland. Welstandsnota Gemeente Midden-Delfland, 2004.

  • -

    Hoogheemraadschap van Delfland. Projecten ABCDelfland. Overzicht 2005. Delft, oktober 2004.

  • -

    Ministeries van OCenW, LNV en VROM. Nota Belvedère. Beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. Den Haag, 1999.

  • -

    Ministerie van VROM, Rijks Planologische Dienst en BRO. Duurzame stedenbouw in bestemmingsplannen. Den Haag, 1999.

  • -

    Ministeries van VROM, LNV, VenW en EZ. Nota Ruimte. Ruimte voor ontwikkeling. Samenvatting. Den Haag, 2006.

  • -

    Moerman, J. Midden-Delflandkrant nr. 111. Midden-Delfland Vereniging. Maasland, september 2003.

  • -

    Mörzer Bruyns, Prof. Dr. M.F. Behoud en beheer van levensgemeenschappen. Syllabus Afdeling Natuurbeheer. Landbouwhogeschool Wageningen, 1973.

  • -

    Mörzer Bruyns, Prof. Dr. M.F. Natuurbeheer en recreatie. Syllabus Afdeling Natuurbeheer. Landbouwhogeschool Wageningen, 1970.

  • -

    Oostrom, F. van. Midden-Delflandkrant nr. 100. Midden-Delfland Vereniging. Maasland, 2001.

  • -

    Provincie Zuid-Holland. Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland. Regio Delfland en Schieland. Den Haag, november 2002.

  • -

    Provincie Zuid-Holland. Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010. Den Haag, september 2006.

  • -

    Provincie Zuid-Holland. Streekplan Zuid-Holland West. Den Haag, februari 2003.

  • -

    Provincie Zuid-Holland en stadsregio Rotterdam. Regionaal Groenblauw structuurplan 2 (RGSP2). Naar een Groen Regio aan de Delta. Februari 2005.

  • -

    Provincie Zuid-Holland en Stadsregio Rotterdam. Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020. Tien punten voor de regio Rotterdam. December 2005.

  • -

    Recreatieschap Midden-Delfland. Recreatiekaart Midden-Delfland. Het ontdekken waard. Schiedam.

  • -

    Sandberg, E. Delfland-Lepelland. Vogelwacht ‘Delft en Omstreken’. Delft, 2005.

  • -

    Schroevers, P.J. Landschapstaal. Een stelsel van basisbegrippen voor de landschapsecologie. Centrum voor landbouwpublicaties en landbouwdocumentatie. Wageningen, 1982.

  • -

    Stadsgewest Haaglanden. Regionale Nota Mobiliteit Haaglanden. Naar een betere bereikbare regio. Den Haag, 2005.

  • -

    Stichting Midden-Delfland is Mensenwerk. Historie en landschap van de Klaas Engelbrechtspolder. 2007.

  • -

    Stichting Midden-Delfland is Mensenwerk e.a. Cultureel Erfgoed Midden-Delfland. Barneveld, 2004.

  • -

    Stichting voor Bodemkartering. Bodemkaart van Nederland 1:50.000. Blad 37 Oost. Rotterdam. Wageningen, 1972.

  • -

    Stichting voor Bodemkartering. Bodemkaart van Nederland 1:50.000. Blad 37 West. Rotterdam. Wageningen, 1984.

  • -

    Recreatieschap Midden-Delfland. Recreatiekaart Midden-Delfland, 2006.

  • -

    Zeeuw, P.H. de; Eerhart, B; Boer, H.J. de. Midden-Delfland. Beeldvorming overgangsmilieus. Een onderzoek naar de overgangsmilieus stad-land vanuit een visueel-ruimtelijke invalshoek. (s.l.), 1981.

  • -

    Projectbureau Belvedère. website Belvedère, www.belvedère.nu. (website bezocht op 18 april 2007).

  • -

    Westerink-Petersen, J. Heger, K. en Koot, E. Kiezen voor bomen. Richtlijnen voor gemeentelijk beleid. Bomenstichting. Utrecht, 2000.

BIJLAGE 2. Begrippenlijst

Begrippen die betrekking hebben op planvormen

Planmatig groenbeleid bestaat uit het volgende drieluik:

Beleidsplan groen:

Expliciet geformuleerd planmatig groenbeleid, vooral gericht op doelvorming en strategie voor de langere termijn (5 -15 jaar); is gericht op bestuurders, heeft een externe en interne functie.

Groenbeheerplan:

Plan gericht op effectiviteit door afweging van doel en middelen: budgetten en kwaliteitseisen worden met elkaar in verband gebracht, tegen elkaar afgewogen en in de tijd uitgezet; looptijd middellange termijn (2-5 jaar); betreft wijken en grote groengebieden; is gericht op deskundigen, werkers en gebruikers, heeft een externe en interne functie.

Werkplan:

Inzet van het werkplan is het verhogen van de doelmatigheid bij vaststaande doeleinden en kwaliteitseisen voor het groen, o.a. door het opvoeren van de productiviteit, alles gerekend naar kosten (machines, mensuren, investeringen); looptijd korte termijn (0-2 jaar); is gericht op kleine schaal (straat, park boom), is gericht op werkers en gebruikers, heeft een interne functie.

Begrippen die betrekking hebben op de groenstructuur

Groene hoofdstructuur:

Een samenhangend stelsel van essentiële groenelementen, gericht op de verschillende functies die het groen voor de stedelijke mens vervult, zoals gebruik, beleving e.d.; de groenelementen kunnen zowel lijnvormig als vlakvormig zijn.

Groene randzone:

Groengebieden die door hun vorm en afmeting een bufferfunctie hebben tussen het open veenweidegebied en de dorpen, met vooral een recreatieve functie en tevens goede mogelijkheden natuurontwikkeling.

Strategische hoofdroute:

Zone met vooral een verbindende en doorgangsfunctie: hierin liggen meestal wegen, paden en waterlopen. Als de doorgangsfunctie essentieel is voor plant en dier, worden ze als ecologische verbindingszone onderscheiden.

Strategische groen plek:

Markante “groene” knooppunten van groene zones en groene routes die vanwege hun identiteit en herkenbaarheid van strategisch belang zijn voor de groene hoofdstructuur en als zodanig door een bijzondere vormgeving worden geaccentueerd.

Streefbeeld:

De duidelijk omschreven (ideale) eindsituatie die wordt nagestreefd.

Begrippen die betrekking hebben op inrichting en beheer van de

groenvoorzieningen

Gebruiksgroen:

Groenvoorzieningen die specifiek zijn ingericht voor gebruik zoals speelplaatsen, trapvelden e.d.

Kijkgroen:

Groenvoorzieningen die specifiek een esthetische functie hebben.

Cultuurgroen:

Groen waarbij vooral gebruik wordt gemaakt van gecultiveerde plantensoorten en (matig) intensief onderhoud plaatsvindt.

Natuurlijk groen:

Groen waarbij gebruik wordt gemaakt van inheemse plantensoorten en minimaal onderhoud plaatsvindt.

Architectonisch groen:

Groen waarbij de nadruk ligt op stedelijke ordenings- en vormgevingsprincipes.

Landschappelijk groen:

Groen dat op een losse landschappelijke / natuurlijke wijze is vormgegeven.

Beeldbepalend groen:

Groen dat in het integrale ruimtelijke beeld van de betreffende omgeving (mede) een dominante indruk maakt.

Beheer:

Handelend optreden gericht om de vastgelegde kwaliteit van een gebied te bereiken dan wel te handhaven.

Natuurlijk beheer:

Techniek gericht op de handhaving / het bevorderen van de bestaande ordening in de natuur.

Duurzaam beheer:

Beheer waarvan de continuïteit op de lange termijn gegarandeerd is.

Onderhoud:

Geheel van verzorgende maatregelen om een (groen) object in goede staat te behouden.

Extensivering beheer:

Verlagen van het onderhoudsniveau van het groen.

Grazige ruimte:

Open ruimten die gekarakteriseerd worden door grasachtige vegetaties. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen cultuurgrasland (voor agrarische productie en recreatie) en wilde en halfwilde graslanden (interessant vanuit natuurbehoudaspect, o.a. voor weidevogels)(Mörzer Bruyns, 1970) en (Mörzer Bruyns, 1973).

Begrippen die betrekking hebben op het natuuraspect

Ecologische principes:

Principes voor (het nalaten van) ingrepen, die zijn gericht op het optimaliseren van de leefomstandigheden van planten en dieren, waarbij het vooral gaat om de samenhang met hun leefomgeving (zowel betrekkingen met andere organismen als met levenloze natuur: bodem, water, lucht).

Landschapsecologische principes:

Principes die naast het optimaliseren van leefomstandigheden van planten en dieren ook het optimaliseren van landschapsontwikkeling (functioneel, visueel) tot doel hebben.

Milieukundige principes:

Principes die vooral betrekking hebben op het optimaliseren van kwaliteit van bodem, water en lucht.

Ecologische infrastructuur:

Een samenhangend stelsel van actueel en potentieel geschikte leefgebieden of groeiplaatsen; deze heeft derhalve altijd betrekking op een specifieke soort of soortengroep.

Ecologische hoofdstructuur:

Het geheel van (gewenste) ecologische infrastructuren.

Natuurkern:

Kwalitatief hoogwaardig leefgebied waarin de betreffende planten- en diersoorten tot voortplanting komen en van waaruit kolonisatie naar nadere gebieden kan plaatsvinden.

Ecologische verbindingszone:

Groenvoorziening die ongeschikt is voor een soort om zich er blijvend in te vestigen, maar die wel geschikt is om zich te verplaatsen van het ene naar het andere leefgebied.

Stapsteen:

Wanneer de ecologische verbindingszones niet aaneengesloten zijn, worden de afzonderlijke delen ook wel “stapstenen” genoemd.

Gradiënt:

Geleidelijke overgang van het ene naar het andere milieu (bijvoorbeeld van nat naar droog, van hoog naar laag, van open naar dicht, etc.).

Ecologisch groenbeheer:

Groenbeheer op basis van ecologische principes met als doel het verhogen van de natuurwaarde van de groenvoorziening.

Natuurbeheer:

Het beheren van de natuur door gerichte ingrepen dan wel het bewust nalaten daarvan, uitgaande van vastomlijnde doelen.

Begrippen, betrekking hebbend op de aard van de (natuurlijke) beplanting

Bos:

Plantengemeenschap met een gesloten kronendak met daaronder kleinere bomen, struiken en een bodemlaag van kruiden.

Bosschage:

Klein bos, met karakteristieken van struweel (zie hierna) door minder volume en meer randen (zoomvegetatie) dan echt bos.

Bospark:

Een parkachtig gebied met afwisselend bos, bosschages en (grazige) open ruimten, waarin boombeplanting dominant is over de open ruimte.

Bosplantsoen:

Plantsoen (perk of tuin), grotendeels bestaande uit inheemse, landschappelijke heesters en/of bomen, met dunning per een aantal jaren als kenmerkend beheer.

Struweel:

Struikgewas, bestaande uit inlandse, bloemrijke en besdragende soorten; boomvormers ontbreken.

Houtwal:

(Inheemse) bomen en struiken, geplant op een wal als perceelgrens, met eens in de zoveel jaar terugzetten (=afzagen) van de stammen als kenmerkend beheer.

Ruigte:

Vegetatie van 1-2 meter hoogte, met zowel kruidachtige als houtachtige soorten, bloem- en structuurrijk van karakter.

Singel:

Brede groenstrook die zich manifesteert als een gordel, bv. boomsingel (gordel bestaande uit meerdere rijen boombeplanting), windsingel (boomsingel geplant ter beschutting tegen de wind).

Natuurvriendelijke oevers:

Oevers die een functie vervullen als habitat voor enerzijds amfibieën en vissen, en anderzijds voor vogels en landdieren die hier foerageren of rusten.

BIJLAGE 3. Voorwaarden en maatregelen om een goede boomgroei te bevorderen

In deze bijlage worden de voorwaarden en maatregelen aangegeven, die bij de uitwerking en feitelijke uitvoering van de streefbeelden een goede boomgroei waarborgen. Om een verbetering van het bomenbeeld van Midden-Delfland te bewerkstelligen dient niet alleen aandacht aan de ruimtelijke en functionele aspecten van boomstructuren te worden geschonken, maar ook aan de standplaatsfactoren, de soortkeuze en het onderhoud (beheer) van de bomen.

Standplaatsvoorwaarden

We lichten eerst de relatie toe tussen het beeld dat we van een boom waarnemen en de plek waar deze staat. Vervolgens sommen we de voorwaarden voor een optimale boomgroei op. Hierbij onderscheiden we:

  • -

    Voorwaarden bij de planvorming (maken van boomplannen);

  • -

    Voorwaarden bij de uitvoering (planten van bomen).

Relatie boombeeld en standplaatsomstandigheden

Bomen zijn levende wezens die van nature in bossen leven. Hier staan ze zo dicht op elkaar dat het klimaat wordt getemperd en er een bosmilieu ontstaat. In het bos is een bosbodem ontstaan door verterend blad en het bodemleven. Deze bodem heeft een losse structuur; water en lucht kunnen goed in de grond dringen. Doordat de bomen met elkaar concurreren om licht, groeien ze omhoog en vormen ze stammen. Ze ontwikkelen een wortelstelsel dat net zo groot is als hun kroon. De wortels dienen voor de opname van voedingsstoffen, zuurstof en water en voor de verankering van de boom.

De bebouwde omgeving verschilt sterk van het bosmilieu. In bebouwd gebied zijn de temperatuursverschillen extremer; de soortkeuze moet daarop worden afgestemd.

De belangrijkste verschillen zijn:

  • -

    Tussen gebouwen is vaak tocht aanwezig. Hierdoor komt de kroon vaak minder goed tot ontwikkeling;

  • -

    Bomen staan vaak in smalle grasstroken tussen wegen, voet- en fietspaden, parkeervakken en langs kades of in verharding. Onder de verharding is de bodem dermate verdicht dat de wortels niet kunnen groeien. Door de verharding kan zuurstof moeilijk de bodem indringen en regenwater stroomt bovenlangs weg naar het riool. Kroon- en taksterfte is hiervan vaak het gevolg en ook de verankering van de boom is minder goed;

  • -

    Bomen staan soms te dicht op de bebouwing. De kroon kan hierdoor niet goed uitgroeien en ook het wortelstelsel ontwikkelt zich eenzijdig, wat de verankering negatief beïnvloedt.

Het grootste probleem voor bomen in de bebouwde omgeving is echter de ondergrondse ruimte. Deze is vaak te klein. De doorwortelbare ruimte voor bomen wordt begrensd door de sterk verdichte bodem onder verhardingen en door het grondwater. Hierdoor ontstaat een soort bloempot. De eerste jaren na aanplant is er niets aan de boom te zien. Wordt de boom ouder dan raakt als gevolg van de beperkte ondergrondse ruimte de groei uit de boom. De jaarlijkse groeischeuten worden kleiner, het blad wordt geler in de zomer en de boom verliest eerder in het jaar zijn blad. Veel bomen krijgen groeistilstand en blijven klein. Een aantal bomen krijgt taksterfte, waardoor delen van de kroon afsterven.

Een apart probleem wordt veroorzaakt door boomwortels die de verharding opdrukken. De wortels gaan tussen het verhardingsoppervlak en de verhardingsfundering groeien. Als deze wortels dikker worden, wordt de verharding beschadigd. Dit levert vooral overlast op voor fietsers en voetgangers. De beschadiging van de verharding kan ook uitsluitend bij de stamvoet voorkomen. De boom is dan te groot voor de boomspiegel geworden.

Voorwaarden bij de planvorming

De ondergrondse ruimte is beperkt. Bomen kunnen zich alleen optimaal ontwikkelen daar waar geen kabels, leidingen en wegfunderingen liggen. Bij de planvorming van bomen in de bebouwde kom dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:

  • -

    Voor elke boom een plantstrook reserveren.

    * boom eerste grootte (> 15m), 16 m³

    * boom tweede grootte (10-15), 12 m³

    * boom derde grootte (6-10m), 8 m³

Deze plantstrook heeft bij voorkeur een groene invulling, bijvoorbeeld gras of heesters. Indien verharding wordt toegepast, dan moet dit een vocht- en luchtdoorlatende verharding zijn die niet zwaar belast wordt.

Parkeerplaatsen voor personenauto’s of voet- en fietspaden vormen geen bezwaar. Goede doorlatende verhardingsmaterialen zijn halfverharding en klinkers.

  • -

    De boomspiegel (de zwarte grond rond de stam) moet minstens een vierkante meter groot zijn;

  • -

    Kabels en leidingen moeten minstens 2 meter buiten de boom blijven. Dit om te voorkomen dat bij werkzaamheden relatief dikke wortels worden doorgezaagd;

  • -

    Bomen moeten minstens een meter vanaf de wegkant worden geplaatst. Hierdoor hebben bomen minder te lijden van strooizout en opspattend pekelwater. Tevens wordt de kans op stamschade als gevolg van aanrijdingen kleiner;

  • -

    Bomen moeten met hun stam minstens drie meter vanaf lichtmasten staan. Dit om te voorkomen dat de kronen te veel licht afschermen.

De volgroeide kroon moet minstens een meter uit de gevel blijven. Dit om overlast aan gebouwen te voorkomen.

  • -

    Met het oog op kostenbewust bomenbeheer moeten bomen zoveel mogelijk in grasstroken of beplanting worden geplant. Bomen in verharding zijn vrij duur in het onderhoud. De kosten houden verband met het onderhoud van de boomspiegel en het treffen van verkeersmaatregelen t.b.v. dit onderhoud. Deze bomen hebben een relatief korte levensduur door de slechte groeiomstandigheden. Er moet rekening worden gehouden met een afschrijftermijn van circa dertig jaar;

  • -

    Bekijken of in bepaalde omstandigheden niet met minder groeiplaatsverbetering volstaan kan worden. Bijvoorbeeld bomen planten die 20 jaar meegaan.

Voorwaarden bij de uitvoering (het planten)

Een goede uitvoering houdt de beheerkosten laag. Voor het realiseren van een goed groeiende boom gelden de volgende voorwaarden:

  • -

    Een maat die bestand is tegen vandalisme (minimaal een stamomtrek hebben van 18-20 cm), van Nederlandse herkomst is, NAKB-gekeurd en geteeld is volgens de Kwaliteitsnormering van Laan en Parkbomen (VNG, 1989);

  • -

    Het plantgat moet cultuurtechnisch goed worden voorbereid: spitten van de plantplaats tot tachtig centimeter diep, toepassen van bomenzand onder verharding en bomengrond buiten de verharding. In het plantgat moet een beluchtingsdrain worden aangebracht;

  • -

    Indien nodig beschermen van de stam met boombeugels en / of boomkorven;

  • -

    Indien nodig antiwortelschermen langs kabels en leidingen aanbrengen of mantelbuizen toepassen. Dit voorkomt dat wortels worden beschadigd wanneer graafwerkzaamheden in de leidingstraat nodig zijn. Dichte en zwaar belaste verharding kan op een fundering worden aangebracht, zodat de verharding niet op de kluit rust.

Voorwaarden bij de soortkeuze

De plannen voor boombeplanting zodanig opzetten dat na realisatie kostenbewust bomenbeheer mogelijk is. Dit betekent:

  • -

    Keuze boomsoorten in overeenstemming met en ondersteuning van de stedenbouwkundige opzet;

  • -

    Beperkte toepassing van boomsoorten die veel onderhoud vergen (bijvoorbeeld vormbomen);

  • -

    Boomsoorten zodanig kiezen dat eenduidig beheer mogelijk is;

  • -

    In de bebouwde kom alleen boomsoorten gebruiken die bestand zijn tegen verharding, wind, luchtverontreiniging, ziekten en strooizout en die de verharding niet opdrukken. Hierdoor blijft de kans klein dat bomen voortijdig moeten worden vervangen.

Bomenbeheer maatregelen

Bomen in de bebouwde omgeving hebben verzorging nodig. De terugkerende onderhoudswerkzaamheden hebben betrekking op de snoei van bomen, onkruidbestrijding in boomspiegels en het vervangen van zieke en dode bomen.

In het kader van de verbetering van het Midden-Delflandse bomenbeeld zijn daarnaast de volgende maatregelen noodzakelijk:

  • -

    Het verbeteren van de vitaliteit van bomen in te kleine plantplaatsen door grondverbetering, het aanpassen van de verharding en het losser maken van de bodem van de groeiplaats;

  • -

    Herstellen van de schade aan verharding als gevolg van een verkeerde soortkeus en te kleine boomspiegels. Deze schade kan worden hersteld door de groeiplaats te verbeteren en de boomspiegel te vergroten. Soms zal het nodig zijn bomen te vervangen door meer geschikte soorten.

BIJLAGE 4. Snippergroen

In de Gemeente Midden-Delfland is er op verschillende plaatsen snippergroen te vinden. Onder snippergroen wordt verstaan: kleine stukjes openbaar groen die op het eerste oog geen duidelijke functie hebben in het gebied. Het beheer van kleine oppervlakten groen brengt voor de gemeente relatief hoge kosten met zich mee. Het uitgeven van deze stukken snippergroen kan soms een besparing in de totale beheerkosten opleveren. Maar er zijn veel situaties waarin het snippergroen niet voor uitgifte in aanmerking komt.

Uitgifte van snippergroen is op dit moment niet relevant, daar in de Nota Grondbeleid 2006 wordt gesteld dat: “Met betrekking tot snippergroen is het uitgangspunt dat er geen snippergroen verkocht wordt aan derden. Uitzondering hierop kunnen overwegingen van civieltechnische aard zijn”. (Gemeente Midden-Delfland, 2006). Er wordt op dit moment geen actief beleid op dit gebied gevoerd. Snippergroen wordt alleen bij hoge uitzondering uitgegeven.

Mocht in de toekomst alsnog tot uitgifte van snippergroen worden overgegaan dan is een Nota Snippergroen nodig om een duidelijk beleid te kunnen voeren over het omgaan met snippergroen. Deze nota zou moeten bestaan uit een inventarisatie van al het snippergroen in de Gemeente Midden-Delfland. Op basis van gemeentelijke plannen (zoals het groenbeleidsplan, de welstandsnota, de stedenbouwkundige opzet, kaarten van kabels en leidingen, etc.) kunnen criteria bepaald worden op basis waarvan een stukje snippergroen wel of niet wordt uitgegeven.

Voorbeelden van deze criteria zijn:

  • -

    Ligging van het openbaar groen

Het stukje snippergroen dient direct te grenzen aan een woonperceel.

  • -

    Verkeersveiligheid

In een tal gevallen betreft het snippergroen dat zich op een plaats bevindt die open moet blijven om het zicht op de openbare weg open te houden. Ook moet er openbare ruimte over blijven voor de vuilinzameling.

  • -

    Sociale veiligheid

Het snippergroen zorgt ervoor dat er bepaalde doorzichten blijven waardoor men een veiliger gevoel kan waarborgen in bijvoorbeeld smalle steegjes. Bij uitgifte zou dit doorzicht kunnen verdwijnen door bijvoorbeeld de plaatsing van een schutting.

  • -

    Stedenbouwkundige structuur

Het snippergroen kan een functie hebben in de stedenbouwkundige structuur, zo kan het privé-gebieden en openbare gebieden van elkaar scheiden of bepaalde doorzichten accentueren.

  • -

    Kabels en leidingen

Kabels en leidingen dienen altijd bereikbaar te blijven voor de beherende instantie. Uitgifte is in dit geval alleen mogelijk indien de desbetreffende persoon bereid is de extra kosten van het omleggen van de kabels en leidingen of het vestigen van een zakelijk recht van erfdienstbaarheid te dragen. Als er sprake is van een rioolleiding is uitgifte wellicht onmogelijk.

  • -

    Vigerend bestemmingsplan

Een eventuele uitgifte dient bestemmingsplan-technisch mogelijk te zijn, danwel dient het bestemmingsplan aangepast te worden.

In dit plan dient opgenomen te worden welke eisen er gesteld worden aan de inrichting van het stukje grond na de uitgifte. Als de bewoner de grond gebruikt voor uitbreiding van zijn woning, dan is de vraag of dit gewenst is op die plek. Het is dus belangrijk dat men vastlegt of er ooit gebouwd mag worden of woninguitbreiding mag plaatsvinden op dit stukje grond. Ook vergunningvrije bouwwerken zoals schuttingen kunnen de aanliggende openbare ruimte ontsieren en afbreuk doen aan het groene karakter van de openbare ruimte die er naast ligt.

Een procedure moet worden opgesteld waarin bepaald wordt op welke manier de bewoners in kennis worden gesteld voor deze uitgifte. Ook de prijs en de juridische vorm van de uitgifte (verkoop, verhuur of in gebruik geven) zal hierin vastgelegd moeten worden, evenals de termijn waarbinnen het moet gebeuren.

Als laatste moet worden bepaald wat er met de overblijvende stukken snippergroen wordt gedaan. Dit zijn de stukken die niet in aanmerking komen voor uitgifte en de stukken waar de bewoners niet in geïnteresseerd zijn. Deze stukken hebben geen functie te vervullen voor de hoofdgroenstructuur en hoeven daarom niet een zeer opvallende of bijzondere inrichting te hebben. Ze kunnen met een gemakkelijk te beheren sortiment ingeplant worden, al dan niet aansluitend op de functie die ze verder nog vervullen (bijvoorbeeld verkeersfunctie).

BIJLAGE 5. Beeldbepalende bomen

Bomen bepalen voor een groot deel het aanzicht van een wijk. Omdat het een hele tijd duurt voor een boom zo groot is dat hij betekenis heeft voor het straatbeeld, is het belangrijk deze bomen te kunnen beschermen. Aan de andere kant geven bomen ook overlast. Om bewoners duidelijk te maken waarom bepaalde bomen wel of niet gekapt mogen worden en waarop een besluit in deze gebaseerd is, kan een nota beeldbepalende bomen een oplossing bieden. Hiertoe moet een inventarisatie gedaan worden naar alle beeldbepalende bomen in de gemeente. Hiervoor dient de gemeente criteria op te stellen op grond waarvan ze bepaalde bomen wel of niet tot deze groep laten behoren.

Criteria hiervoor kunnen zijn:

  • -

    Een boom die behoort tot de groenstructuur van de gemeente (bepaald in dit groenbeleidsplan);

  • -

    Een boom die in de tuin staat en het groene karakter van een straat bepaalt;

  • -

    Een solitaire boom of boomgroep die een ‘landmark’ of een ‘eyecatcher’ in het gebied vormt;

  • -

    Een boom of boomgroep die een ruimte afbakent, aankleedt of begrenst;

  • -

    Een monumentale boom: een boom die bijzonder is vanwege zijn hoge leeftijd of bijzondere vorm of die tot een bijzondere soort behoort.

In het bomenbeleidsplan dient te worden opgenomen hoe met deze bomen omgegaan moet worden en hoe men deze kan beschermen, maar ook op basis van welke criteria een dergelijke boom verwijderd mag worden. Zo dient deze lijst van bomen eerst opgenomen te worden in het kapvergunningenbeleid. Ook moet worden bepaald hoe men dit beleid gaat handhaven. Met het betalen van een boete of vervangen van de boom komt de oude boom niet terug. Monumentale bomen kunnen ook opgenomen worden in de gemeentelijke monumentenverordening.

Ook dient er in dit plan opgenomen te worden hoe om te gaan met beeldbepalende bomen die ziek zijn of bomen die schade aanrichten aan bijvoorbeeld rioolleidingen. Worden deze direct vervangen? Door eenzelfde soort? Hoe werkt dit bij laanbomen? Er dient een verantwoorde subsidieregeling getroffen te worden om deze maatregelen te kunnen uitvoeren.

Daarnaast dient aangegeven te worden hoe in de toekomst met niet beeldbepalende bomen zal worden omgegaan (wel of niet kapvergunningplichtig?)

Tenslotte kan dit plan ook richtlijnen geven voor beeldbepalende bomen in de toekomst. Hierin kan het planten van monumentale bomen voor de toekomst opgenomen worden. Ook bij nieuwbouwprojecten kan extra aandacht gegeven worden aan hoe beeldbepalende bomen het aanzicht kunnen bepalen.

BIJLAGE 6. Communicatie en voorlichting

In het navolgende wordt ingegaan op een aantal aspecten die van belang zijn voor een goede communicatie en voorlichting.

Communicatieplan

Om inhoud te geven aan het groenbeleid, het groenbeheer en de ontwikkeling van het groen en hiervoor een draagvlak te creëren bij de burgers, is een structurele interactie met alle betrokkenen vereist. Het geëigende middel hiervoor is een communicatieplan. In dit plan wordt o.a. aangegeven:

  • -

    Het doelstellingenkader van het communicatieplan;

  • -

    De wijze waarop informatie over het groen plaats vindt, bijv. via radio / tv. (kabelkrant), lokale bladen en eigen medewerkers;

  • -

    De wijze waarop en de mate waarin de burger bij de voorbereiding en de uitvoering van beheer- en inrichtingsprojecten zal worden betrokken (inspraak/ participatie) en hoe terugkoppeling van de resultaten plaatsvindt;

  • -

    Definiëren van doelgroepen: wie krijgt welke informatie en wanneer?

Natuur en (milieu)educatie

Om het draagvlak voor ecologisch beheer te vergroten is tevens educatie en voorlichting essentieel. Bevordering van voorlichting en educatie kan worden bewerkstelligd door:

  • -

    Ondersteuning van reeds bestaande activiteiten (o.a. lesbrieven t.b.v. scholen);

  • -

    Uitzetten van educatieve routes, gericht op informatie over natuur in combinatie met cultuur;

  • -

    Ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal dat op vaste distributiepunten beschikbaar is.

Zelfwerkzaamheid

Tenslotte kan voor het vergroten van het draagvlak voor het groenbeleid gedacht worden aan zelfwerkzaamheid. Van het structureel betrekken van burgers bij beheer, zo blijkt uit ervaringen elders, moet echter niet veel worden verwacht.

Zelfwerkzaamheid blijkt in de meeste gevallen tijdelijk te zijn. Omwille van continuïteit en kwaliteit zullen dan ook de essentiële uitvoeringstaken bij de gemeente zelf moeten blijven.

Uit het oogpunt van het creëren van draagvlak blijft het echter van belang zelfwerkzaamheid te stimuleren en initiatieven uit de burgerij positief op te pakken.

BIJLAGE 7. Proces- en resultaatbewaking (monitoring)

Het groenbeeld is het resultaat van een groenbeleidsproces, dat loopt van beleidsvoorbereiding tot en met beleidsuitvoering (realisatie en beheer).

Als gevolg van de uitvoering en het beheer treden ruimtelijke veranderingen op. Daarnaast treden ook vaak sociaal/maatschappelijke (bijv. in wijk/buurt), organisatorische (o.a. binnen de gemeentelijke diensten) en economische ontwikkelingen (o.a. af- of toename van gemeentelijke onderhoudsbudgetten) op, die niet aansluiten bij of leiden tot de beoogde doelen (streefbeelden).

Op grond hiervan kan gesteld worden dat:

Om sturing van de ontwikkelingen in het groen mogelijk te maken procesbewaking noodzakelijk is.

Dit kan worden omschreven als:

Het periodiek verzamelen, analyseren en waarderen van informatie over de werkelijkheid (monitoren) en het functioneren van plannen daarin en eventueel op grond hiervan het uitwerken, aanvullen of herzien van deze plannen.

Het groenbeleidskader voor de procesbewaking wordt gevormd door het onderhavige groenbeleidsplan.

De volgende aspecten zijn bij de procesbewaking van belang:

Ontwikkeling van een registratiesystematiek

Speciale aandacht verdient het opsporen van sociaal- en verkeersonveilige situaties en de algemene verzorgingsgraad van de directe omgeving.

Structurering evaluatie planvorming / uitvoering

Hierbij gaat het naast toezicht op de uitvoering van werkzaamheden om het toetsen van de gerealiseerde onderhoudsstaat aan de in de groenstructuurplannen voor de dorpen beoogde kwaliteiten.

Stimulering kwaliteit- en kostenbewaking

Het behalen van de gewenste kwaliteit tegen minimale kosten staat centraal.

Stimulering communicatie inzake procesbewaking

De bovengenoemde vormen van procesbewaking leveren informatie op. Om deze informatie te kunnen gebruiken voor het maken of bijstellen van plannen is een goede communicatie tussen betrokken partijen (intern / extern) noodzakelijk. Het aantal en de lengte van de communicatielijnen dient tot een minimum te worden beperkt om de kans op ”storingen” te verkleinen.