Regeling vervallen per 24-01-2013

Verordening Langdurigheidstoeslag 2012 gemeente Midden-Drenthe

Geldend van 12-07-2012 t/m 23-01-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2012

Intitulé

Verordening Langdurigheidstoeslag 2012 gemeente Midden-Drenthe

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet Werk en Bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      Belanghebbende: degene of het gezin, wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    • b.

      De wet: de Wet Werk en Bijstand;

    • c.

      Het college: het college van de gemeente Midden-Drenthe;

    • d.

      Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien;

    • e.

      Peildatum: de datum waarop een belanghebbende voor het eerst voldoet aan alle voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag;

    • f.

      Referteperiode: een periode van36 maanden direct voorafgaand aan de peildatum;

Hoofdstuk 2. Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 2. Langdurig, laag inkomen

  • 1. Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan, als op de peildatum en gedurende de referteperiode het inkomen niet uitkomt boven 100 procent van de bijstandsnorm.

  • 2. Indien het totale inkomen in de referteperiode € 1000,- of minder boven de bijstandsnorm uitkomt, dan wordt dit beschouwd als een marginale overschrijding van de inkomenseis en voldoet men aan de voorwaarde als genoemd in het eerste lid.

Artikel 3. Zicht op inkomensverbetering

Aan de in artikel 36, eerste lid, van de in de wet gestelde voorwaarde van het geen zicht hebben op inkomensverbetering, is voldaan als de belanghebbende op de aanvraagdatum een ander inkomen heeft dan uit de Wet Studiefinanciering (WSF 2000).

Artikel 4. Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1. De hoogte van de langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar: (bedragen per 1 januari 2012):

    • a.

      Voor een alleenstaande € 363,00

    • b.

      Voor een alleenstaande ouder € 465,00 en

    • c.

      Voor een gezin € 519,00

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3. Indien één van de gezinsleden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13, lid 1 van de wet, waardoor slechts één van de gezinsleden recht op toeslag heeft, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte van een voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder geldende toeslag als genoemd in het eerste lid.

  • 4. Indien één of meer gezinsleden op de peildatum uitgesloten zijn van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13, lid 1 van de wet, en er twee of meer rechthebbende gezinsleden overblijven, geldt voor hen een langdurigheidstoeslag naar de hoogte van een gezin.

  • 5. De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gezinsnorm, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet per 1 januari van dat jaar en de gezinsnorm, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet van het daar aan voorafgaande jaar.

Artikel 5. Uitvoering

  • 1. De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

  • 2. Bij WWB-gerechtigden die 36 maanden onafgebroken een uitkering in het kader van de WWB, dan wel de WIJ hebben ontvangen, wordt de langdurigheidstoeslag ambtshalve verstrekt, zonder dat een aanvraag hoeft te worden gedaan.

  • 3. De belanghebbende die niet tot de in lid twee genoemde groep behoort, dient een aanvraagformulier in te vullen. Het recht in het daaropvolgende kalenderjaar wordt zo mogelijk ambtshalve beoordeeld en vastgesteld.

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 6. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 7. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Langdurigheidstoeslag 2012 - gemeente Midden-Drenthe.

Artikel 8. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2012 onder gelijktijdige intrekking van de verordening Langdurigheidstoeslag die werd vastgesteld op 25 februari 2010.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad,
gehouden op 28 juni 2012,
de griffier,
C.J. Onderwater
de voorzitter,
J.Broertjes

Toelichting Verordening Langdurigheidstoeslag 2012

Algemene Toelichting

Deze verordening is gewijzigd in verband met de wijzigingen in de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de samenvoeging van de WWB met de Wet Investeren in Jongeren (WIJ) per 1 januari 2012.

Op 28 juni 2012 heeft de gemeenteraad de ter besluitvorming voorliggende verordening gewijzigd vastgesteld in die zin dat de referteperiode bekort is van 5 naar 3 jaar. Dit was conform het advies van de St. Adviesraad Minimabeleid Midden-Drenthe.

De belangrijkste wijziging heeft betrekking op de invoering van de gezinsnorm en als gevolg daarvan de toets op het gezinsinkomen en het gezinsvermogen. Daarnaast zijn de verwijzingen naar de Wet Investeren in Jongeren - voor zover van toepassing - aangepast aan de gewijzigde Wet Werk en Bijstand.

Tot slot is deze verordening geactualiseerd voor wat betreft data en bedragen.

Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd aan gemeenten.

Op grond van artikel 8, lid 1 onderdeel d, WWB, dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen "langdurig, laag inkomen" en "geen uitzicht op inkomensverbetering", zoals die in artikel 36, lid 1 WWB worden gebruikt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Begrippen die in de WWB of de Awb voorkomen, hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB of Awb. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB of Abw zelf staan, is een definitie gegeven in deze verordening.

In artikel 1:2 Abw wordt belanghebbende gedefinieerd als “degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken”. In deze verordening wordt onder “belanghebbende” mede verstaan het gezin. Door de term “gezin” op te nemen in de definitie, wordt voorkomen dat elders in deze verordening de term “belanghebbende” moet worden aangepast.

Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht geeft om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36, lid 1 WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 32, lid 1 WWB, doch wordt de wettechnische imperfectie weggenomen.

Artikel 2. Langdurig, laag inkomen

Op de peildatum en in de drie jaren direct daaraan voorafgaand, mag het inkomen niet hoger zijn geweest dan 100% van het bijstandsniveau. Uitgangspunt voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag is het inkomen op de peildatum. Als dat inkomen boven bijstandsniveau ligt, dan bestaat geen recht op langdurigheidstoeslag. Gedurende de referteperiode mag er sprake zijn van een marginale overschrijding van het inkomen. In de gehele referteperiode mag het inkomen maximaal € 1000,- boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm zijn geweest.

Er is bewust niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe kennen bij een inkomen boven 100% van het bijstandsniveau. Van deze bevoegdheid wordt om twee redenen geen gebruik gemaakt. Ten eerste omdat het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen van bijvoorbeeld 110% van de bijstand, niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden tot 65 jaar. Het hanteren van een grens van 110% zou daarom maken dat de uitsluiting van 65-plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten.

Ten tweede omdat dit ongewenste armoedeval-effecten in zich heeft. Door uit te gaan van 100% van het bijstandsniveau, hanteren wij dezelfde inkomensgrens als voor 1 januari 2009, toen de langdurigheidstoeslag nog niet gedecentraliseerd was. Hierdoor wordt bewerkstelligd dat in onze gemeente de armoedeval beperkt blijft. Als mensen nu iets boven bijstandsniveau komen, dan vervalt weliswaar het recht op de langdurigheidstoeslag, maar kan er recht blijven bestaan op de uitkering voor activiteiten, indien men een inkomen heeft tot 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Op 28 juni 2012 heeft de gemeenteraad besloten om de referteperiode terug te brengen van 5 tot 3 jaar, conform het advies van de St. Adviesraad Minimabeleid Midden-Drenthe.

Het tweede lid sluit aan bij de jurisprudentie op dit gebied. Marginale overschrijdingen van deze 100%-grens dienen genegeerd te worden (zie CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a.).

Artikel 3. Zicht op inkomensverbetering

Dit artikel sluit aan bij het Armoedebeleid in onze gemeente, waarbij studenten niet beschouwd worden als minima, omdat er dan zicht is op inkomensverbetering.

In artikel 4, tweede lid Wwb wordt aangegeven welke kinderen niet tot de meerderjarige kinderen gerekend worden. Deze kinderen zijn geen belanghebbenden wanneer het gaat om het beoordelen van het recht op langdurigheidstoeslag in een gezin. Dit impliceert dat uitsluitend hoeft te worden beoordeeld of degenen die wel tot het gezin worden gerekend, op de peildatum Studiefinanciering ontvangen. Is dat het geval, dan heeft geen van de gezinsleden recht op een langdurigheidstoeslag omdat er zicht bestaat op inkomensverbetering.

Op het moment dat een belanghebbende een ander inkomen heeft dan uit Studiefinanciering, dan is het niet van belang of belanghebbende gedurende de referteperiode Studiefinanciering heeft ontvangen. Er wordt dan uitsluitend gekeken naar de hoogte van het inkomen gedurende de referteperiode.

Artikel 4. Hoogte van de langdurigheidstoeslag

Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen, is ervoor gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds een vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen per 1 januari van het voorafgaande jaar.

In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven, voor situaties waarin bij een gezin één of meer gezinsleden is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13, lid 1 WWB, terwijl er één rechthebbend gezinslid overblijft.

Het vierde lid is toegevoegd in verband met de invoering van de gezinsnorm, en voorziet in een situatie dat één of meerdere gezinsleden zijn uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13, lid 1 WWB, terwijl er twee of meer rechthebbende gezinsleden overblijven.

Indien één van de gezinsleden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB en deze verordening, dan heeft géén van de gezinsleden recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt de gezinsleden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allen zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.

Twee voorbeelden: Als één van de gezinsleden ouder is dan 18 jaar, doch jonger is dan 21 jaar dan bestaat er geen recht op de langdurigheidstoeslag, ook al zijn de andere belanghebbenden ouder dan 21 doch jonger dan 65 jaar. Alle meerderjarige gezinsleden moeten immers ouder zijn dan 21 jaar, doch jonger dan 65 jaar.

Met ingang van 1 januari 2012 is de echtparennorm in de WWB vervangen door de gezinsnorm. In artikel 4 van de WWB wordt aangegeven welke kinderen niet tot het gezin worden gerekend.

Kinderen met een inkomen uit Studiefinanciering (WSF 2000) en inkomsten onder een in de wet bepaald bedrag worden niet tot het gezin gerekend. Indien een alleenstaande ouder of een echtpaar een studerend kind heeft met uitsluitend een inkomen uit Studiefinanciering, dan wordt dat kind niet geteld als gezinslid. De ouders van dat kind kunnen dan wel recht hebben op bijstand, omdat het inkomen van dat kind niet meetelt bij het gezinsinkomen. Dat betekent dat de ouders in dit voorbeeld ook recht kunnen hebben op langdurigheidstoeslag, als dat kind op de peildatum een inkomen uit Studiefinanciering heeft. Dit kind is immers geen gezinslid en wordt dus voor het recht op bijstand van de ouders buiten beschouwing gelaten.

Indien een alleenstaande, een alleenstaande ouder of een van de gehuwden (ouders) studeert en hiervoor Studiefinanciering ontvangt, dan betekent dit dat die persoon, of dat gezin, wel in aanmerking kan komen voor WWB, maar niet voor langdurigheidstoeslag. In dat geval is er namelijk door die studerende ouder voor het hele gezin zicht op inkomensverbetering als bedoeld in artikel 3.

Opgemerkt wordt dat een meerderjarig kind als bedoeld in artikel 4, lid twee van de wet (student met WSF of WTOS en een bepaald maximum inkomen) niet valt onder het begrip van “gezin”. Ook een bloedverwant in de eerste graad waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 4, lid 5 van de wet (mantelzorg) valt buiten het uitgebreide begrip van “gezin”.

Hoewel de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet tot de middelen wordt gerekend, valt een Wajonger voor zover hij tot een gezin behoort dat niet enkel uit gehuwden, dan wel gehuwden met hun ten laste komende kinderen bestaat, wel onder het begrip van “gezin”. Eventueel vermogen van dit gezinslid dient dan ook in aanmerking te worden genomen.

Artikel 5. Uitvoering

De gehanteerde definitie van "langdurig, laag inkomen", maakt het mogelijk om de aanvragen van mensen met een lopende bijstandsuitkering veel eenvoudiger af te handelen dan voor 2009. Er hoeft immers niet gekeken te worden of er in de referteperiode inkomen uit of in verband met arbeid is geweest.

Bij huishoudens die langer dan 36 maanden onafgebroken een WWB- dan wel een WIJ-uitkering hebben gehad in onze gemeente, kan ambtshalve het individuele recht op langdurigheidstoeslag worden vastgesteld, zonder dat nadere gegevens over inkomen of vermogen hoeven te worden opgevraagd. Deze gegevens zijn immers bij de gemeente bekend.

In artikel 36, vijfde lid WWB staat dat 43 WWB (vaststelling op aanvraag) bij de langdurigheidstoeslag niet van toepassing is. Hierdoor vervalt –alleen voor de hier genoemde doelgroep van degenen die onafgebroken 36 maanden een WWB- (dan wel een WIJ-) uitkering hebben ontvangen, de verplichting om de langdurigheidstoeslag schriftelijk aan te vragen en kan de gemeente daar waar mogelijk overgaan tot ambtshalve toekenning.

Onmiddellijk gevolg van ambtshalve toekenning is dat het niet-gebruik van de regeling enorm wordt tegengegaan, omdat de in lid 2 genoemde groep zelfs geen eerste aanvraag hoeft in te dienen. Bij vervolguitkeringen van de langdurigheidstoeslag kan bij mensen met een uitkering bij de gemeente, de reeds bekende informatie over de referteperiode worden betrokken.

Een voorbeeld: iemand die recht heeft op de langdurigheidstoeslag en die na vaststelling van dat recht (wederom) een jaar lang een WWB-uitkering heeft ontvangen, kan ambtshalve na 12 maanden WWB opnieuw een langdurigheidstoeslag toegekend krijgen.

Nog een voorbeeld: iemand die voor 1 januari 2012 een WIJ-uitkering ontving en waarvan de uitkering wegens de opheffing van de Wet Investeren in Jongeren werd omgezet naar een WWB-uitkering, kan ambtshalve een langdurigheidstoeslag toegekend krijgen als die persoon aan alle voorwaarden voldoet.

Dit betekent een forse verbetering voor de rechthebbenden, maar ook een kostenbesparing als het gaat om uitvoeringskosten.

Artikel 6. Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 7. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 8. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.