Regeling vervallen per 01-01-2014

Verordening Rioolheffing 2010

Geldend van 22-11-2012 t/m 31-12-2013

Intitulé

Verordening Rioolheffing 2010

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;

  • b.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • c.

    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;

  • d.

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1. De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

  • 2. Met betrekking tot het gebruikersdeel, wordt als gebruiker aangemerkt:

    • a.

      degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      ingeval een gedeelte van een perceel – niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 – voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.

Artikel 4 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

  • 1. De belasting wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit een perceel wordt afgevoerd.

  • 2. Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater en grondwater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of is opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 3. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

    • 1.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • 2.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

    De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 4. De op de voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of gepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet als afvalwater is afgevoerd.

Artikel 6 Belastingtarieven

  • 1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid bedraagt:

    • a.

      € 248,50 per jaar indien niet meer dan 500 m³ afvalwater wordt afgevoerd;

    • b.

      € 195,50 per jaar indien niet meer dan 500 m³ afvalwater wordt afgevoerd en daarbij gebruik wordt gemaakt van een van gemeentewege gerealiseerde en in gemeentelijk eigendom zijnde individueel behandelingsysteem voor afvalwater.

  • 2. Indien meer dan 500 m³ maar niet meer dan 10.000 m³ afvalwater wordt afgevoerd, wordt het op grond van het in het eerste lid geldende tarief vermeerderd met € 0,38 per m³ waarmee de hoeveelheid van 500 m³ wordt overschreden.

  • 3. Indien meer dan 10.000 m³ maar niet meer dan 50.000 m³ afvalwater wordt afgevoerd, wordt het op grond van het in lid 1 en lid 2 berekende tarief vermeerderd met € 0,30 per m³ waarmee de hoeveelheid van 10.000 m³ wordt overschreden.

  • 4. Indien meer dan 50.000 m³ maar niet meer dan 100.000 m³ afvalwater wordt afgevoerd, wordt het op grond van het in lid 1, lid 2 en lid 3 berekende tarief vermeerderd met € 0,25 per m³ waarmee de hoeveelheid van 50.000 m³ wordt overschreden.

  • 5. Indien meer dan 100.000 m³ afvalwater wordt afgevoerd bedraagt het recht € 30.365,00 per jaar.

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt.

Artikel 10 Termijnen van betaling

  • 1. De aanslagen rioolheffing, de onroerende-zaakbelastingen, de reinigingsheffingen en de forensenbelasting worden voor zover van toepassing gecombineerd opgelegd op één aanslagbiljet.

  • 2. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990, moeten de aanslagen worden betaald in twee termijnen waarbij:

    • a.

      de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de eerste maand volgend op de maand, vermeld in de dagtekening van de aanslag;

    • b.

      de tweede termijn vervalt op de laatste dag van de derde maand volgend op de maand, vermeld in de dagtekening van de aanslag.

  • 3. In afwijking van het tweede lid moeten de aanslagen die binnen het van toepassing zijnde belastingjaar worden opgelegd met een dagtekening tot en met 31 augustus, worden betaald in twee gelijke termijnen waarbij:

    • a.

      de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de tweede maand volgend op de maand, vermeld in de dagtekening van de aanslag;

    • b.

      de tweede termijn vervalt op de laatste dag van de vierde maand volgend op de maand, vermeld in de dagtekening van de aanslag.

  • 4. In afwijking van het tweede en derde lid moeten aanslagen, zolang en voor zover de totaal verschuldigde bedragen daarvan door middel van automatische incasso kunnen worden geïnd, worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand vermeld in de dagtekening van de aanslag maanden zijn, met dien verstande dat:

    • a.

      het aantal termijnen tenminste drie en ten hoogste acht bedraagt indien de aanslag binnen het van toepassing zijnde belastingjaar wordt geïnd;

    • b.

      het aantal termijnen drie bedraagt voor aanslagen die met een dagtekening na 1 september van het van toepassing zijnde belastingjaar worden opgelegd;

    • c.

      de eerste termijn vervalt één maand na dagtekening van het aanslagbiljet en de tweede en volgende termijnen telkens een maand later.

  • 5. Indien de automatische betalingsincasso als bedoeld in het vierde lid gedurende drie opeenvolgende maanden niet mogelijk is, vervalt voor het betreffende aanslagbiljet de mogelijkheid tot automatische betalingsincasso en gelden de termijnen als bedoeld in het tweede en derde.

  • 6. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolrechten.

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De ‘Verordening Rioolrechten 2006’ van 3 november 2006, voor het laatst gewijzigd op 6 november 2008, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2013.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening Rioolheffing 2010’.

Ondertekening

Besloten in de openbare vergadering van de raad,
gehouden op 5 november 2009.
de griffier, J. Pit
de voorzitter, J. Broertjes