Regeling vervallen per 18-02-2021

Compensatieverordening Bos, Natuur, Landschap en Archeologie

Geldend van 05-01-2012 t/m 17-02-2021

Intitulé

Compensatieverordening Bos, Natuur, Landschap en Archeologie

COMPENSATIEVERPLICHTING

Artikel 1

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    initiatiefnemer: degene of de organisatie die het initiatief neemt om te komen tot een ruimtelijke ingreep op een bepaalde locatie

  • b.

    ingreep: het geheel van de acties die nodig zijn binnen een ruimtelijk begrensd gebied dat nodig is om te komen tot het beoogde maatschappelijke doel

  • c.

    compensatie: het creëren van nieuwe waarden die vergelijkbaar zijn met de verloren gegane waarden. Indien het volledig onvervangbare waarden betreft, heeft de compensatie betrekking op het creëren van zo vergelijkbaar mogelijke waarden.

  • d.

    compensatieplan: het plan waarin is aangegeven welke maatregelen getroffen worden en op welke termijn om de compensatie te realiseren

  • e.

    EHS: de Ecologische hoofdstructuur bestaat uit bestaande bos- en natuurgebieden en landgoederen zoals opgenomen in het POP, nieuwe natuurgebieden met functiewijziging voorzover begrensd door de provincie, beheersgebieden en ecologische verbindingszones voor zover deze de natuurgebieden van de EHS met elkaar verbinden en zodra gerealiseerd

  • f.

    MER: een Milieueffectrapport biedt inzicht in de milieueffecten van verschillende beleidsalternatieven om het beoogde doel te bereiken.

  • g.

    mitigatie: het verminderen van nadelige effecten van ingrepen/activiteiten op de aanwezige natuur-, bos-, landschaps- en archeologische waarden door bepaalde maatregelen.

  • h.

    compensatiegebieden: gebieden waarin de compensatie plaatsvindt zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid van deze verordening

  • i.

    Groenfonds: het Nationaal Groenfonds, opgericht in 1994 is een stichting die dicht bij de overheid staat. Doel van het Nationaal Groenfonds is het verlenen van financiële faciliteiten voor natuur, bos, landschap, recreatie en landbouw, binnen de kaders van het overheidsbeleid. Ook bundelt en beheert het Nationaal Groenfonds overheidsgelden. Zo kan de overheid de beschikbare gelden voor natuuruitbreiding beter benutten.

  • j.

    Habitatrichtlijn: heeft tot doel bij te dragen tot het waarborgen van de biologische diversiteit door het instandhouden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied

Artikel 2

  • 1.

    Indien na afweging van belangen voor gebieden met de functie natuur en/of bos wordt besloten dat één van deze functies moet wijken voor, of anderszins aanwijsbare schade ondervindt van een ander aantoonbaar zwaarwegend maatschappelijk belang, waarvoor een ruimtelijke ingreep wordt toegestaan, zullen niet alleen maatregelen worden getroffen met het oog op inpassing en mitigatie ter plaatse van de ingreep, maar zal bovendien, indien bedoelde maatregelen onvoldoende zijn, compensatie plaatsvinden.

  • 2.

    De gebiedscategorieën waarvoor compensatie zal worden toegepast zijn:

    • a.

      kerngebieden van de ecologische hoofdstructuur;

    • b.

      gerealiseerde reservaats- en natuurgebieden;

    • c.

      kleinere natuurgebieden buiten de ecologische hoofdstructuur die als zodanig zijn aangeduid in het Provinciaal Omgevingsplan (POP), onder de werking van de Natuurbeschermingswet vallen of zijn vastgelegd in een bestemmingsplan;

    • d.

      agrarische gronden met natuurwaarden (zone IV POP);

    • e.

      biotopen van aandachtssoorten die op indicatie van de soortenbeschermingsplannen van het rijk in omgevingsplannen en/of bestemmingsplannen zijn opgenomen;

    • f.

      bossen en landschappelijke beplantingen die onder de werking van de Boswet vallen.

Deze verordening is ook van toepassing op ingrepen buiten de aangegeven gebieden, indien deze ingrepen directe effecten binnen de gebieden hebben.

  • 3.

    Deze verordening is bovendien van overeenkomstige toepassing als sprake is van schade op de locatie zelf door verlies aan waardevolle landschappelijke elementen of structuren, schade aan de omgeving, bijvoorbeeld door een storende visuele werking, het verbreken van samenhang in het landschap of verlies aan openheid en ingeval van aantasting van archeologische waarden.

  • 4.

    Uitgangspunt bij de toepassing van compensatie is dat in beginsel geen netto verlies aan waarden mag optreden.

VERANTWOORDELIJKHEDEN

Artikel 3

  • 1. Uitgezonderd gevallen waarin de compensatiebepalingen van de Europese Habitatrichtlijn, dan wel de Natuurbeschermingswet van toepassing zijn, dient de initiatiefnemer tegelijk met zijn aanvraag voor de concrete ruimtelijke ingreep een compensatieplan te overleggen, waarin op een integrale en nauwgezette wijze in elk geval de volgende aspecten worden beschreven:

    • a.

      de bestaande waarden van het betrokken gebied in relatie tot de omgeving;

    • b.

      de redelijkerwijs te verwachten effecten van de voorgenomen ruimtelijke ingreep;

    • c.

      de in artikel 2, eerste lid, bedoelde maatregelen;

    • d.

      de financiering van de te treffen maatregelen;

    • e.

      de ruimtelijke ingreep zelf;

    • f.

      het zwaarwegend maatschappelijk belang;

    • g.

      waar en hoe compensatie wordt voorgesteld.

  • 2. Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan de ruimtelijke ingreep indien geen andere geschikte locatie voor het te dienen belang als bedoeld in artikel 2, eerste lid aanwezig is en het vorenbedoelde maatschappelijk belang op een adequate wijze is aangetoond.

  • 3. Afhankelijk van de situatie kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de inhoud van het in het eerste lid bedoelde plan en de te volgen procedure. De initiatiefnemer pleegt hieromtrent vooraf overleg met de gemeente.

  • 4. Het in het eerste lid bedoelde plan wordt tegelijkertijd met de aanvraag ingediend.

BOS

Artikel 4

  • 1. Indien uit het in artikel 3, eerste lid, bedoelde plan blijkt dat er sprake is van (a) verlies van oppervlakte aan bos, (b) aantasting van de kwaliteit van bos, en/of (c) verlies aan oude bosbodem wordt de compensatie vastgesteld afhankelijk van de leeftijd van het bos als levensgemeenschap en met inachtneming van de volgende criteria:

    • a.

      als het bos of de beplanting nog geen 25 jaren oud is, dient 150% van de oppervlakte gecompenseerd te worden (100% voor het verlies van de oppervlakte en 50% oppervlakte voor het verlies van kwaliteit);

    • b.

      als het bos of de beplanting ouder is dan 25 jaren doch jonger dan 100 jaren, dient 200% van de oppervlakte gecompenseerd te worden (100% voor het verlies van de oppervlakte en 100% oppervlakte voor het verlies van kwaliteit);

    • c.

      als het bos of de beplanting ouder is dan 100 jaren, dient 300% van de oppervlakte gecompenseerd te worden (100% voor het verlies van de oppervlakte en 200% oppervlakte voor het verlies van kwaliteit).

  • 2. Van geval tot geval wordt bezien of en hoe de natuurlijke kwaliteiten geregenereerd kunnen worden. Mocht regeneratie niet mogelijk zijn, dan wordt geen medewerking verleend aan de ingreep. Compensatie wordt uitgevoerd op een van tevoren te bepalen plaats waar potentieel dezelfde waarden kunnen worden ontwikkeld. Deze plaats dient zich in het algemeen nabij de plaats van de ingreep te bevinden en waar aansluiting bij de bestaande waarden kan worden gezocht. Is deze mogelijkheid niet aanwezig, dan zal in de nabije omgeving een andere locatie (aansluitend aan de EHS, aan bestaand bos, aan bestaande natuurterreinen) moeten worden gevonden.

  • 3. Indien boswaarden verloren gaan ten behoeve van een zeldzamer ecosysteem, gelden uitsluitend de compensatienormen van de Boswet.

NATUUR

Artikel 5

  • 1. Indien uit het in artikel 3, eerste lid, bedoelde plan blijkt dat er sprake is van (a) verlies van oppervlakte aan natuur, (b) aantasting van de kwaliteit van natuur en/of (c) verlies of aantasting van biotopen voor aandachtssoorten, wordt de compensatie vastgesteld met inachtneming van de volgende criteria:

    a.als natuurwaarden binnen 25 jaren vervangen kunnen worden, dient 100% van de oppervlakte gecompenseerd te worden en 50% financiële toeslag voor het verlies van kwaliteit (ten behoeve van het aanloopbeheer);

  • d. als natuurwaarden binnen een periode van 25 tot 100 jaren vervangen kunnen worden, dient 100% van de oppervlakte gecompenseerd te worden en 100% financiële toeslag voor het verlies van kwaliteit (ten behoeve van het aanloopbeheer);

  • e. als natuurwaarden niet binnen een periode van 100 jaren vervangen kunnen worden, is compensatie slechts in zeer uitzonderlijke situaties mogelijk. Dan geldt naast een compensatie van 100% voor het verlies van de oppervlakte een financiële toeslag van 200% voor het verlies van kwaliteit. (wordt in principe geen medewerking verleend. In geval van onontkoombaar maatschappelijk belang, wordt van geval tot geval bepaald welke norm voor compensatie redelijk wordt geacht).

  • 2. Artikel 4, tweede lid, van deze verordening is van overeenkomstige toepassing

LANDSCHAP

Artikel 6

  • 1. Indien uit het in artikel 3, eerste lid, bedoelde plan blijkt dat er sprake is van (a) schade op de locatie zelf door verlies aan waardevolle landschappelijke elementen of structuren en/of (b) schade aan de omgeving, bijvoorbeeld door een storende visuele werking, het verbreken van de samenhang in het landschap of verlies aan openheid zulks ter beoordeling aan het college van burgemeester en wethouders met inachtneming van de gemeentelijke en provinciale landschapsplannen, wordt de compensatie vastgesteld met inachtneming van de volgende criteria:

    • a.

      voor waterlopen dient 100% van de oppervlakte te worden gecompenseerd en 50% financiële toeslag voor het verlies aan kwaliteit

    • b.

      voor beplanting dient 100% van de oppervlakte te worden gecompenseerd en een financiële toeslag voor het verlies aan kwaliteit die afhankelijk is van de tijd die nodig is voor vervanging. Dit is 50% toeslag bij vervangbaarheid binnen 25 jaar, 100% toeslag voor vervangbaarheid tussen 25 en 100 jaar en 200% toeslag als vervanging niet of moeilijk mogelijk is

    • c.

      voor openheid geldt dat fysieke compensatie vrijwel onmogelijk is. Als mitigerende en inpassende maatregelen onvoldoende effect hebben, wordt in beginsel geen medewerking verleend aan aantastingen van openheid. Indien onder bijzondere omstandigheden van deze regel wordt afgeweken, wordt compensatie van geval tot geval bekeken

    • d.

      voor kwel en cultuurhistorische gaafheid geldt dat vervanging niet of nauwelijks mogelijk is. In beginsel wordt ook geen medewerking verleend aan aantastingen hiervan. Indien onder bijzondere omstandigheden van deze regel wordt afgeweken, wordt compensatie van geval tot geval bekeken

  • 2. Artikel 4, tweede lid, van deze verordening is van overeenkomstige toepassing.

ARCHEOLOGIE

Artikel 7

  • 1. Indien uit het in artikel 3, eerste lid, bedoelde plan blijkt dat (hoge) archeologische waarden worden aangetast, wordt in principe geen medewerking aan de ruimtelijke ingreep verleend. Indien onder bijzondere omstandigheden van deze regel wordt afgeweken, wordt in elk geval voorgeschreven dat eventueel vernietigde waarden op kosten van de initiatiefnemer wetenschappelijk worden onderzocht en/of opgegraven om de aanwezige informatie veilig te stellen.

  • 2. In overige gevallen wordt van geval tot geval bezien of, en zo ja in hoeverre en onder welke condities medewerking wordt verleend aan de ruimtelijke ingreep.

  • 3. Nadat het Verdrag van Malta, d.d. 16 januari 1992 is uitgewerkt in de Monumentenwet, komt artikel 7 van deze verordening van rechtswege te vervallen.

FINANCIËLE COMPENSATIE

Artikel 8

  • 1. Indien de in de artikelen 4, 5 en 6 bedoelde fysieke compensatie redelijkerwijs niet of qua oppervlakte slechts ten dele mogelijk is, kan het college van burgemeester en wethouders besluiten tot financiële compensatie. De financiële compensatie bestaat uit de kosten die anders gemoeid zouden zijn met fysieke compensatie plus de financiële toeslag ten behoeve van het aanloopbeheer. Financiële compensatie is ook mogelijk in geval van artikel 7. In dat geval gaat het om de geraamde kosten voor de activiteiten genoemd in artikel 7, eerste lid.

  • 2. Het bedrag van de financiële compensatie wordt vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.

  • 3. Het bedrag wordt door de aanvrager in het Groenfonds gestort, gericht op behoud en herstel van bos-, natuur- en landschapswaarden elders in de provincie Drenthe.

COMMISSIE VAN DESKUNDIGEN

Artikel 9

  • 1. Indien in de fase die voorafgaat aan de besluitvorming verschil van mening bestaat omtrent de omvang van de schade dan wel omtrent de inzet van maatregelen, kunnen partijen overeenkomen een advies te vragen aan de commissie van deskundigen.

  • 2. De commissie van deskundigen wordt ingesteld door gedeputeerde staten van Drenthe een en ander in overleg met de Vereniging van Drentse Gemeenten

  • 3. De commissie bestaat uit ten minste drie onafhankelijk deskundigen op het gebied van ruimtelijke ordening, landschap, natuur, archeologie, cultuurhistorie en bos.

SLOTBEPALING

Artikel 10

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 15 september 2003.

  • 2.

    Zij kan worden aangehaald als: Compensatieverordening gemeente Midden-Drenthe.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad,
gehouden op 26 juni 2003,
de griffier,
de voorzitter
J.Pit
R.W. ter Avest

Bijlage uitgangspunten bij het formuleren van compensatiemaatregelen.

  • 1.

    Bij de aantasting dient zoveel als mogelijk invulling gegeven te worden aan landschappelijke inpassing en mitigatie. Deze activiteiten zijn er in belangrijke mate op gericht om de locatie, waar als gevolg van de ingrepen sprake is van negatieve effecten, te verkleinen. Dit kan gebeuren door een juiste inrichting, landschappelijke inpassing en door het nemen van specifieke maatregelen zoals bijvoorbeeld geluidsschermen, dassentunnels en wildviaducten.

  • 2.

    Het bereiken van een gelijkwaardige ecologische samenhang. Als delen van de ecologische structuur worden aangetast, moeten compenserende gebieden aansluiten bij het resterende deel om eenzelfde samenhang te kunnen waarborgen. Als dit niet mogelijk is, zal kwaliteitsverbetering van het resterende gebied moeten plaatsvinden.

  • 3.

    Vervanging door natuur van gelijke aard. Het doel is het compenseren naar de aard van het gebied dat verloren gaat of naar de aard van de effecten van de ingreep op de omgeving. Van belang zijn in dit verband de aanwezige zeldzame en bedreigde soorten (vergelijk de Habitatrichtlijn), het landschapstype en het natuurdoeltype. Voor bossen en ecologische verbindingszones geldt ook dat de compensatie van gelijke aard moet zijn. Bos wordt vervangen door bos en een verbindingszone door een andere verbindingszones die dezelfde waarde in hetzelfde gebied vertegenwoordigt.

  • 4.

    De functionaliteit van de ecologische structuur dient in tact te blijven. Alvorens een goed voorstel voor compensatie te kunnen maken, moet bekend zijn welke functies het aan te tasten gebied vervult. Voor gebieden die voor amfibieën van belang zijn moet onderscheid gemaakt worden tussen leef- en voortplantingsgebied. Beiden moeten met elkaar in verbinding staan. Bij compensatie van een van beide gebieden, moet het te compenseren gebied aansluiting vinden bij het in tact blijvende gebied.

  • 5.

    Compenserende maatregelen dienen een areaal te beslaan dat minimaal even groot is als het gebied dat door de ingreep wordt ingenomen. De omvang van het te compenseren gebied wordt bepaald door het vernietigde areaal plus het deel waarin, na mitigerende maatregelen nog negatieve effecten blijven bestaan. Voorts wordt een toeslag berekend voor kwaliteitsverlies, afhankelijk van de waarden van het aan te tasten gebied. De compensatie van het kwaliteitsverlies houdt rekening met de periode die moet worden overbrugd om van maagdelijk ingericht gebied te komen tot gerijpt gebied dat verloren is gegaan.

  • 6.

    De aard en de omvang van de compensatie worden mede bepaald door de invloeden die de ingreep uitoefent op zijn omgeving en de aard van het gebied waar compensatie plaatsvindt. De invloed op de omgeving van de ingreep kan door mitigerende en inpassende maatregelen zoveel mogelijk beperkt worden. Doel hiervan is de uiteindelijke negatieve externe invloed te minimaliseren.

  • 7.

    De compenserende maatregelen dienen in beginsel plaats te vinden in de (directe) omgeving van de ingreep. De locatie moet zodanig gekozen worden dat deze buiten de directe invloedssfeer van de ingreep ligt, zodat niet opnieuw aanleiding ontstaat voor compensatie. Compensatie mag ook niet plaatsvinden binnen de EHS, omdat dit in strijd is met de compensatiegedachte en leidt tot oneigenlijk gebruik van compensatiemiddelen. Compensatie binnen de EHS zou opnieuw leiden tot compensatie. Vanuit het streven naar zo groot mogelijke aaneengesloten gebieden, verdient het wel aanbeveling aan te sluiten bij de EHS.

  • 8.

    Compensatie dient te passen binnen het lokaal afgewogen beleid zoals dat verwoord is in het provinciaal omgevingsplan, natuur- en landschapsbeleidsplannen. Een belangrijk hulpmiddel bij de keuze voor compensatiegebieden zijn het POP en de (gemeentelijke) landschaps- en natuurbeleidsplannen. Het POP en landschaps- en natuurbeleidsplan verwoorden de beleidsdoelstellingen ten aanzien van behoud, herstel en ontwikkeling van natuur en landschap binnen de gemeente en provincie.

  • 9.

    Inrichting, beheer en duurzaamheid dienen gewaarborgd te zijn. Tot onderdeel van de compensatie worden ook de inrichting van terreinen gerekend die nodig is om ontwikkeling mogelijk te maken van natuurwaarden tot het kwaliteitsniveau van het gebied dat door de ingreep verloren gaat. Voorwaarde hierbij is dat zowel het voortbestaan van de compensatiegebieden als het beheer ervan, na inrichting, op een duurzame wijze gewaarborgd zijn. Dit kan gebeuren door de toekomstig beheerder al in een vroeg stadium bij de planontwikkeling te betrekken. De kosten voor het aanloopbeheer komen voor rekening van de initiatiefnemer. De duur van het aanloopbeheer is afhankelijk van het beoogde natuurdoeltype. Om duurzaamheid te garanderen is tevens van belang dat de functiewijziging van het compensatiegebied wordt doorvertaald naar bestemmingsplannen en POP.

  • 10.

    Bij de realisering van compensatie moet gestreefd worden naar robuustheid in groene structuren. Compensatie mag niet leiden tot versnippering van natuur en landschap. Compensatie van grote elementen mag niet leiden tot opsplitsing in kleinere eenheden. Bundeling van meerdere compensaties kan leiden tot robuuste nieuwe gebieden. Hierbij mag niet voorbijgegaan worden aan het feit dat bij compensatie gestreefd dient te worden naar gelijke aard en functionaliteit van de compensatie. Kleinschalige landschapselementen met belangrijke verbindingsfunctie, welke vaak zeer bepalend zijn voor het landschap, mag men niet compenseren als onderdeel van een groot bosgebied.

Vormen van aantasting

Bij ruimtelijke ingrepen ten koste van natuur, landschap, bos en archeologie kan sprake zijn van de volgende vormen van aantasting

  • a.

    Vernietiging Hierbij is sprake van vernietiging van de groeiplaats en de aanwezige natuurwetenschappelijke, landschappelijke of archeologische waarden ten behoeve van andere bestemmingen

  • b.

    Verstoring Onder verstoring verstaan we de negatieve effecten op de omgeving door de nieuwe ontwikkelingen op de locatie van aantasting. Deze kan bestaan uit geluidsoverlast, betreding, verdroging, verontrusting en verlichting

  • c.

    Versnippering Versnippering treedt op als elementen uit de ecologische of landschappelijke structuur met een duidelijke voor hun omgeving belangrijke functie. Dit zijn elementen die een functie hebben in grotere natuurlijke systemen. Bij dergelijke systemen moet gedacht worden aan foerageer- en leefgebieden, stepping stones, houtwallen, natte of droge verbindingen tussen natuurgebieden en winter- en zomergebieden.

TOELICHTING

Artikelsgewijs

Artikel 1

In dit artikel zijn de definities van de gebruikte termen opgenomen. Als er elders in de verordening nieuwe termen worden opgenomen, kunnen deze hier nader gedefinieerd worden.

Artikel 2

In deze bepaling is het principe van de compensatieverplichting neergelegd.

Het eerste lid is van toepassing op ruimtelijke ingrepen met betrekking tot bos en natuur, voor zover het gaat om de gebieden genoemd in artikel 2, tweede lid. In het tweede lid is een opsomming gemaakt van gebieden die op grond van provinciale of rijksplannen zijn aangewezen als bos of natuur. Bij significante aantasting van bestaande waarden zal door Rijk of provincie in voorkomende gevallen altijd een vorm van compensatie verlangd worden. De gemeente kan de lijst desgewenst aanvullen met gebieden die specifiek voor hun gemeente beschermenswaardig gevonden worden. Ingevolge het derde lid is de verordening ook van toepassing op landschap en archeologie als dat gezien aard en karakter van de voorgenomen ruimtelijke ingreep naar het oordeel van burgemeester en wethouders nodig is (waarbij de nota Landschap of het gemeentelijke landschapsbeleidsplan en de Archeologische Monumenten kaart en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden maatgevend zijn). In dat geval geldt niet de beperking van artikel 2, tweede lid. Het derde lid van artikel 2 kan desgewenst vervallen in de verordening. De gemeente moet zich er wel van bewust zijn dat de provincie het recht heeft dan in voorkomende gevallen ingrepen te toetsen aan het POP.

In het vierde lid wordt het beginsel van “geen netto verlies” als uitgangspunt verklaard. Dit beginsel moet in de artikelen 4 en verder nader worden uitgewerkt. Bij een ingreep in een bepaald gebied wordt door de volgende stappen te doorlopen inhoud gegeven aan het beginsel “geen netto verlies”:

  • a.

    compensatie in oppervlakte conform de normen in artikel 4 en verder, in de directe omgeving van de ingreep door middel van vervangende grond die voldoende is ingericht en geschikt gemaakt;

  • b.

    via vergoeding van gekapitaliseerde kosten van aanloopbeheer vanwege kwaliteitsverschil tussen bestaand en nieuw aangelegd terrein;

Als fysieke compensatie door overmacht niet of niet voldoende mogelijk is, wordt deze vervangen door financiële compensatie

Artikel 3

De Natuurbeschermingswet wordt hier genoemd omdat het compensatiebeginsel over enige tijd (wetsontwerp vastgesteld door de Eerste en Tweede Kamer, maar nog niet in werking getreden omdat de Habitatrichtlijn nog onvoldoende in de Natuurbeschermingswet is verankerd. Het aangepaste voorstel moet nogmaals vastgesteld worden) voor een aantal gebieden in deze wet geregeld zal zijn. De verordening treedt dan terug.

Kern van artikel 3 is het compensatieplan, onmisbaar onderdeel van het besluitvormingproces. Van belang is dat burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen aan inhoud en procedure. Mocht de gemeente besluiten dat in alle gevallen nadere stukken of te volgen stappen noodzakelijk zijn, dank kan het eerste lid worden aangevuld met de benodigde informatie.

Het vierde lid schrijft voor dat het plan bij de aanvraag wordt gevoegd. Ingevolge artikel 4:5 Awb behoeft de aanvraag pas in behandeling te worden genomen als het plan aan de gestelde vereisten voldoet.

Artikelen 4 en 5

Uitgangspunt is dat geen “netto-verlies” aan genoemde waarden resteert (artikel 2, vierde lid). Daartoe zullen maatregelen getroffen kunnen worden met het oog op inpassing, mitigatie en compensatie (artikel 2, eerste lid).

De in de verordening opgenomen normen voor compensatie van bos en natuur (artikelen 4 en 5) zijn gebaseerd op het SGR I, maar gaan verder dan die welke zijn opgenomen in het SGR. Uitgangspunt voor de berekening van de kwaliteitstoeslag van het Rijk is, dat bij compensatie de grondkosten gemiddeld ¾ van de totale kosten voor aankoop en inrichting blijken te bepalen. Deze cijfers zijn echter gebaseerd op compensatie in de Randstad. Dit heeft te maken met de wijze van berekening van de compensatie (een percentage van de kosten die gemoeid zijn met aankoop van gronden voor fysieke compensatie), die in Drenthe relatief laag uitvallen door lagere grondprijzen. Daarmee zou een tekort voor het beheer ontstaan, omdat de kosten daarvoor in heel Nederland ongeveer gelijk zijn. Het Rijk hanteert voor snel vervangbaar 1/3 toeslag (in deze verordening is dat 50%), In 25-100 jaar vervangbaar 2/3 toeslag (in deze verordening 100%) en voor niet of moeilijk vervangbare natuur en bos stelt het Rijk geen norm. Per geval zal bekeken moeten worden welke norm benodigd is (deze verordening 200%). Ons inziens schept het wel stellen van een norm meer duidelijkheid, ook al zal deze situatie zich zeer weinig voordoen omdat vernietiging van niet-vervangbare natuur te allen tijde voorkomen moet worden. Daarnaast is natuur, bos, landschap en cultuurhistorie van groot belang voor het vestigingsklimaat van wonen, werken, recreatie en toerisme in Drenthe. Met andere woorden de economische waarde van natuur en landschap in Drenthe is relatief hoog. Dat mag niet verloren gaan. Ondanks deze verschillen kunnen SGR en verordening naast elkaar bestaan, aangezien ze elkaar aanvullen en het SGR geen wetskracht heeft. Als de gemeente goed kan beargumenteren dat een andere norm voor berekening van kosten voor inrichting en beheer gehanteerd moet worden, is dat geen bezwaar. In principe is de initiatiefnemer van de ingreep verantwoordelijk voor de compensatie. Als de gemeente de norm lager vaststelt dan de werkelijke kosten, zullen uiteindelijk de natuur (toch netto-verlies van waarden) of de gemeenschap (resterende kosten betaald door beheerder van de natuur) opdraaien voor de gevolgen.

Artikel 6

Voor landschap gelden de normen genoemd in de nota Landschap en het POP als leidraad. Maar van geval tot geval wordt maatwerk geleverd. Mits goed gemotiveerd, is een andere norm ook denkbaar. Net als in artikel 2, tweede lid voor bos en natuur een lijst van gebiedscategorieën is opgenomen, kan de gemeente ook voor landschap een aantal gebiedscategorieën opnemen. Denkbaar is dat in een bepaalde gemeente bijvoorbeeld alleen essen en beekdalen (nader gespecificeerd in een landschapsbeleidsplan) onder deze verordening vallen.

Artikel 7

  • 1.

    Het Verdrag van Malta d.d. 16 januari 1992 is bedoeld voor de bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling.

  • 2.

    Archeologische waarden zijn, uitzonderingen als hunebedden, grafheuvels, celtic fields en mottes daargelaten, doorgaans onzichtbaar omdat ze schuilgaan onder het maaiveld. De zichtbare en de onzichtbare waarden - samen ook wel het bodemarchief genoemd - hebben met elkaar gemeen dat zij niet-regenereerbaar zijn. Aantasting van archeologische waarden (voorwerpen, grondsporen en hun onderlinge relaties) betekent dus vernietiging van unieke informatiebronnen. De moderne archeologische monumentenzorg, die binnen niet al te lange tijd zijn beslag zal krijgen in een nieuwe monumentenwet, streeft dan ook naar behoud van archeologische waarden in de bodem, zodat ook latere generaties dit bodemarchief nog kunnen raadplegen. Is behoud-in-situ niet mogelijk, dan dient door wetenschappelijk onderzoek voorafgaand aan de geplande bodemverstoring de in de bodem aanwezige informatie onderzocht, vastgelegd en veiliggesteld te worden.

Aantasting – waaronder ook versnippering van terreinen valt – komt voor compensatie in aanmerking.

De initiatiefnemer dient na te gaan of en in welke mate het initiatief gevolgen heeft voor eventuele archeologische waarden in het desbetreffende gebied. De instrumenten die hiervoor ter beschikking staan zijn de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW). De AMK geeft de bekende terreinen en hun waarde weer, de IKAW geeft de kans (laag, middelhoog en hoog) aan op de aanwezigheid van archeologische waarden in gebieden waar (nog) geen waarden zijn aangetroffen. Een groot deel van de op de AMK aangeduide terreinen is behoudeniswaardig (een aantal terreinen is zelfs wettelijk beschermd). De nog niet gewaarde terreinen op deze kaart – ‘terreinen van archeologische betekenis’ - dienen op kosten van de initiatiefnemer gewaardeerd te worden alvorens vastgesteld kan worden of zij al dan niet behoudeniswaardig zijn.

De gebieden waarvoor de IKAW een hoge tot middelhoge verwachting uitspreekt dienen aan een verkennend onderzoek onderworpen te worden om vast te stellen of er waarden aanwezig zijn en zo ja, wat de waardering is. In het geval het om (hoge) archeologische waarden gaat, dient naar behoud gestreefd te worden. Indien behoud niet mogelijk is en de waarden als gevolg van de voorgenomen ingreep vernietigd zullen worden, dienen ze op kosten van de initiatiefnemer wetenschappelijk opgegraven te worden om de aanwezige informatie veilig te stellen.

Artikel 8

Uitgangspunt is dat financiële compensatie slechts plaatsvindt als fysieke compensatie niet of slechts ten dele mogelijk is. De financiële compensatie wordt in dat geval door de gemeente of provincie gelabeld in een fonds gestort.

Daarnaast kan de financiële toeslag gestort worden in een fonds. De financiële toeslag wordt vanuit het fonds beschikbaar gesteld aan de beheerder voor het beheer (en inrichting) van de nieuwe gebieden. De financiële toeslag kan ook d.m.v. een bankgarantie veiliggesteld worden en rechtstreeks door de initiatiefnemer aan de beheerder worden uitbetaald. De gemeente bepaalt hoe en waar de financiële compensatie wordt gestationeerd. Het verdient aanbeveling een termijn vast te stellen, waarbinnen de financiële compensatie opnieuw moet worden ingezet. Aangezien geadviseerd wordt compensatie zo dicht mogelijk bij de ingreep te realiseren, ligt het voor de hand dat compensatie in eerste instantie binnen de eigen gemeente plaatsvindt. Mocht dat niet haalbaar zijn, of als blijkt dat compensatie in een andere gemeente op minder problemen stuit, kan de gemeente besluiten de financiële middelen te besteden in een andere gemeente. Zeker bij grensoverschrijdende natuurgebieden kan dit aan de orde zijn.

Artikel 9

Het is niet de bedoeling dat de commissie van deskundigen een “rechtsbeschermende rol” krijgt. Vandaar de bepaling dat deze commissie alleen een rol kan spelen in het voortraject. Als burgemeester en wethouders een besluit op de aanvraag genomen hebben gelden de normale regels van bezwaar en beroep (Algemene wet bestuursrecht).

De commissie wordt ingesteld op gemeentelijk of provinciaal niveau, dit in overleg met de Vereniging van Drentse Gemeenten. Het college van burgemeester en wethouders of gedeputeerde staten dragen zorg voor een onafhankelijke samenstelling van de commissie, waarin alle benodigde deskundigheid vertegenwoordigd is. De commissie wordt eens per 4 jaar herbevestigd. De commissie kan conform bijv. de adviescommissie Beeldende kunst functioneren. Gezien de lage frequentie van compensatiegevallen en de te verwachten nog lagere frequentie van meningsverschillen, lijkt het efficiënter om een provinciale commissie in te stellen.