Regeling vervallen per 01-01-2015

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Midden-Drenthe najaar 2012

Geldend van 24-01-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Midden-Drenthe najaar 2012

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm bedoeld in artikel 21, onderdeel c van de wet.

Artikel 2

  • 1. Deze verordening is alleen van toepassing op alleenstaanden en alleenstaande ouders van 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar en op gehuwden waarvan beide echtgenoten 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing van artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

Hoofdstuk 2 - Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 – Toeslagen

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning één ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3. Geen toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet wordt verstrekt aan de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning twee of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      kinderen van 18 jaar of ouder met een inkomen van ten hoogste 150% van het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, als bedoeld in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000;

    • b.

      een zorgbehoevende waarvan het college heeft vastgesteld dat hij vanwege ziekte blijvend niet in staat is een eigen huishouding te voeren, omdat hij dagelijks is aangewezen op intensieve zorg van anderen dan wel aanspraak kan maken op een plaats in een AWBZ-instelling, maar daarvan heeft afgezien of daarvoor nog op een wachtlijst staat;

    • c.

      de medebewoners van een kamerbewoner in een commercieel pension.

Hoofdstuk 3 - Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4 – Verlaging gehuwden

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden in wiens woning één ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden in wiens woning twee of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • 3. Het vierde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 - Verlaging woonsituatie

Verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet:

  • 1.

    De bijstandsnorm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet, als gevolg van:

    • a.

      de bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden;

    • b.

      de betaling van de woonkosten door een ander dan wie in de woning zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2.

    De verlaging als bedoeld in het eerste lid is gelijk aan het bedrag van de minimale normhuur volgens de Wet op de huurtoeslag (Wht).

Artikel 6 - Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

De verlaging bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm indien het een jongere van 21 of 22 jaar betreft. Deze verlaging wordt niet toegepast als er geen recht op een toeslag op grond van artikel 3 bestaat.

Hoofdstuk 4 – Slotbepalingen

Artikel 7 - Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 8 - Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 9 – Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: “Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Midden-Drenthe najaar 2012”.

Artikel 10 – Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012 onder gelijktijdige intrekking van de “Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Midden-Drenthe 2012” die werd vastgesteld op 28 juni 2012.

Artikel 11 – Overgangsrecht

In afwijking van artikel 10 is deze verordening vanaf 1 januari 2013 van toepassing op de belanghebbenden op wie op grond van artikel 78W van de wet de huishoudinkomenstoets nog tot 1 januari 2013 wordt toegepast. Tot 1 januari 2013 gelden de bepalingen uit de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Midden-Drenthe 2012.

Ondertekening

Besloten in de openbare vergadering van de raad,
gehouden op 13 december 2012,
de griffier, de voorzitter,
C.J. Onderwater J. Broertjes

TOELICHTING

Algemeen

Deze verordening werd gewijzigd in verband met de wijzigingen in de Wet werk en bijstand als gevolg van de “Wijzigingen in verband met de herziening van de definities van gezin en middelen (Wet afschaffing huishoudinkomenstoets)”. Deze wet werd op 10 juli 2012 door de Eerste Kamer aangenomen en werkt terug tot 1 januari 2012.

De Wet afschaffing huishoudinkomenstoets maakt dat een belangrijke wetswijziging die per 1 januari 2012 werd ingevoerd, nl. de invoering van de huishoudinkomentoets met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012 wordt afgeschaft. Om deze reden treedt ook deze verordening met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012 in werking.

In de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets is een overgangsrecht tot 1 januari 2013 opgenomen voor die huishoudens die nadeel ondervinden van de afschaffing van de huishoudinkomenstoets. Hierbij gaat het vooral om huishoudens met een meerderjarig kind dat een Wajonguitkering ontvangt. Op grond van dit overgangsrecht blijft de “Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Midden-Drenthe 2012” van kracht tot uiterlijk 1 januari 2013 voor diegenen die vallen onder het overgangsrecht.

Aan deze nieuwe verordening is daarom een artikel “overgangsrecht” toegevoegd waarin wordt geregeld dat deze verordening met in de citeertitel de aanduiding “najaar 2012” voor mensen die onder het overgangsrecht van artikel 78W Wwb vallen, per 1 januari 2013 in werking treedt.

Tot 1 januari 2013 kunnen mensen dus óf onder de oude verordening “2012” óf onder deze nieuwe verordening “najaar 2012” vallen, afhankelijk van het besluit of ze wel of niet onder het overgangsrecht van artikel 78W Wwb vallen.

1.Norm, toeslag en verlaging

Hoofdstuk 3 van de Wwb kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen, toeslagen en verlagingen.

In de Wwb maakt het voor de financiering door het Rijk echter geen verschil of bijstand is toegekend als norm of als toeslag.

De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2.

Paragraaf 3 voorziet in toeslagen en verlagingen.

Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.

Voor personen van 21 jaar tot en met 65 jaar bestaat er een drietal basisnormen, te weten:

  • ·

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm);

  • ·

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm;

  • ·

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm.

Toeslagen

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder als de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden.

De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, de uitkering is dan maximaal voor:

  • ·

    alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm;

  • ·

    alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm.

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in artikel 3 van de Toeslagenverordening.

Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spelen.

Het college is overigens niet verplicht om bij de verlening van een toeslag rekening te houden met lagere bestaanskosten. Het college heeft de mogelijkheid om alle alleenstaanden en alleenstaande ouders, zonder nader onderscheid, de maximale toeslag te verstrekken. (Zie TK 2002-2003, 28870, nr. 3, p. 52 en 53.)

Verlagingen

De Wwb noemt de volgende verlagingen:

  • ·

    verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 Wwb);

  • ·

    verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 Wwb)

  • ·

    verlaging in verband met het recentelijk beeindigen van een studie (artikel 28 Wwb);

  • ·

    verlaging in verband met de leeftijd alleenstaanden van 21 en 22 jaar gezien de hoogte van het minimumloon (artikel 29 Wwb).

De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4, 5 en 6. Van een verlaging in verband met het beëindigen van een studie zien we af. Uit jurisprudentie blijkt dat deze verlaging in veel gevallen niet kan worden toegepast, omdat het inkomen onder het bestaansminimum komt te liggen (CRvB 12 mei 2009, LJN BI5349). De andere verlagingen passen we wel toe.

2.De Toeslagenverordening

In artikel 8 lid 1 onder c jo. artikel 30 Wwb is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.

Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet worden vastgelegd in de Toeslagenverordening door de gemeenteraad, opdat het college het beleid kan uitvoeren.

Categorieën

Artikel 30 Wwb bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering.

Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 Wwb bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.

3.Berekening toepasselijke bijstandsnorm

De hoogte van de uitkering algemene bijstand voor personen van 21 tot 65 jaar kan als volgt worden berekend:

  • 1.

    Basisnorm;

  • 2.

    a. Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders) OF b. Korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gezinnen)

  • 3.

    Korten met verlaging wegens woonsituatie.

  • 4.

    Korten met verlaging wegens de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden.

De uitkomst van deze berekening laat een eventueel aan de orde zijnde afstemming van de bijstand bij wijze van individualisering onverlet.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de Wwb niet afzonderlijk te definiëren in de Verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de Wwb ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de Wwb zelf wordt gegeven in artikel 21, onderdeel c Wwb. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

Artikel 2

De bepalingen gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar.

De norm alleenstaande of alleenstaande ouder geldt ook als de partner om bepaalde redenen (bijv. in geval van detentie) geen recht heeft op bijstand (artikel 13, eerste lid, onder a, Wwb). Heeft de niet-rechthebbende partner geen of een zeer laag inkomen en is geen sprake van medebewoning, dan zal de toeslag, in beginsel zelfs 20% van de gehuwdennorm moeten bedragen.

De in het tweede lid opgenomen verplichting voor het college om -zo nodig in afwijking van de uit de Toeslagenverordening voortvloeiende hoogte van de bijstand- de bijstand anders vast stellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30 lid 4 Wwb. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de Toeslagenverordening op te nemen.

Artikel 3

De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onderdeel a Wwb.

Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.

Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval één ander in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Als nog een ander zijn hoofdverblijf in de woning heeft kunnen de kosten nog meer gedeeld worden. In de toeslagenverordening is daarom gekozen geen toeslag te verstrekken in het geval twee of meer anderen in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Gehuwden (met hen ten last komende kinderen) en de alleenstaande met ten laste komende kinderen worden gezamenlijk als een ander beschouwd.

In het vierde lid wordt geregeld dat een aantal personen niet worden gerekend tot een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Dat betekent dat zij geen invloed hebben op de hoogte van de vast te stellen toeslag. Woont de alleenstaande of de alleenstaande ouder uitsluitend met iemand uit die categorieën in de woning, dan krijgt hij dus wel de maximale toeslag. Deze personen zijn:

Onder a: kinderen van 18 jaar of ouder die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk isdat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden.

Vanwege de eenduidigheid en aansluiting bij de toeslagenverordening 2012, ook daarin is gekozen voor één bedrag, is bij de hoogte van het inkomen gekozen voor één bedrag dat kinderen mogen bijverdienen. Dit bedrag mag ook worden bijverdiend als meerderjarige kinderen studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) ontvangen. Het totale inkomen van het kind (dus bijvoorbeeld studiefinanciering + inkomen uit een bijbaantje) mag niet hoger zijn dan 150% van het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, als bedoeld in artikel 3.18 van de WSF2000. Bij een hoger inkomen kunnen kosten wel worden gedeeld en worden zij wel in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Aangezien betreffende kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de alleenstaande ouder om de benodigde inlichtingen te verstrekken.

Onder b: een zorgbehoevende kan een verzoek indienen om niet als medebewoner te worden aangemerkt. Om daarvoor in aanmerking te komen moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

in dezelfde woning wonen als een meerderjarig kind of als ouder(s);

een geldig indicatiebesluit hebben voor 10 uur of meer zorg op grond van de AWBZ;

de zorg betreft persoonlijke verpleging, verzorging, begeleiding, verblijf of voortgezet verblijf;

aantonen dat voor in ieder geval 10 uur zorg per week geen pgb of zorg in natura wordt ontvangen voor één van deze vormen van zorg;

aannemelijk maken dat een meerderjarig kind, dan wel ouder, dat gezinslid is zorg verleent voor ten minste 10 uur per week;

de zorgbehoevende is jonger dan 65 jaar, dan wel 65 of ouder, maar op de dag voor de 65e verjaardag een AWBZ indicatie heeft en houdt van 10 uur of meer per week.

Zorgbehoevenden voor wie het college vaststelt dat ze geen medebewoner zijn, krijgen een zelfstandige aanspraak op bijstand voor wie het toeslagen- en verlagingenbeleid geldt. Deze bepaling zorgt er voor dat de toeslag voor de zorgverlener niet lager wordt vastgesteld.

Onder c: medebewoners van kamerbewoners van een commercieel pension. De reden is dat het verlagen van de toeslag voor deze groep personen als onbillijk wordt beschouwd. Deze kamerbewoners betalen een vast bedrag per maand voor kost, inwoning en bewassing. Voor persoonlijk zaken als kleding, persoonlijke verzorging, uitstapjes e.d. blijft een minimaal bedrag over. Door het handhaven van de toeslag wordt dit rechtgezet. De gemeente Midden-Drenthe heeft op dit moment twee commerciële pensions waar deze kamerbewoners verblijven, te weten pension Ritsma en pension van Loenen. Deze pensions richten zich op psychisch zwakkeren die moeite hebben met zelfstandig wonen.

Artikel 4

In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar.

Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf.

Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, als de kosten met één ander kunnen worden gedeeld en 20 procent van de gehuwdennorm, als twee of meer anderen in de woning hun hoofdverblijf hebben. Gehuwden (met hen ten last komende kinderen) en de alleenstaande met ten laste komende kinderen worden gezamenlijk als een ander beschouwd.

In het derde lid wordt geregeld dat een aantal personen niet worden gerekend tot een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Dat betekent dat zij geen invloed hebben op de hoogte van de vast te stellen verlaging. Woont het gezin uitsluitend met iemand uit die categorieën in de woning, dan krijgt het gezin geen verlaging. Voor de toelichting van deze categorieën wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 3, vierde lid.

Artikel 5

Artikel 27 Wwb geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 Wwb is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 Wwb.

In dit artikel is een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18 lid 1 Wwb de bijstand lager vast te stellen.

Door een korting toe te passen die aansluit bij de Wet op de huurtoeslag (Wht) wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging van krachtens dit artikel te voorkomen. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35 lid 1 Abw. (Zie CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW.)

In dit artikel is een verlaging opgenomen voor de situatie dat betaling van de woonkosten door een ander dan de bewoner plaatsvindt.

In deze situatie gaat het om een woning waaraan wel woonkosten zijn verbonden, maar de belanghebbende betaalt die woonkosten niet zelf. Meestal gaat het dan om de ex-partner die de woonkosten voor zijn rekening neemt. Ook in deze situatie is voor het kortingsbedrag aansluiting gezocht bij de Wht.

Artikel 6

Artikel 29 Wwb geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passing indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. De verlaging wordt voor 21 en 22-jarigen vastgesteld op 10% van de gehuwdennorm. De gehuwdennorm is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

De verlaging kan alleen plaatsvinden als er recht op een toeslag op grond van artikel 3 bestaat. Zonder toeslag en met een verlaging zou het inkomen van de jongere lager worden dan het college wenselijk acht.

Artikel 7, 8, 9,10 en 11

Deze artikelen spreken voor zich.