Regeling vervallen per 15-12-2023

Financiële verordening Gemeente Midden-Drenthe 2016

Geldend van 01-01-2017 t/m 14-12-2023

Intitulé

Financiële verordening Gemeente Midden-Drenthe 2016

De raad van de gemeente Midden-Drenthe;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 november 2016;

Gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

Gehoord het advies van de Werkgroep Financieel Overleg van 21 november 2016;

Besluit vast te stellen:

Financiële verordening Gemeente Midden-Drenthe 2016

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Midden-Drenthe en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • b.

    afdeling: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college;

  • c.

    begrotingscyclus: de met betrekking tot een begrotingsjaar gemaakte afspraken over:

    • I.

      het voorbereiden, opstellen, vaststellen, en uitvoeren van de begroting;

    • II.

      het afleggen van verantwoording door het college over de uitvoering van de begroting;

    • III.

      het opstellen en vaststellen van de jaarrekening;

    • IV.

      de controle van de jaarrekening.

  • d.

    inkomsten: totaal van baten voor onttrekking van reserves;

  • e.

    netto schuld: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen.

Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteuren en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen het totaal van leningen aan deelnemingen, leningen aan overige verbonden partijen, leningen aan derden, langlopende uitzettingen, kortlopende uitzettingen, debiteurenvorderingen, liquide middelen en overlopende activa. Onder netto vlottende schuld wordt verstaan het totaal van leningen met een looptijd korter dan één jaar;

  • f.

    onbenutte belastingcapaciteit onroerende zaakbelasting: verschil tussen de opbrengst onroerende zaakbelasting bij de tarieven die minimaal nodig zijn voor toegang tot de procedure van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet en de (geraamde) opbrengst onroerende zaakbelasting;

  • g.

    overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt;

  • h.

    deelprogramma: onderdeel van een programma bestaande uit een samenstel van een aantal samenhangende producten of een enkel product van de productenraming en productenrealisatie.

  • i.

    Integrale kostprijs: de som van de salariskosten en overhead gedeeld door het aantal directe uren.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode de programma-indeling vast. De programma-indeling maakt deel uit van de begrotingscyclus.

  • 2. De raad stelt de onderverdeling vast van:

    • a.

      de programma’s en voor zover aanwezig de deelprogramma’s;

    • b.

      de taakvelden per programma.

  • 3. De raad stelt op voorstel van het college, zo mogelijk, per programma relevante indicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de gemeentelijke productie van goederen en diensten, de baten en lasten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 4. De raad stelt vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen in de begroting en de jaarstukken kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken worden onder:

    • -

      elk van de programma’s,

    • -

      het overzicht van algemene dekkingsmiddelen en

    • -

      het overzicht van de overhead

    de baten en lasten per taakveld weergegeven.

  • 2. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het investeringskrediet in het lopende boekjaar weergegeven.

  • 3. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in de artikelen 20 en 21 van het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming en de investeringen en de grondexploitatie.

  • 4. In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

Artikel 4. Kaders begroting

  • 1. Het college biedt, in overeenstemming met het bepaalde in de begrotingscyclus, aan de raad een nota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming.

  • 2. In de begroting wordt een post onvoorzien van € 25.000 opgenomen.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per taakveld.

  • 2. Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. Als de raad geen apart voorstel wenst, worden de overige nieuwe investeringen bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de begroting geautoriseerd.

  • 3. Het college informeert de raad in ieder geval in de eerstvolgende tussentijdse rapportage als ze verwacht, dat:

    • -

      de lasten van een taakveld de geautoriseerde lasten dreigen te overschrijden,

    • -

      de investeringsuitgaven van een investeringskrediet het geautoriseerde investeringskrediet dreigen te overschrijden, of

    • -

      de baten van een taakveld de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden. Het college voegt hierbij een voorstel voor wijziging van het geautoriseerde budget of het investeringskrediet of een voorstel voor bijstelling van het beleid.

  • 4. Bij de behandeling van de tussenrapportages in de raad bedoeld in artikel 6, lid 1, doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten, het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten en het bijstellen van het beleid. In geval van investeringen met een meerjarig karakter doet het college indien nodig ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten.

  • 5. Voor investeringen in de loop van het begrotingsjaar die niet in de begroting zijn opgenomen en die

    • a.

      lager dan of gelijk zijn aan € 15.000,00, worden de financiële effecten via de begrotingscyclus verwerkt. Hiervoor is niet apart toestemming van de raad nodig.

    • b.

      hoger zijn dan € 15.000,00 en lager zijn dan € 75.000,00, informeert het college vooraf de raad, tenminste voorafgaand aan de uitvoering, en worden de financiële effecten achteraf via de begrotingscyclus verwerkt;

    • c.

      hoger dan of gelijk zijn aan € 75.000,00, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel aan de raad voor.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

  • 1. Het college informeert de raad in tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente.

  • 2. De tussentijdse rapportages worden aan de raad aangeboden op de tijdstippen zoals opgenomen in de begrotingscyclus.

  • 3. De inrichting van de tussentijdse rapportages sluit aan bij de programma-indeling van de begroting en bevat een overzicht van de bijgestelde raming.

  • 4. De tussentijdse rapportages gaan in op afwijkingen van de oorspronkelijke ramingen van de baten en de lasten en de investeringskredieten, de geleverde goederen en diensten en als daar aanleiding voor is de maatschappelijke effecten.

Artikel 7. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 8. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1. Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening.

  • 2. Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

Artikel 9. Voorziening voor oninbare vorderingen

Voor vorderingen wordt indien noodzakelijk een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een (individuele) beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

Artikel 10. Reserves en voorzieningen

  • 1. In de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening vindt geen toerekening van rente over de reserves en voorzieningen aan de taakvelden plaats.

  • 2. Het college biedt de raad eens per raadsperiode een nota reserves en voorzieningen aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en behandelt:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen.

  • 3. Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

    • c.

      de maximale hoogte van de reserve; en

    • d.

      de maximale looptijd.

Artikel 11. Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en dienstendie worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, en bij de inrichting van projecten wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2.

    Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele BTW en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 3.

    Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden betrokken in de aangifte vennootschapsbelasting, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en voor de belastingaangifte aan de kostprijs van de vennootschapsbelastingplichtige activiteiten toegerekend.

  • 4.

    Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen en van goederen, werken en diensten wordt uitgegaan van een tarief voor overhead per direct uur. Daarbij wordt het tarief voor overhead bepaald door de totale overhead, inclusief de geraamde directe kosten van Salarissen en sociale lasten en van Ingeleend personeel, te delen door het totale aantal directe uren.

  • 5.

    Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijn de activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald uit het gewogen gemiddelde van het bij de begroting geraamde rentepercentage van de rentekosten op de opgenomen langlopende leningen, kortlopende leningen en kredieten en het rentepercentage van de rentevergoeding over de reserves en de voorzieningen zoals bepaald overeenkomstig het zesde en zevende lid.

    De uitkomst van dit percentage van de omslagrente wordt binnen een marge van 0,5% naar boven of naar beneden op een veelvoud van een half procent afgerond.

  • 6.

    Het rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en voorzieningen in de omslagrente voor de kostprijsberekening als bedoeld in het vijfde lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. De hoogte van het rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en voorzieningen wordt bepaald aan de hand van de bij de begroting geraamde rentekosten als percentage van de opgenomen langlopende leningen, kortlopende leningen en kredieten.

    De uitkomst van dit rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en voorzieningen wordt binnen een marge van 0,5 % naar boven of naar beneden op een veelvoud van een half procent afgerond.

  • 7.

    In afwijking van het vijfde lid kan bij een verstrekte lening voor de bepaling van de rentekosten van de inzet van vreemd vermogen in de kostprijs uitgegaan worden van de rente van de lening die voor de financiering van de verstrekte lening is aangetrokken.

  • 8.

    In afwijking van het eerste lid worden bij vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend. Bij projectfinanciering worden dan de werkelijke rentekosten toegerekend. In andere gevallen wordt uitgegaan van het gewogen gemiddelde rentepercentage van de portefeuille leningen.

Artikel 12. Prijzen economische activiteiten

  • 1. Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd.

  • 2. Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of de garantie wordt gemotiveerd.

  • 3. Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 4. Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen;

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is; en

    • h.

      een bevoordeling van activiteiten zoals genoemd in het raadsbesluit Wet markt en overheid van 25 september 2014.

Artikel 13. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1. Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, de rechten, de leges, de heffingen en de overige dienstverlening.

  • 2. Het college doet de raad jaarlijks via de begroting een voorstel voor de kaders voor de prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, werken en diensten aan overheidsbedrijven en derden en voor de huren en de erfpachten.

Artikel 14. Financieringsfunctie

  • 1. Het college voert de treasuryfunctie uit binnen de kaders van de Wet Financiering decentrale overheden (Fido), de Wet houdbare overheidsfinanciën (Wet Hof) en de Regeling Uitzetting derivaten decentrale overheden (Ruddo) en draagt daarbij zorg voor:

    • a.

      het tijdig aantrekken van voldoende financiële middelen om de (deel)programma’s binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting uit te kunnen voeren (beschikbaarheid);

    • b.

      het beheersen van de risico’s verbonden aan de treasuryfunctie (risicominimalisatie);

    • c.

      het zoveel mogelijk beperken van de rentekosten van de leningen (renteoptimalisatie);

    • d.

      het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities (kostenminimalisatie).

  • 2. Het college neemt bij het aantrekken van middelen de volgende richtlijnen in acht:

    • a.

      voor het aantrekken van leningen met een looptijd langer dan een jaar worden tenminste twee prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd;

    • b.

      er wordt geen gebruik gemaakt van financiële derivaten als bedoeld in artikel 1 onder c van de Wet financiering decentrale overheden.

  • 3. Het college neemt bij interne financieringsmiddelen de volgende richtlijnen in acht:

    • a.

      de gemeentelijke reserves en voorzieningen worden gebruikt als intern financieringsmiddel;

    • b.

      de rente die wordt berekend over de interne financieringsmiddelen wordt bepaald overeenkomstig artikel 11.

  • 4. Het college neemt bij het verstrekken van leningen en garanties de volgende richtlijnen in acht:

    • a.

      het verstrekken van leningen en garanties wordt uitsluitend gedaan uit hoofde van de publieke taak;

    • b.

      in principe worden geen leningen en garanties verstrekt;

    • c.

      het verstrekken van leningen en garanties kan alleen plaatsvinden nadat de raad hierover is gehoord;

    • d.

      aan het verstrekken van leningen en garanties worden nadere voorwaarden verbonden. Hierbij bedingt het college indien mogelijk zekerheden ;

    • e.

      het college motiveert in zijn besluit het openbare belang van de verstrekte lening en garantie.

  • 5. Bij het verstrekken van een garantie wordt in de paragraaf Weerstandsvermogen en risicobeheersing het ingeschatte risico opgenomen.

Artikel 15. Grondbeleid

Het college biedt de raad eens per raadsperiode een nota grondbeleid aan. De raad stelt de nota vast. In de nota wordt minimaal aandacht besteed aan:

  • a.

    de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

  • b.

    te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

  • c.

    het verloop van de grondvoorraad;

  • d.

    de uitgangspunten voor de verkoopprijzen van gronden.

Hoofdstuk 4. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 16. Administratie

  • 1. De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

    • a.

      het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

    • b.

      het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen, schulden en contracten;

    • c.

      het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

    • d.

      het verschaffen van informatie over indicatoren over de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

    • e.

      het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevantie wet- en regelgeving;

    • f.

      de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 17. Interne controle

Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

Het college rapporteert eens per jaar, in het jaarverslag, over de uitkomsten van de interne controle.

Artikel 18. Financiële organisatie

Het college draagt zorg voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidige toewijzing van de gemeentelijke taken;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden en verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van baten en lasten aan de taakvelden;

  • f.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen;

  • h.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen,

opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan, en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie is gewaarborgd.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 19. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Financiële verordening gemeente Midden-Drenthe, vastgesteld door de raad op 10 december 2015, wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt, met uitzondering van de bepalingen inzake immateriële vaste activa zoals opgenomen in de bijlage, en op de begroting, jaarrekening en jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar dat samenvalt met het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

  • 2. Op reeds gerealiseerde investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut die voor 1 januari 2017 zijn gedaan, blijft de Financiële verordening 2015 van toepassing zoals deze gold op de dag voor de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 20. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente Midden-Drenthe 2016.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 15 december 2016.
De voorzitter, De griffier,
T.Baas A. Middelkamp

Bijlage afschrijvingsbeleid bij artikel 8

Afschrijvingsbeleid immateriële vaste activa

De volgende immateriële vaste activa worden lineair afgeschreven in:

  • a.

    maximaal 40 jaar: bijdragen aan activa in eigendom van derden;

  • b.

    maximaal 5 jaar: kosten voor onderzoek en ontwikkeling.

Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met economisch nut

Activa met economisch nut en een verkrijgingsprijs van minder dan € 15.000,00 worden niet geactiveerd. Activa met economisch nut en een levensduur gelijk aan of korter dan 4 jaar worden niet geactiveerd. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd.

Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven.

De volgende materiële vaste activa met economisch nut worden lineair afgeschreven in:

  • a.

    Maximaal 40 jaar: nieuwbouw woonruimten, schoolgebouwen, kantoren en bedrijfsgebouwen;

  • b.

    Maximaal 15 jaar: semipermanente nieuwbouw woonruimten, schoolgebouwen, kantoren en bedrijfsgebouwen;

  • c.

    Maximaal 20 jaar: renovatie, restauratie, bouwkundige voorzieningen, groot (levensduur verlengend) onderhoud of een algehele aanpassing;

  • d.

    5-20 jaar: technische installaties en inventaris in bedrijfsgebouwen;

  • e.

    7-15 jaar: lichte transport- en technische hulpmiddelen, zoals aanhangwagens, tractoren, motorvoertuigen en strooiers;

  • f.

    4-15 jaar: zware transport- en technische hulpmiddelen, zoals vrachtauto’s, sneeuwploegen en bermvijzels;

  • g.

    4-6 jaar: automatiseringsapparatuur en software;

  • h.

    Divers: overige materiële vaste activa.

Materiële vaste activa met economisch nut inzake riolering worden annuïtair in maximaal 50 jaar afgeschreven. Materiële vaste activa met economisch nut inzake pompen en gemalen worden annuïtair in maximaal 15 jaar afgeschreven.

Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met maatschappelijk nut

De volgende materiële vaste activa met maatschappelijk nut worden, onder aftrek van bijdragen van derden, lineair afgeschreven in maximaal:

  • a.

    30 jaar: parken, sportvelden en groenvoorzieningen;

  • b.

    12 jaar: toplaag kunstgrasvelden;

  • c.

    20 jaar: wegen, pleinen, rotondes, waterwegen, waterbergingen en walbeschoeiing;

  • d.

    40 jaar: tunnels, viaducten, bruggen, havens, kades, sluizen en waterkeringen;

  • e.

    50 jaar: geluidschermen;

  • f.

    50 jaar: masten openbare verlichting;

  • g.

    20 jaar: armaturen openbare verlichting;

  • h.

    15 jaar: straatmeubilair en speeltoestellen.

Toelichting op de artikelen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet Fido, het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het Besluit accountantscontrole Provincies en Gemeenten.

De begrippen administratie en afdeling zijn gedefinieerd ten behoeve van artikel 16 van de verordening. De begrippen inkomsten, netto schuld en onbenutte belastingcapaciteit zijn gedefinieerd ten behoeve van de paragraaf Weerstandsvermogen en risicobeheersing. Hiervoor zijn de definities gevolgd die www.waarstaatjegemeente.nl toepast voor de financiële kengetallen over de gemeentefinanciën.

De begrippen overheidsbedrijf en integrale kostprijs zijn gedefinieerd om in artikel 12 van de verordening nadere invulling te kunnen geven aan de verplichtingen die volgen uit de Mededingingswet voor het vaststellen van de hoogte van prijzen.

Artikel 2. Programma-indeling

Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden door de raad bij het begin van elke raadsperiode vastgesteld.

Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen hij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (vierde lid artikel 189 Gemeentewet). De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. In het tweede lid is deze keuze vertaald naar het beschikbaar stellen per deelprogramma.

Het BBV bepaalt in aanvulling hierop, dat de taakvelden aan de programma’s moeten worden toegewezen. Beide zijn opgenomen.

Het derde lid bepaalt, dat op voorstel van het college de raad beleidsindicatoren per programma vaststelt. Het is het zogenaamde SMART maken van de begroting. Wat de verplichte beleidsindicatoren zijn, volgt uit de (ministeriële) Regeling vaststelling beleidsindicatoren door gemeenten in programma’s en programmaverantwoording, welke zijn grondslag vindt in artikel 25, tweede lid, onder a, van het BBV.

Overigens bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken moeten worden herzien. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam. Als de indeling en gebruikte beleidsindicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende.

Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen voor. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd. Het vierde lid bepaalt, dat de raad kan aangeven, welke paragrafen hij nog meer wenst. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een paragraaf subsidies of een paragraaf duurzaamheid.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

In dit artikel zijn aanvullend op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. Het artikel schrijft voor, dat de baten en lasten onder de programma’s in de begroting per taakveld worden weergegeven.

In het tweede lid wordt de verplichting, genoemd in artikel 20 BBV, om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen, dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven. Dit is nodig om ook de autorisatie van investeringskredieten mogelijk te maken. Bij investeringen moet ook worden gedacht aan grondexploitaties.

Het derde lid bepaalt, dat in aanvulling op het bepaalde in het BBV de gevolgen van de begroting en meerjarenraming voor de gemeentelijke schuldpositie inzichtelijk worden gemaakt.

In het vierde lid wordt voor de jaarrekening het inzicht in de uitputting van investeringskredieten geregeld.

Artikel 4. Kaders begroting

Het artikel bepaalt dat het college vooraf aan het opstellen van de begroting een nota aanbiedt waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 van de Gemeentewet en het BBV.

Artikel 8 van het BBV zegt, dat het bedrag voor onvoorzien moet zijn opgenomen in het programmaplan. In het tweede lid van artikel 4 wordt een nadere invulling aan deze wettelijke verplichtingen gegeven door de omvang van het bedrag voor onvoorzien vast te leggen.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

Artikel 5 bevat regels voor de autorisatie van de baten en lasten in de begroting en van de investeringskredieten. Op grond van artikel 189 van de Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 van de Gemeentewet besluiten nemen voor het wijzigen van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (derde lid van artikel 189 van de Gemeentewet). De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Autorisatie door de raad van de baten en de lasten vindt plaats op het niveau van taakvelden (eerste lid).

Naast lopende uitgaven doet een gemeenten investeringen, waaronder investeringen in grondexploitaties. Ook uitgaven voor investeringen moeten door de raad worden geautoriseerd. Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is er voor gekozen deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen (tweede lid). Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangegeven, welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel.

Het college dient dreigende overschrijdingen van geautoriseerde lasten en investeringskredieten en dreigende onderschrijdingen van geautoriseerde baten bij het bekend worden aan de raad te melden, zodat de raad kan besluiten of het budget moet worden gewijzigd of dat het beleid moet worden bijgesteld (derde lid).

Voor het behandelen van de daadwerkelijke begrotingswijzigingen en bijstellingen van beleid is er voor gekozen deze mee te nemen bij de behandeling van de tussenrapportages (vierde lid). Bij investeringen met een meerjarig karakter, waaronder ook grondexploitaties, bepaalt het vierde lid ook, dat bij elke begroting een actualisatie van de ramingen plaatsvindt en het college aan de raad voorstellen doet voor het wijzigen van de investeringskredieten.

Meestal komen gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens op tafel, die bij het opstellen van de begroting niet waren voorzien. Het vijfde lid van het artikel regelt de autorisatie van de investeringskredieten anders dan bij vaststelling van de begroting.

In dit vijfde lid wordt bepaald dat het college bevoegd is tussentijds verplichtingen aan te gaan tot een bedrag van € 75.000,00. Bedragen lager dan € 15.000,00 worden zonder verdere vermelding in de begrotingscyclus verwerkt. Investeringsbedragen tussen € 15.000,00 en € 75.000,00 worden in de begrotingscyclus beschreven en verwerkt. Het college informeert vooraf de raad hierover, tenminste voordat met de uitvoering wordt gestart. De raad hoeft hier vooraf niet mee in te stemmen. Het bedrag van € 15.000,00 sluit aan bij het bedrag waarover niet afgeschreven hoeft te worden. Het bedrag van € 75.000,00 sluit aan bij de rapporteringstolerantie in het controleprotocol.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

De tussenrapportages zijn voor de raad een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad. Op basis van tussenrapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid.

Het BBV bevat voorschriften voor de inrichting van de begroting en de jaarstukken, maar niet voor de frequentie en de inrichting van de tussentijdse rapportages. In het tweede lid is bepaald dat in de begrotingscyclus de frequentie van de tussenrapportages wordt vastgelegd. Voor de indeling van de tussenrapportages wordt dezelfde indeling gebruikt als bij de begroting (derde lid). De tussenrapportage bevat verplicht een overzicht van de bijgestelde raming. Het vierde lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van deze rapportages.

Artikel 7. EMU-saldo

Voor gemeenten is in de Wet Houdbare overheidsfinanciën vastgelegd, dat ze een aandeel hebben in plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden, dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt doorvertaald. Maar het kan ook zijn dat de overschrijding niet erg is.

Gemeenten krijgen in het voorjaar van het Rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan de gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.

In het artikel is opgenomen, dat het college de raad informeert als de gemeente van het Rijk een bericht heeft ontvangen dat het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten dreigt te worden overschreden. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Artikel 8. Waardering en afschrijving vaste activa

In het tweede lid, onder a, van artikel 212 van de Gemeentewet is opgenomen, dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel 8 invulling gegeven.

Voor de bepalingen over afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen van de immateriële en materiële vaste activa wordt in de verordening verwezen naar de bijlage bij de verordening. In de bijlage zijn naast de methodiek de afschrijvingstermijnen voor de verschillende categorieën immateriële vaste activa, materiële vaste activa met economisch nut en materiële vaste activa met maatschappelijk nut opgenomen.

In de bijlage is in veel gevallen een maximale afschrijvingstermijn opgenomen in plaats van een vaste afschrijvingstermijn. Van een maximale afschrijvingstermijn kan met de afschrijvingstermijn naar beneden worden afgeweken.

Vanaf 1 januari 2017 is ook het activeren van investeringen met maatschappelijk nut verplicht. Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium dat de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief is afgestemd op de verwachte gebruiks- of levensduur. Als dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld van de jaarrekening aangetast.

Artikel 9. Voorziening voor oninbare vorderingen

Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Dit artikel bevat regels voor het vaststellen van de hoogte van deze voorziening.

Vorderingen van de gemeente worden beoordeeld op oninbaarheid.

Artikel 10. Reserves en voorzieningen

Met de wijziging van het BBV met ingang van 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. Daarom is het noodzakelijk geworden kostprijzen van rechten en heffingen en van gemeentelijke goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, extracomptabel te onderbouwen. Deze onderbouwing is vastgelegd in artikel 10 van deze verordening. Daarmee vervalt ook de noodzaak de rentevergoeding over reserves en voorzieningen in de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening aan de taakvelden toe te rekenen. Het eerste lid bepaalt daarom, dat voor de toerekening van rentelasten en rentebaten in de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening aan de taakvelden geen rentevergoeding over reserves en voorzieningen wordt meegenomen.

Het tweede lid bepaalt dat het college minimaal eens per raadsperiode een nota over de reserves en voorzieningen aan de raad aanbiedt. Met het vaststellen van deze nota stelt de raad de kaders vast voor de vorming en besteding van reserves en voorzieningen.

Voor een investeringsvoornemen kan de raad een bestemmingsreserve vormen. Een deel van de algemene reserve wordt hiervoor afgezonderd. In het derde lid zijn de voorwaarden voor een voorstel voor een dergelijke bestemmingsreserve opgenomen.

Artikel 11. Kostprijsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b en heffingen als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs.

Met de herziening van het BBV met ingang van 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet meer doorberekend aan de taakvelden. Daarmee vervalt de mogelijkheid om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op taakvelden van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten daarom extracomptabel worden berekend en vastgelegd.

Het eerste lid van artikel 11 bepaalt, dat de kostprijsberekeningen extracomptabel worden vastgelegd en dat de kostprijzen bestaan uit de directe kosten en een opslag voor de overhead en voor de rente over de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van (vaste) activa die voor desbetreffende rechten en heffingen en voor de desbetreffende goederen, werken en diensten worden ingezet.

Het tweede lid bepaalt, dat ook bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa worden betrokken bij de kostprijsberekening. Voor de gemeentelijke rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht zoals de rioolheffing, worden in de kostprijsberekening ook de compensabele BTW en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid meegenomen.

Het derde en vierde lid gaan over de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en over de kostprijs van prijzen van goederen, diensten en werken die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden.

Het derde lid geeft aan, dat de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan de activiteiten die onder de vennootschapsbelastingplicht vallen, apart onder het taakveld overhead in de administratie worden afgezonderd en in de belastingaangifte aan deze activiteiten worden toegerekend.

Het vierde lid geeft de definitie van de kostenverdeelsleutel voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van rechten en heffingen waarmee de gemeente kosten in rekening brengt zoals de afvalstoffenheffing, en voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van goederen, werken en diensten die door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden geleverd. Er wordt voor de toerekening van de overheadkosten bepaalt, dat deze plaatsvindt op basis van een tarief overhead per direct uur. Daarbij wordt vastgelegd hoe dit tarief wordt bepaald. Dit sluit aan bij de huidige systematiek.

Het vijfde, zesde, zevende en achtste lid handelen over de toerekening van rente over de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van activa aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en aan de kostprijs van goederen, werken en diensten die aan overheidsbedrijven en derden worden geleverd.

Het vijfde lid geeft de berekeningswijze van de omslagrente voor het toerekenen van de rente aan de kostprijs voor de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van activa. Het percentage van de omslagrente wordt afgeleid van de bij de begroting geraamde rentekosten over het vreemd vermogen als percentage van het aangetrokken vreemd vermogen voor de financiering en het in het zesde lid bepaalde rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en voorzieningen.

Het zesde lid geeft de berekeningswijze van het rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en voorzieningen voor het berekenen van de omslagrente van het vijfde lid.

Het zevende lid geeft voor de omslagrente voor de kostprijs van verstrekte leningen een afwijkend voorschrift. Die kostprijs wordt gebaseerd op de rente van de lening die is aangetrokken voor de verstrekte lening. Daarnaast moeten voor het bepalen van die kostprijs natuurlijk als directe kosten ook de afsluitkosten e.d. worden meegenomen.

Het achtste lid van artikel 11 bepaalt tenslotte, dat in de kostprijs van vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties geen rente over de inzet van reserves en voorzieningen wordt meegenomen. Die rente wordt door de rijksbelastingdienst niet als kosten geaccepteerd.

Grondexploitaties vallen bij de gemeente Midden-Drenthe onder de vennootschapsbelastingplichtige activiteiten. Voor de methodiek van het bepalen van de omslagrente wordt in dit lid aangesloten bij de Notitie Grondexploitaties van de Commissie BBV.

Artikel 12. Prijzen economische activiteiten

Als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden dan mag zij deze activiteiten niet bevoordelen als het economische activiteiten betreffen. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met andere ondernemingen treedt.

Het bevoordelingsverbod houdt feitelijk in, dat ten minste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten werken en het verstrekken van leningen garanties en kapitaal in rekening moet worden gebracht.

Van deze verplichting kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het publiek belang. Daarvoor is wel nodig dat in een raadbesluit het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd.

Voor het verplicht in rekening brengen van minimaal een integrale kostprijs voor de levering van goederen, werken en diensten of voor het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal gelden een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen worden in het vierde lid opgesomd. Hierin wordt ook verwezen naar het raadsbesluit van 25 septmber 2014 waarin de raad een aantal activiteiten met publiek belang heeft benoemd.

Artikel 13. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten, leges, heffingen en overige dienstverlening is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 van de Gemeentewet). Het eerste lid van artikel 13 bepaalt, dat de raad deze tarieven jaarlijks vaststelt.

Het tweede lid bepaalt, dat het college aan de raad jaarlijks de kaders aanbiedt voor de te hanteren prijzen, huren en tarieven voor erfpacht. De raad stelt deze prijzen gelijktijdig met de begroting vast.

Artikel 14. Financieringsfunctie

De financieringsfunctie is een belangrijk onderdeel van middelenbeheer. Artikel 212 van de Gemeentewet bevat de bepaling, dat de financiële verordening in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Artikel 14 geeft invulling aan deze plicht. Het artikel bevat kaders voor het financieringsbeleid. De kaders voor de financiële organisatie van de financieringsfunctie staan in artikel 18 van deze verordening.

Doordat de financieringsfunctie en het treasurystatuut vele overeenkomsten hebben is er voor gekozen om het treasurystatuut onder de financieringsfunctie te laten vallen.

In lid 1, onder b, wordt gesproken over risico’s verbonden aan de treasuryfunctie. Hierbij wordt gedoeld op:

• Het renterisico is het gevaar verbonden aan veranderingen in de rentestructuur. Het renterisico dient te worden afgedekt door het opbouwen van een evenwichtige leningenportefeuille in relatie tot de (verwachte) rentestructuur en verwachtingen ten aanzien van de financieringsbehoefte. In de Wet Fido wordt het lange termijn renterisico begrensd door de zogenaamde renterisiconorm. Het renterisico op korte termijn wordt in de Wet Fido begrensd door de zogenaamde kasgeldlimiet;

• Het koersrisico hangt sterk samen met bovengenoemd renterisico en heeft betrekking op (tussentijdse) koersdalingen van verhandelbare schuldtitels (vooral obligaties). Indien de looptijd van de schuldtitel volledig wordt uitgezeten speelt koersrisico geen rol. De hoofdsom wordt dan immers volledig uitgekeerd;

• Het debiteurenrisico is de kans dat belegde middelen niet worden terugontvangen van debiteuren. Dit risico wordt beperkt door te beleggen bij marktpartijen die voldoen aan bepaalde voorwaarden.

In aanvulling op de regels uit de Wet financiering decentrale overheden en daarop gebaseerde besluiten en regelingen stelt het tweede lid een aantal aanvullende richtlijnen voor het aantrekken van middelen. Zo mag geen gebruik worden gemaakt van financiële derivaten. Derivaten zijn een middel om renterisico’s af te dekken. Hierbij moet vooral gedacht worden aan een renteplafond (een zogenaamde cap), waarmee je een maximum stelt aan de te betalen variabele rente. Het is vergelijkbaar met een verzekering, waarvoor uiteraard een premie betaalt dient te worden. In het vierde lid zijn de richtlijnen beschreven voor het verstrekken van leningen en garanties.

Het vijfde lid bepaalt dat bij het verstrekken van een garantie het ingeschatte risico wordt opgenomen in de paragraaf Weerstandsvermogen en risicobeheersing.

Artikel 15. Grondbeleid

Het college biedt minimaal eens per raadsperiode een nota over het grondbeleid aan de raad aan. In dit artikel wordt vastgelegd waaraan in deze nota minimaal aandacht aan besteed moet worden.

Artikel 16. Administratie

Onder artikel 16 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging er van moeten voldoen.

Artikel 17. Interne controle

De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen, rechtmatig zijn verlopen. Artikel 17 draagt het college op maatregelen te treffen, zodat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen, rechtmatig (zijn) verlopen. Het college informeert de raad in het jaarverslag over de uitkomsten van de interne controle.

Artikel 18. Financiële organisatie

Dit artikel geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van artikel 160 van de Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie, blijkt uit het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en het nader rapport uit 2003 over de wijziging van artikel 212 van de Gemeentewet.

Artikel 18 geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen.

Bij het beleid en de interne regels voor de inkoop en aanbesteding kan gedacht worden aan een inkoopreglement en ook aan gemeentelijke inkoopvoorwaarden.

Bij het beleid en de interne regels voor steunverlening en subsidieverstrekking gaat het om procedures die naleving van de Europese staatssteunregels en regels voor diensten van algemeen economisch belang, de Algemene wet bestuursrecht en de gemeentelijke subsidieverordening waarborgen.

In geval van misbruik en oneigenlijk gebruik gaat het bijvoorbeeld om het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden.

De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en het financieel beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden, waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen met een financieel gevolg en de getrouwheid van de jaarrekening.

Artikel 19. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

Bij het inwerkingtreden van de nieuwe verordening moet de oude worden ingetrokken. Volgens de Gemeentewet is een begrotingsjaar gelijk aan een kalenderjaar. In begrotingsjaar t worden de jaarstukken uit het begrotingsjaar t-1 vastgesteld, wordt uitvoering gegeven aan de begroting voor het jaar t en wordt tot slot de begroting voor het jaar t+1 vastgesteld. De nieuwe verordening is van toepassing op alle stukken die betrekking hebben op het begrotingsjaar t+1 en later.

De oude verordening is ondanks het intrekken nog wel van toepassing op de jaarstukken van het begrotingsjaar t-1 en de begroting en jaarstukken van het jaar t. Hiervoor is in artikel 19 een overgangsbepaling opgenomen.

De uitzonderingsbepaling regelt dat immateriële vaste activa nog onder de oude verordening vallen.

Met ingang van 1 januari 2017 gelden vanwege de wijzigingen van het BBV andere bepalingen voor het activeren en afschrijven van nieuwe investeringen met maatschappelijk nut. In het tweede lid van artikel 19 is een overgangsbepaling opgenomen. Voor investeringen met maatschappelijk nut voor 2017 zijn de bepalingen uit de oude financiële verordening nog van kracht.

Artikel 20. Inwerkingtreding en citeertitel

In artikel 20 worden de datum van inwerkingtreding en de citeertitel bepaald.