Beleidsregels taaleis Participatiewet 2016

Geldend van 08-02-2017 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels taaleis Participatiewet 2016

Burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Drenthe,

gelet op artikel 18b Participatiewet, zoals deze op 1 januari 2016 komt te luiden, het Besluit en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

overwegende dat

  • -

    de Wet taaleis Participatiewet per 1 januari 2016 in werking zal treden;

  • -

    De Participatiewet en het Besluit taaltoets Participatiewet het college bevoegdheden geeft op een aantal onderdelen van de wet;

  • -

    het de wens is van het college de aanwezige beleidsvrijheid in te vullen met het oog op een eenduidige uitvoering van de bevoegdheid.

Besluit

vast te stellen de volgende beleidsregel

Beleidsregels taaleis Participatiewet 2016

Hoofdstuk I Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet,.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      College: het college van burgemeester en wethouders;

    • b.

      Uitkering: de door het college verleende algemene bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

    • c.

      Wet taaleis: de wet tot wijziging van de Participatiewet teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet (Wet taaleis Participatiewet);

    • d.

      Besluit taaltoets: het ‘Besluit taaltoets Participatiewet’;

    • e.

      Referentieniveau: het fundamentele niveau (F-niveau) taal en rekenen volgens de richtlijnen van de Rijksoverheid;

    • f.

      Wet educatie: de wet van 9 juli 2014 tot wijziging van onder meer de Wet participatiebudget en de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het invoeren van een specifieke uitkering educatie en het vervallen van de verplichte besteding van educatiemiddelen bij regionale opleidingscentra;

    • g.

      Inburgering: de Wet inburgering.

Hoofdstuk II Kennis van de Nederlandse taal

Artikel 2. Geen bewijsstukken

In het geval uit de Basisregistratie personen blijkt dat belanghebbende in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond, wordt bij de toepassing van artikel 18 b lid 2 Participatiewet ervan uitgegaan dat belanghebbende gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd, en wordt hem niet gevraagd bewijsstukken in te leveren, tenzij uit woord en geschrift blijkt dat belanghebbende de taal onvoldoende machtig is.

Artikel 3. Aantonen kennis Nederlandse taal

  • 1. Het aantonen van onderwijs als bedoeld in artikel 18b lid 2 onderdeel a Participatiewet geschied aan de hand van rapporten of diploma’s van:

    • a.

      - erkende Nederlandse onderwijsinstellingen

    • b.

      , Nederlandstalige onderwijsinstellingen in het buitenland of

    • c.

      particuliere instellingen in het buitenland

  • 2. Een diploma inburgering of gelijkwaardig getuigschrift geldt als bewijs dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst en aan de taaleis voldoet.

Hoofdstuk III De taaltoets

Artikel 3. Taaltoets

De taaltoets wordt uitgevoerd door een nader te bepalen instelling.

Artikel 4. Geen taaltoets

De taaltoets wordt niet afgenomen:

  • a.

    - in het geval dat op basis van artikel 8 vastgesteld is dat elke vorm van verwijtbaarheid om aan de taaleis te voldoen ontbreekt;

    - in het geval dat tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst;

    - in het geval dat tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden;

  • b.

    in het geval dat belanghebbende een uitkering had in een andere gemeente en in die gemeente al een toets is met goed gevolg heeft afgelegd tenzij de toetsresultaten onvoldoende zekerheid geven over de actuele taalvaardigheid;

  • c.

    in het geval sprake is van uit zijn aard kortdurende bijstand bijvoorbeeld bij op handen zijnde emigratie of bij een ongeneeslijke terminale ziekte.

Hoofdstuk IV Kennisgeving, bereidverklaring en aanbod taaltraject

Artikel 5. Kennisgeving en (geen) bereidverklaring

Indien de uitkomst van de toets dat belanghebbende is, dat niet aan de taaleis voldoet, dan wordt de volgende procedure gevolgd:

  • a.

    belanghebbende wordt van  de uitslag van de taaltoets op de hoogte gesteld in een persoonlijk gesprek, waarbij hem de kennisgeving als bedoeld in artikel 18b lid 4 schriftelijk ter hand wordt gesteld;

Tijdens het gesprek als bedoeld onder a. wordt hem een taaltraject op maat aangeboden.

  • b.

    Wanneer belanghebbende akkoord gaat met het taaltraject tekent hij de trajectovereenkomst. Dit is de bereidverklaring om te starten met het leertraject dat leidt tot kennis van de Nederlandse taal op referentieniveau 1F als bedoeld in art 18b lid 6 onderdeel a Participatiewet.

  • c.

    Wanneer belanghebbende niet akkoord gaat met het taaltraject wordt de bijstand beoordeeld volgens de regels in de leden 7, 9 t/m 11 van artikel 18b van de Participatiewet, tenzij iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • d.

    Belanghebbende ontvangt binnen acht weken na het afleggen van de taaltoets de kennisgeving met de uitslag van de taaltoets.

Artikel 6. Uitvoering taaltraject

Het taaltraject wordt uitgevoerd door een educatie-instelling die daarvoor door het college gecontracteerd is.

Hoofdstuk V De voortgang van het taaltraject

Artikel 7. Het volgen van de voortgang van het taaltraject

In het trajectplan staat wat het startniveau van belanghebbende is, welk niveau naar verwachting haalbaar is en hoe lang belanghebbende naar verwachting nodig heeft om dit niveau te bereiken. Dit trajectplan is het uitgangspunt voor de beoordeling van de inspanningen van belanghebbende.

Vanuit de educatie-instelling ontvangt de gemeente de volgende voortgangsgegevens:

  • -

    een wekelijks aanwezigheidsoverzicht van de voorgaande lesweek;

  • -

    halfjaarlijkse voortgangsrapportages bij trajecten met een looptijd van meer dan 6 maanden;

  • -

    een eindrapport na afloop van het traject.

Op basis van de voortgangsrapportages wordt belanghebbende ten minste ieder half jaar gemonitord en zo nodig gesproken. Als uit de aanwezigheidsrapportages blijkt dat belanghebbende regelmatig afwezig is wordt er eerder met belanghebbende gesproken.

Hoofdstuk VI Ontbreken van verwijtbaarheid

Artikel 8. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt indien:

  • a.

    belanghebbende beschikt over een ontheffing op grond van artikel 6 lid 1 onderdeel a Wet inburgering;

  • b.

    er sprake is van een gediagnosticeerd leerprobleem;

  • c.

    diverse malen een taalcursus gevolgd is en vastgesteld is door de educatie-instelling dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden;

  • d.

    belanghebbende beschikt over een ontheffing van de arbeidsplicht of een algemene ontheffing voor re-integratie als bedoeld in de Participatiewet op grond van psychische, fysieke of sociale problematiek.

Hoofdstuk VII Relatie met andere wetgeving

Artikel 9. Relatie met Wet inburgering

Wanneer belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in artikel 18b Participatiewet.

Artikel 10. Relatie met de Wet educatie

Wanneer belanghebbende voor 1 januari 2016 begonnen is met een taaltraject in het kader van de Wet educatie, kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in artikel 18b Participatiewet.

Hoofdstuk VIII Slotbepalingen

Artikel 11. Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien toepassing van deze regels leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

  • 2. In alle gevallen waarin deze beleidsregels niet voorziet, beslist het college.

Artikel 12. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking met terugwerkende kracht op 1 januari 2016.

  • 2.

    Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels taaleis Participatiewet 2016”.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van 29 november 2016
burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe,
de secretaris de burgemeester
A.Pruntel T. Baas

Toelichting op de Beleidsregels taaleis Participatiewet 2016

Algemene toelichting

De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel oorspronkelijk genaamd ‘Wet taaleis WWB’ . Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord “Bruggen slaan”.

Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is er bij dit voorstel voor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.

De Participatiewet kende reeds een brede arbeids- en re-integratieverplichting, op grond waarvan het college ook al van de bijstandsgerechtigde kon verlangen zich te scholen. De wetgever wil de taaleis echter verplicht stellen, en die verplichting ook laten gelden voor de leden van het gezin.

De wetgever heeft ervoor gekozen de eis niet rechtstreeks op te leggen, als een vereiste voor toegang tot de bijstand, maar via een omweg, namelijk via het instrument van “afstemming van de bijstand”.

Het artikel verplicht het college de bijstand van de belanghebbende te verlagen (af te stemmen) als de uitkeringsgerechtigde of zijn gezinsleden niet voldoende de Nederlandse taal machtig zijn, en zich onvoldoende inspannen om de Nederlandse taal machtig te worden.

De doelgroep bestaat zowel uit anderstalige immigranten met een recht op bijstand als uit personen die in Nederland geboren zijn en tot de laaggeletterden behoren.

Doel van die inspanningsverplichting is om vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven op het gebied van:

  • -

    Spreekvaardigheid

  • -

    Luistervaardigheid

  • -

    Gespreksvaardigheid

  • -

    Schrijfvaardigheid

  • -

    Leesvaardigheid

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.

Artikel 2 en 3 Aantonen kennis Nederlandse taal

De belanghebbende moet over een document beschikken waaruit blijkt dat hij de Nederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere belanghebbende. De bewijslast rust op de belanghebbende.

Artikel 2 bepaalt dat wanneer betrokkene in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond ervan uitgegaan kan worden dat betrokkene gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd. Dit hoeft niet verder met bewijsstukken bewezen te worden, omdat dat duidelijk is vanuit de basisregistratie. De leerplichtwet was op dat moment van toepassing. Als uit woord of geschrift blijkt dat de belanghebbende laaggeletterd is, kan alsnog gevraagd worden naar bewijs van de taalbeheersing of een toets.

Artikel 3 lid 1

Aangezien de taaleis bij de inburgering overeenkomt met die van artikel 18 b Participatiewet, kan voor het bepalen of voldaan is aan de taaleis gekeken worden naar de Wet inburgering. Het Besluit inburgering en de Regeling inburgering geven een actuele stand van zaken met betrekking tot de diploma’s en getuigschriften waarmee de taalbeheersing kan worden aangetoond. Bijvoorbeeld artikel 2.3 van het Besluit. Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn:

  • -

    een Belgisch diploma met een voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille);

  • -

    een Surinaams diploma met voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille);

  • -

    een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, met Nederlands als 1e of 2e taal en een voldoende voor het vak Nederlands;

  • -

    een getuigschrift International baccalaureaat Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education of International Baccalaureaat met een voldoende voor het vak Nederlands.

Zo zijn er in de Regeling inburgering (artikel 2.2 en bijlage 2) op basis van artikel 2/.3 van het Besluit inburgering specifieke diploma’s aangewezen van de voormalige Nederlandse Antillen, waarmee men vrijgesteld is van de inburgeringsplicht, mits een voldoende is behaald op het vak Nederlandse taal.

Lid 2

Naast het diploma inburgering zijn ook de volgende documenten gelijkwaardig aan het diploma inburgering :

  • -

    een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT-2), programma I of II;

  • -

    een WIN-Certificaat, met bijbehorende verklaring van de school, met voldoende niveau voor onderdeel Maatschappij Orientatie (t/m 31 augustus 2001 85% of hoger, vanaf 1 september 2001 80% of hoger) en voldoende taalniveau op alle onderdelen (niveau A2);

  • -

    een Certificaat Inburgering Oudkomers met op alle taalonderdelen niveau A2;

  • -

    een document waaruit blijkt dat de Verkorte Vrijstellingstoets is afgelegd en behaald;

  • -

    een certificaat Naturalisatietoets (zoals dit luidde voor 1 april 2007). Hieruit moet blijken dat belanghebbende geslaagd is voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid.

Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen).

Artikel 3. Taaltoets

Dit artikel geeft aan welke instelling de taaltoets uitvoert. Dit wordt bij besluit van het college bepaald.

Artikel 4. Geen taaltoets

Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen is sprake van maatwerk. De omstandigheden van belanghebbende en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegewogen in dit besluit.

Artikel 5. Kennisgeving en (geen) bereidverklaring

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 6. Aanbod taaltraject

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

Artikel 7. Het volgen van de voortgang van het taaltraject

Het model van de door de educatie-instelling te leveren voortgangsrapportages worden vastgelegd in contractafspraken tussen de educatie-instelling en de gemeente Midden-Drenthe.

Artikel 8. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan op meerdere plaatsen in het werkproces van toepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn bij het beoordelen van wel of geen taaltoets en gedurende het taaltraject. De genoemde vormen zijn niet limitatief.

Onder a. wordt gesproken over een ontheffing in het kader van de inburgeringsplicht. Deze wordt door DUO in het kader van de Wet inburgering verstrekt. Deze ontheffing kan op 3 gronden gegeven worden:

  • 1.

    aantoonbaar geleverde inspanning:

  • -

    Belanghebbende heeft minimaal 600 uur een inburgerings- of alfabetiseringscursus gevolg bij een school met het ‘Blik op Werk’ keurmerk, en

  • -

    Minimaal 4x examen gedaan en niet geslaagd, of

  • -

    Via een toets bij DUO is vastgesteld dat het Nederlands lezen en schrijven onvoldoende is om te kunnen inburgeren.

  • 2.

    aantoonbaar voldoende ingeburgerd zijn.

  • 3.

    een ontheffing om medische redenen.

Dit laatste wordt op verzoek van het college beoordeeld door een arts van Argonaut.

De mogelijkheid genoemd onder b betreft een leerprobleem dat vastgelegd is in een officiële verklaring van een deskundige, zoals een dyslexie-verklaring.

De mogelijkheid onder c genoemd betreft de situatie dat belanghebbenden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd, zonder direct aantoonbaar resultaat, bij de educatie-instelling een leerbaarheidstest kunnen doen. Als daaruit blijkt dat belanghebbende niet (meer) leerbaar is, is het redelijk om dit te zien als het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid.

De onder d genoemde mogelijkheid betreft de situatie dat elke vorm van verwijtbaarheid bij belanghebbenden ontbreekt indien op grond van een medisch of psychologisch advies, door het college is vastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van de arbeidsplicht, algemene ontheffing).

Artikel 9. Relatie met Wet inburgering

Voor inburgeringsplichtigen op grond van de Wet inburgering geldt dat zij al een verplichting hebben om de Nederlandse taal machtig te worden. Op grond van de Wet inburgering heeft een inburgeraar 3 of 5 jaar de tijd om te voldoen aan het in die wet vereiste taalniveau (A2). Wanneer een belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van de belanghebbende, zoals bedoeld is in artikel 18b Participatiewet. De belanghebbende krijgt dus niet met twee verschillende trajecten te maken. Wel dient de gemeente te monitoren in welke mate voortgang wordt gemaakt met het inburgeringstraject. Desgevraagd moet de aanvrager het volgen van een dergelijk traject aantonen aan de hand van documenten. Dat geldt ook voor het meten van de voortgang. Laat de aanvrager na de betreffende documenten te overleggen, dan heeft dit nog geen gevolgen voor het recht op algemene bijstand. Gevolg is wel, dat bij het niet verstrekken van een bewijs dat men een inburgeringstraject volgt of voortgang maakt, er een verplichting ontstaat om een toets af te leggen in het kader van artikel 18b Participatiewet.

Inburgeringsplichtigen kunnen bij DUO een lening aanvragen om een inburgeringstraject in te kopen. Wanneer men binnen 3 of 5 jaar slaagt, dan hoeft deze lening niet terugbetaald te worden. Deze lening is voorliggend op een door het college aangeboden taaltraject.

Artikel 10. Relatie met de Wet educatie

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 11. Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 12. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.