Regeling vervallen per 24-03-2023

RE-INTREGRATIEVERORDENING PARTICIPATIEWET GEMEENTE MIDDEN- GRONINGEN 2020

Geldend van 01-01-2020 t/m 23-03-2023

Intitulé

RE-INTREGRATIEVERORDENING PARTICIPATIEWET GEMEENTE MIDDEN- GRONINGEN 2020

De raad van de gemeente Midden-Groningen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 mei 2019 ;

gelet op de artikelen 8a, eerste lid, aanhef en onder a, b, c, d en e, en tweede lid, en 10b, vierde lid, van de Participatiewet;

gezien het advies van de adviesraad Sociaal Domein;

besluit vast te stellen de Re-integratieverordening Participatiewet Midden-Groningen 2020.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet;

b. grote afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet mogelijk

binnen één jaar en/of heeft minimaal één jaar geen betaalde arbeid verricht;

c. korte afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk

binnen één jaar en/of heeft het laatste jaar nog betaalde arbeid verricht;

d. wet: Participatiewet;

e. onder kwetsbare werknemer wordt verstaan de persoon die:

1. voorafgaand aan de indienstneming gedurende 12 maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gevonden;

2. geen startkwalificatie bezit;

3. alleenstaande ouder is.

f. onder uiterst kwetsbare werknemer wordt verstaan:

1. de persoon die voorafgaand aan de indienstneming gedurende 24 maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gevonden.

g. onder de gehandicapte medewerker wordt verstaan de persoon die

1. een aantoonbaar medische of psychische belemmering heeft en

2. niet valt onder de doelgroep als bedoeld in artikel 10d, tweede lid van de wet;

h. tegenprestatie : het verrichten naar vermogen van door het college opgedragen onbeloonde

maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere

arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt;

i. mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden

aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening

rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor

elkaar overstijgt. Bij mantelzorg duurt de verzorging meer dan acht uur per week of langer dan

drie maanden;

j. vrijwilligerswerk: bij vrijwilligerswerk spreken we van onbetaalde, niet verplichte

werkzaamheden die ten goede komen aan anderen en/of de samenleving waarbij er sprake is van

een zekere mate van organisatie. Vrijwilligerswerk is niet concurrerend voor de arbeidsmarkt en

heeft andere waarden dan die in de arbeidsmarkt gerealiseerd worden. Vrijwilligerswerk wordt

meestal verricht vanuit een innerlijke motivatie, de inzet is onbaatzuchtig;

k. participatieladder: door het college gebruikt instrument om de actuele situatie van de afstand

tot de arbeidsmarkt te beoordelen.

Voor zover niet anders is bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet.

Hoofdstuk 2. Beleid en financiën

Artikel 2. Evenwichtige verdeling en financiering

1. Het college kan de voorzieningen, als bedoeld in artikel 3, aanbieden aan personen die behoren tot de doelgroep met een korte afstand tot de arbeidsmarkt. In de nadere regels wordt vastgelegd welke voorzieningen dit zijn.

2. Het college kan de voorzieningen, bedoeld in artikel 3, aanbieden aan personen die behoren tot de doelgroep met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. In de nadere regels wordt vastgelegd welke voorzieningen dit zijn.

3. Het college houdt bij het aanbieden van alle voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:

a. de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar, en

b. de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.

4. Het college laat zich in de keuze om de mogelijkheden van de ondersteuning en het aanbieden

van een voorziening leiden door:

a) de kortste weg naar werk;

b) de doelmatigheid;

c) de beschikbare middelen.

5. Het college kan budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen of doelgroepen.

Een door het college vastgesteld subsidie- of budgetplafond is een weigeringsgrond bij aanspraak

op een voorziening of ondersteuning. Het college kan een maximum verbinden aan aantal personen

en/of kosten per persoon.

6. Het college zendt halfjaarlijks aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid van het beleid. Dit doet het college middels de Voorjaarsnota en het Jaarverslag. Het jaarverslag bevat in ieder geval het oordeel van de adviesraad sociaal domein.

Hoofdstuk 3. Voorzieningen

Artikel 3. Algemene bepalingen over voorzieningen

1. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening nadere regels vast waarin wordt

vastgelegd welke voorzieningen, waaronder ondersteunende voorzieningen, het college in ieder

geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze

verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

Het college plaatst personen uitsluitend als op een voorziening als hierdoor de

concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de

arbeidsmarkt plaatsvindt.

2. Een voorziening maakt altijd onderdeel uit van een trajectplan.

3. Niet uitkeringsgerechtigden kunnen aanspraak maken op een voorziening als er sprake is:

a. van een doelgroepverklaring voor een afspraakbaan;

b. of het UWV heeft een advies voor beschut werk afgegeven;

c. of als de NUGgers een inkomen heeft op de voor hen geldende bijstandsnorm.

4. Het college kan een voorziening beëindigen als:

a. de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt;

b. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

c. de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorzieningen, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet;

d. naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

e. de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening;

f. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening;

g. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

Artikel 4. Taaltraject

1. Het college kan een persoon een taaltraject gericht op arbeidsinschakeling aanbieden als deze

behoort tot de doelgroep van artikel 18b van de wet.

2. Een taaltraject voldoet in ieder geval aan de volgende eisen:

a) het heeft als doel om de persoon de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op

referentieniveau 1Fte verwerven:

- spreekvaardigheid;

- luistervaardigheid;

- gespreksvaardigheid;

- schrijfvaardigheid;

- leesvaardigheid en,

b) het gaat de krachten en bekwaamheden van de persoon niet te boven.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op personen die volledig en duurzaam zijn ontheven van de

arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9 lid 5 van de wet.

Artikel 5. Participatieplaats

1. Het college kan een persoon van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand overeenkomstig artikel 10a van de wet onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten.

2. Het college zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden worden vastgelegd in

een schriftelijke overeenkomst die wordt ondertekend door het college, de werkgever en de persoon die de additionele werkzaamheden gaat verrichten.

3. De premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de wet bedraagt € 300,- per zes maanden , mits

in die maanden tenminste 20 uur per week werkzaamheden zijn verricht en mits er voldoende is

meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Artikel 6. Participatievoorziening beschut werk

1. Het college biedt de voorziening beschut werk aan de belanghebbende van wie door het

college is vastgesteld dat deze uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en belanghebbende behoort tot de doelgroep van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet of een belanghebbende is aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt.

2. a: Het jaarlijks door het college te realiseren aantal beschutte werkplekken is gelijk aan de op

grond van artikel 10b van de Participatiewet bij ministeriële regeling bepaalde aantal plekken voor

de gemeente in dat jaar.

b: Indien het maximaal aantal bedoeld onder a is bereikt, plaatst het college belanghebbende op een wachtlijst tenzij het een jongere is van 18 tot 23 jaar. In de nadere regels wordt vastgesteld wat voor de jongeren de voorwaarden zijn.

c: Aan belanghebbenden die op de wachtlijst staan kan het college voorzieningen aanbieden. In de nadere regels staat opgenomen welke voorzieningen dit zijn.

3. Om de in artikel 10b, eerste lid van de wet bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken, biedt het college zonodig één of meer van de volgende voorzieningen gericht op de arbeidsinschakeling aan, voor zover deze niet aangeboden worden door voorzieningen die door het UWV vergoed worden:

a: fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;

b: uitsplitsing van de taken;

c: aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding;

d: aanpassingen in werktempo;

e: aanpassingen in werkduur.

4. De dienstbetrekking beschut werk wordt als tijdelijk dienstverband voor zes maanden aangeboden. Het college beoordeelt of de tijdelijke plaatsing van zes maanden verlengd kan worden met een tijdelijk dienstverband van twaalf maanden en vervolgens beoordeelt het college of het tijdelijk dienstverband van 18 maanden omgezet kan worden in een vast dienstverband beschut werk.

5. Voor zover een directe plaatsing op een beschutte werkplek nog niet gerealiseerd kan worden

komt betrokkene op een wachtlijst voor beschut werk. Bij een openvallende werkplek beschut

werk wordt de voorkeur gegeven aan een persoon op de wachtlijst die een uitkering ontvangt op

grond van de Participatiewet, Ioaw of Ioaz én die daarenboven volgens het college het meest

geschikt is voor de bedrijfsvoering van het Bedrijf voor werk re-integratie en inkomen. Voor zover

een persoon langer dan 18 maanden op de wachtlijst staat wordt deze persoon bij voorrang geplaatst op een beschutte werkplek zodra hiervoor een vacature ontstaat. Indien sprake is van

meerdere personen die langer dan 18 maanden op de wachtlijst staan heeft de belanghebbende

die het langst hierop staat voorrang.

6. Het college vraagt een herindicatie beschut werk aan voor zover zij dat nodig oordeelt.

7. Beschutte werkplekken worden gerealiseerd binnen BWRI.

8. In uitzondering op het zevende lid kan besloten worden beschut werk bij een werkgever anders

dan bij BWRI te realiseren als:

a. BWRI geen geschikte beschutte werkplek aan belanghebbende kan bieden en een plek bij

een andere werkgever uitermate geschikt is voor belanghebbende;

b. belanghebbende op de beschutte werkplek kan beschikken over de ondersteuning als bedoeld

in artikel 10, derde lid, van de verordening en de beschutte werkplek voorts aan alle

voorwaarden voldoet als gesteld in de wet en de verordening.

9.Belanghebbenden die geplaatst worden op een beschutte werkplek worden ondersteund door

een gecertificeerde jobcoach van BWRI. In uitzondering hierop kan de belanghebbende ondersteuning ontvangen van een externe jobcoach als ondersteuning door een jobcoach van BWRI niet mogelijk of wenselijk is en de externe jobcoach gecertificeerd is.

10. Indien een belanghebbende die geplaatst is op een beschutte werkplek wordt ontslagen in verband met wangedrag, wordt belanghebbende (voor zover er nog een indicatie beschut werk actueel is) op de wachtlijst geplaatst en wordt belanghebbende gedurende een periode van zestig

maanden na dit ontslag niet op beschut werk geplaatst.

Artikel 7. Persoonlijke ondersteuning

Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan het college persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken aanbieden in de vorm van structurele begeleiding als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten.

Persoonlijke ondersteuning wordt in ieder geval aangeboden als de werkgever ten behoeve van de

werknemer een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de wet ontvangt of als de persoon

die op een detacheringsbaan werkzaam is, behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie in de zin van artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de wet.

Artikel 8. Loonkostensubsidie

1. Het college kan een loonkostensubsidie verstrekken aan werkgevers die met een kwetsbare,

uiterst kwetsbare of gehandicapte werknemer een arbeidsovereenkomst sluiten.

2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen adviseert het college met betrekking tot het

oordeel of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie.

3. Het college stelt vast of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie.

Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht:

a. een persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7, eerste lid,

onderdeel a, van de Participatiewet;

b. een persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 10d, eerste en tweede lid, van de Participatiewet;

b. die persoon is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen, en

c. die persoon heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.

4. Het college stelt nadere regels op over de loonkostensubsidie.

Artikel 9.Vaststelling loonwaarde

1. Het college gebruikt “De Dariuz Works® Loonwaardemeting “ om de loonwaarde van een persoon vast te stellen.

Artikel 10. Premiebeleid

1. Het college verstrekt een premie als een bijstandsgerechtigde parttime algemeen geaccepteerde arbeid verricht en daardoor minder bijstandsbehoeftig is.

2. Het college ervan uit dat elk regulier werk de uitstroom bevordert.

3. De aard van de parttime inkomsten is niet van belang voor de toekenning tenzij deze worden verkregen uit criminele activiteiten.

4. De premie bedraagt 10% van de parttime inkomsten.

5. De premie wordt halfjaarlijks uitbetaald.

6. De premie wordt ambtshalve toegekend.

7. Zolang de vrijlating van toepassing is bestaat er geen recht op een premie.

8. Het college stelt nadere regels op voor een premiebeleid.

Artikel 11. Zelfstandigen en parttime ondernemen

1. Het college verleent uitsluitend aan mensen met een bijstandsuitkering of Ioaw uitkering en een grotere afstand tot de arbeidsmarkt toestemming om te starten als zelfstandige of als parttime ondernemer.

2. Het college stelt vast of een bijstandsgerechtigde die zelfstandige activiteiten verricht een zelfstandige is als bedoeld in het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz). Als een bijstandsgerechtigde niet aan de voorwaarden van het Bbz voldoet, kan hij onder door het college vastgestelde nadere regels toch zelfstandige activiteiten verrichten met een aanvullende uitkering voor levensonderhoud.

Artikel 12. Nazorg

Het college kan tot maximaal twaalf maanden na uitstroom voorzieningen bieden gericht op nazorg aan een werkgever die een bijstandsgerechtigde of een Nugger van 18 tot 23 jaar in dienst neemt voor het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid.

Het college kan aan de bijstandsgerechtigde of een Nugger van 18 tot 23 jaar gedurende een periode van maximaal 6 maanden een vergoeding verstrekken van kosten die naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn om duurzaam uit te stromen naar algemeen geaccepteerde arbeid. De vergoeding bedraagt ten hoogste de werkelijk gemaakte kosten.

Hoofdstuk 4. De tegenprestatie naar vermogen

Artikel 13. Inhoud van een tegenprestatie

1. Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard

zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:

a) naar zijn aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

b) niet zijn bedoeld als re-integratie-instrument;

c) worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin ze

worden verricht; en:

d) niet leiden tot verdringing;

e) van dusdanig aard zijn dat er in deze tijd en op deze plaats geen enkele bereidheid is om er

een geldelijke vergoeding voor te betalen.

2. De tegenprestatie wordt afgestemd op de individuele bijstandsgerechtigde en wordt op

individueel niveau uitgevoerd; er is sprake van maatwerk waarbij te allen tijde de

bijstandsgerechtigde in eerste instantie zelf een tegenprestatie aandraagt en waarbij mogelijk

sprake is van ondersteuning en begeleiding vanuit BWRI. (Bedrijf voor Werk, Re-integratie

en Inkomen.

3. Het college draagt de tegenprestatie op aan de uitkeringsgerechtigde die op grond van

omstandigheden niet in staat is om, al dan niet tijdelijk, inspanningen te verrichten richting werk

direct na de toekenning van de uitkering.

4. In afwijking van het derde lid draagt het college geen tegenprestatie op aan:

a) de belanghebbende die aantoonbaar vrijwilligerswerk verricht dat naar aard en omvang

minimaal vergelijkbaar is met een tegenprestatie als bedoeld in deze verordening;

b) de belanghebbende die mantelzorg verricht voor zover het verrichten van die mantelzorg

naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is. De mantelzorg beperkt zich

niet tot familie en/of bloedverwanten.

5. Het college kan een belanghebbende op de overige treden van de participatieladder uitsluitend

een tegenprestatie opdragen indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.

6. Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college rekening met de volgende factoren:

a) de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht door een belanghebbende;

b) de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende moeten in

aanmerking worden genomen;

c) de persoonlijke wensen en kwaliteiten van een belanghebbende moeten in overweging

worden genomen;

d) als een belanghebbende al maatschappelijke activiteiten of vrijwilligerswerk verricht, moet

daarmee rekening worden gehouden.

7. De tegenprestatie wordt opgedragen voor de duur van minimaal drie maanden, voor minimaal

vier uur tot maximaal zestien uur per week.

8. Na de periode als genoemd in het zevende lid, beoordeelt de werkcoach of de omstandigheden

en situatie van de belanghebbende verder onveranderd zijn gebleven. Bij ongewijzigde

omstandigheden kan belanghebbende de activiteiten voorzetten. Deze activiteiten vallen dan

niet meer onder het regime van de tegenprestatie maar worden gezien als een maatschappelijke

activiteit/vrijwilligerswerk.

9. Het college draagt geen tegenprestatie op indien de bijstandsgerechtigde op grond van

persoonlijke omstandigheden permanent niet in staat is tot het verrichten van een

tegenprestatie. Wanneer op grond van tijdelijke omstandigheden geen tegenprestatie kan

worden verricht wordt met belanghebbende een termijn afgesproken waarbinnen de

tegenprestatie moet worden verricht.

10. Indien geen tegenprestatie kan worden verricht omdat er geen werkzaamheden voorhanden zijn

die aansluiten bij de persoonlijke omstandigheden, bekwaamheden en capaciteiten van de

bijstandsgerechtigde, wordt de bijstandsgerechtigde in de gelegenheid gesteld binnen zes

maanden met een tegenprestatie te komen.

11. Bij het niet of onvoldoende verrichten van de opgedragen tegenprestatie naar vermogen als

bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet vindt afstemming van de

uitkering plaats en wordt de uitkering mogelijk met 50% verlaagd gedurende één maand.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 14.Nadere regels en hardheidsclausule

1. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

2. Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van het bepaalde bij of

krachtens deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 15. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

1. Ingetrokken worden de volgende verordeningen:

- Verordening tegenprestatie naar vermogen gemeente Hoogezand-Sappemeer

- Verordening tegenprestatie naar vermogen gemeente Slochteren

- Verordening tegenprestatie naar vermogen gemeente Menterwolde

- Verordening loonkostensubsidie gemeente Hoogezand-Sappemeer

- Verordening loonkostensubsidie gemeente Slochteren

- Verordening loonkostensubsidie gemeente Menterwolde

- Verordening re-integratie Participatiewet gemeente Hoogezand-Sappemeer

- Verordening re-integratie Participatiewet gemeente Slochteren

- Verordening re-integratie Participatiewet loonkostensubsidie gemeente Menterwolde

2. Een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van de Re-integratieverordening Participatiewet Hoogezand-Sappemeer, Slochteren of Menterwolde,die moet worden beëindigd op grond van deze verordening, behoudt deze voorziening voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit deze verordening voor de duur:

a) van zes maanden, gerekend vanaf de inwerkingtreding van deze verordening, of:

b) dat deze is verstrekt, als dat korter is dan de periode als bedoeld in het eerste lid,

onderdeel a.

3. Het college kan na afloop van de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde periode, besluiten of

een voorziening wordt voortgezet.

4. De re-integratie verordening Participatiewet Hoogezand-Sappemeer, Slochteren of Menterwolde blijft van toepassing ten aanzien van een voortgezette voorziening als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 16. Inwerkingtreding en citeertitel

1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2020.

2.Deze verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening Participatiewet Midden-Groningen 2010.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 27 juni 2019.

Adriaan Hoogendoorn,

De voorzitter,

Mieke Bouwman,

De griffier,