Regeling vervallen per 03-07-2020

Nadere regels peuteropvang en voorschoolse educatie Midden-Groningen 2020

Geldend van 27-02-2020 t/m 02-07-2020

Intitulé

Nadere regels peuteropvang en voorschoolse educatie Midden-Groningen 2020

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Groningen;

gelet op de Algemene subsidieverordening Midden-Groningen 2019;

besluit vast te stellen de nadere regels peuteropvang en voorschoolse educatie Midden-Groningen 2020.

Artikel 1. Doel subsidieregeling en subsidieaanvragers

  • 1.

    Deze regeling heeft ten doel het realiseren van integrale peuteropvang gelieerd aan basisscholen alsmede het waarborgen van de kwaliteit van peuteropvang.

  • 2.

    Subsidie op grond van deze regeling wordt uitsluitend verstrekt aan in het landelijk register kinderopvang en peuterspeelzalen geregistreerde houders.

  • 3.

    Subsidie op grond van deze regeling wordt uitsluitend verstrekt aan uitvoeringsorganisaties voor zover die peuteropvang als bedoeld in lid 1 aanbieden in de gemeente Midden-Groningen.

Artikel 2. Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    wet en regelgeving: de Wet kinderopvang, Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk (01-01-2018), Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie, Wet ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie;

  • b.

    algemene subsidieverordening: de Algemene subsidieverordening Midden-Groningen 2019;

  • c.

    subsidie: een jaarlijkse subsidie op grond van de Algemene Subsidieverordening;

  • d.

    integrale peuteropvang: een aanbod gericht op kinderen van 2 tot 4 jaar oud waarin met een VVE programma de ontwikkeling wordt gestimuleerd, aangeboden binnen een groep van 2 tot 4 jarigen, waarbij:

  • de als VVE doelgroep geïndiceerde peuters en de overige peuters beide binnen dezelfde groep deelnemen; en

  • de peuteropvang in een basisschool of integraal kindercentrum is gehuisvest waarmee inhoudelijk wordt samengewerkt, zodat er een doorgaande leerlijn is gerealiseerd óf er sprake is van een intentieovereenkomst tussen basisschool en peuteropvang om te komen tot een integraal kindercentrum.

  • e.

    uitvoeringsorganisatie: aanbieder van peuteropvang in de gemeente Midden-Groningen die geregistreerd staat in het Landelijk Register Kinderopvang als aanbieder van kinderopvang;

  • f.

    doelgroepkinderen voorschoolse educatie: Kinderen van 0-6 jaar, die het risico lopen op een ontwikkelingsachterstand, waarbij kind-, ouder- of omgevingsfactoren de algehele ontwikkeling negatief beïnvloeden. Om vast te stellen welke kinderen tot deze doelgroep behoren zijn criteria benoemd op grond waarvan kinderen een indicatie krijgen voor een VVE plaats. De doelgroepsdefinitie is weergegeven in bijlage 1 van deze nadere regels.

  • g.

    peuterplaats peuteropvang basisaanbod: een aanbod peuteropvang van minimaal 5,5 uur tot maximaal 7 uur per week verdeeld over twee verschillende dagen per week gedurende 40 weken per jaar;

  • h.

    peuterplaats peuteropvang voorschoolse educatie (VE): een aanbod voorschoolse educatie gericht op een doelgroepkind VE van minimaal 10 en maximaal 12 uur per week op tenminste 3 verschillende dagen per week gedurende maximaal 40 weken per jaar;

  • i.

    VVE-programma: een erkend voorschools programma waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd van kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar op het gebied van rekenen, taal, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling voor zover dit programma is opgenomen in de databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugd Instituut;

  • j.

    voorziening: het aanbod integrale peuteropvang, zoals een uitvoeringsorganisatie, dat op een specifieke locatie wordt aangeboden;

  • k.

    ouderbijdragen: de eigen bijdrage die ouders betalen voor peuteropvang;

  • l.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • m.

    college: Het college van burgemeester en wethouders van Midden-Groningen;

  • n.

    VVE: Voor- en Vroegschoolse Educatie.

Artikel 3. Activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen

Op grond van deze regeling kan subsidie worden verleend voor het realiseren van integrale peuteropvang en VVE.

Artikel 4. Weigeringsgronden

  • 1.

    Subsidieverlening kan worden geweigerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:35 Awb en artikel 9 van de Algemene subsidieverordening.

  • 2.

    Subsidie wordt geweigerd, wanneer het subsidieplafond bereikt is.

  • 3.

    Subsidie kan worden geweigerd, wanneer de aanbieder niet voldoet aan de kwaliteitseisen peuteropvang en voorschoolse educatie, zoals weergegeven in bijlage 2 van deze nadere regels.

Artikel 5. Procedurebepalingen

  • 1.

    De aanvraag voor subsidie wordt ingediend conform de bepalingen in de Algemene subsidieverordening met uitzondering van artikel 7 lid 1 van de algemene subsidieverordening.

  • 2.

    Subsidieaanvragen worden uiterlijk 31 oktober voorafgaande aan het kalenderjaar ingediend.

  • 3.

    In afwijking van artikel 6 lid 2 van de algemene subsidieverordening wordt bij de aanvraag vermeld:

  • a.

    registratienummer, locatienaam, adres en contactgegevens;

  • b.

    het aantal kinderen voor wie in het kalenderjaar plaatsen peuteropvang basisaanbod wordt aangeboden (zoals bedoeld in artikel 2 onder g) waarbij onderscheid wordt gemaakt in plaatsen waarbij de ouders recht hebben op kinderopvangtoeslag en de ouders die dit niet hebben;

  • c.

    het aantal kinderen voor wie in het kalenderjaar plaatsen peuteropvang VE wordt aangeboden (zoals bedoeld in artikel 2 onder h) waarbij onderscheid wordt gemaakt in plaatsen waarbij de ouders recht hebben op kinderopvangtoeslag en de ouders die dit niet hebben;

  • d.

    een opgave van het voor het kalenderjaar geldende uurtarief;

  • e.

    een opgave van de (verwachte) inkomsten uit ouderbijdragen;

  • f.

    een beschrijving van het VVE-programma, zoals bedoeld in artikel 2 onder i;

  • g.

    een verklaring, inhoudende dat wordt voldaan aan de bepalingen en verplichtingen van deze subsidieregeling.

  • 4.

    Het college neemt voor 1 januari van het kalenderjaar een besluit over de subsidieverlening.

  • 5.

    Het college kan voor het indienen van aanvragen subsidieverlening peuteropvang een model aanvraagformulier vaststellen.

Artikel 6. Grondslag voor de subsidieberekening, subsidieverlening, ouderbijdragen en bevoorschotting

  • 1.

    De grondslag voor de subsidieverlening is het aantal te realiseren bezette plaatsen peuteropvang basisaanbod en VE.

  • 2.

    Het college verleent per plaats een subsidie voor:

  • a.

    een peuterplaats peuteropvang basisaanbod voor ouders die aantoonbaar niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag. Hierbij geldt een subsidiabel aantal uren van 220 op jaarbasis; of

  • b.

    een peuterplaats voorschoolse educatie voor kinderen met een doelgroepsindicatie, voor ouders die aantoonbaar niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag. Hierbij geldt een subsidiabel aantal uren van 440 op jaarbasis (inclusief het aanbod van artikel 6 lid 2 onder a); of

  • c.

    de aanvullende 220 uren voorschoolse educatie voor kinderen met een doelgroepsindicatie voor ouders die in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag. Deze ouders dienen kinderopvangtoeslag aan te vragen voor het basisaanbod van 220 uren; en

  • d.

    de meerkosten van peuteropvang basisaanbod voor ouders die in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag. Deze meerkosten worden als volgt berekend: de door het college vastgestelde uurprijs waarop subsidie wordt verleend (artikel 6 lid 3) minus de door het college vastgestelde uurprijs, zoals deze naar ouders wordt gehanteerd (artikel 6 lid 5) X 220 uren.

Bovenstaande is weergegeven in onderstaande tabel:

Peuteropvang basisaanbod

Peuteropvang voorschoolse educatie

Ouders komen niet in aanmerking voor kinderopvangtoeslag

Gemeentelijke subsidie voor 220 uren (a)

Gemeentelijke subsidie voor 440 uren (b)

Ouders komen in aanmerking voor kinderopvangtoeslag

Ouders vragen kinderopvangtoeslag aan

Gemeentelijke subsidie voor meerkosten peuteropvang basisaanbod (d)

Ouders vragen kinderopvangtoeslag voor 220 uren basisaanbod aan;

Gemeentelijke subsidie voor meerkosten peuteropvang basisaanbod (d)

Gemeentelijke subsidie voor aanvullende 220 uren VE (c)

  • 3.

    Het college stelt jaarlijks de maximale uurprijs vast op basis waarvan subsidie wordt verleend voor de peuterplaats peuteropvang basisaanbod en de peuteropvang VE.

  • 4.

    Het college stelt jaarlijks voorafgaand aan het kalenderjaar de inkomensafhankelijke ouderbijdragetabel vast. Ook stelt het college de uurprijs vast die gehanteerd wordt richting de ouders, zowel naar de ouders die gebruik maken van een gesubsidieerde plaats als naar ouders die gebruik maken van de kinderopvangtoeslag.

  • 5.

    Ouders betalen voor kinderen met een doelgroepsindicatie alleen een ouderbijdrage voor het basisaanbod.

  • 6.

    De uitvoeringsorganisatie ontvangt de ouderbijdragen, vastgesteld op grond van lid 5 uit dit artikel. Zij is verantwoordelijk voor het uitvoeren van een inkomenstoets, het innen van de betalingen en het bijbehorende risico van dubieuze debiteuren.

  • 7.

    De te verlenen subsidie per peuterplaats peuteropvang basisaanbod (lid 2 onder a) is de door het college vastgestelde uurtarief voor de peuterplaats peuteropvang basisaanbod vermenigvuldigd met 220 en verminderd met de ouderbijdrage conform lid 5 en 7 uit dit artikel.

  • 8.

    De te verlenen subsidie per peuterplaats VE (lid 2 onder b) is de door het college vastgestelde uurtarief voor peuteropvang VE vermenigvuldigd met 440 en verminderd met de ouderbijdrage conform lid 5, 6 en 7 uit dit artikel.

  • 9.

    De te verlenen subsidie voor aanvullende uren voorschoolse educatie voor ouders die in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag (lid 2 onder c) is de door het college vastgestelde uurtarief voor peuteropvang VE vermenigvuldigd met 220, verminderd met de ouderbijdrage conform lid 5, 6 en 7 uit dit artikel.

  • 10.

    De subsidie wordt per kwartaal bevoorschot. De hoogte van het voorschot bedraagt ten hoogste 90 % van het verleende bedrag.

Artikel 7. Subsidieplafond

  • 1.

    Het college bepaalt jaarlijks met inachtneming van de in de (concept) gemeentebegroting vastgestelde budgetten voorafgaand aan het kalenderjaar welk bedrag als subsidieplafond beschikbaar is voor peuteropvang basisaanbod en welk bedrag voor peuteropvang VE.

  • 2.

    Het college stelt jaarlijks voor 1 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar de maximale uurprijs vast op basis waarvan subsidie wordt verleend voor de peuterplaats peuteropvang basisaanbod en de peuteropvang VE (conform artikel 6 lid 3).

  • 3.

    Het college stelt jaarlijks voor 1 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar vast de inkomensafhankelijke ouderbijdragetabel en de maximale uurprijs die naar ouders toe wordt gehanteerd (conform artikel 6 lid 5).

  • 4.

    Het college stelt jaarlijks voor 1 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar vast de hoogte van de subsidie voor de meerkosten voor de plaatsen die worden afgenomen door ouders die in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag (conform artikel 6 lid 2 onder d).

  • 5.

    Het college verdeelt de op grond van lid 1 van dit artikel vastgestelde bedragen voor peuteropvang basisaanbod als volgt:

  • I.

    per uitvoeringsorganisatie wordt conform de berekening van artikel 6 de kosten van het aangevraagde aantal peuterplaatsen peuteropvang basisaanbod per voorziening berekend;

  • II.

    wanneer het totaal van alle subsidiabele aanvragen van alle voorzieningen het op grond van lid 1 vastgestelde bedrag voor peuteropvang basisaanbod voor het kalenderjaar niet overschrijdt, wordt op grond hiervan het aantal subsidiabele peuterplaatsen peuteropvang basisaanbod voor het kalenderjaar per voorziening vastgesteld;

  • III.

    indien het totaal van de aangevraagde subsidie het op grond van lid 1 vastgestelde bedrag overschrijdt, vindt een herverdeling van de te verlenen subsidie peuteropvang per aanvrager plaats, bij deze herverdeling wordt het bedrag verdeeld op basis van de per 1 september voorafgaand aan het kalenderjaar bezette peuterplaatsen peuteropvang;

  • IV.

    wanneer er daarna nog een bedrag resteert ten opzichte van het op grond van lid 1 vastgestelde bedrag, wordt dit restant gelijkelijk verdeeld over de aanvragers.

  • 6.

    Het college verdeelt de op grond van lid 1 van dit artikel vastgestelde bedragen voor peuteropvang voorschoolse educatie als volgt:

  • I.

    per uitvoeringsorganisatie wordt conform de berekening van artikel 6 de kosten van het aangevraagde aantal peuterplaatsen peuteropvang voorschoolse educatie per voorziening berekend;

  • II.

    wanneer het totaal van alle subsidiabele aanvragen van alle voorzieningen het op grond van lid 1 vastgestelde bedrag voor peuteropvang VE voor het kalenderjaar niet overschrijdt, wordt op grond hiervan het aantal subsidiabele peuterplaatsen peuteropvang VE voor het kalenderjaar per voorziening vastgesteld;

  • III.

    indien het totaal van de aangevraagde subsidie het op grond van lid 1 vastgestelde bedrag overschrijdt, vindt een herverdeling van de te verlenen subsidie peuteropvang VE per aanvrager plaats. Bij deze herverdeling wordt het bedrag verdeeld op basis van de per 1 september voorafgaand aan het kalenderjaar bezette peuterplaatsen peuteropvang VE;

  • IV.

    wanneer er daarna nog een bedrag resteert ten opzichte van het op grond van lid 1 vastgestelde bedrag, wordt dit restant gelijkelijk verdeeld over de aanvragers.

Artikel 8. Subsidievaststelling

  • 1.

    Een aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt ingediend voor 1 april volgend op het kalenderjaar.

  • 2.

    Bij deze aanvraag wordt een verslag gevoegd waarin is opgenomen:

  • a.

    het aantal peuterplaatsen peuteropvang basisaanbod dat is afgenomen door ouders die gebruik maken van kinderopvangtoeslag;

  • b.

    het aantal peuterplaatsen peuteropvang basisaanbod dat is afgenomen door ouders die gebruikmaken van een gesubsidieerde plaats;

  • c.

    het aantal peuterplaatsen voorschoolse educatie dat is afgenomen door ouders die gebruikmaken van kinderopvangtoeslag;

  • d.

    het aantal peuterplaatsen voorschoolse educatie dat is afgenomen door ouders die gebruikmaken van een gesubsidieerde plaats;

  • e.

    de over het kalenderjaar ontvangen inkomsten uit ouderbijdragen.

  • f.

    informatie over de wijze waarop invulling is gegeven aan artikel 9 lid 2.

  • g.

    een beschrijving van de wijze waarop invulling is gegeven aan de doorgaande lijn in bijlage 2 van deze nadere regels.

  • 3.

    Het college stelt de subsidie vast op basis van het gedurende het kalenderjaar daadwerkelijk bezette aantal peuterplaatsen peuteropvang en peuteropvang voorschoolse educatie waarbij de ontvangen ouderbijdragen in mindering worden gebracht.

  • 4.

    Het college kan formulieren vaststellen voor het indienen van aanvragen tot subsidievaststelling.

  • 5.

    Het college kan nadere gegevens opvragen om de rechtmatigheid van de besteding van de subsidie conform de opgelegde verplichtingen te controleren.

Artikel 9. Verplichtingen integrale peuteropvang algemeen

  • 1.

    De uitvoeringsorganisatie voldoet aan wet- en regelgeving, zoals bedoeld in artikel 2 onder a.

  • 2.

    De uitvoeringsorganisatie voldoet aan aanvullende kwaliteitseisen, zoals weergegeven in bijlage 2 van deze nadere regels.

  • 3.

    De aanbieder levert op verzoek uiterlijk 1 februari een overzicht van de prestatielevering over het voorafgaande jaar.

Artikel 10. Inwerkingtreding en intrekking

  • 1.

    Deze subsidieregeling treedt in werking op de eerste dag na algemene bekendmaking.

  • 2.

    De nadere regels peuteropvang en voorschoolse educatie gemeente Hoogezand-Sappemeer, de nadere regels peuteropvang en voorschoolse educatie gemeente Slochteren en de nadere regels peuteropvang en voorschoolse educatie gemeente Menterwolde worden ingetrokken met ingang van de in het eerste lid vermelde datum.

Artikel 11. Overgangsbepaling

  • 1.

    Voor aanvragen over kalenderjaar 2020 zijn deze nadere regels tevens van toepassing.

  • 2.

    De vaststelling van de subsidie over kalenderjaar 2019 vindt plaats op grond van de ten tijde van subsidieverlening van toepassing zijnde regelgeving.

Artikel 12. Citeertitel

Deze subsidieregeling kan worden aangehaald als: Nadere regels peuteropvang en voorschoolse educatie gemeente Midden-Groningen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 10 december 2019.

De burgemeester,

De secretaris,

Bijlage 1

Doelgroepsdefinitie VVE doelgroepkind

Doelgroepkinderen voorschoolse educatie: Kinderen van 0-6 jaar, die het risico lopen op een ontwikkelingsachterstand, waarbij kind-, ouder- of omgevingsfactoren de algehele ontwikkeling negatief beïnvloeden. Om vast te stellen welke kinderen tot deze doelgroep behoren zijn criteria benoemd op grond waarvan kinderen een indicatie krijgen voor een VVE-plaats. De criteria zijn hieronder weergegeven. In deze definitie is rekening gehouden met de nieuwe gewichtenregeling in het basisonderwijs.

Er is sprake van een doelgroepkind, wanneer tenminste één van de onderstaande criteria van toepassing is op het betreffende kind:

  • 1.

    Eén of beide ouders/verzorgers heeft een opleiding genoten op maximaal het volgende niveau: lbo/vbo, praktijkonderwijs of vmbo basis- of kaderberoepsgerichte leerweg; lts, leao (zie bijlage voor uitgebreidere toelichting).

  • 2.

    Eén of beide ouders/verzorgers in het gezin spreekt overwegend een andere taal dan de Nederlandse taal;

  • 3.

    Het betreft een kind uit een vluchtelingengezin, een gezin in een inburgeringstraject en/of een nieuwkomersgezin;

  • 4.

    Het land van herkomst van de moeder;

  • 5.

    Eén of beide ouders/verzorgers is laaggeletterd;

  • 6.

    Het betreft een kind met een geconstateerde ontwikkelingsachterstand op basis van het Van Wiechen onderzoek;

  • 7.

    Het betreft een kind uit een gezin met geconstateerde risicofactor(en) op basis van het DMO-protocol;

  • 8.

    Het betreft een kind uit een gezin dat in de schuldsanering zit of waarvan bekend is dat het financiële problemen heeft;

  • 9.

    Het betreft een kind waarvan in de peuteropvang een taal- en of ontwikkelingsachterstand wordt gesignaleerd.

  • 10.

    Het betreft een kind in groep 1/2 met een CITO score IV of V op één van de afgenomen toetsen, zoals bijvoorbeeld de TAK toets. Indien de toetsen niet worden afgenomen, wordt het volgende criterium gehanteerd: Het betreft een kind in groep 1/2 waarbij op basis van geregistreerde observaties en screening logopedie, sprake is van een taalachterstand.

Bijlage 2

Kwaliteitseisen peuteropvang en voorschoolse educatie

Algemene kwaliteitseisen

  • de leidster - kindratio bedraagt één leidster op maximaal acht kinderen;

  • de groepsgrootte is maximaal 16 kinderen;

  • de beroepskrachten zijn in het bezit van minimaal pw-3 niveau.

  • Personeel moet in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag.

  • Er is een schriftelijke risico-inventarisatie die de risico’s van de opvang van kinderen in beeld brengt.

  • Er geldt een informatieplicht aan ouders over het beleid.

  • Er is een oudervertegenwoordiging en er is een klachtenregeling.

  • De voertaal is Nederlands.

  • Er moet voldaan worden aan de eisen rond veiligheid en gezondheid, brandweervoorschriften en eisen aan speeltoestellen en keukenhygiëne.

Kwaliteitseisen die gesteld worden aan VVE-locaties (hieronder vallen alleen de voorschoolse locaties)

  • Alle locaties voldoen aan de inspectievereisten in het kader van VVE. Dit wordt in de gemeente Midden-Groningen vertaald op de volgende manier:

  • Kinderen die geïndiceerd zijn voor VVE, kunnen op VVE-locaties:

  • vanaf 2 jaar gebruik maken van het VVE-programma;

  • 4 dagdelen naar de peuterspeelzaal of het kinderdagverblijf komen of minimaal 10 uur per week aan het VVE-programma deelnemen;

  • minimaal vier keer in de week deelnemen aan een kleine kringactiviteit.

  • De locaties streven aantoonbaar naar een zo hoog mogelijke kwaliteit en naar beoordelingen van de Inspectie van het Onderwijs en de GGD die minimaal gelden als voldoende of beter;

  • De VVE-locaties werken mee aan het systematisch evalueren van het VVE-beleid en leveren desgevraagd gewenste informatie daartoe. Op termijn wordt naar een gemeentelijke monitor toegewerkt.

  • De uitvoeringsorganisatie werkt samen met de jeugdgezondheidszorg (JGZ);

  • De uitvoeringsorganisatie werkt mee aan taalstimuleringsprojecten binnen de gemeente;

  • De uitvoeringsorganisatie voert een inzichtelijke administratie ten behoeve van artikel 8 lid 4 specifiek informatie waaruit blijkt dat ouders niet toeslaggerechtigd zijn en inkomensgegevens van ouders. Bij gebruik van voorschoolse educatie beschikt de uitvoeringsorganisatie over een kopie van de indicatie van de JGZ.

Scholing

  • 100% van de medewerkers (inclusief de invalmedewerkers) per locatie voldoen aan het taalniveau 3F op de onderdelen Mondelinge Taalvaardigheid en Lezen en taalniveau 2F voor schrijven.

  • 100% van de medewerkers (inclusief de invalmedewerkers) per locatie is VVE-geschoold. Hiermee wordt bedoeld dat medewerkers voldoen aan de eis VVE-geschoold, zoals deze door de onderwijsinspectie en GGD wordt gesteld. In de op 26 april gepubliceerde wijziging op het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie wordt aangegeven dat de scholing uit minimaal 12 dagdelen moet bestaan en gericht moet zijn op in ieder geval de volgende onderwerpen:

  • het werken met programma's voor voor- en vroegschoolse educatie;

  • het stimuleren van de ontwikkeling van het jonge kind (in het bijzonder op de gebieden taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling);

  • het volgen van de ontwikkeling van peuters en het hierop afstemmen van het aanbod van VE;

  • het betrekken van de ouders bij het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen;

  • de aansluiting tussen voor- en vroegschoolse educatie en een zorgvuldige overgang van het kind van voor- naar vroegschoolse educatie.

  • Deze eis gaat in vanaf 1 januari 2018. Alle certificaten die voor deze datum zijn behaald en alle scholingen die voor deze datum zijn gestart, vallen onder de overgangsregeling en voldoen derhalve aan de criteria.

  • Voor medewerkers die in hun initiële opleiding een keuzedeel voorschoolse educatie hebben gevolgd en deze met een voldoende resultaat hebben afgerond (bewijs moet overlegd kunnen worden), is deze aanvullende scholingseis niet van toepassing.

  • Alle pm-ers in de gemeente Midden-Groningen zijn in het bezit van een certificaat opbrengstbewust/gericht werken.

  • De nascholing van medewerkers in het kader van VVE is vastgelegd. Er is een jaarplan deskundigheidsbevordering (opleidingsplan), waarin uitgewerkt is voor zittende medewerkers, invalmedewerkers en toekomstige medewerkers hoe aan de opleidingseisen van VVE en de borging daarvan blijvend wordt gewerkt. Concreet wordt er gesproken over het onderhouden van de kennis en vaardigheden van beroepskrachten. Belangrijk is dat aangegeven wordt hoe er wordt aangesloten bij de actuele eisen aan kennis en vaardigheden.

  • Het opleidingsplan moet jaarlijks geëvalueerd worden en waar nodig worden bijgesteld.

  • Er vinden jaarlijks minimaal 2 borgingsbijeenkomsten plaats gericht op de VVE-certificering.

Methodieken

  • Er wordt op de VVE-locaties gewerkt met een VVE-programma. Het staat de locaties vrij om te kiezen welk programma dit is. Het gekozen programma moet wel een integraal programma zijn dat opgenomen is in de databank effectieve jeugdinterventies van het NJI.

  • Er wordt gewerkt met een geïmplementeerd observatiesysteem om de ontwikkeling van kinderen te volgen op de domeinen sociaal-emotioneel, taal/geletterdheid, rekenen en motoriek, gerelateerd aan de SLO-doelen.

  • Er wordt gewerkt met een observatiesysteem op grond waarvan informatie op kind-, groeps- en locatieniveau wordt gegenereerd.

  • Er vindt minimaal drie keer een observatie met registratie van doelgroeppeuters op de domeinen sociaal-emotioneel, taal/geletterdheid, rekenen en motoriek plaats.

  • De eerste observatie met registratie vindt binnen drie maanden na binnenkomst op de voorschoolse voorziening plaats.

  • Op individueel kindniveau en op groepsniveau zijn streefdoelen geformuleerd op de domeinen taal, rekenen, sociaal-emotionele en motorische ontwikkeling.

  • De groepsruimten of de speel-leeromgeving zijn aantrekkelijk en uitdagend ingericht, waarbij rekening is gehouden met de ontwikkelingsfase van de peuters.

  • Aantoonbare toepassing van methodisch gedifferentieerd werken met doelen en ambities op kind-, groeps- en locatieniveau, resultaten van observaties en evaluaties daarin zichtbaar verwerkt (inzichten, beleidsmaatregelen of actiepunten en smart geformuleerde opbrengstverwachtingen).

Doorgaande lijn

  • De kinderopvang/peuteropvang en het schoolbestuur van de bijbehorende basisschool hebben per locatie een samenwerkingsovereenkomst afgesloten. Hierin zijn minimaal vastgelegd de afspraken over de gehanteerde gezamenlijke of aansluitende VVE-methodiek en de wijze waarop ouders worden betrokken.

  • De locaties nemen deel aan overleggen over de doorgaande lijn VVE. Deze vinden 2 tot 3 keer per jaar plaats.

  • De VVE-locaties werken aan een doorgaande lijn met de samenwerkende basisschool of bassischolen op het VVE-programma, het kindvolgsysteem, ouderbetrokkenheid en op (leerlingen)zorg.

  • De VVE-locaties maken gebruik van het overdrachtsformulier, zoals dat binnen de gemeente Midden-Groningen wordt opgesteld en zorgen voor een warme overdracht van minimaal de kinderen die onder de doelgroep VVE vallen en de kinderen met een specifieke begeleidingsbehoefte.

Onder warme overdracht wordt minimaal het volgende verstaan:

  • Het door middel van een overlegmoment overdragen van de kinderen van de voorschoolse naar de vroegschoolse periode;

  • Ouders worden uitgenodigd om aanwezig te zijn bij het gesprek. Op deze manier kunnen de indrukken van thuis meegenomen worden.

Beleidsplannen

In het pedagogisch beleidsplan van de locatie is een apart onderdeel opgenomen over voorschoolse educatie. Hierin wordt in ieder geval omschreven:

  • de voor het kindercentrum kenmerkende visie op de voorschoolse educatie en de wijze waarop deze is te herkennen in het aanbod van activiteiten;

  • de wijze waarop de ontwikkeling van het jonge kind wordt gestimuleerd (in het bijzonder op de gebieden taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling);

  • de wijze waarop de ontwikkeling van de peuters wordt gevolgd en de wijze waarop het aanbod van voorschoolse educatie hierop wordt afgestemd;

  • de wijze waarop ouders worden betrokken bij het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen;

  • het inrichten van een passende ruimte waarin voorschoolse educatie wordt verzorgd en de wijze waarop passend materiaal voor voorschoolse educatie beschikbaar wordt gesteld;

  • de wijze waarop wordt vormgegeven aan de aansluiting tussen voor- en vroegschoolse educatie en aan een zorgvuldige overgang van het kind van voor- naar vroegschoolse educatie.