Regeling vervallen per 30-03-2017

Beleidsregels Bestuurlijke boete 2015

Geldend van 08-07-2016 t/m 29-03-2017 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Beleidsregels Bestuurlijke boete 2015

Beleidsregels Bestuurlijke Boete 2015

Betreffende de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)

HOOFDSTUK I ALGEMEEN

Artikel 1. Begrippen

1.In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • b.

    IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • c.

    Wet SUWI: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • d.

    het college: het college van burgemeester en wethouders;

  • e.

    boete: de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a Participatiewet, artikel 20a IOAW / IOAZ;

  • f.

    inlichtingenplicht: de verplichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de IOAW, artikel 13, eerste lid, van de IOAZ, artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet en artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet SUWI.

HOOFDSTUK II BELEIDSREGELS

Artikel 2. Hoogte van de boete

De hoogte van de boete wordt vastgesteld aan de hand van de volgende regels:

  • 1.

    Als de financiële benadeling minder is dan € 150,- bedraagt de boete € 150,-.

  • 2.

    Als de financiële benadeling € 150,- of meer bedraagt, wordt de boete vastgesteld op 100% van het benadelingsbedrag.

  • 3.

    Als er sprake is van herhaling wordt de boete vastgesteld op 150% van het benadelingsbedrag.

  • 4.

    In plaats van een boete wordt een schriftelijke waarschuwing gegeven als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, tenzij het college het gegronde vermoeden heeft dat de belanghebbende opzettelijk de inlichtingenplicht heeft geschonden. Behalve in het geval van herhaling (zie hiervoor artikel 6: het geven van een schriftelijke waarschuwing)

Artikel 3. Verlagen van de bestuurlijke boete bij verminderde verwijtbaarheid

In het geval van een verminderde verwijtbaarheid van het betreffende gedrag van de belanghebbende kan de bestuurlijke boete worden verlaagd. Dit wordt beoordeeld naar de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenplicht had moeten nakomen.

Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de belanghebbende kan worden verweten, leiden, zoals opgenomen in artikel 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten, de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:

  • a.

    de belanghebbende verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat inlichtingen niet tijdig of onvolledig zijn verstrekt;

  • b.

    de belanghebbende verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen;

  • c.

    de belanghebbende heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de belanghebbende deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting.

Artikel 4. Verlagen van de bestuurlijke boete bij bijzondere omstandigheden

Naast verminderde verwijtbaarheid kunnen er omstandigheden zijn die aanleiding zijn om de bestuurlijke boete te verlagen. Het gaat dan om omstandigheden die voor betrokkene of het gezin zo zijn dat het toepassen van de regels de grenzen van redelijkheid en billijkheid zouden overschrijden. In het bijzonder valt hierbij te denken aan het voorkomen van ongewenste gevolgen voor inwonende minderjarige kinderen.

Het verlagen van de bestuurlijke boete bij bijzondere omstandigheden is altijd maatwerk.

Artikel 5. Afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete wegens dringende redenen

Van het opleggen van een bestuurlijke boete kan worden afgezien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan niet op voorhand worden vastgelegd. Dit wordt individueel beoordeeld. Het moet echter wel gaan om zeer uitzonderlijke gevallen. Het enkele feit dat het de belanghebbende aan financiële middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is onvoldoende om te kunnen spreken van dringende redenen (TK 2011-12, 33 207, nr.3, p. 47. Vergelijk ook CRvB 14-02-2012, nr. 09/4506 Wwb, LJN: BV6355).

Het afgeven van een beschikking dat het college afziet van het opleggen van een bestuurlijke boete wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

Artikel 6. Het geven van een schriftelijke waarschuwing

Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, Participatiewet, van een verplichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, IOAW/IOAZ, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI), niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, spreken we van ‘nul-fraude’ (0-fraude).

In eerste instantie wordt volstaan met mondelinge communicatie om de belanghebbende beter op te voeden in het nakomen van de inlichtingenplicht. Het is namelijk ondoenlijk en ook niet in de geest van de wet om in alle gevallen, waarin bijvoorbeeld formulieren niet tijdig zijn ingeleverd, direct een formele waarschuwing of boete op te leggen.

Indien deze benadering niet werkt wordt een formele waarschuwing gegeven.

Bij herhaling van ‘nul-fraude’ binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven, wordt in alle gevallen een boete van € 150,- opgelegd

HOOFDSTUK II BELEIDSREGELS

Artikel 7. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college. waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 8. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als Beleidsregels “Bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015”

Artikel 9. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2015, behoudens situaties waarbij sprake is van negatieve gevolgen voor de belanghebbende.

Artikel 10. Intrekken oude beleidsregels

De eerder vastgestelde beleidsregels komen hierdoor te vervallen.

Toelichting

HOOFDSTUK I ALGEMEEN

Artikel 1

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

HOOFDSTUK II BELEIDSREGELS

Artikel 2

Voor wat betreft de hoogte van de boete heeft de wetgever bepaald dat deze maximaal gelijk is aan het netto benadelingsbedrag maar tenminste € 150,-, ook als het benadelingsbedrag lager is. Hierbij is sprake van een eerste overtreding.

Afwijking van dit bedrag is –als het gaat om een verwijtbare schending van de inlichtingenplicht- alleen mogelijk op gronden van bijzondere omstandigheden. Voor alle overige boetes geldt dat de wet enkel een maximum noemt. In die situatie dient de hoogte van de boete wel te worden afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van persoon en gezin

Indien er sprake is van herhaalde fraude (een tweede of volgende overtreding) met financieel nadeel dan bedraagt de boete maximaal 150% van het benadelingsbedrag.

Het is niet mogelijk om een hogere boete op te leggen als er sprake is van verzwarende omstandigheden. Een lagere boete is wel mogelijk. De hoogte van de boete wordt nader afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van persoon en gezin, voor zover de wet alleen de maximale boete bepaalt. Is de hoogte van de boete bij wettelijk voorschrift vastgelegd, dan kan alleen in bijzondere omstandigheden hiervan worden afgeweken. De bewijslast om deze bijzondere omstandigheden aannemelijk te maken ligt bij belanghebbende. Van bijzondere omstandigheden is sprake indien belanghebbende onevenredig zwaar door de boete wordt getroffen.

Het benadelingsbedrag is het bedrag dat belanghebbende ten onrechte heeft ontvangen. Het gaat bij de Participatiewet om het nettobedrag, waarbij ook onterecht verleende bijzondere bijstand (waaronder de langdurigheidstoeslag) meetelt. Voor de IOAW/IOAZ gaat het om het bruto bedrag –het betreft een bruto-uitkering- zonder de door het college verschuldigde sociale premies.

Artikel 3

Het college kan de boete verlagen als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. In het Boetebesluit staan een aantal criteria (niet limitatief) voor het aannemen van verminderde verwijtbaarheid.

Het begrip verminderde verwijtbaarheid is geregeld bij AMvB (artikel 2a van het Boetebesluit sociale verzekeringswetten) en is ook van toepassing verklaard op de door de gemeente uit te voeren uitkeringsregelingen. Daardoor is van verminderde verwijtbaarheid in ieder geval sprake in de volgende situaties:

  • -

    Belanghebbende verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden die niet tot het normale levenspatroon behoren. Hij/zij kon feitelijk wel aan de inlichtingenplicht voldoen, maar de omstandigheden waren emotioneel ontwrichtend. Hierdoor valt het belanghebbende niet helemaal te verwijten dat hij/zij de inlichtingen niet tijdig of volledig heeft doorgegeven.

  • -

    Belanghebbende verkeerde in een zodanig geestelijke toestand dat het hem/haar niet helemaal te verwijten is dat hij/zij de inlichtingen niet tijdig of volledig heeft doorgegeven.

  • -

    Belanghebbende heeft wel inlichtingen doorgegeven. Deze waren niet juist, tijdig of volledig. Voordat de overtreding is geconstateerd heeft belanghebbende uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen gegeven.

Aansluiting wordt gezocht bij deze niet limitatief gestelde regels en de geboden ruimte voor een bredere, individueel bepaalde toepassing.

Er is geen sprake van verminderde verwijtbaarheid als belanghebbende de brieven van de gemeente niet begrijpt, bijvoorbeeld omdat belanghebbende de taal niet voldoende beheerst. Of als belanghebbende langere tijd niet in staat is om zijn belangen te behartigen. Hij zal er in dat geval voor moeten zorgen dat een ander zijn zaken regelt.

Om vast te kunnen stellen dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid wordt gekeken naar het moment van de gedraging (toetsing ex tunc)

Artikel 4

De bestuurlijke boete kan worden verlaagd indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid of bijzondere omstandigheden. Hiervoor worden geen specifieke regels vastgesteld. Het gaat om zeer uitzonderlijke gevallen waarvan de omstandigheden voor belanghebbende of het gezin (inwonende minderjarige kinderen) zo bijzonder zijn dat het toepassen van de regels de grenzen van redelijkheid en billijkheid zouden overschrijden. Er vindt een individuele beoordeling plaats met toepassing van het ‘maatwerk-principe’.

Artikel 5

Het afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete kan bij uitzonderlijk dringende redenen. Dit is het geval als de boete zou leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor betrokkene of het gezin.

Omdat er mogelijkheden zijn om de boete te verlagen bij verminderde verwijtbaarheid en bijzondere omstandigheden zal het afzien van een boete niet vaak nodig zijn. De mogelijkheid om dit toch te kunnen doen komt het maatwerk ten goede. Verder kan belanghebbende door deze beleidsregel een beroep doen op een hardheidsclausule.

Het afgeven van een beschikking dat het college afziet van het opleggen van een bestuurlijke boete wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

Artikel 6

Bij een overtreding van de inlichtingenplicht zonder benadelingsbedrag spreken we van 0-fraude. Bij 0-fraude wordt in eerste instantie volstaan met mondelinge communicatie om de klant beter op te voeden in het nakomen van de inlichtingenplicht. Hier wordt registratie van gemaakt. Het is namelijk ondoenlijk en ook niet in de geest van de wet om in alle gevallen, waarin bij voorbeeld formulieren niet tijdig zijn ingeleverd, meteen een formele waarschuwing of boete op te leggen. Een meer persoonlijke benadering zal meer effect sorteren om herhaling te voorkomen. Als blijkt dat deze benadering niet werkt, wordt een formele waarschuwing gegeven. Bij herhaling van 0-fraude, nadat een formele waarschuwing is afgegeven, wordt in alle gevallen een boete van € 150,- opgelegd.

HOOFDSTUK III Slotbepalingen

Artikel 7, 8, 9 en 10

In de slotbepalingen is bepaald dat het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien. Daarnaast hoe deze beleidsregels geciteerd kunnen worden en vanaf welke datum deze van kracht zijn geworden.