Regeling vervallen per 01-01-2024

Gemeenschappelijke regeling werkorganisatie CGM

Geldend van 01-01-2016 t/m 31-12-2023

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling werkorganisatie CGM

Gemeenschappelijke Regeling

Werkorganisatie gemeenten Cuijk, Grave, Mill en Sint Hubert.

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Cuijk, Grave en Mill en Sint Hubert, ieder voor zover de eigen gemeente bevoegd,

overwegende dat het in het belang van het bieden van een hoge kwaliteit van dienstverlening aan de burgers van de deelnemende gemeenten, het verminderen van de kwetsbaarheden van de ambtelijke organisaties en het reduceren van kosten door meer effectief en efficiënt werken mogelijk te maken, noodzakelijk is de krachten van de drie ambtelijke organisaties te bundelen. Ten behoeve van deze samenwerking is de gemeenschappelijke regeling Werkorganisatie CGM aangegaan, die op 1 oktober 2013 in werking is getreden;

overwegende dat het wenselijk is de bestuurlijke inrichting van de gemeenschappelijke regeling Werkorganisatie CGM, na de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen, om te zetten van een openbaar lichaam met een algemeen en een dagelijks bestuur naar de rechtsvorm van een bedrijfsvoeringsorganisatie met één verantwoordelijk bestuur;

gelet op:

  • ·

    de toestemmingsbesluiten op grond van artikel 1, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen van de gemeenteraden van Cuijk, Grave en Mill en Sint Hubert respectievelijk d.d. 9, 17 en 5 november 2015,

  • ·

    de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Archiefwet.

besluiten:

de gemeenschappelijke regeling Werkorganisatie CGM als volgt te wijzigen:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    regeling: de gemeenschappelijke regeling Werkorganisatie CGM.

  • b.

    Werkorganisatie CGM: de bedrijfsvoeringsorganisatie, bedoeld in artikel 2 van de regeling.

  • c.

    colleges: de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten.

  • d.

    gemeenten: de aan deze regeling deelnemende gemeenten Cuijk, Grave, Mill en Sint Hubert.

  • e.

    Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant.

  • f.

    wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • g.

    opdrachtgever: een deelnemende gemeente, vertegenwoordigd door het college.

  • h.

    opdrachtnemer: de Werkorganisatie, vertegenwoordigd door het bestuur.

  • i.

    bestuur: het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie zoals bedoeld in artikel 14a van de wet.

  • j.

    directeur: de directeur van de Werkorganisatie CGM.

  • k.

    dienstverleningsovereenkomst: de overeenkomsten die opdrachtgevers en opdrachtnemer jaarlijks sluiten over de door opdrachtnemer voor een opdrachtgever uit te voeren taken en de voorwaarden waaronder dat zal gebeuren.

  • l.

    taakvelden: het geheel van samenhangende producten en diensten op een beleidsterrein.

  • m.

    programmabegroting: de begroting zoals de gemeenten die opstellen op basis van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten en de verordening, bedoeld in artikel 212 van de Gemeentewet van die gemeenten.

  • n.

    raden: de gemeenteraden van de gemeenten.

  • o.

    voorzitter: de voorzitter van het bestuur zoals bedoeld in artikel 7.

Artikel 2 Bedrijfsvoeringsorganisatie

  • 1. Er is een bedrijfsvoeringsorganisatie als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de wet, genaamd Werkorganisatie CGM.

  • 2. De bedrijfsvoeringsorganisatie is gevestigd te Cuijk.

Artikel 3 Belang

  • 1. Het belang van de regeling is het bewerkstelligen van een kwalitatief hoogwaardige- en een doelmatige uitvoering door de Werkorganisatie CGM van de door de deelnemende gemeenten aan de Werkorganisatie CGM opgedragen taken.

  • 2. De Werkorganisatie CGM heeft een missie en een visie. Deze zijn opgenomen in het Bedrijfsplan CGM.

Artikel 4 Taken Werkorganisatie CGM-gemeenten

  • 1. De gemeenten laten overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van deze regeling door de Werkorganisatie CGM alle taken uitvoeren die op grond van wet- en regelgeving aan de gemeentebesturen zijn onderscheidenlijk worden toegekend met uitzondering van de taken die op basis van andere (wettelijke) regelingen op andere wijze worden uitgevoerd.

  • 2. Voor zover dit wordt vermeld in de dienstverleningsovereenkomst is het mogelijk dat ook taken die niet op wet- of regelgeving zijn gebaseerd worden uitgevoerd.

  • 3. De colleges zijn gehouden in alle gevallen de diensten en producten, die behoren bij de overeengekomen taken, af te nemen. Een college mag bepaalde taken of aspecten daarvan pas zelf uitvoeren dan wel aan een andere uitvoerder uitbesteden na unanieme besluitvorming hierover door het bestuur. Aan het bestuur zal aangetoond moeten worden waarom de betreffende taken of aspecten daarvan niet of in onvoldoende mate door de Werkorganisatie CGM uitgevoerd kunnen worden. Tevens dient te worden aangegeven of er aan deze eigen of uit te besteden uitvoering financiële consequenties zijn verbonden voor de Werkorganisatie CGM en op welke wijze en termijn er wordt voorzien in een afbouwregeling ter compensatie van deze kosten. Voor wat betreft de invulling van de afbouwregeling is het bepaalde in artikel 4 lid 4 van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Indien blijkt dat een college het noodzakelijk acht dat er meer of minder diensten of producten worden afgenomen, deelt het college dit door middel van een gemotiveerd en op productniveau uitgesplitst schriftelijk bericht voor 1 december van het lopende kalenderjaar, mede aan het bestuur. Uiterlijk 31 december van het lopende kalenderjaar informeert het bestuur het betreffende college over de wijze waarop de wijzigingen in diensten en producten worden verwerkt. Bij een vermindering van de diensten of producten is er sprake van een afbouwregeling van vier jaar waarbij de volgende percentages voor de vermindering van de gemeentelijke financiële bijdrage worden gehanteerd vanaf het eerstvolgende boekjaar: 1e jaar 0%, 2e jaar 25%, 3e jaar 50%, 4e jaar 75% en vanaf het 5e jaar 100%.

  • 5. Uiterlijk een maand na het verstrijken van ieder kwartaal legt de Werkorganisatie CGM aan de colleges rekening en verantwoording af over de realisatie van de dienstverleningsovereenkomst.

  • 6. De Werkorganisatie CGM voert uitsluitend taken uit voor de gemeenten. Uitvoering voor derden is slechts toegestaan na een unaniem besluit van het bestuur.

Artikel 5 Algemene bevoegdheidstoedeling

De daartoe bevoegde bestuursorganen van de deelnemers zullen in afzonderlijke mandaat-, machtigings- en volmachtbesluiten bepalen welke bevoegdheden, die samenhangen met de taakgebieden zoals vermeld in artikel 3 en 4, opgedragen worden aan het bestuur dan wel aan de directeur.

Artikel 6 Bestuur

  • 1. Het bestuur bestaat uit één lid per deelnemende gemeente. De colleges wijzen uit hun midden een lid van het bestuur aan.

  • 2. De colleges wijzen uit hun midden een plaatsvervangend lid aan, dat het lid bij afwezigheid in het bestuur kan vervangen.

  • 3. Wanneer het lidmaatschap van het college van burgemeester en wethouders eindigt, eindigt ook het (plaatsvervangend) lidmaatschap van het bestuur.

  • 4. Het bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast. In dit reglement wordt in ieder geval het vergaderquorum geregeld.

  • 5. Ieder lid van het bestuur heeft in de vergadering één stem. Besluiten worden genomen met een meerderheid van stemmen van de aanwezige leden tenzij in deze regeling of in het reglement van orde anders is bepaald.

Artikel 7 Voorzitter van het bestuur

  • 1. Het bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter aan en regelt de vervanging van de voorzitter. Het voorzitterschap rouleert jaarlijks per 1 januari. Het bestuur bepaalt de volgorde van rouleren.

  • 2. De voorzitter leidt de vergaderingen van het bestuur. De voorzitter ondertekent, samen met de secretaris, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, de stukken die van het bestuur uitgaan.

  • 3. Het bestuur kan de voorzitter machtigen om namens het bestuur te handelen.

  • 4. De voorzitter bevordert een goede behartiging van de zaken van de Werkorganisatie CGM.

Artikel 8 Bevoegdheden bestuur

  • 1. Alle bevoegdheden, bij of krachtens enige wet van toepassing op de Werkorganisatie of zijn bestuursorganen, komen toe aan het bestuur.

  • 2. Het bestuur is, onverminderd het bepaalde in het eerste lid, bevoegd tot het vaststellen van instructies en richtlijnen waarmee de voorzitter en de directie van de Werkorganisatie CGM rekening houden bij de uitoefening van aan hen opgedragen bevoegdheden.

  • 3. Het bestuur besluit slechts tot het oprichten van of deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang en niet voordat de raden in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van het bestuur te brengen.

Artikel 9 Verantwoordings- en informatieplicht

  • 1. Het bestuur verstrekt de raden en colleges alle inlichtingen die door deze organen of door een of meer van hun leden worden gevraagd. De inlichtingen worden schriftelijk verstrekt.

  • 2. Een lid van het bestuur legt aan het college dat hem heeft aangewezen verantwoording af over het door hem in het bestuur gevoerde beleid. Het lid kan zowel mondeling als schriftelijk verantwoording afleggen.

  • 3. Een lid van het bestuur verstrekt het college dat hem heeft aangewezen alle door een of meer leden van dat college gevraagde inlichtingen. De inlichtingen worden mondeling of schriftelijk verstrekt.

  • 4. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de raden.

  • 5. Een lid van het bestuur kan door het college dat hem heeft aangewezen worden ontslagen indien dit lid niet langer het vertrouwen van dat college bezit.

Artikel 10 Directie

  • 1. De dagelijkse leiding van de Werkorganisatie CGM berust bij de directeur.

  • 2. De directeur fungeert als secretaris van het bestuur. Het bestuur besluit over de plaatsvervanging van de secretaris. De secretaris is bij de vergaderingen van het bestuur aanwezig en staat het bestuur en de voorzitter bij in de uitvoering van hun taken. De secretaris ondertekent met de voorzitter alle stukken die van het bestuur uitgaan.

  • 3. De directeur is bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden.

  • 4. Het bestuur benoemt, schorst en ontslaat de directeur en de concerncontroller.

  • 5. Het bestuur regelt de bezoldiging en de overige rechtspositie van de directeur en de concerncontroller.

  • 6. De taken en bevoegdheden van de directeur en de concerncontroller zijn vastgelegd in het organisatiebesluit.

Artikel 11 Personeel

  • 1. Bij de Werkorganisatie CGM is personeel werkzaam.

  • 2. Het bestuur stelt voor het personeel van de Werkorganisatie CGM de arbeidsvoorwaardenverordening vast conform de collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor het gemeentepersoneel (CAR/UWO), dan wel de (gewijzigde) collectieve arbeidsvoorwaardenregeling die daarvoor in de plaats komt.

  • 3. Het bestuur beslist over de toepassing van overige arbeidsvoorwaarden.

  • 4. Het bestuur heeft de bevoegdheid tot het vaststellen van de overige arbeidsvoorwaarden.

  • 5. Het bestuur benoemt, schorst en ontslaat het personeel. Het bestuur kan de bevoegdheid tot het aanstellen, schorsing en ontslag van personeel mandateren aan de directeur.

Artikel 12 Gemeentewet

  • 1. De artikelen 186 tot en met 213 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing voor zover daarvan bij of krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen niet is afgeweken.

  • 2. Het bestuur stelt de vereiste verordeningen vast waarbij rekening gehouden wordt met de taakstelling en taakgebieden en de wijze van uitvoering daarvan zoals bepaald in de artikelen 3 en 4 van deze regeling.

Artikel 13 Bijdragen deelnemende gemeenten

  • 1. De gemeenten dragen er zorg voor dat de Werkorganisatie CGM te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te voldoen.

  • 2. Indien een gemeente weigert deze uitgaven op de gemeentelijke begroting te zetten, dan doet het bestuur onverwijld aan Gedeputeerde Staten het verzoek hiertoe over te gaan met toepassing van de artikelen 194 en 195 Gemeentewet.

  • 3. Op basis van de begroting wordt de gemeenten voor 1 februari van het begrotingsjaar door het bestuur een factuur toegezonden voor de bijdrage voor het betreffende jaar. Deze bijdrage wordt in 12 termijnen geïncasseerd.

  • 4. De wijze van uitvoering en de daaraan verbonden en begrote kosten per gemeente worden in de dienstverleningsovereenkomst vastgelegd.

  • 5. De uiteindelijke bijdrage per gemeente vindt plaats op basis van nacalculatie.

  • 6. Het dienstjaar loopt van 1 januari tot en met 31 december.

Artikel 14 Kadernota

Het bestuur zendt voor 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders aan de raden.

Artikel 15 Begroting

  • 1. Het bestuur zendt de ontwerpbegroting ten minste acht weken voordat deze door het bestuur wordt vastgesteld toe aan de raden. De ontwerpbegroting is gebaseerd op de uitkomsten van de dienstverleningsovereenkomst.

  • 2. De ontwerpbegroting wordt door de zorg van de colleges voor een ieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 3. De raden kunnen bij het bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen.

  • 4. Het bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient.

  • 5. Na vaststelling van de begroting zendt het bestuur de begroting aan de raden die ter zake bij Gedeputeerde Staten hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 6. Het bestuur zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval voor 1 augustus van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan Gedeputeerde Staten.

  • 7. Het bepaalde in het eerste, tweede, derde en vijfde lid is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met uitzondering van die wijzigingen van de begroting waarbij geen wijziging wordt gebracht in de bijdragen van de gemeenten. Het bepaalde in het vierde en het zesde lid is van toepassing, met dien verstande dat wijzigingen in de begroting ook kunnen worden vastgesteld gedurende het jaar waarvoor de begroting geldt, en in dat geval inzenden aan Gedeputeerde Staten niet voor 1 augustus hoeft plaats te vinden.

Artikel 16 Jaarrekening

  • 1. Het bestuur stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 2. Het bestuur zendt voor 15 april van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, een voorlopige jaarrekening aan de raden.

  • 3. De raden kunnen bij het bestuur hun zienswijze over de voorlopige jaarrekening naar voren brengen.

  • 4. Het bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval voor 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 17 Reserves en voorzieningen

Reserves en voorzieningen worden gevormd overeenkomstig de door het bestuur uitgevaardigde richtlijnen. Deze richtlijnen zijn opgenomen in de door het bestuur vast te stellen Nota reserves en voorzieningen.

Artikel 18 Archiefbeheer

  • 1. Het bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de Werkorganisatie CGM overeenkomstig een door het bestuur vast te stellen regeling.

  • 2. De directeur is belast met het beheer van de archiefbescheiden voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats van het Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC).

  • 3. De gemeentearchivaris van het Brabants Historisch Informatie Centrum oefent toezicht uit op het onder het tweede lid genoemde beheer.

  • 4. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden van de in deze regeling genoemde organen is de archiefbewaarplaats van het Brabants Historisch Informatie Centrum aangewezen.

  • 5. Na opheffing van de gemeenschappelijke regeling worden de onder het eerste lid bedoeld archiefbescheiden met inachtneming van artikel 8 van het Archiefbesluit voor zover mogelijk vervreemd aan de taakopvolger. De overbrenging van de archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat naar de archiefbewaarplaats van het Brabants Historisch Informatie Centrum geschiedt als had geen opheffing plaatsgevonden. Als er geen taakopvolger is, geschiedt de genoemde overbrenging direct.

Artikel 19 Geschillen

  • 1. Indien er tussen de Werkorganisatie CGM en één der gemeenten een geschil ontstaat over de uitvoering van de taken zoals opgenomen in de artikelen 3 en 4 van deze regeling, treden het bestuur en het betreffende college terstond in overleg met elkaar teneinde het geschil verder te verkennen en zo mogelijk op te lossen.

  • 2. Indien dit overleg niet binnen twee maanden na de begindatum ervan tot een oplossing heeft geleid, zullen betrokken partijen een mediator inschakelen teneinde hun geschil te beslechten.

Artikel 20 Toetreding

  • 1. Tot de regeling kunnen uitsluitend colleges van burgemeester en wethouders toetreden.

  • 2. Het college van een gemeente dat wenst toe te treden, richt daartoe een verzoek aan de colleges en aan het bestuur.

  • 3. De toetreding als bedoeld in het eerste lid is slechts mogelijk nadat elk college een instemmingsbesluit heeft genomen.

  • 4. De colleges nemen geen besluit als bedoeld in het derde lid dan nadat zij, ingevolge artikel 1, tweede en derde lid, van de wet toestemming hebben gekregen van hun raden.

  • 5. Het bestuur kan voorwaarden verbinden aan de toetreding.

  • 6. Het besluit van de deelnemende gemeenten als bedoeld in het derde lid geeft de datum van toetreding aan.

Artikel 21 Uittreding

  • 1. Het college van een gemeente kan, na vooraf verkregen instemming van de raad van die gemeente, besluiten dat de deelneming aan deze regeling wordt opgezegd. De raden van de overige gemeenten worden over de besluiten geïnformeerd. Een dergelijk besluit kan voor de eerste keer worden genomen vier jaar na de inwerkingtreding van deze regeling.

  • 2. Een uittredingsbesluit gaat twee kalenderjaren na het verstrijken van het jaar, waarin het besluit tot opzegging is genomen, in.

  • 3. Alvorens een college tot besluitvorming komt, als bedoeld in het eerste lid, wordt eerst over het voornemen overleg met de andere colleges gevoerd.

  • 4. In het voornemen als bedoeld in het eerste en derde lid worden de motieven gegeven op grond waarvan het betreffende college wenst uit te treden. Het besluit als bedoeld in eerste lid wordt terstond ter kennis gebracht van het bestuur.

  • 5. Het bestuur regelt de financiële verplichtingen alsmede de overige gevolgen van de uittreding. Tenzij het bestuur hierover unaniem een ander besluit neemt, komen de frictiekosten van de uittreding voor de uittredende partij.

  • 6. Van elk besluit tot uittreding van een gemeente wordt terstond kennis gegeven aan de overige deelnemende gemeenten en Gedeputeerde Staten.

Artikel 22 Wijziging en opheffing

  • 1. De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

  • 2. Wijziging of opheffing van de regeling vindt plaats indien de colleges van tenminste tweederde van de gemeenten daartoe besluiten

  • 3. Indien het bestuur wijziging van de regeling wenselijk acht, doet zij een daartoe strekkend voorstel aan de colleges.

  • 4. In geval van opheffing van de regeling stelt het bestuur een liquidatieregeling op met betrekking tot de gevolgen van de opheffing. De liquidatieregeling wordt vastgesteld door de colleges.

  • 5. Het bestuur is belast met de uitvoering van de liquidatie.

  • 6. Zo nodig blijft het bestuur functioneren tot de liquidatie voltooid is.

  • 7. Van elk besluit tot wijziging dan wel opheffing van deze regeling wordt terstond bericht gezonden aan de raden en Gedeputeerde Staten.

Artikel 23 Inwerkingtreding en overige bepalingen

  • 1.

    De gewijzigde regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2016 en wordt aangehaald onder de titel "Gemeenschappelijke regeling werkorganisatie CGM".

  • 2.

    Het college van de gemeente Cuijk is aangewezen als het college bedoeld in artikel 26 van de wet.

  • 3.

    In alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het bestuur gehoord de colleges.

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cuijk op 15 december 2015,

de secretaris, de burgemeester,

drs. R.H.M.A. Rongen mr. W.A.G. Hillenaar

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Grave op 15 december 2015,

de secretaris, de burgemeester,

J.J.L. Heerkens A.M.H. Roolvink

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Mill en Sint Hubert, op 15 december 2015,

de secretaris, de burgemeester,

ir. C.C. Boode ing. A.A.M.J. Walraven

Toelichting Gemeenschappelijke regeling werkorganisatie CGM

1. Inleiding

De gemeenten Cuijk, Grave en Mill en Sint Hubert hebben gekozen voor een intensivering van de samenwerking en hebben deze laten uitmonden in de vorming van één ambtelijke organisatie ten behoeve van de drie gemeenten die op 1 januari 2014 formeel van start is gegaan. De gemeenschappelijke regeling is aangegaan per 1 oktober 2013. Het doel is om een slagkrachtige organisatie te vormen die de gemeentelijke taken zakelijk en professioneel uitvoert en tevens vorm geeft aan de lokale ambities van de drie gemeentebesturen. Een belangrijk uitgangspunt is dat de bestuursorganen van de drie gemeenten (raad, college en burgemeester) en de gemeenten als rechtspersoon zelfstandig blijven.

In 2013 is gekozen voor het aangaan van een gemeenschappelijke regeling op grond van artikel 1 lid 2 Wet gemeenschappelijke regeling (Wgr) door de colleges en de burgemeesters van de deelnemende gemeenten. De raden van Cuijk, Grave en Mill en Sint Hubert hebben daarvoor op 10 juni respectievelijk 11 juni en 20 juni 2013 toestemming verleend. De raden zijn zelf niet vertegenwoordigd in het bestuur van de gemeenschappelijke regeling. De colleges en de burgemeesters zijn opdrachtgever van de werkorganisatie en bepalen de agenda en het kwaliteitsniveau van de samenwerking. De colleges en de burgemeesters blijven onverminderd verantwoording afleggen aan de raden en de raden hebben de mogelijkheid informatie te vragen aan de colleges of de burgemeesters of direct aan het openbaar lichaam.

Als vorm voor de gemeenschappelijke regeling is in 2013 gekozen voor een openbaar lichaam. Het openbaar lichaam heeft rechtspersoonlijkheid en kan fungeren als publiekrechtelijk werkgever voor het personeel. Daarnaast vervult het openbaar lichaam de rol van formele opdrachtnemer voor de drie gemeentebesturen en sluit het hiervoor dienstverleningsovereenkomsten af. Binnen de bestuursvorm van een openbaar lichaam is gekozen voor een ‘lichte’ vorm, waarbij er een personele unie is tussen Algemeen en Dagelijks bestuur (dezelfde personen maken er deel van uit). Hiermee wordt onnodige bestuurlijke drukte voorkomen en is er ook meer ruimte voor de organisatie om haar rol als opdrachtnemer te vervullen.

Het openbaar lichaam is verantwoordelijk voor het beheer van de Werkorganisatie CGM. Het bestuur voert geen eigen inhoudelijk beleid, dat is en blijft de verantwoordelijkheid van de drie afzonderlijke gemeentebesturen. De drie colleges zijn gezamenlijk eigenaar en beheerder van de Werkorganisatie CGM: elk college neemt individueel diensten af van de Werkorganisatie CGM. De vertegenwoordiger van iedere gemeente in het bestuur van het openbaar lichaam legt verantwoording af aan het eigen college.

Dat college legt vervolgens verantwoording af aan de eigen gemeenteraad.

Op 1 januari 2015 is de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen in werking getreden. Deze wijziging verbiedt een gelijke samenstelling van het Algemeen en het Dagelijks Bestuur. Het Dagelijks Bestuur (hierna te noemen “DB”) mag op grond van artikel 14 lid 3 van de wet geen meerderheid in het Algemeen Bestuur (hierna te noemen “AB”) bezitten. Dit betekent, dat de constructie waarvoor bij de oprichting van de Werkorganisatie CGM is gekozen, niet langer is toegestaan. Het is noodzakelijk om de regeling, in ieder geval voor wat betreft de samenstelling van de bestuursorganen, voor 1 januari 2016 zodanig aan te passen dat weer voldaan wordt aan de Wgr.

Met de wetswijziging is per 1 januari 2015 ook een nieuwe samenwerkingsvorm geïntroduceerd: de bedrijfsvoeringsorganisatie (hierna BVO). De BVO is, kort gezegd, een openbaar lichaam met maar 1 bestuursorgaan. Aan dit bestuursorgaan kunnen slechts ondersteunende en uitvoerende taken worden overgedragen.

De BVO kan uitsluitend door colleges van B&W worden ingesteld. Het gebruik van een BVO is alleen voor de colleges mogelijk, vanwege de restrictie dat de BVO slechts bedoeld is voor bedrijfsvoering en eenvoudige uitvoerende taken. Voor deze beperking is gekozen omdat de BVO geen interne verantwoordingsstructuur kent.

De doelstellingen waarvoor CGM is opgezet, sluiten nauw aan bij de uitgangspunten die op een BVO van toepassing zijn. Het gaat om een beleidsarme vorm van samenwerking op het gebied van bedrijfsvoering.

Gelet op de werkwijze, besluitvorming en samenstelling van de bestuursorganen sinds de oprichting, kan gesteld worden dat er, feitelijk gezien, gewerkt wordt als ware er sprake van een BVO. In 2013 is er, gelet op de efficiency, voor gekozen om te voorzien in een constructie waarbij de personele samenstelling van het AB en het DB gelijk is. In de BVO wordt dit ondervangen doordat er slechts sprake is van 1 bestuursorgaan.

Gelet op de gewijzigde regelgeving heeft het AB de gemeentebesturen voorgesteld om de GR CGM zodanig te wijzigen dat het bestaande openbaar lichaam wordt omgezet naar een BVO. Deze keus heeft tot gevolg dat de burgemeesters (als bestuursorgaan) uit de regeling zijn getreden omdat een BVO uitsluitend door colleges kan worden ingesteld.

In de tekst van de GR uit 2013 werd in artikel 4 lid 4 gesproken over een afbouwregeling in het geval van het afnemen van minder diensten of producten. Bij de wijziging van de GR heeft het AB de gemeentebesturen tevens voorgesteld om dit artikel zodanig aan te passen dat de concrete inhoud van de afbouwregeling in de GR zelf beschreven wordt.

De raden van de gemeenten Cuijk, Grave en Mill en Sint Hubert hebben op 9 respectievelijk 17 en 5 november 2015 toestemming verleend voor de wijziging van de GR GCM.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 bevat een aantal begripsbepalingen die voor de gemeenschappelijke regeling worden gehanteerd. Daarbij is nauw aangesloten bij de Wgr en de Gemeentewet.

Artikel 2 houdt in dat er geen sprake meer is van een openbaar lichaam met rechtspersoonlijkheid maar dat het openbaar lichaam is omgezet naar een bedrijfsvoeringsorganisatie zoals bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen: de Werkorganisatie CGM. Deze keuze betekent dat de Werkorganisatie CGM zelfstandig kan deelnemen aan het rechtsverkeer: medewerkers in dienst nemen en overeenkomsten sluiten.

Lid 2 van dit artikel bepaalt dat Cuijk de vestigingsplaats is.

Artikel 3 noemt het belang van de gemeenschappelijke regeling (artikel 10 lid 1 Wgr).

Artikel 4 lid 1 gaat in op de taken van de werkorganisatie. Het betreft alle taken die op grond van wet- en regelgeving aan gemeenten zijn c.q. worden toegekend. Hierbij kan worden gedacht aan beleidsontwikkeling en beleidsvoorbereiding, uitvoering van door de colleges vastgesteld beleid, uitvoering van beleids-/bestuursopdrachten, toezicht op aan derden uitbesteed werk, en de voor deze taken noodzakelijke bedrijfsvoeringstaken.

Uitgezonderd zijn de taken die op basis van andere (wettelijke) regelingen op andere wijze worden uitgevoerd (bijvoorbeeld op basis van een andere gemeenschappelijke regeling)

Lid 2 heeft betrekking op taken die niet op wet- en/of regelgeving zijn gebaseerd maar die wel moeten worden uitgevoerd, hierbij kan gedacht worden aan werkzaamheden in het kader van de stedenbanden, de Vierdaagse, de jeugdgemeenteraad, etc.

In lid 3 is bepaald onder welke voorwaarden de deelnemende gemeenten bepaalde taken kunnen weghalen bij de werkorganisatie door ze zelf te gaan uitvoeren of aan een andere uitvoerder uit te besteden. Het gaat hier dus niet om het niet langer uitvoeren c.q. minder uitvoeren van taken maar om het elders onderbrengen hiervan. Hiervoor is unanieme besluitvorming door het bestuur noodzakelijk. Voor zover er sprake dient te zijn van een afbouwregeling om te voorzien in de compensatie van de kosten die een gewijzigde uitvoering van taken met zich meebrengt, wordt de afbouwregeling zoals genoemd in het vierde lid van overeenkomstige toepassing verklaard.

In lid 4 is bepaald onder welke voorwaarden er meer of minder diensten of producten kunnen worden afgenomen door individuele gemeenten. Hiertoe dient de deelnemer voor 1 december van het lopende kalenderjaar een gemotiveerd en op productniveau uitgesplitst bericht in bij het bestuur. Het bestuur informeert het betreffende college voor 31 december van het lopende kalenderjaar over de wijze waarop de wijzigingen in diensten en producten worden verwerkt. Bij een vermindering van diensten of producten is er sprake van een afbouwregeling die concreet is omschreven in lid 4. Daarnaast is het voor gemeenten mogelijk om via een algemene taakstelling een bezuinigingsopdracht neer te leggen bij de werkorganisatie. Middels besluitvorming in colleges en gemeenteraden kan hiertoe een opdracht neergelegd worden bij het bestuur van de werkorganisatie.

Lid 6 regelt dat de werkorganisatie uitsluitend taken uitvoert voor de deelnemers. Uitvoering voor derden is alleen mogelijk na een daartoe strekkend unaniem besluit van het bestuur.

Artikel 5 regelt de overdracht van de bevoegdheidstoedeling vanuit de colleges en/of de burgemeesters aan het bestuur van de BVO  dan wel aan de directeur van de werkorganisatie CGM.

Artikel 6 bevat bepalingen m.b.t. de samenstelling en werkwijze van het bestuur van de BVO.

Artikel 7 regelt de aanwijzing van de voorzitter en zijn plaatsvervanger.

Het voorzitterschap rouleert jaarlijks per 1 januari. Het bestuur bepaalt de volgorde van rouleren.

Artikel 8 beschrijft de bevoegdheden van het bestuur.

 

Artikel 9 regelt de verantwoordings- en informatieplicht van het bestuur aan de raden en de colleges van de deelnemende gemeenten.

 

Artikel 10 bepaalt dat de dagelijkse leiding van de werkorganisatie CGM berust bij de directeur. De directeur fungeert als secretaris van het bestuur. De directeur en de concerncontroller worden benoemd, geschorst en ontslagen door het bestuur. Het bestuur regelt ook de bezoldiging en de overige rechtspositie van de directeur en de concerncontroller.

Artikel 11 derde lid, bepaalt dat het bestuur op basis van dit lid beslist over de overige arbeidsvoorwaarden. Hieronder valt, naast de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling zoals genoemd in het tweede lid, de Uitwerkingsovereenkomst voor het gemeentepersoneel (CAR-UWO), zoals deze nu luidt en in de toekomst zal luiden. Terzake van de onderwerpen waartoe de CAR-UWO opdracht geeft tot of ruimte biedt voor eigen regelingen kan het bestuur met toepassing van het overeenstemmingsvereiste met de commissie voor het Georganiseerd Overleg dan wel met toepassing van het instemmingsrecht van de Ondernemingsraad deze regelingen vaststellen.

Artikel 12 bepaalt dat de artikelen 186 tot en met 213 Gemeentewet van overeenkomstige toepassing zijn op het financieel beleid, het financieel beheer de inrichting van de financiële organisatie en de controle daarop.

Artikel 13 eerste lid bepaalt dat de deelnemende gemeenten ervoor zorg moeten dragen dat de Werkorganisatie CGM altijd over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te voldoen. Tevens wordt in dit artikel beschreven hoe en wanneer de bijdrage wordt bepaald. Lid 6 bepaalt het dienstjaar.

Artikel 14  is opgenomen in verband met het bepaalde in artikel 34b Wgr.

Artikel 15  bevat de bepalingen met betrekking tot de begroting. Hierbij is aansluiting gezocht met het bepaalde in artikel 34 en 35 Wgr.

 

Artikel 16  heeft betrekking op de jaarrekening. De inhoud van dit artikel is afgestemd op hetgeen in artikel 34 en 35 Wgr is bepaald.

 

Artikel 17  heeft betrekking op de vorming van reserves en voorzieningen

 

Artikel 18  bepaalt dat het bestuur belast is met de zorg op de bewaring en het beheer van het archief van de Werkorganisatie CGM.

Artikel 19 regelt de gang van zaken bij geschillen en de mogelijkheid tot inschakeling van een mediator.

Artikel 20 geeft de mogelijkheid tot toetreding van een andere gemeente aan. Toetreding is slechts mogelijk nadat elk college een instemmingsbesluit heeft genomen. De colleges nemen geen instemmingsbesluit zoals bedoeld in het derde lid dan nadat zij, gelet op het bepaalde in artikel 1, tweede en derde lid, van de Wgr toestemming hebben gekregen van de raden. Het bestuur van de BVO kan voorwaarden verbinden aan de toetreding.

 

Artikel 21 regelt de procedure die moet worden gevolgd als een gemeente wenst uit te treden uit de gemeenschappelijke regeling.

Artikel 22 bepaalt dat de gemeenschappelijke regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd. Verder regelt dit artikel de gang van zaken bij wijziging of opheffing van de regeling.

Artikel 23 bepaalt de datum van inwerkingtreding van de gewijzigde regeling. In het tweede lid wordt verwezen naar artikel 26 Wgr. Dit artikel bepaalt welk gemeentebestuur de regeling aan Gedeputeerde Staten toezendt en in de Staatscourant bekendmaakt.

Dit is het bestuur van de gemeente van de plaats van vestiging. In artikel 2 van de GR CGM is beschreven, dat de BVO is gevestigd in Cuijk. Dit heeft te maken met het feit dat bij de oprichting van CGM voor deze optie is gekozen en deze vestigingsplaats inmiddels zo is vermeld bij bijvoorbeeld de inschrijving van de Kamer van Koophandel. In het derde lid is beschreven dat alle gevallen waarin de regeling niet voorziet, het bestuur besluit nadat de colleges zijn gehoord.