Regeling vervallen per 01-04-2009

Handhavingsverordening Wet werk en bijstand 2005 (INGETROKKEN)

Geldend van 01-01-2005 t/m 31-03-2009

Intitulé

Handhavingsverordening Wet werk en bijstand 2005

De raad van de gemeente Moerdijk, in zijn vergadering van 28 oktober 2004,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 10 augustus 2004,

gelet op artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet en overwegende dat de Gemeenteraad op grond van het bepaalde in artikel 8a van de Wet werk en bijstand verplicht is bij verordening regels te stellen over de wijze waarop de handhaving is geregeld,

BESLUIT

vast te stellen de volgende verordening:

HANDHAVINGSVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND GEMEENTE MOERDIJK 2005

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      het College: het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk

    • c.

      bijstand: de uitkering als bedoeld in hoofdstuk 3 van de wet;

    • d.

      belanghebbende: persoon die bijstand heeft aangevraagd dan wel ontvangt of heeft ontvangen; indien het een gehuwde betreft, wordt onder belanghebbende elk van de echtgenoten verstaan;

    • e.

      Hoogwaardige Handhaving: een stelsel van preventieve en repressieve maatregelen gericht op het voorkomen of ontmoedigen van misbruik of oneigenlijk gebruik van bijstand;

    • f.

      risicoprofielen: het vaststellen van kenmerken van plegers van misbruik of oneigenlijk gebruik van bijstand in objectieve profielen om risico's van misbruik of oneigenlijk gebruik van bijstand vroegtijdig te herkennen;

    • g.

      risicosturing: het gericht inzetten van dienstcapaciteit bij het handhavingsbeleid op basis van risicoprofielen;

  • 2. Voorzover niet anders is bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet.

HOOFDSTUK 2. FRAUDEPREVENTIE

Artikel 2. Handhavingsbeleid

  • 1. Het College stelt jaarlijks een handhavingsplan van het cluster Sociale Zaken vast, waarin maatregelen staan opgenomen gericht op voorkoming en bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Het handhavingsplan bevat regels over de voorlichting betreffende rechten en plichten van belanghebbenden en over de consequenties bij misbruik en oneigenlijk gebruik van bijstand. Daarnaast beschrijft het handhavingsplan tenminste de wijze van controle bij de aanvraag en de voortzetting van de bijstand en het gebruik van risicoprofielen en risicosturing als bedoeld in artikel 5.

Artikel 3. Dienstverlening

Het College stelt zich tot doel de dienstverlening, waaronder begrepen communicatie en voorlichting, aan belanghebbenden op een duidelijke, deskundige en efficiënte wijze te organiseren.

Artikel 4. Validering van gegevens en inlichtingenplicht

  • 1. Het College voert bij de aanvraag van bijstand bestandsvergelijkingen uit waarbij actuele gegevens worden gecontroleerd. Bijstandsuitkeringen kunnen op basis hiervan na verificatie aan veranderde omstandigheden worden aangepast.

  • 2. De belanghebbende die geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen verstrekt of handelingen verricht dan wel nalaat met als doel het verkrijgen of behouden van bijstand maakt zich schuldig aan misbruik of oneigenlijk gebruik van bijstand op grond van artikel 17 van de wet en de artikelen 28, tweede lid en 29,eerste lid Suwi.

Artikel 5. Risicoprofielen en risicogestuurd werken

  • 1. Het College stelt risicoprofielen vast en bevordert bij het cluster Sociale Zaken en het Centrum van Werk en Inkomen te Etten-Leur op basis van deze risicoprofielen een risicogestuurde werkwijze.

  • 2. Risicoprofielen bevatten geen stigmatiserende of discriminerende kenmerken voor een of meerdere bevolkingsgroepen.

  • 3. Het College toetst jaarlijks of de gehanteerde risicoprofielen en het daarop gebaseerde risicogestuurd werken voldoen aan eisen van zorgvuldigheid en effectiviteit.

HOOFDSTUK 3. CONTROLE

Artikel 6 (Her-)onderzoek

  • 1. Het College voert regelmatige (her-)onderzoeken uit om de rechtmatigheid van de uitkering te controleren.

  • 2. In een onderzoeksplan beschrijft het College de toe te passen onderzoekmethoden, inclusief huisbezoeken en specifieke op thema's gerichte controles, en de onderzoeksfrequentie hiervan.

Artikel 7. Fraudesignalen

  • 1. Het College draagt zorg voor het op efficiënte wijze verkrijgen en onderzoeken van relevante informatie van de belanghebbende en derden met betrekking tot de bijstandsaanvraag of de voortzetting van de bijstandsverlening.

  • 2. Alle informatie over vermoedelijke misbruik of oneigenlijk gebruik van bijstand, waaronder begrepen informatie van dienstmedewerkers en tips, wordt centraal binnen de dienst geregistreerd en onderhouden.

HOOFDSTUK 4. OPSPORING

Artikel 8. Opsporing en regionale samenwerking

  • 1. Indien daartoe concrete aanleiding bestaat krijgt de sociale recherche van het hoofd van de cluster Sociale Zaken opdracht tot het starten van een onderzoek naar misbruik of oneigenlijk gebruik van bijstand.

  • 2. Het College zal de regionale samenwerking bij handhaving en opsporing verstevigen.

Artikel 9. Aangifte misbruik of oneigenlijk gebruik van bijstand

  • 1. Bij vastgesteld misbruik of oneigenlijk gebruik van bijstand doet het College aangifte bij het Openbaar Ministerie, in overeenstemming met de door het Openbaar Ministerie op dit punt gehanteerde uitgangspunten.

  • 2. Bij recidive van misbruik of oneigenlijk gebruik van bijstand binnen vijf jaar doet het College altijd aangifte bij het Openbaar Ministerie conform de in lid 1 genoemde uitgangspunten.

Artikel 10. Terugvordering en maatregelen

  • 1. Bij misbruik of oneigenlijk gebruik van bijstand vordert het College de ten onrechte ontvangen bijstand terug op grond van de gemeentelijke beleidsregels over terugvordering. Tevens past het College op de eventueel verder te verstrekken bijstandsuitkering een maatregel toe op grond van de Maatregelenverordening.

  • 2. Het College draagt zorg voor toepassing van het in vorig lid bepaalde op het kortst mogelijke tijdstip na de vaststelling van de misbruik of oneigenlijk gebruik van bijstand, onverkort het gestelde in artikelen 58, 59 en 60 van de wet.

HOOFDSTUK 5. COMMUNICATIE EN HANDHAVINGSBELEID

Artikel 11. Communicatie

Het College stelt zich tot doel een effectieve communicatie met en over belanghebbenden te realiseren, waaronder benutting van de locale media, om daarmee een zo groot mogelijke preventieve werking te bevorderen.

Artikel 12. Evaluatie handhavingsbeleid

Het College evalueert jaarlijks de fraudedoelstellingen en de daarbij gehanteerde methoden en risicoprofielen. Indien nodig worden wijzigingen hierin in het in artikel 2 bedoelde beleidsplan opgenomen.

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 13. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het College;

  • 2. Het College kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden.

Artikel 14. Overgangsbepalingen

  • 1. Het College stelt het in artikel 2 bedoelde handhavingsplan uiterlijk 6 maanden na inwerkingtreding van deze verordening vast.

  • 2. Het bepaalde in artikel 5, derde lid, treedt een jaar na invoering van risicoprofielen binnen de werkwijze van het cluster Sociale Zaken in werking.

  • 3. Het College stelt het in artikel 6, tweede lid, bedoelde (her-)onderzoekplan uiterlijk 6 maanden na inwerkingtreding van deze verordening vast.

Artikel 15. Inwerkingtredingverordening

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2005.

  • 2. De verordening wordt met inachtneming van de bepalingen in de Gemeentewet bekendgemaakt in huis aan huis blad de Moerdijkse Bode.

Artikel 16. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Handhavingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Moerdijk 2005.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van de raad d.d. 28 oktober 2004,

de Griffier

J.A.M. Hereijgers

de Voorzitter

H.W. den Duijn

Handhavingsverordening artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Geen toelichting

HOOFDSTUK 2 FRAUDEPREVENTIE

Artikel 2 Handhavingsbeleid

lid 1 Het College stelt jaarlijks een handhavingsplan vast waarin maatregelen en methoden staan opgenomen gericht op het voorkomen en bestrijden van fraude. Het concept 'Hoogwaardige Handhaving' en de gemeentelijke visie op Handhaving zijn daarbij het richtinggevende fraudebestrijdingbeleid. De maatregelen en doelen in het plan zullen waar mogelijk meetbaar gemaakt zijn. Onderdelen hiervan zijn dienstverlening, scholing, voorlichting, controle en risicosturing.

lid 2 In het handhavingsplan worden de beleidsinstrumenten Voorlichting, Controle en Risicosturing expliciet opgenomen. Dit zijn immers de voornaamste instrumenten ter voorkoming van misbruik of oneigenlijk gebruik van bijstand. Het gebruik hiervan moet kenbaar zijn. Voorlichting is nodig om de preventieve kant van het handhavingsbeleid optimaal te benutten. Een cliënt die vanaf de aanvang van een bijstandverstrekking weet wat er van hem verlangd wordt en waar hij zich aan moet houden, maar ook waar hij recht op heeft en wat hij mag verwachten, houdt zich mogelijk vanzelfsprekender aan de regels. De consequenties bij fraude moeten daarbij glashelder zijn. Om een zo effectief mogelijk voorlichtingsbeleid te kunnen realiseren is jaarlijkse evaluatie en bijstelling noodzakelijk en vervolgens vastlegging in het jaarlijkse handhavingsplan. Bij risicosturing op basis van geformuleerde risicoprofielen zal de controle op de rechtmatigheid van (voortzetting van) een bijstandsuitkering niet voor iedere bijstandsgerechtigde gelijk zijn, maar zich richten op het frauderisico dat deze vertegenwoordigt. Het cluster Sociale zaken zal haar werkwijzen niet uitsluitend baseren op risicosturing en risicoprofielen. Ook specifieke, thematische controles zullen worden ontwikkeld en toegepast. In het plan zullen de jaarlijkse doelen ten aanzien van het verkrijgen en onderhouden van relevante klantinformatie worden betrokken.

Artikel 3 Dienstverlening

Dit artikel legt vast dat de gemeente ook verplichtingen heeft naar de klant. Dit betreft vooral de kwaliteit van de dienstverlening. Inkomstenverrekeningen moeten snel, efficiënt en op een transparante wijze verrekend worden. Daar heeft een klant recht op en het werkt vooral ook fraudevoorkomend. Als de dienst vertragingen veroorzaakt of fouten maakt bij verrekeningen zou de klant in een voorkomende situatie kunnen besluiten geen inkomsten meer op te geven vanwege de last die hij heeft ondervonden. Waar mogelijk zal de informatievoorziening maatwerk moeten worden, dus op het individu gericht omdat ook hier een sterk preventieve werking van uit gaat. De gemeentelijke verplichtingen zijn niet vrijblijvend. De cliëntenraad binnen de WWB zal hierin een duidelijke signalerende en adviserende rol hebben.

Artikel 4 Validering van gegevens en inlichtingenplicht

lid 1 Met dit lid wordt aangegeven dat de controle van gegevens in een zo vroeg mogelijk stadium van het bijstandsproces moet plaatsvinden op een zo betrouwbaar mogelijke wijze. Daarmee wordt voorkomen dat er ten onrechte teveel bijstandsgeld wordt uitgekeerd, zodat er geen vorderingen ontstaan.

lid 2 Door in dit lid ook artikel 29.1 Suwi bij de inlichtingenverplichting op grond van de WWB te betrekken, is het voor belanghebbenden duidelijk vanaf welk moment misbruik of oneigenlijk gebruik van bijstand kan ontstaan.

Artikel 5 Risicoprofielen en risicogestuurd werken

lid 1 Bij Hoogwaardige Handhaving hoort een werkwijze die in ieder geval uitgaat van risicosturing. Dit kan alleen als er risicoprofielen zijn. Het geeft voorts aan dat de gemeente hier niet vrijblijvend mee om zal gaan, maar dat het onderdeel uit moet maken van de bedrijfsvoering van het cluster Sociale Zaken.

lid 2 Door dit vereiste in de verordening op te nemen wordt onderstreept dat risicoprofielen zorgvuldig tot stand moeten komen en geformuleerd zijn om ongewenste situaties te voorkomen.

lid 3 De werking van bestaande risicoprofielen is tijdgebonden. Telkens moet nagegaan worden of de gebruikte risicoprofielen nog voldoen aan de gewenste effectiviteit van de handhaving. Daarbij worden onder meer bereikte resultaten en landelijke ontwikkelingen betrokken. Voorkomen moet worden dat bestaande risicoprofielen onbedoeld uiteindelijk toch een stigmatiserende of discriminerende uitwerking kunnen gaan krijgen.

HOOFDSTUK 3 CONTROLE

Artikel 6

(Her-)onderzoek

lid 1 Met de komst van de WWB moet de gemeente eigen onderzoeksregels stellen. De controle op de rechtmatigheid van te verstrekken en verstrekte bijstand zal periodiek plaatsvinden. Daarbij wordt een flexibele (her-)onderzoeksmethodiek geïntroduceerd, gebaseerd op risicogestuurd werken (zie ook artikel 5).

lid 2 In het handhavingsplan (zie artikel 2.1) worden de wijze en methoden van bijstandscontrole beschreven. In dit lid gaat het meer om de vaststelling van de frequentie van de (her-)onderzoeken voor bepaalde doelgroepen en risicogroepen. Voorts wordt hierin vastgesteld welke heronderzoeksmethoden daarbij worden toegepast. Dit kunnen, naast de bekende methoden, ook specifieke onderzoeken en eventuele experimenten zijn. Het onderzoeksplan kan zowel apart als geïntegreerd in het handhavingsplan staan opgenomen

Artikel 7 Fraudesignalen

lid 1 Dit lid ziet toe op de organisatie en vergaring van informatie over bijstandgerechtigden. Het betreft onder meer informatie van vorige bijstandssituaties, bestaande (oude) fraudesignalen, regionale bijstandsinformatie, informatie van het inlichtingenbureau over werk, inkomen, de GBA, wegendienst e.a.. Deze informatie moet voor daartoe gemachtigde werknemers van de dienst gemakkelijk georganiseerd, inventariseerbaar en opvraagbaar zijn.

De bedoelde informatie kan in bepaalde situaties ook aan met name de in artikel 66 en 67 van de wet bedoelde derden verstrekt worden indien de relevantie hiervan vaststaat.

lid 2 Met de term 'informatie' worden, naast informatie uit officiële en officieuze bronnen, ook klikbrieven, eigen waarnemingen of waarnemingen van derden bedoeld. Deze informatie omvat zowel bewijsstukken als vermoedens van fraude. Het beheer vindt plaats op een centraal punt binnen de dienst bij een eenduidige verantwoordelijkheid. Daar wordt beslist welke onderzoeksacties worden ondernomen. Dit zal vooral in overleg plaatsvinden met de medewerker die het primaire contact met de bijstandsgerechtigde onderhoudt. Met betrekking tot de bescherming van persoonlijke gegevens worden protocollen opgesteld met inachtneming van het gestelde in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

HOOFDSTUK 4 OPSPORING

Artikel 8 Opsporing en controle

lid 1 Vage fraudesignalen zijn doorgaans ongeschikt om een sociale rechercheonderzoek te rechtvaardigen. Een rechercheonderzoek betekent meestal een grote ingreep in iemands' privacy. Het besluit tot een dergelijk onderzoek moet daarom op reële gronden worden genomen. Daar hoort bij dat de sociale recherche zo effectief mogelijk ingezet moet worden vanwege de beschikbare capaciteit. Bij het risicogestuurd werken zal de sociale recherche sneller worden ingeschakeld als het gaat om personen behorend tot risicoprofielen. In principe wordt daarbij geen ondergrens ten aanzien van het (vermoedelijke) schadebedrag gehanteerd. In dit lid is expliciet de bevoegdheid van het clusterhoofd Sociale Zaken aangegeven voor het starten van onderzoeken.

lid 2 De samenwerking van de sociale recherche binnen de regio is voor een effectief handhavingsbeleid heel belangrijk. Het College wil aan deze samenwerking helder gestalte te geven, zodat fraudesignalen sneller worden opgepakt en capaciteit gerichter wordt ingezet.

Artikel 9 Aangifte misbruik of oneigenlijk gebruik van bijstand

lid 1 De hier bedoelde uitgangspunten betreffen in ieder geval de minimale hoogte van het bruto schadebedrag alvorens het Openbaar Ministerie tot strafvervolging overgaat. Dit bedrag is thans gesteld op € 6000.

lid 2 Bij een herhaling van misbruik of oneigenlijk gebruik van bijstand door dezelfde persoon geldt volgens de richtlijnen van het OM thans een ondergrens van € 3000. Het College zal in deze situaties ook altijd overgaan tot het doen van aangifte. Als het onterecht verkregen bedrag lager ligt, kan er niet worden overgegaan tot aangifte. De termijn waarbij recidive nog als zodanig wordt beschouwd is gesteld op vijf jaar, ongeacht of de bijstandsverlening heeft voortgeduurd.

Artikel 10 Terugvordering en maatregelen

lid 1 Om een preventieve werking te bewerkstelligen zal het plegen van misbruik of oneigenlijk gebruik van bijstand in ieder geval niet het gevoel bij de pleger moeten opleveren dat het lonend is. Vandaar dat naast terugvordering van het schadebedrag ook altijd een maatregel aan de orde is op de lopende bijstandsuitkering. De hoogte van de maatregel wordt bepaald door het gestelde in de Afstemmingsverordening. Een maatregel kan slechts worden toegepast als de bijstandsuitkering wordt gecontinueerd of binnen 1 maand na vaststelling van de misbruik of oneigenlijk gebruik van bijstand wordt hervat.

lid 2 Om uitdrukking te geven aan het 'lik-op-stuk' aspect van het Hoogwaardig Handhavingsbeleid zal er zo snel als mogelijk uitvoering moeten worden gegeven aan zowel het terugvorderen van de ten onrechte genoten bijstand als het toepassen van een maatregel. Voor de betrokken bijstandgerechtigde kan dit als hard overkomen, het primaire doel is echter het bevorderen van de nalevingsbereidheid door bijstandsgerechtigden en zodoende de preventieve werking van het beleid te stimuleren. De terugvordering van bijstand vindt in alle gevallen plaats en bij iedereen op wie op grond van de artikelen 58, 59 en 60 van de wet terugvordering mogelijk is.

HOOFDSTUK 5 COMMUNICATIE EN HANDHAVINGSBELEID

Artikel 11 Communicatie

Er wordt een communicatiebeleid gerealiseerd met als doel misbruik of oneigenlijk gebruik van bijstand te ontmoedigen. Als de pakkans bij misbruik of oneigenlijk gebruik van bijstand als 'zeer hoog' ervaren wordt door potentiële plegers, is de verwachting dat zij minder geneigd zullen zijn hiertoe over te gaan. Ook interviews over (mislukt) misbruik of oneigenlijk gebruik van bijstand zullen moeten bijdragen aan het bereiken van dit doel.

Artikel 12 Evaluatie handhavingsbeleid

In artikel 2.1 staat aangegeven dat het handhavingsplan jaarlijks moet worden vastgesteld. Door jaarlijkse evaluaties op de genoemde handhavingsprocessen, de communicatie over en naar klanten, de werking van de risicoprofielen en (her-) onderzoeken, kan de effectiviteit van Hoogwaardige Handhaving verder worden versterkt. De evaluatie van het handhavingsbeleid is verplicht en de daaruit voortkomende aanbevelingen zijn niet vrijblijvend.

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 13 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

Behoeft geen toelichting

Artikel 14. Overgangsbepalingen

Behoeft geen toelichting

Artikel 15.Inwerkingtreding verordening

Behoeft geen toelichting

Artikel 16.Citeertitel

Behoeft geen toelichting