Regeling vervallen per 01-01-2016

Handhavingsprogramma 2012-2015

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2015 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Handhavingsprogramma 2012-2015

Inleiding

Voor u ligt het handhavingsprogramma van de gemeente Moerdijk. De rol en betekenis van ‘handhaving’ in onze samenleving is de laatste jaren onder invloed van een aantal gebeurtenissen behoorlijk in de aandacht komen te staan, o.a de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk, maar ook incidenten met vallende balkons en instortende daken. Door al deze voorvallen is duidelijk geworden dat handhaving een prominente rol moet spelen op allerlei beleidsterreinen zoals (brand)veiligheid, bouwen, milieu en openbare orde.

Werd handhaving vaak gezien als sluitstuk van de reguleringsketen, tegenwoordig neemt handhaving een volwaardige plaats in bij de keuze van instrumenten om de beleidsdoelen van het gemeentebestuur te realiseren.

In dit handhavingsprogramma wordt beschreven op welke wijze gemeente Moerdijk handhaving inzet bij het realiseren van bepaalde beleidsdoelen. De gemeente heeft allerlei middelen en instrumenten voor toezicht en handhaving. Gedacht kan worden aan handhaven door het houden van toezicht en daar waar nodig door waarschuwen of sanctioneren maar ook door het inzetten van nieuwe vormen van handhaving zoals communicatie en mediation. Bij het inzetten van toezicht en handhaving zal steeds worden overwogen wat de best toepasbare wijze is waarop de naleving en handhaving van de regels en normen kunnen worden gerealiseerd. Er wordt daarbij niet alleen naar de inzet van middelen gekeken die met een adequate handhaving gemoeid zijn, maar uiteraard ook naar de mate van handhaafbaarheid van de wet- en regelgeving. Het inzetten van communicatie en mediation bij handhaving is in de afgelopen jaren in Moerdijk nog niet van de grond gekomen en verdient daarom extra aandacht. Daarnaast zijn de laatste jaren (landelijk) veel nieuwe methodieken en instrumenten ontwikkeld om de kwaliteit van handhaving te verbeteren. Enkele voorbeelden hiervan zijn toezichtsprotocollen, systeemtoezicht en zelfcontrole. Al deze aspecten zullen in dit handhavingsprogramma naar voren komen.

De inzet van deze (nieuwe) handhavingsinstrumenten willen wij samenvatten onder de noemer ‘servicegerichte handhaving’. Hieronder verstaan wij dat de handhaving in Moerdijk efficiënt en effectief verloopt, streng waar nodig en oplossingsgericht waar mogelijk.

Handhaving heeft de laatste jaren te maken met een aantal veranderingen in wetgeving. In 2008 is het Activiteitenbesluit (Barim) en het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Gebruiksbesluit) in werking getreden, in 2010 de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Waterwet. Ook in 2012 worden weer nieuwe wetten of aanpassingen van bestaande wetgeving verwacht zoals het nieuwe Bouwbesluit en een verdere uitwerking van de Wabo. Ook het verder implementeren van externe veiligheidsaspecten binnen handhaving vergt aandacht. Deze veranderingen vragen een behoorlijke inzet van de handhavingsorganisatie met betrekking tot competenties en opleidingsniveau van de toezichthouders.

Het college van burgemeester en wethouders heeft op grond van de Gemeentewet en bijzondere wetten de bevoegdheid om handhavend op te treden. Dit kan o.a. door het uitvoeren van toezicht, het toepassen van bestuursdwang, het opleggen van een dwangsom en het opleggen van een strafbeschikking. Het gaat hier om een beginselplicht. Tegen elke overtreding wordt in principe handhavend opgetreden tenzij er concreet zicht op legalisatie is of dat een afweging van alle betrokken belangen afzien van handhaving noodzakelijk maken. De bevoegdheid om handhavend op te treden bevat beleidsvrijheid. Het al dan niet handhavend optreden is een belangenafweging van het gemeentebestuur. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 7.2 en 7.3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) verplicht om het handhavingsbeleid vast te leggen en een uitvoeringsprogramma op te stellen. In het handhavingsbeleid moet gemotiveerd worden aangegeven welke doelen worden gesteld met betrekking tot handhaving. Door het vaststellen van dit handhavingsproagramma voldoet het college aan de verplichting zoals neergelegd in artikel 7.2 van het Bor.

Het totale handhavingsprogramma bestaat uit de volgende onderdelen:

Handhavingsprogramma 2012-2015

Het Handhavingsprogramma 2012-2015 bevat de onderdelen die betrekking hebben op de wijze waarop Moerdijk wil handhaven en stelt de kaders voor de handhaving. Het programma is op 14 februari 2012 door het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk vastgesteld.

In het programma is vastgelegd op welk niveau de handhaving van de geprioriteerde taken moet plaatsvinden. Het programma beschrijft vervolgens wat voor handhavingsinstrumenten daarbij worden ingezet en hoe toezicht en controle feitelijk wordt uitgevoerd.

Jaarlijks uitvoeringsprogramma

Jaarlijks wordt er op basis van dit handhavingsprogramma een uitvoeringsprogramma opgesteld. Het uitvoeringsprogramma bevat alle binnen één kalanderjaar uit te voeren werkzaamheden die betrekking hebben op het handhavingsprogramma. In het uitvoeringsprogramma wordt de looptijd apart aangegeven.

2. DOELSTELLING, REIKWIJDTE, LOOPTIJD, INWERKINGTREDING EN CITEERTITEL

2.1 Doelstelling

Het gaat in het handhavingsprogramma om toezicht en handhaving van wet- en regelgeving met betrekking tot de bebouwde en onbebouwde leefomgeving. Toezicht en handhaving heeft als doel de kwaliteit van de leefomgeving te beschermen en daar waar mogelijk te verbeteren.

Essentieel is de beantwoording van de vraag waarom wij als gemeente de regels handhaven. Het is onjuist te veronderstellen dat handhaven in Moerdijk gebeurt omdat de gemeente ‘dat wil’. Het stellen van regels wordt gedaan vanuit de gedachte dat deze regels diegene die hiermee c.q. met de naleving ervan direct te maken krijgt, proberen te beschermen. Het is dus in het belang van de burgers en bedrijven dat er voldoende op wordt toegezien dat regels worden nageleefd. Immers, de bouwer van een woning wil niet dat zijn dak instort. En ook degene die met gevaarlijke stoffen werkt en zijn directe omgeving willen niet enig risico lopen door het gebruik en/of de opslag van deze gevaarlijke stoffen.

Los gezien van de vraag of de overheid alle overtredingen kan voorkomen, verplicht de schaarse capaciteit in combinatie met de omvang van de handhavingstaakstelling, de gemeente om keuzes te maken: waarop houden wij actief en systematisch toezicht? De verleiding is groot om bij schaarse capaciteit alleen op inkomende externe verzoeken om handhaving in te gaan. De vraag is of zo met de beschikbare capaciteit tot een werkelijke risico-inperking kan worden gekomen. Vandaar dat er programmatisch wordt gehandhaafd. Programmatisch handhaven wil zeggen een structurele en integrale aanpak van de handhaving. Daarbij zijn prioriteiten gesteld en de handhavingsactiviteiten op elkaar afgestemd. Bij een programmatische aanpak wordt beleid en uitvoering van beleid opgevolgd door evaluatie en bijsturing. Programmatisch handhaven is een cyclisch, integraal en transparant proces en kan op verschillende manieren worden ingezet, o.a. via systeemtoezicht, integraal toezicht, toezicht op operationeel niveau en onaangekondigd toezicht.

De beschikbare capaciteit moet zo verstandig mogelijk worden ingezet, zodat overtredingen op de meest essentiële zaken worden voorkomen dan wel worden aangepakt. Handhaven is dus keuzes maken. Bestuurlijk zullen prioriteiten moeten worden gesteld om aan de hand van deze prioriteiten te kunnen vaststellen op welke wijze het toezicht kan worden ingericht. Aan de hand daarvan wordt uiteindelijk het jaarlijks uitvoeringsprogramma vastgesteld. De systematiek van het programmatisch handhaving vindt plaats conform het Big8-model dat bestaat uit een strategische en operationele cyclus. In onderstaand model is de systematiek van het programmatisch handhaven schematisch uitgewerkt.

afbeelding binnen de regeling

Krachtens artikel 7.2 van het Besluit omgevingsrecht moet het handhavingsprogramma gebaseerd zijn op en inzicht verschaffen in:

  • ·

    een analyse van problemen die zich voor kunnen doen:

  • ·

    de prioriteitenstelling met betrekking tot de voorgenomen activiteiten;

  • ·

    de methodiek die wordt gehanteerd om de gestelde doelen te bereiken;

  • ·

    de wijze waarop toezicht en rapportage wordt uitgevoerd;

  • ·

    de sanctiestrategie inclusief de strafrechtelijke afstemming;

  • ·

    de wijze waarop het bestuursorgaan omgaat met overtredingen die zijn begaan door of in naam van het bestuursorgaan of van andere organen van de overheid;

  • ·

    de samenwerking en afstemming met andere betrokken bestuursorganen.

Krachtens artikel 7.3 van het Besluit omgevingsrecht moet het handhavingsprogramma jaarlijks worden uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma waarin wordt opgenomen welke activiteiten in het komende jaar worden uitgevoerd. Ook het uitvoeringsprogramma moet met de overige betrokken bestuursorganen worden afgestemd.

Burgemeester en wethouders moeten periodiek rapporteren over:

  • ·

    het bereiken van de gestelde doelen;

  • ·

    de uitvoering van de voorgenomen activiteiten, in verhouding tot de prioriteitenstelling;

  • ·

    de uitvoering van de afspraken.

In dit programma kunt u lezen welke handhavingstaken prioriteit krijgen. Met het inschatten van de risico’s en het vaststellen van de prioriteiten is uitgegaan van de volgende overweging. Wat is het risico voor de leefomgeving van Moerdijk bij het niet of onvoldoende uitoefenen van de handhavingstaken? Houden we niet of onvoldoende toezicht op de directe leefomgeving van de burgers en bedrijven dan ervaren veel van onze inwoners en bedrijven hiervan direct of indirect overlast.

De doelstellingen van het handhavingsprogramma zijn als volgt samen te vatten:

  • -

    handhaving moet een bijdrage leveren aan het behouden en verbeteren van de kwaliteit van de (leef)omgeving;

  • -

    de betrokkenheid en eigen verantwoordelijkheid van de burgers en bedrijven stimuleren;

  • -

    de toezichtslast daar waar mogelijk tot minimum beperken; Uitvoering geven aan wettelijke verplichtingen. Bieden van kaders voor de wijze waarop handhaving als een volwaardig instrument ingezet kan worden bij het realiseren van beleidsdoelen;

  • -

    geven van kaders voor prioritering van handhavingstaken.

  • -

    geven van kaders voor de overige te maken keuzes (bijv. stappenplan handhaving, begunstigingstermijnen, etc.);

  • -

    bieden van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid aan burgers en bedrijven;

  • -

    programmatisch werken met meetbare doelen, monitoring en evaluatie;

  • -

    handhaving in Moerdijk is servicegericht dat wil zeggen: efficiënt en effectief, streng waar nodig en oplossingsgericht waar mogelijk.

Burgemeester en wethouders evalueren jaarlijks in hoeverre de in het uitvoeringsprogramma opgenomen activiteiten hebben bijgedragen aan het bereiken van de gestelde doelen. Eventueel kan dit leiden tot een bijstelling van het programma. Bij het opstellen van dit handhavingsprogramma is ook rekening gehouden met de conclusies en aanbevelingen van eerdere jaarverslagen.

Het handhavingsprogramma en jaarverslag wordt door burgemeester en wethouders ter kennisname aan de gemeenteraad voorgelegd.

2.2 Reikwijdte

Er zijn twee vormen van handhaving: de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving.

Onder het begrip handhaving wordt verstaan: ‘Het door controle en het toepassen van bestuursrechtelijke of strafrechtelijke sancties (of dreigen daarmee) bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd’. In ruime zin wordt handhaving omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van rechtsregels door anderen te bevorderen. Toezicht en sancties spelen hier uiteraard een rol in, maar ook voorlichting over welke regels er zijn, de reden voor de regels en het houden van controles vallen hieronder.

Bestuursrechtelijke handhaving is gericht op het voorkomen dan wel ongedaan maken van een situatie die in strijd is met wettelijke voorschriften. Bestuurlijke handhaving is als zodanig niet gericht op straffen, maar op herstel van de gewenste toestand.

Voor de bestuursrechtelijke handhaving maakt het bestuursorgaan gebruik van de in de wetgeving opgenomen juridische handhavingsinstrumenten. Daarbij zijn er verschillende mogelijkheden:

  • ·

    toepassen last onder bestuursdwang;

  • ·

    opleggen van een last onder dwangsom;

  • ·

    administratieve boete. Zie ook onder bestuurlijke boete;

  • ·

    intrekken vergunning (van een begunstigende beschikking).

Strafrechtelijke handhaving is gericht op leedtoevoeging aan de overtreder. Het kan wel een stimulans zijn aan de overtreder om de overtreding op te heffen.

Dit handhavingsprogramma heeft betrekking op zowel bestuursrechtelijke handhaving als strafrechtelijke handhaving van de volgende zaken: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Wet milieubeheer, Woningwet, Wet ruimtelijke ordening, regelgeving inzake flora en fauna, monumenten, Wet kinderopvang en regelgeving inzake openbare orde en openbare ruimte. Ingegaan wordt op handhavingstaken, zoals deze worden uitgevoerd door of namens de afdeling Vergunningen en Handhaving. Dit betekent dat fraudebestrijding sociale zaken en uitvoering van de leerplichtwet niet onder de reikwijdte van dit handhavingsprogramma vallen.

Moerdijk beoogt in dit programma handhaven in ruime zin te benaderen. Let wel: dit programma heeft betrekking op het invullen van de toezichtsfunctie en uitvoeren van controletaken alsmede het juridisch handhaven en dus niet op vergunningverlening. Bij beleidsontwikkeling is de handhaafbaarheid van beleidsregels wel een essentieel onderdeel.

Naast bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving kan de gemeente het privaatrecht benutten als handhavingsmiddel. De ruimte daarvoor is echter niet zo heel groot. De privaatrechtelijke handhaving speelt een aanvullende rol op de bestuursrechtelijke handhaving. Veelal wordt gehandhaafd vanuit het bestuursrecht, ondanks het feit dat de gemeente ook vaak privaatrechtelijk rechtspersoon is. Het gebruik van het privaatrecht wordt ingezet daar waar het publiekrecht te kort schiet. Op grond van jurisprudentie mag de gemeente geen privaatrechtelijke middelen inzetten wanneer zij ook publiekrechtelijke middelen tot haar beschikking heeft. Privaatrechtelijke handhaving maakt verder geen deel uit van dit handhavingsprogramma.

2.3 Looptijd en inwerkingtreding

Dit handhavingsprogramma treedt in werking op 1 januari 2012 en heeft een looptijd tot 31 december 2015.

2.4 Citeertitel

Deze nota wordt aangehaald als: Handhavingsprogramma 2012-2015.

3. TOEKOMSTIGE ONTWIKKELINGEN

3.1 Inleiding

Op het gebied van handhaving is er de komende jaren een aantal ontwikkelingen die van invloed (kunnen) zijn op de manier van handhaven. Dit kan betrekking hebben op wetgeving, maar ook op de wijze van uitvoering. De belangrijkste toekomstige ontwikkelingen worden in dit hoofdstuk puntsgewijs besproken.

3.2 Regionale uitvoeringsdiensten

Om de kwaliteit van en de samenwerking in handhaving te verbeteren heeft de staatssecretaris van Infrastructuur en milieu (I&M) bepaald dat er regionale uitvoeringsdiensten (RUD) moeten komen die worden belast met het uitvoeren van handhavingstaken inzake de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De afspraken tussen het ministerie van I&M, IPO en VNG zijn vastgelegd in een zogenaamde landelijke package deal. De doelstelling is dat op 1 januari 2013 de RUD moet functioneren.

Zowel gemeente als provincie worden verplicht een aantal taken onder te brengen bij de RUD voor het uitvoeren van het toezicht. Het college van burgemeester en wethouders blijft bevoegd gezag en blijft het beleid bepalen voor de taken die door de RUD namens de gemeente worden uitgevoerd.

Afhankelijk van de omvang van het (verplichte) takenpakket dat overgedragen moet worden naar een RUD, zal dit van invloed zijn op de omvang en werkzaamheden van de afdeling Vergunningen en Handhaving en op de kosten voor uitbesteding van deze taken.

3.3 Nieuwe wetgeving

Op 1 oktober 2010 is de Wabo in werking getreden. Met de Wabo is een nieuw vergunningstelsel geïntroduceerd voor activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving. Kern van de Wabo is het samenvoegen van een groot aantal stelsels met betrekking tot toestemmingen (vergunningen, ontheffingen, e.d.) van bestuursorganen, die vereist zijn voor het verrichten van activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en het verder uniformeren van de bestuursrechtelijke handhaving van deze regelingen.

Naar verwachting zal op 1 april 2012 het nieuwe Bouwbesluit in werking treden. Naast een aantal wijzigingen op het gebied van bouwregelgeving is een belangrijke wijziging dat het Besluit brandveiligheid gebouwen in het nieuwe Bouwbesluit wordt geïntegreerd. Daarnaast zullen ook enkele milieubesluiten worden samengevoegd, zoals het Activiteitenbesluit en het Besluit landbouw.

Op 30 juni 2011 is de wijziging van de Drank- en Horecawet (DHW) in de Tweede Kamer goedgekeurd. De nieuwe wet draagt het toezicht op de DHW over aan de gemeenten. Het uitgangspunt is dat het toezicht efficiënter kan worden ingezet waardoor vaker toezicht kan worden uitgeoefend. De verwachting is dat de nieuwe DHW, na goedkeuring door de Eerste Kamer, per 1 juni 2012 in werking zal treden.

Naar verwachting treed op 1 april 2012 de nieuwe Wet geluidhinder in werking.

3.4 Nieuwe vormen van toezicht.

In 2012 wordt een aantal nieuwe vormen van toezicht ingevoerd. Er is de laatste jaren door middel van pilots landelijk veel ervaring opgedaan met nieuwe toezichtmethodes, zoals systeemtoezicht, onaangekondigde controles, vereenvoudigde hercontroles en zelfcontrole. De invoering hiervan heeft verschillende achtergronden. Systeemtoezicht en onaangekondigde controles zijn bijvoorbeeld met name bedoeld om de kwaliteit van handhaving te verbeteren. Vereenvoudigde hercontroles en zelfcontrole hebben als insteek vermindering van de toezichtslast voor bedrijven. In hoofdstuk 7 (Toezicht) zal het gebruik van de diverse methoden verder worden besproken.

3.5 Toezichtsprotocollen

Om de kwaliteit van handhaving te verbeteren en het niveau van handhaving inzichtelijk te maken wordt steeds meer gebruik gemaakt van toezichtsprotocollen. Een toezichtsprotocol beschrijft transparant en objectief wat een toezichthouder moet controleren in de vorm van een (digitale) checklist. Kenmerkend voor het opstellen van de checklist is een keuze voor prioriteiten: belangrijke zaken krijgen veel aandacht en minder belangrijke minder. Uiteraard moet altijd aan het adequate niveau worden voldaan. Ook in de concept-kwaliteitscriteria die nu in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu beschreven zijn wordt uitgegaan van het gebruik van toezichtsprotocollen. In 2010 is het landelijk Toezichtprotocol bouw geactualiseerd in verband met het in werking treden van de Wabo en het Gebruiksbesluit. De afdeling Vergunningen en Handhaving maakt sinds 2011 gebruik van het landelijk Toezichtprotocol bouw. Inmiddels is ook het Integraal Toezichtsprotocol Gebruik beschikbaar. Dit toezichtsprotocol is bedoeld om het niveau van toezicht vast te leggen voor gebouwen en bedrijven tijdens het gebruik. De doelstelling is om ook dit toezichtsprotocol te gaan gebruiken. Of en wanneer dit wordt ingevoerd is afhankelijk van de beschikbare middelen en de ontwikkelingen rond het oprichten van een RUD.

3.6 Handhavingsteam gemeente en provincie

Om de samenwerking tussen de verschillende bestuursorganen op het Haven- en Industrieterrein Moerdijk met betrekking tot vergunningverlening en handhaving te verbeteren en het creëren van een level playing field wordt gekeken naar de mogelijkheden om een zogenaamd Haventeam te formeren. De doelstelling is om het haventeam in 2012 operationeel te hebben. De verdere ontwikkeling van het haventeam is ook afhankelijk van de ontwikkelingen rond het oprichten van een RUD.

3.7 Nieuw beleid na vaststelling handhavingsprogramma

Het is mogelijk dat er na het vaststellen van dit handhavingsprogramma nieuw beleid wordt vastgesteld. Dit nieuwe beleid zal dan worden ingepast in het jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma. Eén van de doelstellingen van dit handhavingsprogramma heeft betrekking op het volwaardig betrekken van handhaving in de beleidscyclus. Nieuw beleid dat beslag legt op de bestaande handhavingscapaciteit wordt pas doorgevoerd wanneer er middelen voor handhaving beschikbaar zijn gesteld of er besluitvorming heeft plaatsgevonden over de gewijzigde handhavingsprioriteiten (nieuw voor oud).

3.8 Mobiel werken

Binnen de handhavingstaken is landelijk een sterke ontwikkeling naar het mobiel werken. De doelstelling hiervan is administratieve lastenverlichting voor de toezichthouders en bedrijven.

Ook de gemeente Moerdijk is bezig met het uitwerken van het mobiel werken.

Voor toezicht in de bouwfase wordt al gebruik gemaakt van het digitaal toezichtsprotocol. Afhankelijk van de beschikbare financiële middelen kan in 2012 ook gestart worden met een digitaal toezichtsprotocol voor de gebruiksfase. Aanpassingen aan de huidige systemen of aanschaf van andere systemen of programma’s kunnen een behoorlijke investering eisen. Hiervoor zullen aparte voorstellen aan het gemeentebestuur worden voorgelegd.

4. WETTELIJKE VERPLICHTINGEN, BESTAAND BELEID EN OVERIGE RICHTLIJNEN

Het is onjuist om te veronderstellen dat we met de handhaving starten vanuit een blanco situatie of dat de gemeente volledig naar eigen inzicht kan bepalen hoe zij de handhaving uitvoert. Er zijn tal van wettelijke verplichtingen, bestaand beleid en richtlijnen waarmee bij de opstelling van dit handhavingsprogramma rekening gehouden moet worden. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste kaders aangestipt waarbij wij nadrukkelijk de kanttekening plaatsen niet uitputtend te willen zijn.

4.1 Kwaliteitseisen

Er is de laatste jaren veel te doen over de kwaliteitseisen voor handhaving. Voor de milieutaken zijn in 2003 in het kader van de professionalisering milieuhandhaving al kwaliteitseisen voor handhavingsorganisaties vastgelegd in het Besluit kwaliteitseisen handhaving milieubeheer. In dit besluit is vastgelegd waaraan een handhavingsorganisatie moet voldoen en welke documenten verplicht opgesteld moeten worden. Het maken van een handhavingprogramma met een daarbijbehorend uitvoeringsprogramma is als één van de verplichtingen opgenomen. Dit besluit richt zich alleen nog op milieugerelateerde handhaving.

Gelijk met de invoering van de Wabo zijn nieuwe kwaliteitscriteria geformuleerd voor alle handhavingstaken die betrekking hebben op het omgevingsrecht. Deze kwaliteitseisen zijn nog niet in wetgeving vastgelegd en zijn nu nog aanbevelingen. Naar verwachting zullen deze kwaliteitscriteria in 2012 wettelijk worden vastgelegd. Deze kwaliteitseisen omvatten o.a criteria m.b.t. omvang en opleidingsniveau van het toezichtsapparaat en zijn inputgericht.

Gedeputeerde Staten hebben een belangrijke taak met betrekking tot de bewaking van de kwaliteit van de handhaving. Zij zijn belast met het interbestuurlijk toezicht (het zogenaamde tweedelijns toezicht). Gedeputeerde Staten hebben de taak als handhavingsregiseur op grond van het Besluit kwaliteitseisen handhaving milieubeheer. De handhavingsregiseur heeft een aanwijzingsbevoegdheid om organisaties die niet aan de kwaliteitseisen van het besluit voldoen verplichte maatregelen op te leggen.

Gemeente Moerdijk heeft de afgelopen jaren van zowel van de provincie als de VROM-inspectie inspecties ontvangen. Hierbij is geconstateerd dat Moerdijk tot op heden zeer goed scoort wat betreft de kwaliteit van de gemeentelijke handhavingsorganisatie. Dit handhavingsprogramma moet er toe bijdragen dat we in ieder geval het huidige hoge niveau vasthouden en daar waar mogelijk nog verbeteren.

4.2 Samenwerking

Tot op heden vindt samenwerking met de overige handhavingspartners plaats binnen de servicepunten handhaving (Seph). Deze samenwerking is vastgelegd in de “Bestuursovereenkomst & Handhaving omgevingsrecht provincie Noord-Brabant 2007 – 2012” van 29 juni 2007. Deze bestuursovereenkomst is ook door de gemeente Moerdijk ondertekend.

Een belangrijk aspect van de Brabantse handhavingsamenwerking is rechtsgelijkheid. Vergelijkbare overtredingen op een vergelijkbare wijze aanpakken. Het doel is het komen tot een uniforme en snelle aanpak van overtredingen. Vanwege de samenloop van wettelijke bevoegdheden met betrekking tot handhaving heeft het handhavingtraject een bestuurs- èn een strafrechtelijke kant. Dit betekent dat bij overtredingen samenwerking en afstemming noodzakelijk is om te komen tot een effectieve handhaving. Dit alles is vastgelegd in de handhavingsstrategie “Zo handhaven we in Brabant”. Waar voorheen het geheel vrijblijvend was om samen te werken op het gebied van vergunningverlening en handhaving wordt het vanaf 1 januari 2013 verplicht om samen te werken met andere handhavingspartners op alle onderdelen die betrekking hebben op de Wabo. Deze samenwerking wordt gestalte gegeven door het vormen van Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD). Alle gemeenten en provincies worden verplicht een aantal taken onder te brengen in de RUD. De RUD maakt dan afspraken met politie en Openbaar ministerie over verdere samenwerking, de zogenaamde handhavingsarrangementen. De provincie zal als handhavingsregiseur het tweedelijns toezicht uitvoeren. Naast de samenwerking op het gebied van milieu en bouwen zoals hierboven beschreven wordt er ook samengewerkt met het lokale politieteam op het gebied van de openbare orde en de bijzondere wetten.

4.3 Beleidsregels en verordeningen

Bij het opstellen van dit handhavingsprogramma en de uitvoering van de handhavingstaken wordt rekening gehouden met de volgende beleidsnota’s, beleidsregels en verordeningen die door het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk zijn vastgesteld:

Beleid

Beleid intrekken vergunningen

Beleidsregel ontheffing sluitingsuren horeca/exploitatievergunning 2008

Beleidsregel aankondigingsborden gemeente Moerdijk

Beleidsregel stookbeleid 2008

Beleidsregels BIBOB voor omgevingsvergunningen 2010

Beleidsregels evenementen 2008

Beleidsregels standplaatsen 2008

Brandpreventiebeleid bestaande bouw gemeente Moerdijk 2010

Richtlijn dwangsommen

Beleid planologisch strijdig gebruik

Beleidskader hogere waarde Wet Geluidhinder gemeente Moerdijk 2008

Beleidsplan Lokaal Vestigingsbeleid

Beleidsregel terrassen

Beleidsnota Bouw en opslagplaatsen carnavalswagens

Verordeningen

Bouwverordening

Algemene Plaatselijke Verordening (APV)

Brandbeveiligingsverordening

Afvalstoffen verordening

Huisvesting voor standplaatsen en woonwagens 1999

Uitvoeringsbesluit hondenverbodsgebieden en hondenlosloopgebieden

Uitvoeringsbesluit hondenverbodsgebieden- ,loopgebieden en uitlaatplaatsen

Verordening speelautomatenhallen

Verordening kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Marktverordening 2005

Wegsleepverordening

Monumentenverordening

Havenveiligheidsplan 2007

Milieubeleidsplan

In het huidige Milieubeleidsplan zijn een aantal zaken geformuleerd die betrekking hebben op de uitvoering van de gemeentelijke handhavingstaken.

Het uitvoeringsprogramma van het Milieubeleidsplan is in 2010 afgelopen. Medio 2012 komt de nota “Duurzaamheid”. In deze nota wordt tevens het milieubeleidsplan geactualiseerd.

De volgende uitgangspunten van het door de gemeenteraad vastgestelde milieubeleidsplan zijn direct op handhaving van toepassing:

- streng toezicht op de handhaving van de milieunormen;

- milieuvervuiling financieel straffen;

- Het uitbreiden van milieucommunicatie;

- een gemeentelijke organisatie die adequaat kan inspringen bij calamiteiten;

- de integraliteit van handhaving vergroten;

- integraal handhaven in de openbare ruimte;

- terugdringen zwerfafval;

- betere afvalscheiding.

4.4 Aandachtspunten eerdere handhavingsprogramma’s en jaarverslagen.

Enkele belangrijke aandachtspunten zijn:

  • ·

    aandacht voor de samenwerkingspartners en nieuwe samenwerkingsmogelijkheden onderzoeken;

  • ·

    het betrekken van meerdere doelgroepen bij de prioritering van handhaving of als klankbordgroep;

  • ·

    aandacht voor nieuwe ontwikkelingen;

  • ·

    het realiseren van effectieve samenwerking;

  • ·

    communiceer over handhaving, zowel intern als extern;

  • ·

    afspraken maken met openbaar ministerie en politie over de verdeling van de strafrechtelijke werkzaamheden;

  • ·

    communicatie voor en over handhaving verbeteren. Om hieraan een goede uitvoering te kunnen geven is het noodzakelijk dat er een communicatieplan wordt opgesteld;

  • ·

    koppelingen realiseren tussen de diverse datasystemen van gemeente (V&H) en de Regionale Milieudienst. Het betreft dan SBA en Verseon.

5. TOEZICHT.

Bij het uitvoeren van de bestuursrechtelijke handhaving zijn er twee mogelijkheden: preventieve en repressieve handhaving. In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de indeling en de verschillende vormen van toezicht.

5.1 Preventief toezicht,

Hieronder vallen alle taken die te maken hebben met het toezicht op de naleving van de voorschriften van een vergunning, melding of algemene regels waarvoor geen meldingsplicht geldt. Dit zijn meestal vooraf bekende locaties die op een programmatische wijze worden gepland.Binnen het handhavingsprogramma wordt dit soort toezicht aangeduid als toezichtstaken. Wanneer bij een toezichtstaak overtredingen worden geconstateerd, wordt er waarschuwend opgetreden en (indien nodig) een hersteltermijn gegeven. Preventief toezicht wordt opgevolgd door repressief optreden, wanneer er na de hersteltermijn controle plaatsvindt op de geconstateerde overtredingen en er nog steeds sprake is van overtredingen. Alle toezichtsbezoeken worden zoveel mogelijk integraal uitgevoerd. Het is mogelijk dat preventieve toezichthouders ook de eerste aanzet geven tot repressieve controletaken, bijvoorbeeld bij het constateren van illegale bouwactiviteiten.

5.2 Repressief toezicht/controle

Van repressief toezicht is sprake wanneer toezicht direct gericht is op het zoeken naar concrete overtredingen met als doel opsporen, opheffen en bestraffen van illegale activiteiten/overtredingen. De uitkomsten van repressief toezicht leiden bij overtredingen zondermeer tot een bestuurlijke reactie. Wanneer repressief toezicht ook als doel heeft strafvordering door de politie of een buitengewoon opsporingsambtenaar, dan spreken we van opsporing. Bij geconstateerde overtredingen kan proces-verbaal worden opgemaakt. Binnen het handhavingsprogramma worden taken die direct gericht zijn op het zoeken naar concrete overtredingen aangeduid als controletaken.

Deze taken kunnen ook programmatisch worden gepland, bijvoorbeeld in een handhavingsweek buitengebied. Ook komt dit naar voren bij het uitvoeren van integraal toezicht als er bijvoorbeeld illegaal bouwen wordt geconstateerd.

5.3 Risicogestuurd toezicht

Risicogestuurd toezicht (RGT) wordt ingezet vanuit de visie “meer toezicht waar nodig, minder waar mogelijk”. Het doel is de aandacht van toezicht vooral te leggen op die locaties waar een verhoogd risico aanwezig is, zowel op aspecten als veiligheid als op niet-naleving van de wet- en regelgeving. De doelstelling is ook dat het RGT geen vermindering of verzwaring van de toezichtslast in zijn totaliteit tot gevolg heeft. Op bedrijfsniveau kan RGT wel een vermindering of verzwaring van de toezichtslast geven, afhankelijk van het risicoprofiel van het betrokken bedrijf. Het risicoprofiel geeft geen oordeel over de kwaliteit van het toezicht, het zegt slechts iets over de risico’s, omdat de locatie wel of niet voldoet aan wet- en regelgeving. De uitwerking van het RGT wordt besproken in hoofdstuk 7 ”Toezichtstrategie”.

5.4 Aangekondigd toezicht versus onaangekondigd toezicht

Met betrekking tot de uitvoering van preventief toezicht is tot op heden meestal gewerkt met aangekondigde toezichtsbezoeken vanuit de gedachte de toezichtslasten voor bedrijven te verminderen. Over deze manier van werken begint een ander beeld te ontstaan. Door de brand bij Chemie-Pack is de vraag gerezen of de overheid meer invloed zou kunnen hebben op het naleefgedrag bij bedrijven en het voorkomen van calamiteiten als controles en inspecties niet, zoals nu, aangekondigd zouden plaatsvinden. Na de brand bij Chemie-Pack is duidelijk geworden dat de overheid zich meer moet gaan focussen op de (veiligheids)cultuur binnen een bedrijf. Hoe gedragen en handelen medewerkers zich bij de uitoefening van de reguliere bedrijfsprocessen? Welke opdrachten krijgen zij vanuit de directie? Het antwoord op deze vragen zegt iets over mate waarin een bedrijf omgaat met haar risico’s en milieu-aspecten als gevolg van haar bedrijfsvoering.

Bij het uitvoeren van toezicht en inspecties in het kader van het milieu- en veiligheidstoezicht kan een onderscheid gemaakt worden tussen drie niveaus waarop het toezicht kan worden uitgeoefend.

Toezicht op systeemniveau (het zgn. systeemtoezicht).

Bedrijven hebben zelf, soms daartoe verplicht door wet- en regelgeving, veiligheids- en/of zorgsystemen opgezet om uitvoeringsprocessen binnen de eigen onderneming te kunnen volgen en te kunnen monitoren. Deze systemen hebben dezelfde status als een, al dan niet gecertificeerd, kwaliteitssysteem waarover vele bedrijven en ook overheden beschikken. Het toezicht op dit niveau moet antwoord geven op twee vragen, te weten:

  • ·

    is het systeem volledig om als veiligheids- en/of zorgsysteem dienst te kunnen doen?

  • ·

    wordt het systeem nageleefd?

Het toezicht op systeemniveau manifesteert zich door het uitvoeren van audits om op beide vragen een antwoord te kunnen krijgen. Omdat door middel van dergelijke systemen bedrijven zich allerlei verplichtingen opleggen die door registraties moeten kunnen worden aangetoond is het niet noodzakelijk om audits onaangekondigd uit te voeren. Ook uit praktisch oogpunt is het niet wenselijk om deze audits onaangekondigd uit te voeren, omdat zowel de gegevens als de personen die het systeem bewaken beschikbaar moeten zijn.

Toezicht op voorzieningenniveau (regulier toezicht)

In vergunningen die aan een bedrijf zijn verleend, zijn in veel gevallen voorschriften opgenomen, die de verplichting inhouden om bepaalde voorzieningen te treffen. Die voorzieningen houden voor het bedrijf vaak een inspanningsverplichting in om zaken te regelen, zodat aan de voorschriften wordt voldaan. Door het uitvoeren van een toezichtsbezoek kan de voorziening worden waargenomen of kan uit een certificaat blijken dat de voorziening, zoals een vloeistofdichte vloer, is getroffen/aangebracht. Ook voor het toezicht op dit niveau is een onaangekondigde controle niet noodzakelijk.

Toezicht op operationeel niveau (onaangekondigd toezicht)

De wijze waarop een bedrijf zich naar buiten toe manifesteert en hoe het bedrijf in feite werkt vertaalt zich in werkwijzen en in gedrag. Ook voor die aspecten zijn in de verleende vergunningen of in algemeen geldende regels voorschriften opgenomen. Dit toezicht noemen we in dit kader toezicht op operationeel niveau. Het naleven van regels en voorschriften kan alleen fysiek worden waargenomen dan wel door het uitvoeren van metingen of vastlegging door middel van foto’s, cameratoezicht, etc. Ook geeft het toezicht op operationeel niveau een goed beeld van de veiligheidscultuur binnen een bedrijf. Dit operationele toezicht vereist, dat het noodzakelijk is om een toezichtsbezoek of inspectie niet vooraf te melden, maar onaangekondigd uit te voeren.

Het is nu gebruikelijk om met een bedrijf af te spreken wanneer een toezichtsbezoek of een BRZO-inspectie wordt uitgevoerd. Alleen in bepaalde gevallen wordt een bezoek niet aangekondigd. Dit kan o.a. zijn bij het vermoeden van (zware) overtredingen of bij klachten.

De in het verleden gemaakte keuze om toezicht aangekondigd in te vullen is een bewuste geweest.

Toezicht op de naleving van voorschriften kan complex van aard zijn. Dat geldt zeker voor de bedrijven, waar sprake kan zijn van een ingewikkeld bedrijfsproces. De meest effectieve manier van controleren was het maken van een afspraak met de verantwoordelijke functionaris binnen het bedrijf. Deze functionaris begeleidt de inspecteur tijdens de rondgang door het bedrijf en bij het beantwoorden van vragen die tijdens het bezoek naar voren komen. Bovendien zijn veel bedrijven uit veiligheidsoverwegingen er geen voorstander van, dat een inspecteur zonder begeleiding door het bedrijf loopt. Ook wordt steeds vaker gekozen voor vergunningsvoorschriften met een methodiek waarbij het bedrijf door middel van rapportages moet aantonen dat aan de voorschriften word voldaan. Dat vraagt tijdens het toezichtsbezoek om het overleggen van gegevens. Een onaangekondigd bezoek heeft tot gevolg dat een bedrijf plotseling iemand beschikbaar moet hebben voor begeleiding en overleggen van de gegevens. In de praktijk stuit dit op begrijpelijke bezwaren. Dit kan tot gevolg hebben dat de controle niet kan worden afgerond. Hierdoor moet de toezichthouder een andere keer opnieuw naar het bedrijf. Dit is in strijd met een streven naar efficiency en kostenreductie bij de overheid en lagere toezichtlasten voor het bedrijfsleven.

Wanneer tijdens een controle overtredingen worden geconstateerd, dan is het toezicht het meest effectief als met een verantwoordelijke persoon van het bedrijf meteen afspraken kunnen worden gemaakt over de manier waarop de overtreding ongedaan wordt gemaakt en binnen welke termijn. Deze afspraken worden dan veelal in de aanschrijvingsbrief aan het bedrijf bevestigd.

Bij een BRZO-inspectie gaat het om een oordeel over de werking van het veiligheidsbeheerssysteem waarover het bedrijf moet beschikken in het kader van het BRZO. In feite is de inspectie een audit op de werking van het beheerssysteem. Een BRZO-inspectie duurt een aantal dagen en wordt uitgevoerd door inspecteurs van de gemeente of RMD, de Regionale Brandweer en de Arbeidsinspectie en soms het Waterschap. Bij deze inspecties is de aanwezigheid van functionarissen van het bedrijf nog meer noodzakelijk dan bij de reguliere milieucontrole. Om de werking van het veiligheidsbeheerssysteem te kunnen beoordelen moet het bedrijf interne rapportages overleggen over een groot aantal onderwerpen en houden de leden van het inspectieteam interviews met diverse medewerkers van het bedrijf. Aan het einde van de inspectie worden de resultaten met het bedrijf teruggekoppeld in aanwezigheid van alle bij de inspectie betrokken medewerkers. Deze werkwijze is vergelijkbaar met die bij een externe audit van een kwaliteitszorgsysteem en is een sprekend voorbeeld van het hiervoor beschreven “toezicht op systeemniveau”.

Vanuit de politiek, het bestuur en het bedrijfsleven is de roep om het terugdringen van de toezichtlast voor het bedrijfsleven in de loop der jaren steeds luider geworden. Ook onder druk van het reduceren van de bureaucratie en het streven naar verdergaande privatisering heeft de overheid op meerdere fronten een pas op de plaats gemaakt. De eigen verantwoordelijkheid van het bedrijf door middel van zelfregulering en het vertrouwen van de overheid in het bedrijfsleven worden steeds belangrijker gevonden. De hierboven beschreven werkwijze past in dat denken. Ook bij het opstellen van vergunningsvoorschriften wordt vanuit die denkwijze geredeneerd. Middelvoorschriften zijn vervangen door doelvoorschriften om bedrijven steeds meer in staat te stellen zelf invulling te geven aan de wijze waarop zaken geregeld dienden te worden.

Naar aanleiding van de brand bij Chemie-Pack heeft de RMD bij BRZO-bedrijven een niet aangekondigde quick scan uitgevoerd. Deze had betrekking op specifieke risicoaspecten, zoals registratie en opslag van gevaarlijke stoffen en omvatte dus niet een integrale controle. Het uiteindelijke doel van de quick-scan was het verkrijgen van een beeld op het gebied van de interne en externe veiligheid binnen het bedrijf.

Bij 16 van de 22 inspecties zijn overtredingen gevonden (=73%), waarbij in totaal 67 overtredingen werden waargenomen. In 11 gevallen was de stoffenlijst niet volledig en/of niet direct beschikbaar. De stoffenscheiding bleek 9 keer niet in orde en ook moest 3 keer de conclusie getrokken worden dat er producten in loodsen aanwezig waren waar deze niet mochten liggen. De meest in het oog springende constatering was dat bij één van de bedrijven in december 2010 nog een BRZO-inspectie was gehouden, die niet tot zorgelijke constateringen heeft geleid. Amper een maand later constateerden de inspecteurs een zogenaamde categorie 1 overtreding bij dit bedrijf.

Uit de resultaten van de quick scan kan de conclusie worden getrokken dat het wel degelijk zin heeft om bedrijven onaangekondigd te controleren. Het vertrouwen in de bedrijven bleek niet in alle gevallen terecht. Deze quick scan geeft aanleiding om het toezichtbeleid met betrekking tot het uitvoeren van aangekondigde toezichtsbezoeken aan te passen.

Hiervoor is al uitgelegd waarom in het verleden gekozen is voor een systeem van aangekondigde controles. Ook zijn er argumenten aangevoerd waaruit blijkt, dat dit systeem niet volledig aan de kant moet worden geschoven. In het kader van een verantwoorde wijze van toezicht moet gezocht worden naar een evenwichtige balans tussen allerlei vormen van toezicht. Aangekondigd toezicht, onaangekondigd toezicht, administratief toezicht, signaaltoezicht, etc. Het gaat om een mix van middelen die worden ingezet om het toezicht te optimaliseren om zodoende de leefbaarheid in Moerdijk te verbeteren en risico’s voor de leefomgeving tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Het college benadrukt dat er geen sprake zal van een heksenjacht op bedrijven in onze gemeente maar dat het onaangekondigd toezicht zal plaatsvinden onder de noemer van het servicegericht handhaven: efficiënt en effectief, streng waar nodig en oplossingsgericht waar mogelijk.

Bij de aangekondigde controles zal het blijven gaan om het toezicht op systeemniveau en het toezicht op voorzieningenniveau en dus om het inspecteren van systemen en voorschriften, die in de bedrijfsvoering niet eenvoudig te beïnvloeden zijn. Ook al zou het bedrijf in de tijd die ligt tussen de aankondiging en het feitelijke bezoek een voorgeschreven technische voorziening treffen, dan is dat geen probleem, want het gaat tenslotte om het naleven van voorschriften en als dat op die manier vorm en inhoud krijgt is daar geen bezwaar tegen.

De niet aangekondigde bezoeken richten zich op de handelingen binnen het operationele niveau en om bepaalde aspecten onder de loep te nemen. Voor het beoordelen van de vraag wanneer dit zou moeten gebeuren kunnen twee motieven een rol van betekenis spelen:

  • ·

    het kan in bepaalde gevallen zinvol zijn om door middel van een onaangekondigde controle een “actiefoto” te maken van een bedrijf en op die manier een beeld te krijgen van het veiligheidsklimaat en/of milieubesef binnen een bedrijf. Met andere woorden: wat is de bedrijfscultuur?

  • ·

    als een bedrijf in de gelegenheid is om tussen het moment van aankondiging van een bezoek en de feitelijke controle zodanige maatregelen te treffen, dat een overtreding niet is waar te nemen, dan kan dat een gerechtvaardigde reden zijn om onaangekondigd het bedrijf te bezoeken.

Deze situatie doet zich niet bij alle bedrijven voor, maar kan, tenzij de praktijk anders uitwijst, beperkt blijven tot bedrijven waar mogelijk overtredingen plaatsvinden, die

  • .

    een verhoogd risico opleveren voor de externe veiligheid;

  • .

    de kans op een calamiteit en/of brand aanzienlijk bevorderen;

  • .

    een onomkeerbare aantasting van het milieu tot gevolg kunnen hebben.

Op basis van deze drie criteria komen de volgende bedrijven in aanmerking voor deze vorm van onaangekondigd toezicht:

  • .

    bedrijven die onder de werking van het BRZO ’99 of het Bevi vallen;

  • .

    bedrijven waar door grootschalige opslag van brandbare stoffen de kans op het uitbreken van een groot uitslaande brand aanwezig is;

  • .

    bedrijven, waarbij de bedrijfsvoering zodanig is ingericht dat het lozen van stoffen in de bodem of het water of het uitstoten van stoffen in de lucht voor het bedrijf een niet te verwaarlozen risico is.

De resultaten van het onaangekondigd bezoeken van bedrijven worden nauwkeurig gemonitord, zodat duidelijk is wat het rendement is van deze vorm van toezicht. Afhankelijk van het risicoprofiel van een bedrijf zal het toezichtsniveau worden bepaald. Bij het opstellen van de rapportage naar aanleiding van het uitgevoerde aangekondigde toezicht moet worden aangegeven of het gecontroleerde bedrijf in aanmerking komt voor een onaangekondigde controle en op welke aspecten die controle dan zou moeten worden uitgevoerd. Op die manier ontstaat een actueel overzicht van bedrijven die zich lenen voor deze vorm van toezicht. In de toezichtstrategie wordt dan ook meegenomen dat afhankelijk van type bedrijf, complexiteit en naleefgedrag bij een aantal bedrijven diverse vormen van toezicht naast elkaar worden toegepast, bijvoorbeeld systeemtoezicht, toezicht op voorzieningen niveau, integraal toezicht en onaangekondigd toezicht. Ook andere criteria kunnen een rol gaan spelen bij het benoemen van bedrijfsomstandigheden die aanleiding geven tot onaangekondigd bezoeken, bijvoorbeeld klachten en naleefgedrag.

5.7 Soorten toezicht

We onderscheiden de volgende soorten toezicht:

  • -

    Oplevering van vergunningen en meldingen: toezichtsbezoek na verlenen vergunning/ontheffing of accepteren melding ( activiteiten bouw, milieu, brandveiligheid en APV)

  • -

    Programmatisch toezicht : periodiek toezichtsbezoek na verlenen vergunning/ontheffing of accepteren melding (activiteiten milieu, bouw, brandveiligheid en APV) of toezichtsbezoek met als doel het controleren op algemene voorschriften van een AmvB waarvoor geen meldingsplicht geldt. Onder programmatisch toezicht vallen o.a. regulier, systeem en operationeel toezicht.

  • -

    Regulier toezicht: Integraal toezicht op voorzieningenniveau.

  • -

    Systeemtoezicht: is een vorm van toezicht gericht op de processen en beheersingsmaatregelen binnen een bedrijf.

  • -

    Onaangekondigde toezichtbezoeken (Toezicht operationeel niveau): Dit is een vorm van toezicht om vast te stellen of tijdens werksituaties de voorschriften worden nageleefd.

  • -

    Controle: bezoek t.b.v. het constateren van overtredingen. Dit bezoek is niet naar aanleiding van een vergunning/ontheffing of melding. Tijdens het bezoek worden eventueel verleende vergunningen of van toepassing zijnde meldingen wel gecontroleerd. (illegaal bouwen, dumpen afval, strijdig gebruik etc. bij milieu, bouw, brandveiligheid en APV)

  • -

    Deeltoezicht: idem als regulier/operationeel toezicht, alleen wordt maar een bepaald deel gecontroleerd, bijv brandveiligheid tijdens carnaval en kerst.

  • -

    Toezichtsprotocol activiteit bouwen: bezoeken tijdens bouwperiode volgens de toezichtsmatrix van het toezichtsprotocol. Deze bezoeken worden voorafgaand aan een oplevering van de omgevingsvergunning uitgevoerd.

  • -

    Administratief toezicht: toezicht op het naleven van voorschriften zonder fysiek controle ter plaatse, bijvoorbeeld door het indienen van verplichte keuringen, jaarverslagen certificaten etc.

  • -

    Klachtenbezoek: Locatiebezoek n.a.v. klachten/meldingen van derden.

  • -

    Bezoek n.a.v. verzoek handhaving: Locatiebezoek n.a.v. een verzoek van derden om handhavend op te treden.

  • -

    Hercontroles: alle bezoeken n.a.v. eerdere toezichtsbezoeken/controles waarbij opmerkingen zijn gemaakt met betrekking tot het naleven van voorschriften om vast te stellen of de overtredingen zijn opgeheven.

  • -

    Controle n.a.v. vooraankondiging: alle bezoeken n.a.v. een vooraankondiging bestuursdwang of dwangsom om vast te stellen of de overtredingen zijn opgeheven.

  • -

    Dwangsomcontroles: alle bezoeken n.a.v. opgelegde dwangsom om vast te stellen of de overtredingen zijn opgeheven.

  • -

    Bestuursdwangcontroles: alle bezoeken die nodig zijn om uitvoering te geven aan een bestuursdwangbeschikking.

  • -

    Zelfcontrole: Bij dit soort toezicht wordt van het bedrijf gevraagd om inspectielijsten in te vullen. Deze inspectielijsten moeten periodiek worden ingeleverd bij het bevoegde gezag. Afhankelijk van de resultaten wordt wel of geen extra toezicht uitgevoerd.

  • -

    Toezicht op bedrijfsbeëindiging: toezichtsbezoek na het ambtshalve intrekken van de vergunning of wanneer een bedrijf zijn activiteiten op die locatie staakt om vast te stellen of aan alle voorschriften wordt voldaan die samenhangen met een bedrijfsbeëindiging.

Bij een integraal toezichtsbezoek worden zoveel mogelijk aspecten waarop toezicht moet worden gehouden in één keer gecontroleerd. Dit wil niet zeggen dat het toezicht altijd door één toezichthouder wordt uitgevoerd. Het is ook mogelijk dat een team van toezichthouders het uitvoert wanneer het een specialisatie per onderdeel betreft met complex toezicht, bijvoorbeeld constructies en/of brandveiligheid.

Volledigheidshalve moet worden aangegeven dat alle toezicht- en controlebezoeken momentopname zijn en dat dit bedrijven en/of burgers niet vrijwaart van een eigen verantwoordelijkheid voor een goede naleving van de gestelde voorschriften van alle van toepassing zijnde wet- en regelgeving.

6. MOERDIJKS AFWEGINGSMODEL (MAM)

6.1 Inleiding

Om een goede afweging te kunnen maken tussen alle gemeentelijke handhavingstaken wordt gebruik gemaakt van een afwegingsmodel. In samenwerking met het Ministerie van Justitie heeft Moerdijk in 2002/2003 een eigen afwegingsmodel ontwikkeld. Het Moerdijks afwegingsmodel (MAM) is een praktisch instrument om prioriteiten te stellen binnen het totale pakket van handhavingstaken van de gemeente en de daarvoor benodigde personele capaciteit in beeld te brengen. Het MAM is inmiddels een model dat landelijk door een groot aantal handhavingsorganisatie wordt gehanteerd bij het prioriteren van taken. Het MAM is ook binnen de Europese Unie gepresenteerd als een van de best practices voor het prioriteren van handhavingstaken.

In het hoofdstuk Kinderopvang wordt ook verwezen naar een afwegingsmodel. Door de VNG is een afwegingsmodel gebruikt om te bepalen welke overtredingen binnen de Wet kinderopvang de hoogste prioriteit krijgen om te handhaven. Het afwegingsmodel dat hiervoor wordt gebruikt is een afgeleid model van het Moerdijks afwegingsmodel.

Het afwegingsmodel wordt in de Gemeente Moerdijk gebruikt om een afweging te maken welke taken/doelgroepen prioriteit moeten hebben. Het college vindt het belangrijk dat het handhavingsprogramma wordt opgesteld met een zo breed mogelijk draagvlak onder burgers, bestuurders en vakspecialisten. Deze groepen zijn door middel van een internetenquête betrokken bij het opstellen van de prioriteitenlijst.

6.2 Werking afwegingsmodel

Om een kwalitatief goed handhavingsprogramma op te kunnen stellen moeten we eerst inventariseren welke handhavingstaken de gemeente heeft, welke risico’s hieraan zijn verbonden en welke personele inzet (kwantitatief/kwalitatief) nodig is om deze taken te handhaven.

Om een kwalitatief goed handhavingsprogramma op te kunnen stellen moeten we eerst inventariseren welke handhavingstaken de gemeente heeft, welke risico’s hieraan zijn verbonden en welke personele inzet (kwantitatief/kwalitatief) nodig is om deze taken te handhaven. Uitgangspunt van het model is dat het uitgaat van de vraag ‘wat is de grootste calamiteit die kan optreden als de gemeente een bepaalde handhavingstaak niet of onvoldoende uitvoert?’, het zogenaamde maximum calamity model. Het afwegingsmodel maakt het mogelijk om aan de hand van de juridische taakstelling een prioriteitstelling te maken. Het afwegingsmodel is ingevuld voor de Moerdijkse situatie. De prioriteitenlijst is als bijlage bij dit handhavingsprogramma bijgevoegd.

In het schema hieronder is de werking van het MAM, het programmeren en de beleidscyclus in 9 stappen schematisch weergegeven.

afbeelding binnen de regeling

Stap 1: inventarisatie handhavingstaken

In het afwegingsmodel is uitgegaan van doelgroepen. Aan de hand van alle handhavingstaken die de gemeente moet uitvoeren en het bedrijvenbestand is een lijst van doelgroepen opgesteld. Deze lijst is in het afwegingsmodel opgenomen. Er zijn 81 doelgroepen/taken te onderscheiden.

Stap 2: bepalen beoordelingscriteria

Voor Moerdijk zijn de volgende beoordelingscriteria gehanteerd: ‘maatschappelijk’, ‘financieel’, ‘bestuurlijk’, ‘fysiek’ en ‘milieu’.

Stap 3: toekennen scores handhavingstaken

Om een breder gedragen beoordeling te krijgen van de verschillende criteria heeft de beoordeling plaatsgevonden door verschillende actoren die bij de handhaving zijn betrokken. Hiervoor is gebruik gemaakt van een digitale enquête via internet. Alle raads- en collegeleden en 1600 burgers hebben een uitnodiging ontvangen om de enquête in te vullen.

Voor het invullen van de enquête met betrekking tot de beoordelingscriteria milieu, fysiek en financieel/economisch zijn vakspecialisten benaderd. Vakspecialisten zijn alle medewerkers van verschillende diensten die betrokken zijn bij de handhaving binnen gemeente Moerdijk. De uitnodiging om de enquête te vullen is verstuurd naar afdeling Vergunningen en Handhaving gemeente Moerdijk, Regionale Milieudienst West-Brabant, handhaving provincie Noord-Brabant, regionale brandweer, Waterschap Brabantse Delta en Havenschap Moerdijk. De internetenquête is door 287 burgers, 85 vakspecialisten en 8 college, raads- en burgerleden ingevuld.

Stap 3a: naleefgedrag en prioriteiten landelijk, regionaal en bestuur

Aan de hand van de ingevoerde scores per beoordelingscriteria berekent het MAM de volgorde van de handhavingstaken. In deze fase worden ook extra gegevens toegevoegd zoals landelijke en regionale prioriteiten. Door het college van burgemeester en wethouders aangegeven bijzondere prioriteiten worden hier ook toegevoegd. Het is mogelijk wanneer het naleefgedrag bekend is deze gegevens ook in het systeem in te voeren. Een hoog naleefgedrag zal lijden tot een lagere prioriteit en dus minder frequent toezicht.

Stap 4: rangorde handhavingstaken

Na het doorlopen van stap 3 en 3a is de rangorde van de handhavingstaken bepaald.

Stap 4a: strategie, handhavingsstappenplan en kengetal per taak

Per taak wordt gebruik gemaakt van een kengetal. Bij de berekening van het kengetal is rekening gehouden met de toe te passen strategie en het aantal en soort stappen volgens het handhavingsstappenplan. Omdat per 1 januari 2012 is overgeschakeld op een andere indeling van de taken (doelgroepbenadering) was het ook nodig om nieuwe kengetallen te bepalen. Voor het opstellen van de kengetallen is gebruik gemaakt van de beschikbare gegevens binnen de eigen organisatie, de Regionale Milieudienst en van landelijke gegevens (bijvoorbeeld het toezichtsprotocol bouw en BRZO)

Stap 5: match personele capaciteit

In het MAM worden de kengetallen, het uit te voeren toezicht, de controletaken en de beschikbare capaciteit ingevoerd. Het MAM berekend tot welke prioriteit gehandhaafd kan worden. Indien gewenst kan dit worden uitgesplitst naar toezicht/controle en juridische capaciteit.

Stap 6: Handhavingsprogramma

Het handhavingsprogramma geeft de kaders aan voor de uitvoering van handhaving. De (aangepaste) prioriteitenlijst, strategie en het handhavingsstappenplan maken onderdeel uit van het beleidsplan.

Stap 7: Handhavingsuitvoeringsprogramma

Aan de hand van het handhavingsprogramma wordt een jaarlijks uitvoeringsprogramma opgesteld. Het uitvoeringsprogramma is de basis voor de persoonlijke werkplannen van de toezichthouders.

Stap 8: Uitvoeren

Stap 9: Evalueren

Jaarlijks wordt een jaarverslag gemaakt. De conclusies en verbeterpunten dienen weer als input voor het opstellen van nieuwe beleids en uitvoeringsprogramma’s.

6.3 Resultaten afwegingsmodel

De prioritering in eerdere handhavingsprogramma’s geschiedde op basis van een indeling op wettelijke taken verdeeld in de groepen (o.a milieu, bouwen, APV). Met het in werking treden van de Wabo wordt het integraal toezicht steeds belangrijker en dus ook een integralere benadering van de taken. Vanwege de integrale benadering is bij het opstellen van dit handhavingsprogramma uitgegaan van drie fases en doelgroepen.

Bouwfase

Onder de bouwfase vallen alle activiteiten die te maken hebben met het (ver)bouwen en in gebruik nemen van bouwwerken, bedrijven of overige activiteiten.

Gebruiksfase

Onder de gebruiksfase vallen alle activiteiten gedurende het gebruiken van een pand, het in werking hebben van een bedrijf, of het uitvoeren van activiteiten.

Buitengebruik stellen

Onder deze fase vallen alle activiteiten die betrekking hebben op het (moeten) beëindigen van een activiteit, bijvoorbeeld slopen.

6.4 Aanpassingen op prioriteitenlijst

De gemeentelijke prioriteiten zijn volgens de methodiek van het MAM vastgesteld. Naast gemeentelijke prioriteiten worden er landelijk en regionaal ook prioriteiten gesteld met betrekking tot de handhavingstaken. Landelijk worden prioriteiten gesteld door het Landelijk Overleg Milieuhandhaving (LOM) en regionaal door het Servicepunt handhaving (Seph).

Deze prioriteiten zijn meegenomen in de prioriteitenlijst. Het is ook mogelijk dat er vanuit wetgeving een verplichting is taken vaker te controleren dan volgens de strategie en de gemeentelijke prioriteitenlijst bepaald is. De wettelijke verplichting wordt dan overgenomen in de prioriteitenlijst. Dit is bijvoorbeeld van toepassing bij de Wet kinderopvang waarin is bepaald dat jaarlijks toezicht moet worden uitgeoefend.

In het jaarlijkse uitvoeringsprogramma worden de prioriteiten gekoppeld aan de beschikbare capaciteit. Hierdoor is het mogelijk jaarlijks de prioriteiten bij te stellen en in te spelen op actuele zaken. Voor nadere informatie over landelijke en regionale prioriteiten en projecten verwijs ik u naar het jaarlijkse uitvoeringsprogramma.

In bijlage 1 is de prioritering volgens het afwegingsmodel aangegeven met correcties op grond van verplichte prioriteiten. Er is daarbij nog geen rekening gehouden met de beschikbare personele capaciteit.

7.TOEZICHTSTRATEGIE

7.1. Algemeen

Een toezichtstrategie geeft aan welke activiteiten worden ondernomen om vast te stellen of wet- en regelgeving worden nageleefd. Om na te gaan of voorschriften ook gedurende langere tijd en in alle situaties worden nageleefd, is het noodzakelijk om programmatisch of operationeel toezicht te blijven uitvoeren. Daarnaast is het nodig om capaciteit te reserveren voor onaangekondigde en steekproefsgewijze controles en surveillance.

Het Moerdijks afwegingsmodel is bedoeld om handhavingstaken te prioriteren. Daarbij is dan nog niet aangegeven hoe met de verschillende prioriteiten wordt omgegaan. Dit hoofdstuk beschrijft de strategie per prioriteit. Aan de hand van de prioriteit en toezichtstrategie kan de benodigde capaciteit worden berekend. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de prioritering volgens het MAM bedoeld is om de programmatische taken te prioriteren, dat betreft 80% van de beschikbare capaciteit. De overige 20% wordt vrijgehouden voor klachten/calamiteiten (10%) en afhandelen verzoeken om handhaving (10%).

Om de benodigde capaciteit per toezichtstaak te berekenen wordt gebruik gemaakt van kengetallen. Bij het vaststellen van het kengetal is rekening gehouden met de toezichtstrategie en het aantal en soort stappen volgens het handhavingstappenplan.

In de loop der jaren is het integraal toezicht een steeds grotere plaats in gaan nemen binnen het toezicht. Vanuit deze integrale benadering is het beter en eenvoudiger om het handhavingsprogramma te richten op doelgroepen. Vanwege deze omschakeling was het nodig om nieuwe kengetallen te bepalen per doelgroep. Voor het berekenen van kengetallen is gebruik gemaakt van de beschikbare gegevens binnen de eigen organisatie, de Regionale Milieudienst West-Brabant en van landelijke gegevens (bijvoorbeeld het toezichtsprotocol bouw en BRZO)

Programmatische toezichtsbezoeken worden zoveel mogelijk integraal uitgevoerd. Integraal wil zeggen dat tijdens het bezoek aandacht wordt besteed aan alle relevante wetgeving. Dit zal daar waar mogelijk door één toezichthouder worden uitgevoerd. In complexere gevallen zal een team van toezichthouders/specialisten worden samengesteld. Vanwege de complexiteit kan besloten worden af te zien van integraal toezicht en andere vormen van toezicht toe te passen, zoals systeemtoezicht, operationeel toezicht etc. Wanneer een inspectieteam wordt ingesteld is het streven om het aantal toezichthouders in een team tot een minimum te beperken. Op termijn moet een behoorlijke efficiëntiewinst te bereiken zijn doordat bij een aantal taken één toezichthouder op meerdere aspecten kan controleren.

Naast de hieronder beschreven toezichtstrategie per prioriteit kan communicatie als een aanvullend instrument worden ingezet om overtredingen zoveel mogelijk te voorkomen. Een voorbeeld is het vooraf verstrekken van informatie/voorlichtingsmaterialen, maar ook van het presenteren van resultaten van handhaving kan een preventieve werking uitgaan. Dit alles zal nog nader worden uitgewerkt in een op te stellen communicatieplan.

De handhavingstrategie, inclusief de koppeling met het strafrechtelijke optreden is opgenomen in hoofdstuk 8.

7.2 Toezicht per doelgroep.

Een doelgroep kan bestaan uit verschillende typen bedrijven/instellingen/taken. Per doelgroep is de samenstelling bepaald en onderverdeeld in een milieu- en gebruikscategorie.

Deze twee categorieën zijn deels bepalend voor het plannen van de programmatische controles. Een andere bepalende factor is het naleefgedrag van de betrokken doelgroep.

In de planning wordt ook rekening gehouden met het uitvoeren van opleveringscontroles. Zes weken na ontvangst van een melding vindt een opleveringscontrole plaats. Omgevingsvergunningen worden voor oplevering gecontroleerd na het onherroepelijk worden van de vergunning.

Na de opleveringscontrole worden omgevingsvergunningen met de activiteit milieu en/of gebruik en milieu- en gebruiksmeldingen opgenomen in het programmatische controleprogramma onder vermelding van doelgroep en categorie. Omgevingsvergunningen voor alleen de activiteit bouw en een aantal APV-vergunningen zijn eenmalige vergunningen. Deze worden ook gecontroleerd aan de hand van de prioriteit volgens het MAM. Na uitvoeren van het toezicht worden zij niet in het programmatische toezichtsprogramma opgenomen.

7.3 Toepassing prioriteit

Bij het opstellen van het toezichtprogramma wordt de volgende systematiek toegepast. Er zijn drie fasen te onderscheiden, te weten de bouw-, gebruik- en buitengebruikstellingsfase.

Eerst wordt per fase en doelgroep het aantal locaties bepaald. Om het jaarlijkse aantal te controleren locaties te bepalen wordt per doelgroep de percentages gebruikt die zijn vastgesteld volgens het MAM.

Het toezichtspercentage voor programmatisch toezicht per prioriteit is

Prioriteit extra hoog 100% toezicht

Prioriteit hoog 75% toezicht.

Prioriteit middel 50% toezicht.

Prioriteit laag 25% toezicht.

Prioriteit extra laag 10% toezicht.

Nadat door middel van het bovenstaande percentage het totaal aantal te controleren locaties per doelgroep is bepaald, wordt binnen een doelgroep een verdeling gemaakt op basis van milieurisico’s en/of brandveiligheidsrisico’s.

De volgorde wordt als volgt bepaald.

  • 1.

    Prioriteit doelgroep en categorie 4.

  • 2.

    Prioriteit doelgroep en categorie 3.

  • 3.

    Prioriteit doelgroep en categorie 2.

  • 4.

    Prioriteit doelgroep en categorie 1.

Bij de verdeling wordt verder de volgende uitgangspunten gehanteerd voor de onderverdeling.

  • ·

    Het totaal aantal toezichtsbezoeken per doelgroep blijft gelijk aan het hiervoor bepaalde aantal.

  • ·

    Categorie 4: Alle locaties krijgen 100% toezicht. Dit kan integraal toezicht zijn of een aspectcontrole brandveiliggebruik.

  • ·

    Na vermindering van het totaal aantal locaties per doelgroep met het aantal categorie 4 locaties binnen de betreffende doelgroep worden de overige locaties per categorie verdeeld volgens het volgende percentages.

    • o

      Categorie 3: 60%.

    • o

      Categorie 2: 30%

    • o

      Categorie 1/0: 10 %

    • o

      Niet meldings- of vergunningsplichtige locaties, zgn. A-inrichtingen, worden niet programmatisch ingepland. Zij worden alleen bezocht n.a.v. klachten/meldingen.

    • o

      Wanneer het aantal te controleren locaties is bepaald, wordt door middel van risicogestuurd toezicht (zie paragraaf 7.4) precies bepaald welke specifieke locaties het betreft en hoe deze controle plaatsvindt.

Als vooraf het aantal te controleren locaties niet is te bepalen, wordt op basis van ervaringscijfers een aantal controles per jaar opgenomen. Dit betreft voornamelijk toezichtstaken op illegale zaken, zoals illegale bouwactiviteiten, illegale milieuactiviteiten etc.

7.7.4 Risicogestuurd toezicht

In deze fase van plannen komt ook het risicogestuurd toezicht naar voren. Dat wil zeggen dat het risico van de activiteiten, het aantal klachten en het naleefgedrag van de betreffende locatie/instelling een indicatie geven voor de zwaarte van toezicht. Deze indicatie kan gevolgen hebben voor de programmatische frequentie van het aantal toezichtsbezoeken, maar ook voor de wijze van toezicht en de frequentie van het aantal bezoeken binnen het uitvoeringsprogramma van het betreffende jaar.

Risicogestuurd toezicht kan op verschillende manieren worden ingezet.

  • 1.

    Het aantal bedrijven wordt gepland op prioriteitstelling. De geplande bedrijven worden op basis van risicogestuurd toezicht gecontroleerd. (De locatie blijft in de gewone bezoekfrequentie en het toezicht is aangepast op basis van het risicoprofiel.)

  • 2.

    Het aantal bedrijven wordt gepland op prioriteitstelling en aan de hand van het risicoprofiel. De geplande bedrijven krijgen regulier toezicht. (De bezoekfrequentie van de locatie wordt aangepast, het toezicht betreft normaal regulier toezicht.)

  • 3.

    Het aantal bedrijven wordt gepland op basis van de prioriteitstelling en het risicoprofiel. De geplande bedrijven krijgen toezicht op basis van risicogestuurd toezicht. (De bezoekfrequentie van de locatie wordt aangepast, het toezicht is aangepast op basis van het risicoprofiel.)

Tot op heden werd in de planning voor het uitvoeringsprogramma gewerkt met optie 2. Het risicoprofiel werd alleen meegenomen om de frequentie te bepalen. Vanaf 2012 wordt de planning voor de nieuwe werkprogramma’s opgesteld aan de hand van optie 3. Zowel de frequentie als de vorm van toezicht wordt aangepast volgens het risicoprofiel. Op deze manier worden locaties met een laag risicoprofiel beloond, minder vaak toezicht en eenvoudiger toezicht. Locaties met een hoog risicoprofiel krijgen vaker bezoek en intensiever toezicht. De verdere uitwerking van risicogestuurd toezicht is onderdeel van het jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma.

7.5 Toezicht op algemene regels

Door deregulering en lastenverlichting is een aantal vergunningen en meldingen vervangen door algemene regels. Voor een aantal type inrichtingen in het kader van de Wet milieubeheer is de vergunnings-/meldingsplicht vervallen met het in werking treden van het BARIM. Een zelfde effect is opgetreden met het in werking treden van het Gebruiksbesluit. Deze inrichtingen moeten wel blijven voldoen aan de algemene regels zoals opgenomen in beide besluiten. Het vergt van de overheid extra inspanning om de locaties die niet (meer) vergunnings-/meldingsplichtig zijn en wel aan algemene regels moeten voldoen in beeld te brengen en te houden om de toezichtstaak naar behoren uit te kunnen voeren. De in het bedrijvenbestand (SBA) opgenomen bekende locaties vallen onder het programmatisch toezicht zoals hiervoor beschreven. Om de niet bekende locaties op te sporen en te controleren op de algemene regels moet hiermee in de capaciteitsplanning rekening worden gehouden.

7.6 Controle op illegale activiteiten

Naast het toezichthouden op de vergunningen/meldingen en de algemene regels is er capaciteit nodig voor het opsporen van illegale activiteiten. Elke toezichthouder krijgt in de jaarplanning capaciteit toegekend voor vrije surveillance voor het opsporen van illegale activiteiten. Dit kan zijn het illegaal bouwen, illegaal storten van afval, strijdig gebruik van percelen en/of gebouwen, etc.

Het is mogelijk om op projectmatige wijze te controleren en hieraan bepaalde prioriteiten te verbinden. Dit kan van toepassing zijn bij bijvoorbeeld een handhavingsactie buitengebied, actieweken in het kader van de Moerdijk schoon etc. De projecten worden in het uitvoeringsprogramma opgenomen.

Voor alle taken die voortkomen uit de vrije surveillance geldt dat de hercontrole en juridische opvolging van de controle wordt geprioriteerd volgens de prioriteitenlijst.

7.7 Verzoeken om handhaving

Verzoeken om handhaving zijn niet apart geprioriteerd. Wettelijk is vastgelegd dat het bevoegde gezag binnen 8 weken een besluit moet nemen op het verzoek. Wanneer hier niet tijdig vervolg aan wordt gegeven kan de verzoeker een beroep doen op de Wet dwangsom. Een verzoek om handhaving moet dus direct worden opgepakt. In de planning wordt 10% van de beschikbare capaciteit ingezet voor verzoeken om handhaving.

Bij het behandelen van verzoeken om handhaving is de verleiding om op elke melding af te gaan en vervolgens juridisch te gaan handhaven groot. De vraag is of zo tot een werkelijke ‘risico-inperking’ kan worden gekomen. Vooral de juridische afhandeling van dergelijke zaken vraagt veel personele capaciteit. Voor het uitvoeren van de controles naar aanleiding van verzoeken om te handhaven wordt beoordeeld of er sprake is van een acute situatie of dat het meegenomen kan worden in één van de reguliere programmatische controles. De volgende uitgangspunten zullen worden gehanteerd:

  • -

    De verzoeken om te handhaven en meldingen over illegale activiteiten van burgers en van eigen medewerkers over geconstateerde illegale activiteiten worden altijd in het informatiesysteem geregistreerd.

  • -

    Als er sprake is van een mogelijke acute (en niet onomkeerbare) en/of risicovolle situatie, wordt direct een controle uitgevoerd. In de overige gevallen wordt de melding meegenomen/ingepland bij het uitvoeren van de programmatische controles. Afhankelijk van het geconstateerde wordt al dan niet juridische actie ondernomen.

  • -

    De indiener van een schriftelijk verzoek tot handhaving krijgt uiterlijk binnen zes weken schriftelijk bericht op welke wijze zijn verzoek wordt opgepakt.

  • -

    De (juridische) vervolgprocedure zal volgens de vastgestelde prioriteitenlijst worden geprioriteerd en afgewerkt.

  • -

    In het kader van het servicegericht handhaven wordt een werkprocesbeschrijving ‘verzoek om handhaving’ opgesteld waarin wordt opgenomen dat te allen tijde telefonisch contact wordt opgenomen met de indiener(s) van het verzoek om handhaving (zie ook paragraaf 8.4 mediation).

  • -

    Beginselplicht om tot handhaving over te gaan geldt in principe ook voor verzoeken om handhaving.

7.6 Klachten en meldingen

Klachten en meldingen zijn niet apart geprioriteerd. Vanuit onze dienstverleningsvisie hebben alle klachten een hoge prioriteit. Alle klachten worden daarom zo spoedig mogelijk in behandeling genomen volgens de vastgestelde procedure. In totaal wordt 10% van de beschikbare handhavingscapaciteit ingezet voor klachten, meldingen calamiteiten (acute zaken).

8. STAPPENPLAN HANDHAVING

8.1 Algemeen

De gemeente Moerdijk heeft in 2006 de provinciale Bestuursovereenkomst handhaving omgevingsrecht ondertekend en heeft zich sindsdien daarmee geconformeerd aan het stappenplan “Zo handhaven we in Brabant”. Dit stappenplan is gekoppeld aan de bestuursovereenkomst. Dit hoofdstuk geeft een korte samenvatting van het stappenplan “handhaving”. Een uitgebreide versie is in te zien op de site van de provincie Noord-Brabant (www.Brabant.nl).

Het stappenplan is geschreven om toegepast te worden door alle toezichthoudende en opsporingsinstanties die de Bestuursovereenkomst handhaving omgevingsrecht 2006 hebben ondertekend. De ondertekenaars van de overeenkomst zijn alle Brabantse gemeenten, de provincie Noord-Brabant, Openbaar Ministerie, politie, waterschappen, Algemene Inspectiedienst van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, Rijkswaterstaat en VROM-Inspectie.

8.2 Stappenplan

Het stappenplan bestaat uit een samenhangend systeem, een traject van bestuurs- en strafrechtelijke procedures, dat bij repressief optreden wordt toegepast en heeft betrekking op het volledige omgevingsrecht. De procedures zijn gekoppeld aan het type overtreding. Het aantal stappen in het handhavingtraject wordt beperkt door het hanteren van de volgende uitgangspunten:

  • ·

    Er wordt onderscheid gemaakt naar de ernst van de overtreding. Een ernstige overtreding verdient een strengere en snellere aanpak dan een minder ernstige.

  • ·

    Het gemaakte onderscheid naar de ernst van de overtreding is voor de strafrechtelijke en bestuursrechtelijke aanpak hetzelfde. Dit betekent in de handhavingspraktijk dat zowel bestuursrechtelijke, als strafrechtelijke handhavers een overtreding in een zelfde categorie moeten indelen.

Op basis van deze uitgangspunten is gekomen tot een indeling in type overtreding:

  • -

    Categorie 0- 0vertreding met acuut gevaar voor de fysieke leefomgeving

  • -

    Categorie 1-overtredingen

  • -

    Categorie 2-overtredingen

Voor een uitgebreid overzicht en toelichting verwijzen wij u naar bijlage 2 van dit Handhavingsprogramma.

Recidive

Wanneer dezelfde overtreding meer dan één keer door dezelfde overtreder wordt gepleegd is sprake van recidive. Van strafrechtelijke recidive is in juridische zin sprake als er eerder een veroordeling heeft plaatsgevonden. Aanvullend wordt in deze handhavingstrategie voor het strafrechtelijke traject ook van recidive gesproken als het OM een aanbod voor transactie aan de overtreder heeft aangeboden (en deze betaald is).

Recidive is een verzwarende factor bij het opleggen van een nieuwe last onder dwangsom of last onder bestuursdwang. Wanneer dezelfde overtreding wordt herhaald, dan is er sprake van een ongewenst patroon in het nalevingsgedrag. Er is dan geen sprake meer van een individueel incident.

Voor het bestuursrechtelijke traject maken wij voor het bepalen van recidive onderscheid in verschillende situaties:

  • ·

    Er is sprake van recidive als binnen 5 jaar na verzending van een definitieve last onder dwangsom of bestuursdwang opnieuw dezelfde overtreding wordt geconstateerd.

  • ·

    Er is ook sprake van recidive als binnen 1 jaar na verzending van een vooraankondiging last onder dwangsom of bestuursdwang, de overtreding is beëindigd, en nadien opnieuw dezelfde overtreding wordt gepleegd.

  • ·

    Bij inrichtingen in milieucategorie 4 is, in afwijking het vorige punt, sprake van recidive als er 2 jaar na feitelijke constatering van dezelfde overtreding deze opnieuw wordt geconstateerd. De reden voor dit onderscheid is dat het bij de laatste vorm gaat om zwaardere bedrijven.

  • ·

    Als een overtreding vaker heeft plaatsgevonden, maar de overtreder vanwege juridische constructies een andere rechtspersoon is, is in formele zin geen sprake van recidive. Als door het bestuursorgaan echter kan worden aangetoond dat de overtreder dezelfde natuurlijke persoon is er wel sprake van recidive. In de sanctiebeschikking of het proces-verbaal moet dit expliciet worden verantwoord.

Samenloop van overtredingen

Bij een controle kunnen meerdere overtredingen van regels voor de fysieke leefomgeving worden vastgesteld. Bij overtredingen die tot categorie 1 én tot categorie 2 behoren is samenloop aan de orde. Bij de samenloop van overtredingen is maatwerk het uitgangspunt.

In afwijking van het stappenplan hanteren wij voor zowel categorie 1 en 2 overtredingen de volgende termijnen:

  • ·

    uitgangspunt is dat de overtreder de overtreding binnen een termijn van 8 weken na verzending van het controlerapport beëindigt;

  • ·

    na de termijn van 8 weken vindt een hercontrole plaats, waarna, afhankelijk van de toegekende prioriteit en de resterende overtredingen, een handhavingstraject wordt opgestart door middel van toezending van vooraankondiging van een last onder dwangsom of bestuursdwang. Wanneer de overtreding inmiddels is beëindigd, dan wordt het toezichtstraject beëindigd.

Bij een categorie 0 overtreding is sprake van (te verwachten) ernstige of onherstelbare effecten, of gevaar. Deze vorm van overtredingen moeten direct beëindigd worden. Hier wordt geen termijn of een zeer korte termijn geboden. De overtreder moet direct op (mondelinge) aanwijzing van de toezichthouder de overtreding beëindigen. Doet de overtreder dit niet, dan volgt (de mondelinge) toepassing van spoedbestuursdwang met kostenverhaal op de overtreder.

Termijnen

Wij hanteren de volgende criteria voor termijnen:

  • ·

    Gedragsvoorschriften moeten direct worden nageleefd. Hiervoor dient geen of hooguit een zeer korte termijn te worden gesteld om de overtreding te beëindigen en/of herhaling ervan te voorkomen.

  • ·

    In alle andere gevallen (waaronder ook plannen of voorzieningen waarvoor investeringen vereist zijn): hoe urgenter de situatie, hoe korter de termijn. Hierbij rekening houdend met de technische en organisatorische realiseerbaarheid in die termijn.

  • ·

    Hoewel in het algemeen uitgegaan wordt van standaardtermijnen, kunnen de bijzondere omstandigheden van een individueel geval, aanleiding geven om gemotiveerd van die termijnen af te wijken. Er kan dan zowel een langere als een kortere termijn geboden worden, afhankelijk van de aangetroffen omstandigheden. De geboden termijnen kunnen afwijken van het standaard stappenplan.

  • ·

    De te stellen termijn start niet eerder dan het moment van verzending van de correspondentie aan de overtreder (met uitzondering van de onmiddellijke actie).

Verschillende instanties hebben voor hun taakgebied een zelfstandige handhavingsbevoegdheid. De gemeenten en provincie hebben primair een bestuurlijke handhavingsbevoegdheid. Deze bevoegdheden zijn bedoeld om de (gevolgen) van de overtreding te herstellen. Het Openbaar ministerie (OM) is daarentegen primair bevoegd om een overtreder strafrechtelijk te vervolgen. Doel van die bevoegdheid is het bestraffen van de overtreder.

De uitvoering van de verschillende handhavingsbevoegdheden zijn op elkaar afgestemd. De bestuursrechtelijke en strafrechtelijke bevoegdheden kunnen gelijktijdig worden toegepast, omdat beide maatregelen een ander doel dienen (herstel van de overtreding respectievelijk bestraffen van de overtreder). Naast bestuurlijke sancties kan dus ook een proces-verbaal volgen.

Bestuurlijke toezichthouders sturen bijvoorbeeld afschriften van aanschrijvingen van categorie 1 overtredingen door naar het OM. Het OM vervolgt deze overtreders ook. In het verdere handhavingstraject wordt verder gezamenlijk opgetreden.

Preventieve handhaving

In de voorgaande tekst is uitgegaan van een situatie, waarbij de overtreding al heeft plaatsgevonden en het bestuursorgaan achteraf optreedt om de ontstane situatie te herstellen.

Artikel 5:6 van de Algemene wet bestuursrecht biedt het bestuursorgaan echter ook de mogelijkheid om vóórdat er sprake is van een feitelijke overtreding handhavend op te treden. Een bestuurlijke herstelsanctie kan al worden opgelegd zodra er klaarblijkelijk gevaar voor overtreding is.

Wij kunnen een preventieve lastgeving opleggen, als er sprake is van klaarblijkelijk gevaar van een overtreding met één of meer van de volgende criteria:

  • ·

    ter voorkoming van verder bouwen bij stilgelegde bouwwerkzaamheden;

  • ·

    (ernstige) vormen van overlast voor groepen personen is waarschijnlijk;

  • ·

    schade aan goederen en zaken;

  • ·

    gezondheidsrisico’s voor betrokken personen;

  • ·

    te verwachten schade aan het milieu in de meest ruime zin;

  • ·

    andere belangen maken vooraf ingrijpen noodzakelijk.

8.3 Zaken met een lage prioriteit

Wij werken met het Moerdijks Afwegings Model (MAM). Handhavingszaken worden opgepakt op basis van de toegekende prioriteit. Zaken met een hogere prioriteit worden eerder opgepakt, dan zaken met een lagere prioriteit. Wij streven er naar om tegen alle overtredingen op te treden. Dit is echter niet altijd direct mogelijk. Een nadelig gevolg van het werken met prioriteiten is dat hierdoor zaken met een lagere prioriteit “op de plank blijven liggen”. Dit is niet gewenst, maar aan de andere kant ook niet uit te sluiten vanwege diezelfde prioritering en beperkte beschikbare capaciteit.

Dit betekent echter niet dat de overtreder rustig achterover kan leunen, als er sinds de constatering van de overtreding langere tijd verstreken is. Het verstrijken van die tijd zorgt er namelijk niet voor dat de overtreding alsnog is toegestaan. De overtreder krijgt na constatering altijd de brief met de aangetroffen overtreding toegestuurd. Daarmee is ook direct het recht van de gemeente Moerdijk veilig gesteld om in de toekomst handhavend op te treden tegen de geconstateerde overtreding. De overtreding is daarmee juridisch “gewraakt”: ondubbelzinnig is met die brief aangegeven dat wij ons het recht voorbehouden om op enig moment, wanneer dat ook zal zijn, handhavend op te treden tegen de geconstateerde overtreding. Zodra de capaciteit en prioriteit het toestaat, worden deze oude zaken alsnog opgepakt.

8.4 Mediation

Uitgangspunt is dat wij tegen elke overtreding van wet- en regelgeving optreden door het opstarten van een formeel handhavingstraject. Gedurende of voorafgaande aan deze formele procedure kan (alsnog) blijken dat een formele procedure niet leidt tot de meest optimale oplossing. Vaak zijn in zo’n situatie meerdere partijen betrokken bij het juridische geschil, bijvoorbeeld in geschillen tussen buren onderling bij een verzoek om handhaving. Het is geen primaire gemeentelijke taak om onderlinge geschillen tussen burgers op te lossen. Burgers kunnen elkaar ook onderling aanspreken via een civiele procedure. In sommige gevallen, waar de gemeente bij betrokken is, is het echter de vraag of partijen gebaad zijn bij het “gelijk krijgen” in formele juridische procedures. Vaak wordt door het voeren van juridische procedures niet het onderliggende geschil opgelost. Het voeren van langdurige juridische procedures kost ook veel geld, energie en tijd.

Wanneer een zaak zich in onze ogen daarvoor leent, kunnen wij een aanbod aan partijen doen om het onderlinge geschil via een zogenoemde mediation-procedure op te lossen. Als alle partijen in kunnen stemmen, dan wordt een mediationprocedure opgestart.

Bij mediation lossen partijen onder begeleiding van een onafhankelijke bemiddelaar samen met de wederpartij(en) het conflict op. Deze mediator helpt partijen de belangen en standpunten helder te krijgen. Het is natuurlijk ook mogelijk dat een mediationtraject wordt opgestart zonder externe mediator. In dit geval zal een bestuurder of ambtenaar optreden als mediator.

Wanneer mediation?

Mediation biedt de meeste kans op een goede afloop als partijen:

  • ·

    de oplossing in eigen hand wil houden, omdat u de relatie met de wederpartij wilt behouden of goed wilt afsluiten;

  • ·

    een maatwerkoplossing zoeken omdat de juridische beslissing niet alles kan oplossen;

  • ·

    bereid zijn met de wederpartij te overleggen en te onderhandelen

  • ·

    uit praktische overwegingen hiervoor kiezen: mediation biedt de mogelijkheid om (meerdere) conflicten waarvoor verschillende gerechtelijke procedures lopen in één keer op te lossen;

  • ·

    mediation goedkoper vinden dan het voeren van een juridische procedure;

  • ·

    mogelijk tijdswinst willen boeken. Gemiddeld duurt een mediationtraject maximaal drie maanden, vaak korter; Meestal is de mediation na twee of drie bijeenkomsten afgerond.

Mediationovereenkomst

Wanneer partijen met succes overeenstemming bereiken, dan worden de rechten en verplichtingen vastgelegd door de mediator in een mediationovereenkomst. Deze overeenkomst geldt dan tussen partijen. Alleen als alle partijen de overeenkomst ondertekenen kunnen partijen hieraan rechten en plichten ontlenen.

8.5 Handhaving bij overtreding door eigen organisatie.

Het kan voorkomen dat de eigen organisatie een handeling verricht die in strijd is met de wet- en regelgeving. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het wijzigen van een gemeentelijk eigendom terwijl er geen Wabovergunning is verleend. Indien dit geconstateerd wordt, moet hiertegen opgetreden worden. Om te zorgen dat er in voorkomende gevallen gelijkluidend zal worden opgetreden, wordt de volgende strategie gevolgd:

1.Collegiaal overleg

In eerste aanleg zal er bij het constateren van een overtreding een collegiaal overleg plaats vinden. De toezichthouder die de overtreding heeft geconstateerd zal, nadat dit is afgestemd met het teamhoofd Handhaving, mondeling contact opnemen met zijn collega die betrokken is bij de gemaakte overtreding. Hij zal trachten het probleem op te lossen. Van het contact zal een verslag gemaakt worden dat naar de betrokken collega wordt gezonden en in het handhavingsdossier gevoegd zal worden.

2.Overleg teamhoofd/afdelingsmanager

Indien het collegiaal overleg niet leidt tot het opheffen van de overtreding zal de toezichthouder die de overtreding heeft geconstateerd de resultaten van de hercontrole terugkoppelen met het teamhoofd Handhaving of afdelingsmanager. Het teamhoofd of afdelingsmanager zal de resultaten van het collegiaal overleg en de hercontrole bespreken met het teamhoofd van de betrokken afdeling. Het verslag van dit overleg zal in het handhavingsdossier gevoegd worden.

3.Advies burgemeester en wethouders

Indien er geen overeenstemming bereikt wordt over de geconstateerde overtreding zal de afdeling Vergunningen en Handhaving een advies voorleggen aan het college van burgemeester en wethouders. De beslissing van het college is dan bindend. Het advies, inclusief het besluit van het college, zal in het handhavingsdossier gevoegd worden.

8.6 Richtlijn handhaving bij overtreding door andere overheden

Het kan voorkomen dat andere overheden een handeling verricht die in strijd is met de wet- en regelgeving. Hierbij kan gedacht worden aan het overtreden van milieuregels of het wijzigen van een eigendom terwijl er geen Wabovergunning is verleend. Indien een andere overheid een overtreding begaat moet hiertegen worden opgetreden volgens de handhavingsstrategie die is vastgelegd in het handhavingsprogramma. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het gemeentebestuur zo spoedig mogelijk in kennis moet worden gesteld van de handhavingszaak.

9. GEDOGEN

9.1 Inleiding

Bestuursorganen met een handhavende bevoegdheid moeten deze bevoegdheid ook feitelijk toepassen. Dit vloeit voort uit de algemene handhavingsplicht. Deze handhavingsplicht vloeit voort uit rechterlijke uitspraken over de toepassing van de handhavingsplicht. Slechts in bijzondere gevallen kan van de handhavingsplicht worden afgeweken. Dit kan zich voordoen bij concreet zicht op legalisatie van de overtreding.

Een andere situatie die afwijking van de handhavingsplicht tot gevolg kan hebben, is de individuele afweging van alle bij de zaak betrokken belangen. Ook al blijft er sprake van een overtreding, dan nog kan het bestuursorgaan afzien van handhavend optreden. Het doel (herstel van de overtreding) weegt dan minder zwaar dan de belangen van de overtreder. Vaak wordt dan afgezien van handhaving omdat een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur van toepassing is. Dit zijn (oorspronkelijk) op basis van rechtspraak gevormde algemene principes. Een voorbeeld is het vertrouwensbeginsel of het evenredigheidsbeginsel.

Een bijzondere vorm van afzien van handhavend optreden is gedogen. Hierna gaan wij nader in op het gedogen van overtredingen en de criteria voor gedogen.

9.2 Wat is gedogen?

Gedogen is de bevoegdheid van een bestuursorgaan om op schriftelijk verzoek van een overtreder onder voorwaarden (tijdelijk) af te zien van handhavend optreden.

Gedogen is een zogenaamde discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat een bestuursorgaan gebruik kan en mag maken van deze bevoegdheid, maar hier niet toe verplicht is. In Moerdijk wordt er in principe niet gedoogd, tenzij er zich zeer bijzondere omstandigheden voordoen. Gedogen vindt altijd plaats door middel van een zogenaamd gedoogbesluit. Gedogen gebeurt dus slechts in uitzonderingsgevallen en beperkt zich in omvang en tijd tot die gevallen waarbij op korte termijn concreet zicht is op legalisering.

9.3 Wanneer gedogen

De gemeente Moerdijk kan alleen gedogen als er sprake is van de volgende situaties :

  • ·

    handhaving zou tot onbillijkheden leiden, bijvoorbeeld bij een nood-, overmachts- of overgangssituatie;

  • ·

    het doel van de regelgeving wordt met de handhaving niet bereikt, bijvoorbeeld in overmachts- en overgangssituaties en indien een persoon of rechtspersoon niet over een vergunning beschikt maar wel voldoet aan de eisen die in een dergelijke vergunning zouden worden gesteld;

  • ·

    het doel van de regelgeving is evident beter gediend met gedogen, bijvoorbeeld een persoon of rechtspersoon die tijdelijk een proef wil doen met een wellicht milieuvriendelijker product of productiewijze;

  • ·

    een ander, zwaarwegend belang dat gedogen rechtvaardigt, bijvoorbeeld indien de ongewenste neveneffecten van handhaving dusdanig groot zijn dat ze niet opwegen tegen het feit dat de overtreding eigenlijk beëindigd moet worden;

Hoewel in het algemeen uitgegaan wordt van de hiervoor genoemde situaties, kunnen de bijzondere omstandigheden van een individueel geval, aanleiding geven om ook in andere situaties te gedogen. Een afweging van alle betrokken belangen kan dit noodzakelijk maken.

Er is sprake van overgangssituaties bij/als:

  • ·

    nieuwe wet- en regelgeving;

  • ·

    regelgeving in voorbereiding is, die de overtreding van bepaalde voorschriften teniet doet, mits de nieuwe regelgeving op korte termijn te verwachten is;

  • ·

    activiteiten die vergunningplichtig zijn geworden als gevolg van nieuwe jurisprudentie.

  • ·

    werken zonder vergunning noodzakelijk is omdat, door omstandigheden die buiten de macht van de vergunninghouder liggen, de nieuwe vergunning niet aansluitend op de oude (verlopen) vergunning is verleend;

  • ·

    door het starten van een activiteit, vooruitlopend op de vergunningverlening, een ongewenste situatie wordt beëindigd of verbeterd, mits een ontvankelijke aanvraag is ingediend en er voldoende grond is om aan te nemen dat de vergunning op korte termijn wordt verleend;

  • ·

    de vergunning op formele gronden is vernietigd en een nieuwe vergunning verleend kan worden;

  • ·

    onderzoek moet worden verricht om overtreding van bepaalde voorschriften te beëindigen;

  • ·

    een éénmalige activiteit naast de bestaande vergunde activiteiten, aannemelijk is gemaakt dat deze activiteit voor een korte periode wordt uitgevoerd, de periode is korter dan de procedure voor het opstellen en vaststellen van een vergunning en deze vergunning daarna niet (meer) nodig is.

  • ·

    bij overtreding van één voorschrift maar waarvan aannemelijk is gemaakt dat deze overtreding binnen afzienbare tijd wordt beëindigd door bijvoorbeeld een ingrijpende verbouwing of andere investering.

Indien één of meer van bovenstaande situaties van toepassing is/zijn, kunnen wij gedogen. Het gedoogbesluit wordt altijd door het college van burgemeester en wethouders zelf genomen: besluitvorming in mandaat is niet toegestaan.

Bij gedogen gelden in ieder geval de volgende voorwaarden:

  • ·

    de overtreding moet naar verwachting legaliseerbaar zijn;

  • ·

    er mag geen onevenredige schade of hinder ontstaan bij derden;

  • ·

    het gedogen moet beperkt zijn in omvang en tijd;

  • ·

    er moet een schriftelijk verzoek tot gedogen worden ingediend met alle relevante informatie die nodig is om tot een goed besluit te kunnen komen;

  • ·

    de belanghebbende heeft zelf tijdig alle redelijkerwijs mogelijke stappen ondernomen om de overtreding te voorkomen respectievelijk op legale wijze de situatie te creëren of de activiteit uit te voeren;

  • ·

    gedogen vindt altijd schriftelijk plaats door middel van een zogenaamd gedoogbesluit.

Gedogen mag niet, dus altijd handhavend optreden bij de volgende gevallen:

  • ·

    acuut gevaar;

  • ·

    dreigend gevaar of onomkeerbare schade aan monumenten, en/of (leef)milieu, en/of volksgezondheid en/of openbare veiligheid en/of onaanvaardbare hinder voor derden;

  • ·

    bij herhaling van dezelfde overtreding; in gevallen waarin het noodzakelijk is dat er een daad gesteld moet worden;

  • ·

    ook als niet wordt voldaan aan de aan de gedoogbeschikking verbonden voorwaarden wordt (alsnog) overgegaan tot handhaving.

9.4 Hoe gedogen

Gedogen vindt alleen plaats door een beslissing (gedoogbesluit) te nemen op het schriftelijke verzoek van de overtreder. Daardoor is gedogen openbaar en wordt de motivering kenbaar gemaakt. Daarnaast worden aan de gedoogbeschikking voorschriften verbonden ter bescherming van derden en/of het milieubelang. Een gedoogbeschikking is een besluit in de zin van de Awb en moet voldoen aan de eisen die daarbij gesteld zijn. Tegen een gedoogbeschikking kunnen belanghebbenden bezwaar maken. Indien een verzoek om te gedogen wordt afgewezen, kan de belanghebbende hiertegen geen bezwaar maken. Er is geen sprake van een besluit zoals bedoeld in artikel 1:3, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht. De weigering verandert namelijk niets aan de rechtspositie van de overtreder. Hij mag bij een weigering nog steeds de overtreding niet begaan. De belanghebbende kan wel bezwaar maken tegen het, daarop volgende, handhavingsbesluit. Hier is dan namelijk wel sprake van rechtsgevolg.

Wanneer wel een gedoogbeschikking wordt afgegeven, dan gebeurt dit alleen binnen de hiervoor genoemde vastgestelde criteria en voorwaarden. Deze voorwaarden worden periodiek door het bestuursorgaan gecontroleerd. Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de gedoogbeschikking, dan wordt de gedoogbeschikking ingetrokken. Al dan niet gelijktijdig kan het bestuursorgaan optreden tegen de oorspronkelijke overtreding.

9.5 Handhaving

Er is geen sprake van gedogen indien er reeds een handhavingbesluit is genomen, waarin de belanghebbende binnen een gestelde termijn de gelegenheid wordt gegeven om zijn overtreding ongedaan te maken. Vanzelfsprekend moet een dergelijk besluit voldoen aan het bepaalde in de Awb.

9.6 Aansprakelijkheid

In de gedoogbeschikking wordt het voorbehoud gemaakt dat belanghebbenden bezwaar en beroep kunnen instellen tegen het gedoog besluit en/of een verzoek tot handhaving in kunnen dienen. Het OM kan alsnog besluiten om strafrechtelijk op te treden. In de gedoogbeschikking dient dan ook opgenomen te worden dat het besluit de verantwoordelijkheid van het OM voor de strafrechtelijke rechtshandhaving onverlet laat. Ook de niet vergunningstechnische risico’s, indien de situatie achteraf niet kan worden gelegaliseerd, blijven voor rekening van de verzoeker (overtreder).

De risico’s die voortvloeien uit het niet legaal handelen respectievelijk een illegale situatie zijn voor degene die deze handeling verricht of in wiens opdracht deze worden verricht. Het besluit om de illegale handeling of situatie te gedogen verandert deze aansprakelijkheid niet.

Ook kunnen andere overheidsorganen dan de gemeente Moerdijk, gebruik maken van hun zelfstandige handhavingsbevoegdheid.

De risico’s en de aansprakelijkheid worden duidelijk in de gedoogbeschikking vermeld.

9.6 Partiële handhaving

Een bijzondere vorm van handhaving is de gedeeltelijke of partiële handhaving. Dit is in feite een combinatie van handhavend optreden en gedogen tegen (effecten van) een overtreding. De mogelijkheid om gedeeltelijk te handhaven vloeit voort uit bijvoorbeeld de definitie van de last onder bestuursdwang van artikel 5:21 Algemene wet bestuursrecht:

“de herstelsanctie inhoudende een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding”

Het primaire uitgangspunt is dat een geconstateerde overtreding in het geheel wordt opgeheven door de overtreder. Er kunnen zich op basis van een individuele belangenafweging situaties voordoen, waarbij niet de gehele overtreding wordt beëindigd. Een bestuursorgaan kan onder omstandigheden besluiten een minder vergaande sanctie op te leggen, dan feitelijk toegestaan is, om (de effecten van) een overtreding tegen te gaan. In het handhavingsbesluit zelf motiveert het bestuursorgaan expliciet waarom tegen een bepaald gedeelte van de overtreding niet handhavend wordt opgetreden. Dit deel van de overtreding wordt daarmee expliciet gedoogd.

10. ADEQUAAT NIVEAU

Essentieel is de beantwoording van de vraag waarom wij als gemeente de regels handhaven. Het is onjuist te veronderstellen dat handhaven in Moerdijk gebeurt omdat de gemeente ‘dat wil’. Het stellen van regels wordt gedaan vanuit de gedachte dat deze regels diegene die hiermee c.q. met de naleving ervan direct te maken krijgt, proberen te beschermen. Het is dus in het belang van de burgers en bedrijven dat er voldoende op wordt toegezien dat deze regels worden nageleefd. Wanneer wordt er voldoende op de regels toegezien en wanneer worden de regels voldoende nageleefd? Beide genoemde punten geven het adequate niveau aan. Natuurlijk streeft iedereen er naar dat alle wetten en regels 100% worden nageleefd en daardoor een ideale leefomgeving voor iedereen ontstaat. Echter, uit ervaring blijkt dat 100% naleving van alle wetten en regels een utopie is. Wat is het niveau dat we met handhaving en vergunningverlening willen bereiken? Dit niveau moet dan worden gezien als het adequate niveau voor de gemeente Moerdijk.

Het adequaat niveau voor gemeente Moerdijk is:

  • -

    alle inrichtingen in het kader van de Wet milieubeheer moeten (indien van toepassing) zijn voorzien van een toereikende vergunning of melding.

  • -

    alle vergunnings- en meldingsplichtige inrichtingen in het kader van de Wet milieubeheer worden programmatisch bezocht volgens de toezichtstrategie van dit handhavingsprogramma.

  • -

    niet vergunnings- en meldingsplichtige inrichtingen in het kader van de Wet milieubeheer worden bezocht bij klachten/verzoeken om handhaving etc. Daarnaast worden een aantal locaties steeksproefsgewijs gecontroleerd.

  • -

    alle locaties die vergunnings- of meldingsplichtig zijn in het kader van het Gebruiksbesluit moeten zijn voorzien van een toereikende vergunning/melding.

  • -

    niet vergunnings- en meldingsplichtige inrichtingen in het kader van het Gebruiksbesluit worden bezocht bij klachten/verzoeken om handhaving etc. Daarnaast worden een aantal locaties steeksproefsgewijs gecontroleerd.

  • -

    alle inrichtingen met een omgevingsvergunning, activiteit milieu ouder dan 10 jaar worden onderzocht om vast te stellen of de vergunning moet worden geactualiseerd.

  • -

    omgevingsvergunningen, activiteit milieu, die langer als drie jaar niet worden gebruikt worden actief ingetrokken.

  • -

    voor alle vergunningplichtige bouwwerken is een omgevingsvergunning afgegeven, geen illegale bouw of strijdig gebruik.

  • -

    omgevingsvergunningen met de activiteit bouwen waarvan de bouwwerkzaamheden na 1 jaar niet zijn gestart worden ingetrokken.

  • -

    bebouwing waarvan de instandhoudingstermijn (ontheffing bestemmingsplan) is verstreken wordt verwijderd.

  • -

    bestemmingsplan buitengebied wordt 2 x per tien jaar integraal gecontroleerd.

  • -

    het aantal klachten zoveel als mogelijk beperken. Dit wordt gemonitord via het jaarverslag.

  • -

    de verhouding tussen het aantal toezichtsbezoeken en het aantal 1e hercontroles geeft het spontane naleefgedrag aan. De doelstelling is om voor alle taakvelden een minimaal spontaan naleefgedrag te krijgen van 50%. Bij het opstellen van dit handhavingsprogramma is voor de capaciteitsberekeningen uitgegaan van een percentage naleefgedrag, voor de taken waar nog geen andere naleefpercentages van bekend zijn, van 50%.

11. BUITENGEWOON OPSPORINGSAMBTENAREN

11.1 Inleiding

De laatste jaren heeft een aantal ontwikkelingen plaatsgevonden op het gebied van de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving. Eén van deze ontwikkelingen heeft betrekking op het aanstellen van buitengewone opsporingsambtenaren (BOA). Buitengewoon opsporingsambtenaren functioneren in een bijzondere positie ten opzichte van het Openbaar Ministerie, het eigen bestuur, het eigen management en de eigen toezichthouders. Het bestuur en het OM hebben er belang bij dat het bestuursrechtelijke en strafrechtelijke traject daar waar mogelijk op elkaar worden afgestemd en elkaar versterken en ondersteunen.

In 2009 is de Wet bestuurlijke boete en in 2010 de Wet bestuurlijke strafbeschikking in werking getreden. Wil de gemeente van deze bevoegdheden gebruik maken dan moeten gemeentelijke toezichthouders opgeleid en beëdigd zijn als buitengewoon opsporingsambtenaar. Naast het inwerking treden van de beide wetten is ook een nieuwe functielijst voor Buitengewoon opsporingsambtenaren vastgesteld. De functielijst geeft de bevoegdheden aan van de verschillende type opsporingsambtenaren. Aan de nieuwe functielijst is tevens het verplichte opleidingsniveau gekoppeld.

11.2 BOA´s binnen de afdeling Vergunningen en Handhaving

Binnen team Handhaving zijn in totaal 13 medewerkers belast met de uitvoering van toezichthoudende taken. Alle dertien medewerkers van team handhaving zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar. Gelet op de invoering van de bestuurlijke strafbeschikking hecht het gemeentebestuur grote waarde aan het feit dat alle gemeentelijke toezichthouders die dagelijks zijn belast met het toezicht op de naleving van wet- en regelgeving van deze nieuwe handhavingsinstrumenten gebruik kunnen maken. Het is daarom de bedoeling dat alle toezichthouders deze bevoegdheid krijgen. Het verkrijgen van deze bevoegdheid moet derhalve gezien worden als een functie-eis voor alle toezichthouders die belast zijn met het buitentoezicht.

Taken BOA’s

Bij het aanstellen van de eerste BOA’s is vastgelegd dat zij alleen strafrechtelijk optreden in die taken waarvoor zij ook als toezichthouder zijn aangesteld. De hoofdtaak van de afdeling Vergunningen en Handhaving is het bestuursrechtelijk handhaven van wet- en regelgeving. Het strafrechtelijk optreden is dan ook een aanvullend instrument en wordt alleen gebruikt voor de eenvoudige overtredingen. De toezichthouder heeft dan de mogelijkheid om een keuze te maken tussen bestuursrechtelijk, strafrechtelijk of gecombineerd op te treden. Dit kan een behoorlijke besparing opleveren met betrekking tot bestuurlijke handhavingsprocedures. Uitgebreidere strafrechtelijke onderzoeken, verhoren etc. worden overgedragen aan het plaatselijke politieteam of het regionale milieuteam van de politie. Het is niet de doelstelling de strafrechtelijke taken van de politie over te nemen. Er is binnen team handhaving ook geen capaciteit en kennis aanwezig voor het uitvoeren van uitgebreide strafrechtelijke onderzoeken. Wanneer het wenselijk is dat meer strafrechtelijke taken door cluster handhaving worden uitgevoerd zal hiervoor ook de benodigde capaciteit beschikbaar moeten zijn.

Strafrechtelijk optreden (opmaken proces verbaal (pv)) door de gemeentelijke toezichthouders vindt in de volgende gevallen altijd plaats:

  • -

    wanneer strafrechtelijk optreden effectiever/efficiënter is dan bestuursrechtelijke handhaving (bijv. bij het blokkeren van een nooduitgang);

  • -

    wanneer er sprake is van een onomkeerbare situatie (bijv. het zonder vergunning kappen van een boom en slopen van bouwwerken, illegale lozingen, afvaldumpingen, etc.);

  • -

    wanneer er sprake is van ernstige nalatigheid;

  • -

    (ver)bouwen zonder de vereiste monumentenvergunning;

  • -

    de gevallen die in de Brabantse handhavingsstrategie zijn aangewezen voor pv (meestal in samenwerking met de politie).

Bij de uitvoering van toezichtstaken in de openbare ruimte is strafrechtelijk optreden in de meeste gevallen altijd effectiever en efficiënter dan bestuursrechtelijk optreden. Het betreft dan vooral gedragsvoorschriften uit de Algemene Plaatselijke Verordening. Ook zal worden opgetreden tegen overtredingen van de Wegenverkeerswet, bijvoorbeeld parkeerovertredingen. In sommige gevallen zal ook bestuursrechtelijk worden opgetreden, bijvoorbeeld bij het langdurig stallen van caravans op de openbare weg. Optreden tegen de verstoring van de openbare orde is een taak van de politie en behoort derhalve niet tot het takenpakket van de afdeling Vergunningen en Handhaving.

Het teamhoofd Handhaving stuurt de BOA’s aan. Hij is verantwoordelijk voor de aansturing in het bestuursrechtelijk traject en de afstemming met het strafrechtelijk traject. De officier van justitie blijft verantwoordelijk voor het strafrechtelijk traject. De korpschef van de Regio Midden- en West Brabant houdt het dagelijks toezicht. Namens de korpschef is het directe dagelijks toezicht gemandateerd aan de BOA-coördinator van de regio en de teamchef van politieteam Mark en Dintel.

Door de gemeentelijke BOA’s wordt geen pv opgemaakt wanneer nader onderzoek of uitgebreide opsporing noodzakelijk is. De afhandeling van de overtreding wordt voor het strafrechtelijk traject dan overgedragen aan de politie. Indien nodig stellen de BOA’s een proces verbaal van bevindingen op.

11.3 Toezicht BOA’s in openbare ruimte

De afdeling Vergunningen en Handhaving heeft de beschikking over toezichthouders, taakaccent openbare ruimte voor de volgende overlastfeiten (overzicht is globaal en dus niet uitputtend):

  • -

    toezicht op de afvalscheiding (in de ruimste zin van het woord);

  • -

    toezicht op illegale afvaldumpingen (incl. zwerfafval);

  • -

    toezicht op hondenpoep;

  • -

    toezicht op overige overlastfeiten zoals winkeluitstallingen, terrassen;

  • -

    toezicht op foutief geparkeerde auto’s, caravans, autowrakken, etc.

Voor de uitvoering van bovengenoemde toezichtstaken is binnen de afdeling 3 fte beschikbaar. Toezicht in de openbare ruimte wordt uitgevoerd door de geüniformeerde BOA’s. De verdeling van de werkzaamheden en de beschikbare capaciteit voor het toezicht in de openbare ruimte wordt bepaald door de prioriteitenlijst van het MAM. De uitwerking hiervan zal jaarlijks in het uitvoeringsprogramma worden opgenomen.

Net zoals in alle andere vormen van toezicht kan bij toezicht in de openbare ruimte gesproken worden van preventief en repressief toezicht. Onder preventief toezicht wordt in dit geval verstaan het voorlichtend en waarschuwend optreden bij geconstateerde constateringen. Onder repressief optreden wordt in dit geval verstaan het opmaken van een pv. De doelstelling van het optreden van de BOA’s in de openbare ruimte is het verbeteren van de leefomgeving. Wanneer we dit zien in combinatie met klantvriendelijkheid (het servicegericht handhaven) is het duidelijk dat preventieve handhaving duidelijk voorkeur heeft boven de repressieve (strafrechtelijke) handhaving. Dit laat onverlet dat bij recidive en excessen direct repressief optreden noodzakelijk is. De verdere uitwerking van de prioriteiten van het toezicht in de openbare ruimte en de daarbij beoogde werkwijzen zal jaarlijks in het uitvoeringsprogramma worden opgenomen.

12. EXTERNE VEILIGHEID

12.1 Algemeen

Het instrument toezicht en handhaving neemt een cruciale plaats in binnen de Veiligheidsketen. Dit wordt al jaren onderschreven door de gemeente Moerdijk en haar veiligheidspartners. Op het gebied van Veiligheid is de focus van de Rijksoverheid, mede naar aanleiding van de Vuurwerkramp in Enschede en de brand in Volendam, ook meer naar de voorkant van de Veiligheidsketen verschoven. Ingezet is op de verankering van de aandacht voor m.n. externe veiligheid (EV) bij de ontwikkeling van ruimtelijk beleid, de doorvertaling hiervan in bestemmingsplannen, maar ook de mogelijkheden binnen de vergunningverlening.

De afgelopen jaren is door de gemeente Moerdijk veel energie geïnvesteerd in de implementatie van het externe veiligheidsbeleid binnen vergunningverlening en ruimtelijke ordening. Van oudsher was juist de externe veiligheidszorg al meer geïntegreerd in de handhaving van risicovolle inrichtingen.

Veel specifieke EV-maatregelen zijn de afgelopen jaren opgenomen in vergunningen en bestemmingsplannen, waaraan afspraken, uitgangspunten, verantwoordingsprocessen, etc. ten grondslag liggen. Vanuit toezicht en handhaving wordt toegezien op de werkelijke implementatie en naleving hiervan.

De beleidslijnen voor externe veiligheid zijn de afgelopen jaren door de rijksoverheid uitgezet (Bevi, Bevb, concept Btev, etc). De gemeente Moerdijk heeft deze beleidslijnen voor een belangrijk deel geïmplementeerd in vergunningverlening en ruimtelijke ordening. Het moment is nu aangebroken om ook de inzet vanuit toezicht en handhaving hierop aan te passen. In het handhavingprogramma 2012 is vanuit deze gedachte extra aandacht naar externe veiligheid uitgegaan.

12.2 Wat verstaan we onder Externe Veiligheid?

Een belangrijk veiligheidsthema binnen het veiligheidsveld “Fysieke Veiligheid”, betreft het thema “Externe Veiligheid”. Voor een nadere toelichting verwijzen we naar het Integraal risico- en veiligheidsbeleid (2010-2013) van de gemeente Moerdijk.

Het thema “Externe Veiligheid” kan worden gezien als de verbinding tussen de fysieke omgeving (Economie, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit), risicobronnen en beheersbaarheid (bestrijdbaarheid, zelfredzaamheid en risico-/crisiscommunicatie). Dit is in onderstaand figuur weergegeven.

afbeelding binnen de regeling

Bij het nemen van beslissingen in het kader van ruimtelijke ordening en vergunningverlening gaat het om het vinden van de juiste balans tussen deze domeinen. Vanuit toezicht en handhaving vindt de toets op het voortbestaan van de juiste balans plaats. Afzonderlijk vindt ook op alle drie de domeinen toezicht plaats. Zowel door de gemeente als door haar veiligheidspartners.

EV richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico’s, transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen.

12.3 Plaats van EV binnen de Veiligheidsketen.

De veiligheidsketen kent de schakels pro-actie, preventie, preparatie, repressie en nazorg. Voor toezicht en handhaving is vooral een belangrijke rol weggelegd binnen de schakel “preventie”. Preventie is erop gericht om risico’s zo klein mogelijk te houden en de gevolgen van eventuele incidenten te beperken. Dit kan bijvoorbeeld door in te zetten op risicocommunicatie, externe veiligheidseisen te stellen in vergunningen voor risicovolle inrichtingen en de handhaving van deze vergunningen, maar ook meldingen. Naast het feit dat het zwaartepunt voor toezicht- en handhaving binnen de preventieve schakel ligt, moeten we ons ook beseffen dat binnen toezicht en handhaving veel gebiedskennis, kennis van bedrijven en processen aanwezig is. De medewerkers belast met toezicht en handhaving zijn de “oren en ogen” van de gemeente. Ook binnen de andere schakels is deze kennis vaak hard nodig, maar wordt nog te weinig ingezet. De inzet van toezicht- en handhaving is dus van belang binnen de gehele veiligheidsketen. Omdat dit hoofdstuk alleen ingaat op EV beperken we ons tot de beschrijving van de rol en taken binnen de schakel “preventie”.

12.4 Het externe veiligheidsbeleid

Het externe veiligheidsbeleid in ons land is opgehangen aan een tweetal sporen, te weten de normstelling voor het plaatsgebonden risico en de verantwoordingsplicht in het kader van het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Als bij de activiteiten met gevaarlijke stoffen iets mis gaat, kan dit resulteren in een calamiteit. Bij een calamiteit wordt de omgeving van een risicobron blootgesteld aan effecten (toxisch, brand, explosie) en kunnen er dodelijke slachtoffers vallen. Om de risico’s van dergelijke calamiteiten te reduceren is een norm afgesproken: de kans dat een onbeschermd persoon overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen mag niet groter zijn dan 1 op de 1 miljoen per jaar (het plaatsgebonden risico met de kans 10-6/jaar).

Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de aanwezigheid van die persoon in kwetsbare of in beperkt kwetsbare objecten. Voor kwetsbare objecten geldt de PR10-6-contour als een normwaarde, voor beperkt kwetsbare objecten als een richtwaarde (waarvan het lokaal bevoegd gezag gemotiveerd mag afwijken).

Groepsrisico

Naast de norm voor het plaatsgebonden risico geldt een afwegingskader binnen invloedsgebieden (dit wordt begrensd tot de lijn waar nog 1% van de aanwezigen dodelijk wordt getroffen bij een calamiteit). Gemeenten dienen vooraf te verantwoorden waarom een bepaalde ruimtelijke activiteit op een bepaalde plaats wenselijk is en welke acties ondernomen kunnen worden om zo’n situatie veiliger te maken. Dit wordt de verantwoording van het groepsrisico genoemd.

afbeelding binnen de regeling

In bovenstaande afbeelding is het plaatsgebonden risico en het invloedsgebied (waarbinnen het groepsrisico bij een ruimtelijk –of een vergunningbesluit beschouwd dient te worden) gevisualiseerd.

Hiermee wordt duidelijk dat externe veiligheid enerzijds gaat over de risico’s van een risicovol bedrijf of een risicovolle transportas maar anderzijds ook over het ruimtegebruik binnen deze contouren.

Dit betekent dat wanneer de gemeente haar aandacht meer op EV wil richten, dat niet alleen gericht moet zijn op de risicobronnen, maar ook op het gebruik van de ruimte binnen de contouren en invloedsgebieden.

12.5 Externe veiligheidsrisico’s binnen de gemeente

Binnen de gemeente Moerdijk zijn op dit moment (november 2011) 79 risicovolle (op basis van het Registratiebesluit) bedrijven gevestigd. We onderscheiden drie categorieën van risicovolle bedrijven met de volgende aantallen: 18 BRZO-inrichtingen (waarvan 9 gemeentelijke en 9 provinciale inrichtingen), 30 overige BEVI-inrichtingen (27 gemeentelijke en 3 provinciale inrichtingen) en 31 overige risicovolle inrichtingen (27 gemeentelijke en 4 provinciale inrichtingen) .

Om te kunnen bepalen of een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd risicovol is wordt de Leidraad Risico Inventarisatie (deel Gevaarlijke stoffen) gehanteerd. Een aantal typen risicovolle inrichtingen valt onder de werkingssfeer van het BEVI: de BEVI-bedrijven. De zwaarste typen risicovolle inrichtingen vallen onder de werkingssfeer van het BRZO.

Zo worden propaantanks vanaf 3 m3 inhoud gezien als risicovol. Vanaf 13 m3 inhoud vallen ze ook onder de werkingssfeer van het BEVI en vanaf 120 ton inhoud onder de werkingssfeer van het BRZO.

Naast de risicovolle inrichtingen die op basis van het Registratiebesluit zijn aangewezen (en dus de drempel-waarden overschrijden), heeft de gemeente in 2011 ook een aantal bedrijven aangewezen welke bij brand, omvangrijke effecten kunnen veroorzaken. Deze bedrijven, zoals grote opslagen van hout zoals palletbedrijven (7 stuks), grootschalige opslag van autobanden (7 stuks), zijn facultatief aan de lijst van overige risicovolle inrichtingen toegevoegd.

Op basis van de 12 BRZO-bedrijven die onder de VR-plicht vallen, waaronder 5 onder bevoegd gezag van de gemeente, staat de gemeente Moerdijk op nummer 4 van een lijst van de VROM-inspectie (april 2010) van Nederlandse gemeenten met de meeste risico’s ten aanzien van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Naast de 12 zogenaamde VR-bedrijven, zijn er nog 6 inrichtingen die de lage-drempel van het BRZO overschrijden de zogenaamde PBZO-bedrijven, waaronder 4 onder bevoegd gezag van de gemeente vallen. Anders dan in andere gemeenten wordt op het industrieterrein Moerdijk, de komende jaren, ruimte voor nieuwe risicovolle inrichtingen (m.n. BRZO-bedrijven) gecreëerd. Veel gemeenten staan geen nieuwe risicovolle bedrijven meer toe binnen hun gemeentegrenzen, de provincie Noord-Brabant heeft beleid om risicovolle inrichtingen naar het industrieterrein Moerdijk te dirigeren. Het aantal risico’s in de gemeente Moerdijk zal de komende jaren dus alleen maar toenemen.

Op basis van het aantal risicovolle inrichtingen wordt vaak een ranking gemaakt van de meest risicovolle gebieden. In mindere mate wordt gekeken naar de transportrisico’s. Deze zijn binnen de gemeente Moerdijk eveneens ruim vertegenwoordigd.

12.6 EV en Handhaving; Waar zetten we op in?

In 2011 is het Programma Haven door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Binnen dit programma is een aantal deelopdrachten, waaronder “Veiligheidsketen”, opgenomen. Binnen deze deelopdracht zet de gemeente in op het opstellen van een Nota Fysieke Veiligheid (waarbinnen EV een belangrijk thema is). Binnen deze Nota zal de rol van toezicht en handhaving in de (externe) veiligheidsketen, alsmede de opgave en de vereiste middelen in beeld worden gebracht.

Vooruitlopend op deze nota is een aantal belangrijke aandachtspunten op het gebied van EV al binnen onderhavig handhavingsprogramma meegenomen. Deze worden in onderstaande paragrafen nader beschreven.

12.6.1. Toezicht en handhaving door een EV-bril

Zoals eerder geschetst gaat externe veiligheid over de balans tussen de domeinen; Risicobronnen, Fysieke Omgeving en Beheersbaarheid. Landelijk is gesignaleerd dat toezicht en handhaving nog voornamelijk is gericht op de risicobronnen zelf. Er is nog te weinig besef van de impact van deze risicobronnen op de fysieke omgeving en de directe relatie met de beheersbaarheid. Dit wordt eveneens door de gemeente onderschreven, met het besef dat deze bewustwording sinds 2004 wel is toegenomen. De gewenste borging van EV binnen de gemeentelijke organisatie zal dit besef verder doen toenemen.

De gemeente wil in 2012 e.v. inzetten op de verdere versterking van dit veiligheidsbewustzijn en haar medewerkers toezicht en handhaving voeden met kennis, tools en een netwerk waarmee ze in staat zijn om hun werk meer door een EV-bril uit te voeren.

Hiertoe zal in de eerste helft van 2012 een praktische coachingsdag voor de medewerkers toezicht en handhaving (met taken ten aanzien van EV) worden georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomst zal met name het kennisniveau worden versterkt en zal een aantal tools worden aangereikt.

12.6.2. Borging adequate uitvoering van EV binnen toezicht en handhaving

In 2012 zet de gemeente Moerdijk in op de borging van een adequate uitvoering van externe veiligheidstaken binnen de gemeentelijke organisatie. Daarnaast wordt ingezet op intensivering van het toezicht op risicovolle activiteiten. Hiermee sluit de gemeente aan op de doelstellingen uit het “Uitvoeringsprogramma Brabant Veiliger, 2011 – 2014” en het “Gezamenlijk meerjarenprogramma handhaving 2010 – 2012”. Beide programma’s zijn op provinciaal niveau vastgesteld.

De inzet is nu gericht op structurele aandacht voor EV binnen de toezichts- en handhavingstaken. Dit als onderdeel van de borging van het totale EV-takenpakket van de gemeente.

Binnen het Programma Brabant Veiliger worden eisen aan de borging van EV-taken binnen de Brabantse gemeenten gesteld. Hiertoe zijn kwaliteitscriteria geformuleerd. Via Brabant Veiliger is een prestatie-afspraak met de Brabantse gemeenten gemaakt dat uiterlijk 31 december 2012 aan deze kwaliteitscriteria wordt voldaan. De kwaliteitscriteria zijn onderverdeeld in de zeven stappen van het BIG-8 model met een strategische cyclus en een operationele cyclus (zie ook het schema op pagina 5). De kwaliteitscriteria EV voor toezicht en handhaving die worden gesteld zijn:

  • -

    het hebben van een operationeel beleidskader EV en handhaving (met daarin een visie, ambities en acties);

  • -

    het hebben van een handhavingsprogramma, met daarin een prioriteitstelling, middeleninzet en uitvoeringsacties ten aanzien van EV, en bewaking van de uitvoering (planning en control);

  • -

    medewerkers toezicht en handhaving voldoen aan de kwaliteitscriteria EV, zoals opgenomen in de maatlat externe veiligheid (KPMG) (planning en control). In ieder geval is bij toezichthouders van risicovolle inrichtingen basiskennis ten aanzien van EV aanwezig;

  • -

    het aspect externe veiligheid is geborgd in de werkprocessen voor toezicht en handhaving ( in voorbereiding);

  • -

    er is sprake van een heldere taakverdeling en voldoende expertise op het vlak van EV ( voorbereiding);

  • -

    er wordt uitvoering gegeven aan de EV-taken die binnen het werkveld toezicht en handhaving vallen, hetgeen als volgt is gedefinieerd; De omgevingsvergunningen worden gehandhaafd op het aspect externe veiligheid. Dit is geborgd in de werkprocessen voor toezicht en handhaving” (in voorbereiding);

  • -

    jaarlijks wordt de uitvoering van EV-taken binnen toezicht en handhaving gemonitord a.h.v. de Brabantse kwaliteitscriteria (monitoring);

  • -

    de resultaten van deze monitoring wordt jaarlijks (bestuurlijk) geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.

Naast de kwaliteitscriteria welke ten aanzien van EV en handhaving zijn gesteld binnen het Uitvoeringsprogramma Brabant Veiliger 2011 – 2014, zijn er ook doelstellingen ten aanzien van de borging van EV binnen toezicht en handhaving opgenomen in het “Gezamenlijk meerjarenprogramma handhaving Noord-Brabant 2010 – 2012”. In dit meerjarenprogramma is EV als speerpunt opgenomen. Dit komt in grote lijnen overeen met de doelstellingen uit het programma Brabant veiliger.

De borging van EV binnen de gehele gemeentelijke organisatie is een onderdeel van de Nota Fysieke Veiligheid, welke medio 2012 vorm zal krijgen. Vooruitlopend hierop is de borging van EV binnen toezicht en handhaving al meegenomen in dit handhavingsprogramma en het jaarlijkse uitvoeringsprogramma.

Vanuit handhaving wordt in 2012 dan ook expliciet ingezet op:

  • -

    het opstellen van een operationeel beleidskader EV en handhaving;

  • -

    bijscholing van medewerkers toezicht en handhaving op het gebied van EV (basiskennis EV);

  • -

    opstellen van een heldere taakbeschrijving EV en de borging van EV in de werkprocessen.De verdere uitwerking hiervan vindt plaats in de nota Fysieke veiligheid. In de uitwerking zal ook in beeld gebracht worden wat er gedaan moet worden aan opleiding.

  • -

    prioriteitstelling EV binnen het handhavingsprogramma, monitoring en evaluatie is reeds voldoende geborgd.

  • -

    het toezicht bij risicovolle bedrijven (op grond van het Registratiebesluit) wordt op basis van deze prioriteit intensiever uitgevoerd. Ook is er voor toezichtsbezoeken bij risicovolle bedrijven meer tijd beschikbaar om goed naar de externe veiligheidsrisico’s te kunnen kijken.

12.6.3 Versterking samenwerking binnen de (externe) veiligheidsketen

Via het in 2009 uitgevoerde project van de Provincie “Opstellen van een plan voor Brabantse samenwerking” zijn randvoorwaarden voor borging van EV binnen de organisatie en mogelijke samenwerkingsverbanden in kaart gebracht. Aan de hand van deze randvoorwaarden willen we de samenwerking tussen toezicht en handhaving en andere ketenpartners op gebied van EV verbeteren.

We hebben eerder gezien dat de EV-taakuitvoering voor toezicht en handhaving met name op het vlak van “preventie” is geconcentreerd. Daarnaast is betrokkenheid van toezicht en handhaving binnen andere schakels van de (externe) veiligheidsketen onmisbaar.

Vanuit deze gedachte zullen we in 2012 inzetten op een betere betrokkenheid van toezicht en handhaving bij externe veiligheidsvraagstukken die op de tafel van andere domeinen/disciplines liggen.

Naast versterking van de interne samenwerking op het gebied van EV zetten we in 2012 ook in op de externe samenwerking EV. Op regionale en provinciale schaal zullen we ons inzetten voor meer aandacht voor EV binnen toezicht en handhaving. Dit door bijvoorbeeld een actieve rol te spelen ten aanzien van het Speerpunt EV, binnen het eerdergenoemde Meerjarenprogramma handhaving Brabant, en de regionale Uitvoeringsagenda Externe Veiligheid.

Ook zullen we de samenwerking met andere externe veiligheidspartners in 2012 versterken. We zetten dan met name in op de afstemming van toezicht en handhaving op EV met de provincie en een intensivering van de samenwerking met de Veiligheidsregio. Dit laatste gebeurt op dit moment voornamelijk op het gebied van het BRZO-toezicht. De gemeente wil de mogelijkheden van gecombineerde toezichtbezoeken (met specialisten van de Veiligheidsregio) voor een breder aantal risicovolle bedrijven bekijken.

12.6.4 Projectmatig toezicht EV en Handhaving

In dit handhavingsprogramma 2012 wordt een onderscheid gemaakt tussen 3 toezichtsoorten, systeemtoezicht, operationeel toezicht en onaangekondigd toezicht. Gezien het feit dat de wet- en regelgeving rondom externe veiligheid vrij nieuw is, is het soms gewenst om op specifieke onderdelen van risicovolle inrichtingen in te zoomen.

In 2010 – 2011 heeft de wijziging van de PGS 15 ten aanzien van de tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen plaatsgevonden. Dergelijke tijdelijke opslagen komen we vaak binnen onze gemeente tegen. Daarom willen we in 2012 op basis van projectmatig en programmatisch toezicht extra aandacht aan deze gewijzigde wetgeving besteden.

Tijdelijke opslag gevaarlijke stoffen

Door aanscherping van het toezicht op wet- en regelgeving sinds de vuurwerkramp worden bedrijven veelvuldig geconfronteerd met oplopende kosten voor de opslag van gevaarlijke stoffen. Aangezien de kosten direct samenhangen met de omvang van de opslag kiezen meer en meer bedrijven ervoor om hun gevaarlijke stoffen `just in time’ te laten bezorgen zodat ze selchts werkvoorraden hebben. Voor de omgeving van deze bedrijven is dit een goede ontwikkeling

Dit betekent echter tevens dat het aantal logistieke handelingen met gevaarlijke stoffen toeneemt. Ten behoeve van deze activiteit wordt gebruik gemaakt van inrichting gebonden faciliteiten om zendingen te hergroeperen. Voor veel overheden is dit, in termen van veiligheidsbewustzijn, een blinde vlek.

Met name bij de kleinere bedrijven ontbreekt de kennis met betrekking tot de wetgeving in relatie tot de tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen. Hier worden, indien er in de klantenkring afzenders van gevaarlijke stoffen zitten, veelveelvuldig strijdigheden aangetroffen

Ook een wijdverbreid misverstand, zowel bij de kleine zelfstandige als de grote multinationals, is dat gelimiteerde (LQ) en uitgezonderde (EQ) hoeveelheden gevaarlijke stoffen zijn uitgezonderd van eisen. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn deze, mits op de juiste wijze verpakt, vrijgesteld van eisen aan voertuig, documentatie of personeel. Voor de aanwezigheid van deze stoffen binnen een inrichting zijn echter wel eisen gesteld. De kans op een slecht naleefgedrag is hierdoor aanzienlijk.

Op grond van de geschetste problemen is in provinciaal verband een branchetoezichtsplan voor bedrijven met tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen opgesteld. Het plan heeft betrekking op de tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen bij opslag en transportbedrijven. Het gaat dus niet om de structurele opslag van gevaarlijke stoffen. Vooral deze tijdelijkheid van de opslag gevaarlijke stoffen geeft veel onduidelijkheid bij toezicht en handhaving. Immers de tijdelijkheid is een bedrijfsmatige factor die niet altijd is gekoppeld aan risicowaardering en veiligheidsbeleid. Vanwege dit tijdelijk karakter wordt op een andere wijze een beoordeling van veiligheidsvoorzieningen gedaan dan bij een structurele opslag. Omdat de veiligheidsrisico’s samenhangen met de wijze van handelen is het wel zaak om een aantal basisvoorzieningen te hebben. Daardoor kan een acceptabel (rest)risico worden verkregen.

De gemeente Moerdijk heeft extra aandacht voor de tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen bij met name logistieke bedrijven. Het gaat dan voornamelijk om bedrijven welke niet als risicovol zijn aangemerkt, maar op basis van de tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen toch een risico voor hun omgeving vormen. Om een indruk van de tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente te krijgen, wordt voorgesteld om dit projectmatig op te pakken. Tijdens 1 of 2 dagen worden verschillende logistieke bedrijven bezocht en gecontroleerd op basis van het (provinciale) branchetoezichtsplan “Tijdelijke opslag gevaarlijke stoffen”.

Daarnaast zal er tijdens de reguliere toezichtbezoeken meer aandacht worden besteed aan de tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen en de eisen die hieraan worden gesteld.

Administratief toezicht op voorraadlijsten gevaarlijke stoffen

Risicovolle bedrijven werken vaak met wisselende hoeveelheden en soorten gevaarlijke stoffen. (zie ook punt 7.4) Dit brengt risico’s met zich mee. Een overzicht van de aanwezige stoffen en hoeveelheden is van wezenlijk belang voor een goede opslag om calamiteiten te voorkomen, maar ook belangrijk bij het bestrijden van mogelijke calamiteiten. Dit kwam duidelijk naar voren bij de brand bij het bedrijf Chemie-Pack. Hier bleek dat het toetsen van de stoffenlijst aan de vergunning een ingewikkelde zaak was die veel tijd in beslag nam. Het is belangrijk om samen met de bedrijven te komen tot stoffenlijsten die makkelijk te controleren zijn en voldoende info bevatten bij calamiteiten. Het ontwikkelen van (adminstratief) toezicht op dit punt is een speerpunt voor 2012.

12.6.5 Meer aandacht voor de omgeving van risicobronnen

Via bestemmingsplannen wordt het gebruik van de ruimte vastgelegd. In m.n. de nieuwe bestemmingsplannen is een robuuste scheiding aangebracht tussen risicobronnen en (beperkt) kwetsbare objecten. Daarnaast liggen, gebaseerd op diverse randvoorwaarden (meestal op het gebied van de beheersbaarheid), overwegingen op het gebied van externe veiligheid aan de plannen ten grondslag. Het is zaak dat na vaststelling van deze ruimtelijke plannen, deze scheiding nagestreefd wordt en randvoorwaarden (overwegingen) worden geïmplementeerd. En door de jaren heen overeind blijven.

Hier ligt een belangrijke taak voor toezicht – en handhaving. Op basis van m.n. milieukwaliteitseisen zijn we veelal gewend, pas aan de hand van klachten, de omgeving binnen de handhaving te betrekken. Op het gebied van (externe)veiligheid gaat dit niet op. Dit vraagt een andere insteek. Het ruimtelijk toezicht vanuit veiligheidsoogpunt wordt in het licht van de Externe Veiligheid dus steeds belangrijker.

Om voorbeelden uit de praktijk te noemen:

  • -

    wijziging van objecten (van beperkt kwetsbaar naar kwetsbaar) kan opeens leiden tot een knelpuntsituatie op het gebied van Externe Veiligheid. Bijvoorbeeld de vestiging van een school in een voormalig bedrijfspand op een bedrijventerrein waar ook risicovolle inrichtingen zijn toegestaan.

  • -

    de uitbreiding van woningen in de veiligheidszone van bijv. een spoorbaan, waardoor een hoger risico ontstaat dan waarop de inzet vanuit het domein Beheersbaarheid is voorzien.

In 2012 wordt bij integrale toezichtbezoeken bij risicovolle inrichtingen ook expliciet gekeken naar het ruimtegebruik binnen de veiligheidscontouren (plaatsgebonden risico en de letaliteitcontouren). Hiervoor zal in het eerste kwartaal van 2012 een korte checklist worden ontwikkeld. Per locatie zal dit ca. 2 uur extra toezichtstijd vergen, in totaal ca. 100 uur op jaarbasis.

Naast toezichtsbezoeken bij risicovolle bedrijven wordt het ruimtegebruik binnen de contouren ook meegenomen bij risicovolle transportmodaliteiten. Dit onderdeel wordt in 2012 in de nota fysieke veiligheid verder uitgewerkt.

12.6.6. Meer aandacht voor de provinciale risicokaart

De provinciën hebben de verplichting om gegevens uit het RRGS (Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen) te publiceren op een provinciale risicokaart (soms nog aangeduid als Risico Informatie Systeem (RIS)). De provinciale risicokaart wordt gebruikt bij risicocommunicatie en als signaleringssysteem bij de besluitvorming door overheden.

De aanwezige risico- en topografische gegevens worden periodiek bijgewerkt vanuit de landelijk beheerde database. De Provinciale Risicokaart kent een professionele kaart en een zogenaamde publiekskaart. De publiekskaart is door iedereen te raadplegen. Op deze publiekssites is het slechts mogelijk een beperkte hoeveelheid informatie over risicovolle inrichtingen te raadplegen. Voor professionals zijn alle gegevens uit de database te raadplegen via een beveiligde site.

De risicokaart wordt vanuit de gemeente gevoed via het RRGS, waarvoor de wettelijke basis in het zogenaamde registratiebesluit is gelegd. Het komt er op neer dat wanneer een vergunning aan een risicovolle inrichting wordt verleend, of wanneer deze wordt gewijzigd, dit in het RRGS dient te worden gemuteerd. Dit verloopt binnen de gemeente volgens het “Beheersdocument RRGS, gemeente Moerdijk”.

De risicokaart is eveneens voor de medewerkers toezicht en handhaving belangrijk, bij de voorbereiding op toezichtbezoeken bij risicovolle inrichtingen. Via de risicokaart en het RRGS is de belangrijkste EV-informatie terug te vinden en wordt ook de ruimtelijke impact van de risico’s weergegeven.

Vanaf 2012 krijgen de medewerkers toezicht en handhaving ook een expliciete taak om deze gegevens ook aan de vergunde en de werkelijke situatie te toetsen. Per locatie zal dit ca. 0,5 uur extra toezichtstijd vergen, in totaal ca. 40 uur op jaarbasis.

In de zomer van 2012 is de “nota fysieke veiligheid“ gereed. Vanuit deze nota zullen nog diverse actiepunten m.b.t. handhaving komen die aandacht behoeven.

13. HANDHAVING KINDEROPVANG

13.1 Inleiding

Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk en bijlage 3 wordt verstaan onder:

  • ·

    beroepskracht: de persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een kindercentrum en is belast met de verzorging en opvoeding van kinderen; of de persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een gastouderbureau en is belast met het tot stand brengen en begeleiden van gastouderopvang;

  • ·

    gastouder: de natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die gastouderopvang biedt, met uitzondering van natuurlijke personen van wie een of meer kinderen op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gronden onderworpen zijn aan ondertoezichtstelling of voorlopige ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 254, onderscheidenlijk artikel 255, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, en met uitzondering van de persoon die op hetzelfde woonadres als de ouder of diens partner staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;

  • ·

    gastouderbureau: een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door tussenkomst van wie de betaling van ouders aan gastouders geschiedt;

  • ·

    houder: de rechtspersoon of natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau exploiteert;

  • ·

    kindercentrum: een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang;

  • ·

    kinderopvang: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;

  • ·

    ouder: de bloed- of aanverwant in opgaande lijn of de pleegouder van een kind op wie de kinderopvang betrekking heeft, met dien verstande dat bij de beoordeling of sprake is van pleegouderschap een subsidie op grond van de Wet op de jeugdzorg buiten beschouwing blijft;

  • ·

    oudercommissie: de commissie, bedoeld in artikel 1.58 Wet kinderopvang;

  • ·

    dagopvang: kinderopvang, verzorgd door een kindercentrum voor kinderen tot de leeftijd waarop zij het basisonderwijs volgen;

  • ·

    buitenschoolse opvang: kinderopvang, verzorgd door een kindercentrum voor kinderen in de leeftijd dat zij naar het basisonderwijs kunnen gaan, waarbij opvang wordt geboden voor of na de dagelijkse schooltijd, evenals gedurende vrije dagen of middagen en in de schoolvakanties;

  • ·

    risico-inventarisatie: de risico-inventarisatie, bedoeld in artikel 1.51 Wet kinderopvang;

  • ·

    Voor eventuele overige begrippen is artikel 1.1 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en artikel 1 Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen van toepassing.

Handhaving kinderopvang is gebaseerd op diverse wetgeving, namelijk de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (kortweg aangeduid als Wet kinderopvang (Wko)), de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (verder: Beleidsregels kwaliteit) van de staatssecretaris van OCW en de plaatselijke verordeningen met betrekking tot peuterspeelzalen.

Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van de Wet kinderopvang ten aanzien van kindercentra, peuterspeelzalen, gastouderbureau’s en voorzieningen voor gastouderopvang.

Om rechtsongelijkheid te voorkomen en de handhaving efficiënt uit te voeren wordt net zoals bij overige handhavingstaken gebruik gemaakt van een toezichts- en handhavingsstrategie. Het afwegingsmodel handhaving kinderopvang van de VNG, gepubliceerd in januari 2010, is als uitgangspunt genomen voor de nalevingsstrategie. Omdat in de wet kinderopvang een toezicht- en sanctiestrategie is opgenomen die afwijkt van de strategie die gebruikt wordt voor alle overige handhaving binnen de gemeente Moerdijk, de zgn. Brabantse Handhavingsstratgegie wordt de toezichtsstrategies kinderopvang hier apart beschreven.

De gemeente hanteert het Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang bij het uitvoeren van de handhavingacties die nodig zijn als een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of een peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en Beleidsregels kwaliteit. De resultaten van het afwegingsmodel zijn in bijlage 3 opgenomen.

Zolang afdeling 2.2 en art 2.20 Wko niet in werking zijn getreden, is het handhavingsbeleid voor peuterspeelzalen (hoofdstuk 13 van het Afwegingsmodel) nog niet van toepassing. Zodra deze artikelen wel in werking treden, treedt op datzelfde moment ook het handhavingsbeleid peuterspeelzalen in werking.

In het model zijn de algemene stappen opgenomen die kunnen worden gehanteerd bij het overtreden van de kwaliteitseisen. Handhaving is maatwerk en zal in elke situatie apart afgewogen moeten worden. Proportionaliteit is daarbij van belang. Daardoor zijn niet automatisch alle genoemde stappen onverkort van toepassing op een geconstateerde overtreding, maar zal telkens afgewogen worden of toepassing onder meer proportioneel is. Dit afwegingsmodel heeft als basis de model(inspectie)rapporten van de GGD. De tekst van het rapport en het afwegingsmodel is gelijk.

Het handhaving- en sanctiebeleid kinderopvang is van toepassing op de volgende onderdelen:

  • 1.

    Dagopvang

  • 2.

    Buitenschoolse opvang (BSO)

  • 3.

    Gastouderbureau

  • 4.

    Gastouders

  • 5.

    Peuterspeelzalen

  • 6.

    Overige overtredingen

13.2 Landelijk Register Kinderopvang (LRK)

Met de invoering van de Wko is er in 2010 ook een verplichte registratie gekomen in een landelijk register. Alle vormen van kinderopvang zijn verplicht zich voorafgaand aan de exploitatie te laten registreren (voor peuterspeelzalen geldt dit vanaf 2013). Een locatie kan pas in exploitatie worden genomen zodra een locatie in het register is opgenomen. De houder dient wijzigingen per direct door te melden en de wijzigingen dienen z.s.m. te worden verwerkt. Binnen de gemeente is de afdeling Vergunningen en Handhaving verantwoordelijk voor het verwerken van de gegevens.

13.3 Toezicht op naleving kwaliteitseisen WKO

Er zijn verschillende typen onderzoeken

  • -

    onderzoek na aanvraag registeropname (bedrijf nog niet in exploitatie).

  • -

    onderzoek na aanvangsdatum exploitatie (binnen drie maanden na aanvang).

  • -

    regulier inspectiebezoek: jaarlijkse standaardinspectie.

  • -

    naderonderzoek: herinspectie naar aanleiding van eerdere inspectie.

  • -

    incidenteel onderzoek: inspectie naar aanleiding van een signaal/klacht

  • -

    onderzoek bij niet-gemelde kinderopvang (illegale kinderopvang)

  • -

    bevindingenonderzoek in het kader van handhaving.

Van elk bezoek wordt door de GGD een inspectierapport gemaakt, dat openbaar gemaakt wordt zoals in de WKO is beschreven. Er kunnen redenen zijn om een inspectierapport niet openbaar te maken. Uitzonderingen kunnen alleen gemaakt worden op basis van de Wet openbaarheid van bestuur. Rapporten van een bevindingenonderzoek worden door de GGD niet openbaar gemaakt, omdat zij onderdeel uitmaken van een handhavingstraject.

Het regulier toezicht WKO wordt vanaf 2006 uitgevoerd volgens het principe van risicogestuurd toezicht. Er is door de GGD een systeem ontwikkeld dat bestaat uit 4 type toezicht dat afhankelijk van het naleefgedrag van eerdere inspecties de vorm van de volgende inspecties bepaald (mini-inspectie, verkort toezicht, regulier toezicht en volledig (uitgebreid) toezicht).

13.4 Start handhavingstraject

Een belangrijk verschil met betrekking tot overige handhavingstaken is dat in de Wko is vastgelegd dat er jaarlijks inspecties moeten worden uitgevoerd. Deze inspecties moeten worden uitgevoerd door toezichthouders van de GGD. Het college heeft het toezicht gemandateerd naar de directie van de GGD West-Brabant. Het gemeentelijke handhavingtraject begint direct na ontvangst van het inspectierapport van de GGD. De GGD geeft in het rapport een handhavingadvies aan de gemeente. In het rapport is het ‘Overzicht bevindingen toezichthouder per inspectiedomein’ de basis voor het afwegen van de te ondernemen handhavingactie. In dit overzicht beschrijft de toezichthouder per domein de context van de voorwaarden waar de houder niet aan voldoet. Ook de resultaten van eventueel door de inspecteur toegepast overleg en overreding worden hierin genoemd. De gemeente kan de aangegeven verzwarende of verzachtende omstandigheden, de inspanning van de houder etc. mee laten wegen bij het beoordelen van de te nemen handhavingactie.

De gemeente kan in bijzondere gevallen, voordat de eerste juridische stap van aanwijzing wordt gezet, overwegen eerst een schriftelijke waarschuwing te geven. Ook kan overwogen worden eerst op basis van mondelinge overreding de houder te bewegen de overtreding te herstellen. Zowel de waarschuwing als de overreding hebben geen juridische status en betekenen daarom een uitstel van het handhavingtraject.

13.5 Verschillende soorten sancties

Binnen de handhaving kunnen 2 typen sancties onderscheiden worden, te weten herstellende sancties en bestraffende sancties. Deze typen sancties bestaan naast elkaar en derhalve kunnen sancties van een verschillend type tegelijkertijd worden opgelegd.

Herstellende sancties

Artikel 13:2 Awb bepaalt wat onder een herstellende sanctie wordt verstaan:’een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding’.

Hieruit volgt dat het doel van de herstellende sanctie dus ook met name gelegen is in het voorkomen van voortduren van de overtreding en/of herhaling in de toekomst. Bestraffing van reeds begane overtredingen kan via de bestraffende sanctie (zie hieronder)

Binnen dit handhavingsbeleid worden de volgende herstellende sancties onderscheiden.

Bevel

Dit is een handhavingsmiddel dat in spoedeisende gevallen door de GGD-inspecteur direct tijdens een inspectie ingezet kan worden. Omdat het middel door de GGD-inspecteur wordt ingezet en niet door het college wordt dit bevel in onderhavig Afwegingsmodel niet nader genoemd. Inzet van dit middel wordt door de GGD-inspecteur bepaald. De GGD geeft alleen een bevel indien hij van mening is dat de kwaliteit bij een kindercentrum of peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden. Ingeval van overtredingen met een lage of gemiddelde prioritering zal hier niet snel sprake van zijn.

Aanwijzing

Het college van burgemeester en wethouders kan de houder van een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal een schriftelijke aanwijzing geven.

Last onder dwangsom

Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding en de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit.

Last onder bestuursdwang

Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie inhoudende een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding en de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

Exploitatieverbod

Het college van burgemeester en wethouders kan de houder verbieden de exploitatie van een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of de instandhouding van een peuterspeelzaal voort te zetten, zolang hij een bevel of aanwijzing niet opvolgt en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is.

Verwijdering uit landelijk register

Er zijn verschillende gronden waarop het college een voorziening uit het register kinderopvang kan verwijderen:

  • ·

    indien is gebleken dat de houder niet langer de organisatie voor kinderopvang exploiteert

  • ·

    indien uit een GGD-inspectie is gebleken dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de bij en krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3 of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragrafen 2 en 3 van de Wko gegeven voorschriften

  • ·

    indien drie maanden na de registratie de exploitatie van de organisatie voor kinderopvang niet daadwerkelijk is aangevangen

Vanaf het moment dat een kindercentrum (dagopvang of BSO), een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang en tot een boete op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.

Doordat een kindercentrum (dagopvang of BSO), een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau uit het register is verwijderd, wordt ook grond voor het recht op kinderopvangtoeslag voor vraagouders beëindigd.

In bijlage 3 worden alle herstellende sancties schematisch weergegeven.

13.6 Bestraffende sancties

In artikel 13:2 Awb wordt bepaald wat onder een bestraffende sanctie wordt verstaan. Hieronder wordt verstaan: een bestuurlijke sanctie voor zover deze beoogt de overtreder leed toe te voegen.

Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wko is de bestuurlijke boete. Een bestuurlijke boete kan apart maar ook gelijktijdig met een herstellend handhavingstraject worden opgelegd.

De bestuurlijke boete is door Gemeente Moerdijk (nog) niet ingevoerd.

13.7 Samenwerking

Naast de Wko hebben de kindercentra te maken met andere regelgeving.Het gaat dan om regelgeving met betrekking tot bouwen, brandveiligheid, milieu etc. Alle door de GGD uit te voeren toezichtstaken in het kader van de Wko worden opgenomen in een database waar alle door de gemeente uit te voeren toezichtstaken worden geregistreerd. Hierin worden de koppelingen gelegd om informatie uit te wisselen en indien nodig gezamenlijk op te treden.

13.8 Jaarverslag

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid houdt toezicht op de rechtmatigheid en doeltereffendheid van de uitvoering van de wettelijke taken. Dit toezicht wordt namens de minister uitgevoerd door de inspectie van het Onderwijs. De minister kan in geval van ernstige tekortkoming een aanwijzing geven aan de gemeente. Het college stelt jaarlijks uiterlijk voor 1 juli een verslag op van de uitgevoerde taken inzake de WKO en zendt dit verslag naar de gemeente raad en naar de Minister.

14. COMMUNICATIE

Aandacht voor communicatie is een steeds belangrijkere factor in de handhaving. In de dagelijkse praktijk wordt communicatie steeds meer ingezet als één van de handhavingsinstrumenten die het gemeentebestuur ter beschikking staan. Van communicatie over handhaving gaat een preventieve werking uit. Informatie over handhavingsbeleid, handhavingsprogramma’s en rapportages van succesvol afgesloten projecten dragen bij aan de geloofwaardigheid, de rechtszekerheid, het rechtvaardigheidsgevoel en het vertrouwen van de burger in de overheid. Communicatie kan ook vooraf worden aangewend om handhaving te verbeteren en overtredingen zoveel mogelijk te voorkomen, bijvoorbeeld door het verstrekken van informatie en/of aankondiging van een controlebezoek (dit is afhankelijk van de toezichtsstrategie).

Daar waar mogelijk zullen binnen de reguliere werkzaamheden communicatieve aspecten extra aandacht krijgen. Bijvoorbeeld bedrijven informeren over verplichte keuringen van blus- en meldinstallaties, propaaninstallatie, koelinstallaties enz. Ook voorlichting bij specifieke acties zoals de brandveiligheidscontroles met carnaval.

Een belangrijk punt is ook de wijze waarop men als gemeente wil communiceren over handhavingszaken. Het is bijvoorbeeld mogelijk alle gegevens op internet te publiceren, maar men dient wel rekening te houden met de wet op de privacy. Het gemeentelijke standpunt kan in een communicatieplan worden vastgelegd.

Alle zaken met betrekking tot communicatie over handhaving moeten nog nader worden uitgewerkt in een op te stellen communicatieplan.

Hierover zullen in 2012 concrete afspraken worden gemaakt.

Naar aanleiding van klachten en ongewone voorvallen over en van bedrijven op het industrieterrein Moerdijk waar het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant bevoegd gezag is, heeft gemeente Moerdijk, samen met de provincie Noord-Brabant in 2007 een protocol opgesteld over de communicatie bij klachten, incidenten en ongewone voorvallen. Het protocol wordt op dit moment geactualiseerd en zal in 2012 opnieuw door het college van burgemeester en wethouders worden vastgesteld. Dit protocol maakt daarom een integraal onderdeel uit van dit handhavingsprogramma.

15. MONITORING, REGISTRATIE EN VERANTWOORDING

Alle uitgevoerde taken in het kader van dit handhavingsprogramma worden geregistreerd in een geautomatiseerd bestand (SBA). Door middel van periodieke rapportages zal verantwoording worden afgelegd aan het college van burgemeester en wethouders. Elk jaar wordt er een jaarverslag Handhaving, een Jaarverslag Wet kinderopvang, een jaarverslag BRZO gemaakt waarin het college verantwoording aflegt over de uitgevoerde handhavingstaken. De jaarverslagen worden aan de gemeenteraad ter kennisname voorgelegd. De jaarverslagen Wet kinderopvang en BRZO worden tevens aan de betrokken Inspecties voorgelegd. Het Jaarverslag handhaving wordt naar de provincie Noord-Brabant, als zijnde de handhavingsregiseur, verzonden. De resultaten en evaluaties van de periodieke rapportages en jaarverslagen zijn weer input voor de volgende handhavingsuitvoeringsprogramma’s.

16. RAMPEN EN ZWARE ONGEVALLEN

In het kader van de Wet rampen en zware ongevallen heeft gemeente Moerdijk ook een taak als het gaat om milieu en het inzamelen van besmette waren. De uitvoering van deze taken is opgedragen aan de afdeling Vergunningen en Handhaving. Een aantal medewerkers van de afdeling zijn hiervoor aangewezen en opgeleid. Deze taken worden in dit programma niet verder beschreven.

Bijlage 1 Prioriteitenlijst Moerdijksafwegingsmodel

Document (pdf, 569 kB)

Bijlage 2 Toezicht/controle procedure en schema Handhavingsstappenplan

Document (pdf, 71 kB)

Bijlage 3 Prioritering Kinderopvang

Document (pdf, 30 kB)

Bijlage 4 Afkortingen lijst.

Document (pdf, 11 kB)