Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk

Geldend van 04-04-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk

Het college van burgemeester en wethouders, in zijn vergadering van 26 maart 2013,

gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht en gelet op de bepalingen in de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk

BESLUIT

vast te stellen de volgende beleidsregel:

Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning GEMEENTE MOERDIJK

Hoofdstuk 1 Algemeen

1.1 Inleiding

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk (vastgesteld door de Gemeenteraad op 14 maart 2013) geeft samen met deze beleidsregels en het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk invulling aan de gekantelde werkwijze van de gemeente Moerdijk. Beleidsregels vinden hun basis in de Algemene wet bestuursrecht en zijn voor de gemeente evenzeer bindend als de verordening. Ook het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk is onlosmakelijk verbonden met de Verordening.

Was onder de Wet voorzieningen gehandicapten sprake van een zorgplicht en tamelijk nauwkeurig omschreven voorzieningen, de compensatieplicht van de Wmo vraagt om een andere aanpak. Kernbegrippen zijn het leveren van maatwerk, uitgaan van de te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. In de Verordening, het financieel besluit en de beleidsregels vinden deze ontwikkelingen hun weerslag. We hebben daarmee afscheid genomen van de beleidsarme en niet gekantelde verordening die sinds de invoering van de Wmo in Moerdijk gehanteerd werd. Het zwaartepunt ligt op het keukentafelgesprek, een open gesprek waarin samen met de persoon die compensatie behoeft een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Leidend hierbij is het te bereiken resultaat. Op basis hiervan wordt gekeken welke mogelijkheden er zijn om dit resultaat te bereiken. Het zal altijd gaan om maatwerk, welke oplossing past in de specifieke situatie van de belanghebbende.

1.2 Verantwoordelijkheidsladder

In het gesprek is de verantwoordelijkheidsladder leidend. Deze geeft aan dat de primaire verantwoordelijkheid voor participatie niet ligt bij de overheid maar bij de burger zelf (eigen kracht) en hun sociale omgeving. Als belanghebbende het op eigen kracht en met zijn sociale omgeving niet redt kan gebruik gemaakt worden van een algemene voorziening. Pas als ook deze geen uitkomst bieden komen collectieve en individuele Wmo voorzieningen in beeld. In de praktijk kan er ook een mix van diverse ondersteuningsvormen ontstaan die tezamen de belanghebbende compenseren. De verantwoordelijkheidsladder:

  • 1.

    Wat kan belanghebbende op eigen kracht?

  • 2.

    Wat kan het sociaal netwerk van belanghebbende?

  • 3.

    Wat kan met een algemene/ voorliggende voorziening?

  • 4.

    Wat kan met een individuele Wmo voorziening die collectief georganiseerd is?

  • 5.

    Wat kan met een individuele Wmo voorziening die individueel georganiseerd is?

1.3 Maatwerk vraagt om zorgvuldig onderzoek

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraken helder uiteengezet hoe zij aankijkt tegen de compensatieplicht en wat van de gemeente bij de uitvoering mag worden verwacht. Kenmerkend daarbij is de grote invloed van de persoonskenmerken en de behoeften van de aanvrager op het gemeentelijk onderzoek. De Wmo stelt andere eisen aan een besluit dan de Wvg dat deed. De nadruk zal nu veel meer moeten liggen op zorgvuldig onderzoek van het individuele geval. De onderbouwing en motivering moeten anders zijn dan onder de Wvg. Aan die onderbouwing toetst de rechter het besluit. De jurisprudentie leert dat primaten (zoals het primaat van het collectief vervoer) of uitsluitingsgronden (zoals het algemeen gebruikelijk zijn) alleen mogen worden toegepast na zorgvuldig onderzoek naar de situatie van de belanghebbende en individuele onderbouwing. Bij het toepassen van categoriale uitzonderingen zonder individuele onderbouwing is de kans groot dat de rechter het besluit zal vernietigen.

De Wmo en de wijze waarop deze wordt vormgegeven (de kanteling) zijn voortdurend in ontwikkeling. Onder invloed van de praktijk ontstaan er nieuwe ondersteuningsarrangementen, (en daarmee) nieuwe jurisprudentie en die zal weer zijn plaats moeten krijgen in de gemeentelijke regelgeving.

1.4 Opbouw van de beleidsregels

Deze beleidsregels volgen de opbouw van de Verordening. Dit betekent dat de te bereiken resultaten leidend zijn. In hoofdstuk 2 wordt de beoordeling van de te bereiken resultaten uitgewerkt. Het denkkader van de modelbeleidsregels van de VNG is hiervoor als basis gebruikt. Maar omdat beleidsregels de lokale Wmo-praktijk weergeven zijn de beleidsregels van de VNG niet in detail uitgewerkt. Ze geven een kader dat ruimte biedt voor lokale invulling. In de modelbeleidsregels wordt een systematiek gehanteerd die wij overgenomen hebben. Gestart wordt met een omschrijving van het te bereiken resultaat waarna het afwegingskader volgt. Welke zaken neemt de gemeente mee in haar gesprek en beoordeling als ze gaat kijken welke compenserende maatregelen er mogelijk zijn voor de ondersteuningsvraag van de belanghebbende? De verantwoordelijkheidsladder is hierbij voor Moerdijk leidend, dat is terug te zien in de wijze waarop in onze beleidsregels het afwegingskader is opgebouwd. Afgesloten wordt met hoofdstuk 3 waarin de beleidsregels voor procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beoordeling van de te bereiken resultaten

2.1 Het voeren van een huishouden

Het voeren van een huishouden is in de Verordening in artikel 2 uitgewerkt in vier deelresultaten:

Een schoon en leefbaar huis

Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Beschikken over schone en draagbare kleding

Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

2.1.1 Afwegingskader voor een schoon en leefbaar huis

Dit resultaat heeft tot doel dat belanghebbende kan wonen in een huis dat schoon is. Schoon is een subjectief begrip waar geen objectieve maatstaven voor te geven zijn. Daarom hanteren wij als leidend principe dat door compensatie vervuiling voorkomen moet worden.

Bij dit resultaat gaat het om zwaar en licht huishoudelijk werk in de ruimten die dagelijks in gebruik zijn, bijvoorbeeld de woonkamer, de aanwezige en in gebruik zijnde slaapvertrekken, de keuken en de sanitaire ruimten. Deze ruimten zijn die ruimten die, op het niveau sociale woningbouw (artikel 19, lid 2 onder k van de Verordening) voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Indien aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft het niveau sociale woningbouw een duidelijke grens aan.

Afwegingskader

  • Ø

    Het gaat om alle activiteiten teneinde te voorkomen dat het huis, exclusief de tuin, vervuilt.

  • Ø

    Allereerst beoordeelt het College of er eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan een particuliere hulp of familie of bekende die komt helpen in het huishouden. Ook kan gedacht worden aan handige hulpmiddelen waardoor belanghebbende een (deel van het) schoonmaakwerk weer zelf kan doen.

  • Ø

    Het College beoordeelt of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht om het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die- ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze, één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een partner, een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Ook wordt bij gebruikelijke zorg uitgegaan van de mogelijkheid om naast studie of een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter. Er wordt geen rekening gehouden of men het huishoudelijke werk al dan niet wil doen of al dan niet gewend is het te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid die nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan, dit niet kunnen, kan via tijdelijke ondersteuning hulp geboden worden bij het aanleren van het huishoudelijke werk. In bijlage 1 ‘Wegingskader hulp bij het huishouden Moerdijk’ is het principe van gebruikelijke zorg verder uitgewerkt.

  • Ø

    Vervolgens beoordeelt het College of in het gesprek alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn meegenomen en is beoordeeld of deze passend zijn in de individuele situatie van de belanghebbende. Deze voorzieningen moeten voor de belanghebbende daadwerkelijk beschikbaar zijn, door belanghebbende financieel gedragen kunnen worden en adequate compensatie bieden. Bijvoorbeeld een glazenwasservice.

  • Ø

    Als de hiervoor beschreven afweging niet geleid heeft tot een (volledige) oplossing van het probleem zal het College compenseren met een individuele Wmo voorziening. In bijlage 1 ‘Wegingskader hulp bij het huishouden Moerdijk’ zijn de normen beschreven die hiervoor aangehouden worden. Deze normen zijn gebaseerd op de systematiek die tot 2007 ook onder de AWBZ voor huishoudelijke verzorging werd gehanteerd.

  • Ø

    De ondersteuning kan door het College worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. In het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk zijn in artikel 6 de PGB tarieven opgenomen die voor hulp bij het huishouden gehanteerd worden.

  • Ø

    Het College kent ondersteuning toe in uren, afgerond naar halve uren.

  • Ø

    Indien het gaat om zorg in natura dan heeft de zorgaanbieder die dit uitvoert een signaalfunctie. Mocht tijdens de dienstverlening gesignaleerd worden dat meer of minder uren hulp bij het huishouden noodzakelijk zijn dan zal de gemeente in kennis worden gesteld door de zorgaanbieder en afwegen of een herindicatie moet worden uitgevoerd.

2.1.2 Afwegingskader voor het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Dit resultaat heeft tot doel dat belanghebbende voorzien is van zijn dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel evenals toiletartikelen en schoonmaakartikelen. In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks /wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Onder de compensatieplicht vallen niet de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.

Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen.

Afwegingskader

  • Ø

    Onder dit resultaat worden gerekend de boodschappen inzake levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden als de situatie daar aanleiding toe geeft.

  • Ø

    Allereerst beoordeelt het College of er eigen mogelijkheden zijn. Zijn buren, in de omgeving wonende bekenden, familie, kinderen of kleinkinderen bereid de boodschappen te doen of kan belanghebbende met kant en klaar maaltijden van de supermarkt in zijn maaltijden voorzien.

  • Ø

    Het College beoordeelt of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht om de taken over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die- ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze, één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een partner, een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Ook wordt bij gebruikelijke zorg uitgegaan van de mogelijkheid om naast studie of en volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter. Er wordt geen rekening gehouden of men de taken al dan niet wil doen of al dan niet gewend is het te doen. In bijlage 1 ‘Wegingskader hulp bij het huishouden Moerdijk’ is het principe van gebruikelijke zorg verder uitgewerkt.

  • Ø

    Vervolgens beoordeelt het College of in het gesprek alle voorliggende en algemene voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan het gebruik van een maaltijdvoorziening of een boodschappenservice, zowel die beschikbaar gesteld zijn door supermarkten, als die opgezet zijn door de gemeente of door vrijwilligersorganisaties. Deze voorzieningen moeten voor de belanghebbende daadwerkelijk beschikbaar zijn, door belanghebbende financieel gedragen kunnen worden en adequate compensatie bieden. Als voorgaande beoordeling niet heeft geleid tot een (volledige) oplossing van het probleem zal het College compenseren met een individuele Wmo voorziening.

  • Ø

    Bij goederen voor primaire levensbehoeften is het uitgangspunt één maal per week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het College alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is. In bijlage 1 ‘Wegingskader hulp bij het huishouden Moerdijk’ zijn de normen beschreven die hiervoor aangehouden worden. Deze normen zijn gebaseerd op de systematiek die tot 2007 ook onder de AWBZ voor huishoudelijke verzorging (waarbij inbegrepen het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften) werd gehanteerd.

  • Ø

    De ondersteuning kan door het College worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. In het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk zijn in artikel 6 de PGB tarieven opgenomen die voor hulp bij het huishouden (waarbij inbegrepen het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften) gehanteerd worden.

  • Ø

    Het College kent ondersteuning toe in uren, afgerond op halve uren.

  • Ø

    Indien het gaat om zorg in natura dan heeft de zorgaanbieder die dit uitvoert een signaalfunctie. Mocht tijdens de dienstverlening gesignaleerd worden dat meer of minder uren hulp bij het huishouden noodzakelijk zijn dan zal de gemeente in kennis worden gesteld door de zorgaanbieder en afwegen of een herindicatie moet worden uitgevoerd.

2.1.3 Afwegingskader voor het beschikken over schone en draagbare kleding

Dit resultaat heeft tot doel dat belanghebbende beschikt over kleding in gewassen staat en zo nodig gestreken, gevouwen of opgehangen. Het gaat om het verzorgen van kleding die iemand in zijn bezit heeft. Begeleiding bij het kopen van kleding valt niet onder de compensatie. De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat gewassen worden. Het gaat hier uitsluitend over de normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Hierbij wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid om hier met het kopen van kleding rekening mee te houden. Het betreft enkel het strijken van bovenkleding. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare – algemeen gebruikelijke- moderne hulpmiddelen zoals een wasmachine en een droger.

Afwegingskader

  • Ø

    Allereerst beoordeelt het College of er eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden. Zijn buren, in de omgeving wonende bekenden, familie, kinderen of kleinkinderen bereid de was te doen. Zijn er handige hulpmiddelen waardoor de belanghebbende de was weer zelf kan doen, bijvoorbeeld een wasmachineverhoger waardoor belanghebbende niet meer hoeft te bukken.

  • Ø

    Het College beoordeelt of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht om de taken over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die- ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze, één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een partner, een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Ook wordt bij gebruikelijke zorg uitgegaan van de mogelijkheid om naast studie of een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter. Er wordt geen rekening gehouden of men de taken al dan niet wil doen of al dan niet gewend is het te doen. In bijlage 1 ‘Wegingskader hulp bij het huishouden Moerdijk’ is het principe van gebruikelijke zorg verder uitgewerkt.

  • Ø

    Vervolgens beoordeelt het College of in het gesprek alle voorliggende en algemene voorzieningen meegenomen zijn. Deze voorzieningen moeten voor de belanghebbende daadwerkelijk beschikbaar zijn, door belanghebbende financieel gedragen kunnen worden en adequate compensatie bieden. Te denken valt aan een wasserij, of een was-en strijkservice die opgezet is door de gemeente etc.

  • Ø

    Als al het voorafgaande niet heeft geleid tot een (volledige) oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele Wmo voorziening. In bijlage 1 ‘Wegingskader hulp bij het huishouden Moerdijk’ zijn de normen beschreven die hiervoor aangehouden worden. Deze normen zijn gebaseerd op de systematiek die tot 2007 ook onder de AWBZ voor huishoudelijke verzorging (waarbij inbegrepen het beschikken over schone en draagbare kleding) werd gehanteerd.

  • Ø

    De ondersteuning kan door het College worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. In het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk zijn in artikel 6 de PGB tarieven opgenomen die voor hulp bij het huishouden (waarbij inbegrepen het beschikken over schone en draagbare kleding) gehanteerd worden.

  • Ø

    Het College kent ondersteuning toe in uren, afgerond naar halve uren.

  • Ø

    Indien het gaat om zorg in natura dan heeft de zorgaanbieder die dit uitvoert een signaalfunctie. Mocht tijdens de dienstverlening gesignaleerd worden dat meer of minder uren hulp bij het huishouden noodzakelijk zijn dan zal de gemeente in kennis worden gesteld door de zorgaanbieder en afwegen of een herindicatie moet worden uitgevoerd.

2.1.4 Afwegingskader voor het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

De zorg voor kinderen die tot het gezin behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beiden werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (bijvoorbeeld oppas of kinderopvang etc.). Het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders, mede door beperkingen (bij één of beide ouders) niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. Ook in die situatie zal men zelf verantwoordelijk zijn voor het zoeken van een permanente oplossing. Als het gaat om een onvoorziene, acute, situatie en de permanente oplossing is nog niet gevonden kan vanuit de Wmo tijdelijke compensatie worden geboden. Het zal nooit gaan om volledige overname. Soms zal tijdelijke compensatie noodzakelijk zijn om de ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken.

Afwegingskader

  • Ø

    Allereerst beoordeelt het College of er eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden. Bij situaties waar vooraf te voorzien is dat de ouder door zijn beperkingen (tijdelijk) de kinderen niet kan verzorgen, zoals herstel na een geplande ziekenhuisopname, is compensatie doorgaans niet aan de orde omdat belanghebbende reeds tijd gehad heeft om een oplossing voor zijn ondersteuningsvraag te vinden. Deze oplossing kan gevonden worden in het eigen netwerk. Zijn familie, buren, in de omgeving wonende bekenden bereid de kinderen op te vangen. Ook de mogelijkheden voor ouderschapsverlof worden beoordeeld.

  • Ø

    Vervolgens beoordeelt het College of in het gesprek voorliggende of algemene voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, gastouderopvang.

  • Ø

    Als al het voorafgaande niet heeft geleid tot een (volledige) oplossing van het probleem zal het College compenseren met een tijdelijke individuele voorziening.

  • Ø

    Het zal hierbij gaan om tijdelijke ondersteuning, op die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is. Maximaal is dit 40 uur.In bijlage 1 ‘Wegingskader hulp bij het huishouden Moerdijk’ is dit verder uitgewerkt.

  • Ø

    Het College kent ondersteuning toe in uren, afgerond naar halve uren.

2.2 Wonen in een geschikte woning

2.2.1 Afwegingskader voor wonen in een geschikte woning

Wat betreft het resultaat ‘wonen in een geschikte woning’ is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Het is niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Bij de keuze van een woning dient de belanghebbende rekening te houden met de eigen situatie.

Afwegingskader

  • Ø

    Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorgt dient te dragen voor een woning. Dit kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met beperkingen, ook wat betreft de toekomst.

  • Ø

    Het College beoordeelt allereerst of het resultaat ‘wonen in een geschikt huis’ ook te bereiken is via een verhuizing. In de afweging of een verhuizing naar een geschikte of geschikt te maken woning de goedkoopst compenserende oplossing is in de betreffende individuele situatie, worden de volgende aspecten meegenomen:

De snelheid waarmee het probleem kan worden gecompenseerd

De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost speelt een rol in hetafwegingsproces. In een aantal gevallen kan verhuizen de ondersteuningsvraag sneller oplossen als er snel een geschikte aangepaste, of eenvoudig aan te passenwoning beschikbaar is. In Moerdijk wordt een termijn van 6 maanden gehanteerd.

Als uit onderzoek blijkt dat deze termijn in de specifieke situatie van de belanghebbende medisch niet aanvaardbaar is dan wordt op basis van dit onderzoek een afwijkende termijn vastgesteld.

Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere

oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrijkomt.

Rekening houden met sociale factoren

Sociale omstandigheden waarmee het College rekening houdt zijn de binding van de belanghebbende met zijn huidige woonomgeving, de nabijheid van voor de belanghebbende noodzakelijke voorzieningen. Ook de waardering van de aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning van de aanvrager kan een rol spelen in het afwegingsproces, met name in situaties waarin sprake is van mantelzorg. De sociale omstandigheden moeten in het onderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd worden. De sociale factor zal minder zwaar wegen in het voordeel van aanpassen als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden. Als de beoogde nieuwe woning dichtbij belangrijke voorzieningen is gelegen, kan dat de beslissing in het voordeel van verhuizen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat dan ook minder vervoersvoorzieningen nodig zijn.

Als belanghebbende zijn werk "aan huis" heeft (eigen bedrijf), moeten de consequenties van een verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen worden. Het is immers mogelijk dat de vestiging van het bedrijf op een andere, in commercieel opzicht minder aantrekkelijke, locatie negatieve gevolgen voor het inkomen uit eigen bedrijf kan hebben.

Rekening houden met woonlasten en financiële draagkracht van de aanvrager. Het College maakt een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woning. Alle relevante woonlasten moeten daarbij in aanmerking worden genomen. Als de belanghebbende eigenaar van de woonruimte is, zal een verhuizing of woningaanpassing andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer deze de woning huurt. Het verhuizen vanuit een koopwoning kan meer emotionele en financiële consequenties hebben dan verhuizing vanuit een huurwoning. Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten daarentegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan. Een punt betreft de vraag in hoeverre vermogenswinsten of -verliezen optreden. Een eigenaar heeft doorgaans geld geleend en/of een hypotheek op het huis. Ook indien de belanghebbende, al dan niet geheel op eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing soms minder voor de hand. Als de financiële situatie van een eigenaar van een woning door zijn beperking drastisch verandert (doorgaans brengt een beperking negatieve inkomensgevolgen met zich mee), kunnen moeilijkheden optreden met het opbrengen van de woonlasten van de eigen woning, en zal de belanghebbende ook problemen hebben met verhuizen.

Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte Het College maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:

  • ·

    huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de reeds bewoonde woonruimte;

  • ·

    de kosten van een financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten;

  • ·

    de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning;

  • ·

    kosten van het eventueel vrijmaken van de woning;

  • ·

    een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving.

De mogelijke gebruiksduur van de aanpassing. Er wordt ook rekening gehouden met het feit dat een aan te passen koopwoning naar alle waarschijnlijkheid minder makkelijk kans heeft om voor hergebruik in aanmerking te komen. Aanpassingen aan sociale huurwoningen zijn vaker opnieuw in te zetten dan aanpassingen aan koopwoningen, omdat deze huurwoningen opnieuw kunnen worden verhuurd aan personen met een beperking, waardoor de gebruiksduur van de aanpassing wordt verlengd. Dit speelt in de afweging dan ook een rol van belang. Ook de medische prognose speelt in dit verband een rol. Indien vaststaat dat iemands toestand naar verwachting zodanig zal verslechteren, en dat als gevolg daarvan de aanpassing slechts voor beperkte tijd zal volstaan, kan dat gegeven een rol spelen in de afweging tussen verhuizing en aanpassen.

Bovenstaande relevante factoren zullen in onderling verband worden afgewogen. Omdat elke situatie anders is kunnen er ook nog aanvullende factoren zijn die een rol kunnen spelen bij de afweging. Als de hiervoor beschreven afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, is de wens van belanghebbende om te willen blijven wonen in de vertrouwde omgeving niet meer doorslaggevend. Dat heeft gevolgen voor het weigeren van aangeboden geschikte woningen. Als aan belanghebbende een geschikte woning wordt aangeboden en deze wordt door hem geweigerd dan is om deze reden vanuit de gemeente geen compensatie meer noodzakelijk.

  • Ø

    Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het College allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om zelf in de compenserende voorziening te voorzien bijvoorbeeld met een hypotheek.

  • Ø

    Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het College vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als van tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van corporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het College bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit. Er moet uiteraard de mogelijkheid zijn tot het plaatsen van een losse woonunit, bijvoorbeeld doordat er voldoende ruimte is. Ook op dit punt geldt dat de wens van de betrokkene om een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet herbruikbaar, een losse unit wel. Het is van belang om in de beschikking vast te leggen dat als de unit niet meer nodig is dit aan de gemeente gemeld moet worden. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit. Bij de keuze of een losse woonunit geplaatst wordt of een vaste aanbouw gerealiseerd wordt speelt de prognose van het ziektebeeld een rol. Als de prognose stabiel is en te verwachten is dat de belanghebbende gedurende een lange periode gebruik zal maken van de voorziening dan is het reëler om een vaste aanbouw te realiseren. Is de prognose slecht, waardoor verwacht kan worden dat er slechts enkele jaren gebruik zal worden gemaakt van de voorziening dan ligt het plaatsen van een losse woonunit meer voor de hand.

  • Ø

    Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het College allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

  • Ø

    Het College houdt bij de afweging van het verstrekken van een voorziening voor het wonen in een geschikte woning rekening met de algemeen gebruik te achten levensduur van een te vervangen voorziening. Dit betekent dat er rekening gehouden wordt met hoe lang de voorziening normaal gesproken mee gaat. Een voorbeeld: als belanghebbende door zijn beperking geen gebruik meer kan maken van het bad en dit bad heeft de leeftijd om, met of zonder beperking, sowieso voor vervanging in aanmerking te komen dan is vervanging van dit bad door bijvoorbeeld een inloopdouche een algemeen gebruikelijke renovatie. De kosten voor deze vervanging komen dan voor rekening van de belanghebbende. Bijkomende kosten die niet algemeen gebruikelijk zijn kunnen wel voor vergoeding in aanmerking. Op basis van het Beleid Huurverhoging na Woningverbetering van de Huurcommissie (januari 2011) hanteren wij de volgende totale afschrijvingstermijn voor een woningverbetering:

    Vervanging sanitair 25 jaar

    Aanleg bad of douchegelegenheid 25 jaar

    Vervanging keukeninstallatie 15 jaar

    Standaardpot vervangen door hangend toilet 15 jaar

  • Ø

    Het College houdt bij de afweging rond een financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten rekening met de mate waarin een verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend. Wie bijvoorbeeld weet dat traplopen, wat nu al lastig is, binnen 5 jaar onmogelijk gaat worden, moet op tijd maatregelen nemen. Wachten tot het niet langer kan, gaat aan de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende voorbij en kan daarom aanleiding zijn voor het niet toekennen van een financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten. Een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuis- en herinrichtingskosten is bedoeld als goedkoopst compenserend alternatief voor een dure woningaanpassing in gevallen waarin die verhuizing niet algemeen gebruikelijk is, gelet op leeftijd, gezins- of woonsituatie.

  • Ø

    In de situatie waarin op verzoek van het College een persoon die niet is aangewezen op de in de woning aanwezige Wmo-voorzieninge een op basis van de Wmo (voorheen Wvg) aangepaste woning vrijmaakt kan een financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten worden verstrekt.

  • Ø

    Met het oog op het normale gebruik van de woning zoals opgenomen in artikel 8 van de Verordening kan het College een voorziening treffen. Het feit dat alleen problemen bij het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd, houdt in dat geen rekening wordt gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden). Evenmin wordt er rekening gehouden met problemen die een incidenteel karakter hebben, dan wel voorzieningen die puur als noodvoorziening gelden (bijvoorbeeld incidenteel gebruikte en niet-essentiële onderdelen van de woning respectievelijk vluchtvoorzieningen of branddeuren). Ook ten behoeve van het gebruik van hobbyruimtes en studeerkamers worden geen compenserende woonvoorzieningen getroffen, aangezien het daarbij niet gaat om ruimten met een elementaire woonfunctie.

  • Ø

    Uitzondering op het beginsel dat woonvoorzieningen worden verstrekt ter compensatie van problemen bij het normale gebruik van de woning vormt de uitraaskamer. Deze voorziening moet noodzakelijk zijn om een persoon met een aantoonbare gedragsstoornis tot rust te doen komen. De uitraasruimte is dus uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn van verstrekking. Met het oog op de gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, zal de ruimte in de regel beperkt van omvang zijn. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraaskamer, het tot rust laten komen. Doorgaans zal de ruimte daarom prikkelarm en veilig moeten zijn, en tevens zijn uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken. Voor zover dat geen technische apparatuur is kan dat onder de voorziening vallen. Op basis van deskundigenadvies (met name een advies van een onafhankelijk psycholoog of orthopedagoog kan van belang zijn) zal op individuele basis worden vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk zullen bestaande ruimten worden aangepast, bijvoorbeeld de slaapkamer van de persoon voor wie de uitraaskamer nodig is.

  • Ø

    De afweging of een belanghebbende in aanmerking komt voor een losse (roerende) of vaste (onroerende) woonvoorziening hangt af van de bouwkundige situatie van de woning en van de ondervonden beperkingen en belemmeringen. Waar mogelijk zal uit het oogpunt van herbruikbaarheid gekozen worden voor de verstrekking van losse woonvoorzieningen. Meestal zal de losse voorziening de goedkoopst compenserende voorziening zijn, in plaats van een vaste voorziening. Een voorbeeld: in plaats van een vaste plafondlift als transferhulpmiddel kan ook een losse tillift worden verstrekt. Ook zal de afweging in het voordeel van een losse voorziening zijn als

    • -

      mensen wachten op opname in een zorginstelling

    • -

      de voorziening langdurig noodzakelijk is, maar een losse woonvoorziening efficiënter is bijvoorbeeld in terminale situaties, maar bijvoorbeeld ook in situaties waarin mensen in een slooppand wonen.

  • Ø

    Het College kan een financiële tegemoetkoming voor woningsanering verstrekken als die in geval van COPD noodzakelijk is. COPD staat voor Chronic Obstructive Pulmonary Diseases (chronische obstructieve longaandoeningen). Het is een verzamelnaam voor chronische bronchitis en longemfyseem. Sanering is slechts mogelijk als een duidelijke diagnose is gesteld door de specialist. De noodzaak voor het verstrekken van een vergoeding, wordt mede in relatie tot het levenspatroon en leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden en -gedrag bepaald. Het college kan hierover advies vragen eventueel met inschakeling van een gespecialiseerde COPD-verpleegkundige. De woningsanering kan het vervangen van vloerbedekking en/of gordijnen in de woon-en slaapkamer betreffen. Verwacht wordt dat de betrokkene zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat betrokkenen zelf maatregelen treft ter voorkoming van COPD-klachten. In de regel kan de financiële tegemoetkoming worden verstrekt indien:

    • -

      de belanghebbende bij de aanschaf niet van tevoren had kunnen weten dat COPD zou ontstaan/ verergeren;

    • -

      vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

      Geen financiële tegemoetkoming wordt verstrekt indien:

  • -

    het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de belanghebbende leidt;

  • -

    de belanghebbende bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert.

    Een vergoeding wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Indien een artikel is afgeschreven (in de regel na 8 jaar) wordt geen financiële tegemoetkoming verleend. Voor de hoogte van de vergoeding wordt als volgt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode:

    100% indien het artikel minder dan twee jaar oud is;

    75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

    50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

    25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

    Indien het artikel acht jaar of ouder is, wordt geen vergoeding verstrekt.

    Ook bij verhuizing wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten.

  • Ø

    In artikel 19 lid 2, onder b van de Verordening is bepaald dat geen voorziening wordt verstrekt als belanghebbende niet zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Moerdijk. In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan kinderen met een beperking van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden, en niet in situaties waarin sprake is van bezoekregelingen. Als de woningen van de ouders in geval van een bezoekregeling in twee verschillende gemeenten zijn gesitueerd, rust de compensatieplicht alleen op de gemeente waar de woning van de betreffende ouder is gelegen waar het kind de meeste tijd verblijft.

  • Ø

    Voorzieningen voor de aanpassing van gemeenschappelijke ruimten worden op grond van de Verordening artikel 19 lid 2, onder h niet verstrekt. De uitzondering hierop is dat gemeenschappelijke ruimten aangepast kunnen worden als zonder deze aanpassingen de woonruimte voor de belanghebbende ontoegankelijk blijft. Het kan dan gaan om:

    • -

      het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren;

    • -

      het aanbrengen van elektrische deuropeners;

    • -

      het aanbrengen van extra trapleuningen;

    • -

      de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het woongebouw;

    • -

      een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

      Overigens worden geen voorzieningen verstrekt met betrekking tot gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of mensen met beperkingen of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten (hadden) kunnen worden meegenomen. Tevens stimuleert de gemeente aanpasbaar bouwen. Bij projecten waarin woningbouw aan de orde is wordt woonkeur verplicht gesteld (dit is in de standaard lokatieontwikkelingsovereenkomst opgenomen).

  • Ø

    Wanneer een aangepaste huurwoning, bijvoorbeeld door overlijden of verhuizing van een persoon met een beperking, voor verhuur vrijkomt, dan zijn in de regel de kosten van het verwijderen van de voorzieningen en het terugbrengen van de woning in de “oude” staat voor rekening van de gemeente. Deze kosten worden niet vergoed wanneer de woning ook met de aanpassing goed verhuurbaar is. Voor de kosten van verwijderen van voorzieningen wordt een financiële tegemoetkoming verstrekt indien:

  • ·

    de woning reeds 6 maanden leeg staat;

  • ·

    niet vast staat dat een met name genoemde persoon met een beperking in aanmerking komt voor die woning;

  • ·

    de woning niet in redelijkheid aan mensen zonder beperking kan worden verhuurd als gevolg van de aangebrachte voorzieningen. De beoordeling of de woning al dan niet met de aanpassing in redelijkheid verhuurd kan worden vindt plaats in overleg tussen de woningbouwcorporatie en de gemeente.

2.2.2.Procedure bij een woningaanpassing

Bij standaard woningaanpassingen, zoals vastgelegd in bijlage 1 van het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk wordt in het geval van de woningcorporatie de financiële tegemoetkoming vastgesteld op basis van de gemaakte vaste prijsafspraken. Na ontvangst van de gereedmelding wordt dit bedrag aan de woningeigenaar overgemaakt. Controle vindt achteraf, bij wijze van steekproef, plaats.

Bij een standaard woningaanpassing in een woning die in eigendom is wordt de financiële tegemoetkoming door de gemeente vastgesteld aan de hand van onderzoek naar marktconforme tarieven. Na gereedmelding en ontvangst van de nota wordt de financiële tegemoetkoming definitief vastgesteld en uitbetaald. Controle vindt achteraf, bij wijze van steekproef, plaats.

De procedure bij een niet standaard- woningaanpassing is als volgt

  • 1.

    Vaststellen programma van eisen Nadat uit het gesprek duidelijk is geworden dat individuele compensatie in de vorm van een niet standaard woningaanpassing aan de orde is stelt een gemeentelijke functionaris met ergonomische, sociale en bouwtechnische deskundigheid of een externe adviseur een programma van eisen op voor de goedkoopst compenserende woningaanpassing. De woningeigenaar vraagt op basis van dat programma van eisen minimaal twee offertes bij een aannemer op. Bij aanpassingen waarvan de kosten waarschijnlijk lager zullen zijn dan € 2.500,-- behoeft door een woningbouwvereniging geen offerte overgelegd te worden.

  • 2.

    Het college beoordeelt welke offerte de goedkoopst compenserende oplossing biedt. Op basis hiervan wordt de financiële tegemoetkoming vastgesteld.

  • 3.

    Het college geeft toestemming Het college geeft vervolgens toestemming voor de woningaanpassing, op voorwaarde dat niet reeds zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming heeft.

  • 4.

    De eigenaar voert uit De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.

  • 5.

    Het college controleert Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing indien de door haar aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht. Controle vindt achteraf, bij wijze van steekproef, plaats. De genoemde personen moeten ook inzicht krijgen in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing en de gelegenheid krijgen de woningaanpassing te controleren.

  • 6.

    Uitbetaling aan de woningeigenaar en gereedmelding De financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald aan de woningeigenaar. Direct na de voltooiing van de werkzaamheden, doch uiterlijk binnen 12 maanden na het afgeven van de beschikking na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald (de woningeigenaar) aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid (de gereedmelding). Deze gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming. Wanneer de woningeigenaar de voorfinanciering zelf niet kan bekostigen, dan is bevoorschotting mogelijk. De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend. Diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald, moet gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar houden

2.3 Zich verplaatsen in en om de woning

2.3.1 Afwegingskader voor zich verplaatsen in en om de woning

Het verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: lopend met krukken, met een trippelstoel, een rollator of met een rolstoel. Het merendeel van deze voorzieningen wordt op basis van andere wettelijke regelingen dan de Wmo verstrekt of is de verantwoordelijkheid van de belanghebbende zelf (bijvoorbeeld krukken of een rollator) Artikel 2 Wmo geeft aan dat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning bestaat als een andere wettelijke regeling daarin voorziet. In termen van de verantwoordelijkheidsladder gaat het dan om c. Wat kan met een algemene / voorliggende voorziening? (Verordening, artikel 1 onder p). Een rolstoel kan, handbewogen of electrisch, zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de Wmo. Naast rolstoelen voor verplaatsing zijn er ook rolstoelen, speciaal voor verplaatsing bij sportbeoefening, de zogenaamde sportrolstoelen. Deze vallen onder de sportvoorzieningen, die onderdeel uitmaken van het resultaat ‘het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden’.

Afwegingskader

  • Ø

    Het gaat om het verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het gaat om verplaatsingen die direct vanuit de woning worden gedaan. Een voorziening voor verplaatsing in, om en nabij het huis kan in principe verstrekt worden als men een dergelijke voorziening minimaal één keer per week voor zittend verplaatsen nodig heeft.

  • Ø

    Is een rolstoel nodig voor incidenteel zittend verplaatsen (minder dan één keer per week) dan kan gebruik gemaakt worden van een rolstoelpool, speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke. Een rolstoel voor incidenteel gebruik is doorgaans niet bedoeld voor verplaatsingen in en om het huis maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. In en om de woning is dan geen rolstoel nodig om zich te verplaatsen maar kan men zich zelf of met andere loophulpmiddelen verplaatsen.

  • Ø

    Als bewoners van een AWBZ instelling van diezelfde instelling ook behandeling ontvangen dan geldt de AWBZ als voorliggende voorziening (op grond van artikel 15 Besluit Zorgaanspraken AWBZ) en is de gemeente niet verantwoordelijk voor compensatie voor het zich verplaatsen in en om de omgeving. Artikel 8, Besluit zorgaanspraken AWBZ geeft de volgende definitie van behandeling: ‘behandeling omvat behandeling van medisch-specialistische, gedragswetenschappelijke of specialistisch-paramedische aard gericht op herstel of voorkoming van verergering van een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, te verlenen door een instelling, door een psychiater of zenuwarts of door een psychotherapeut.’

  • Ø

    Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal via een medisch en al dan niet ergotherapeutisch advies door het College een programma van eisen worden opgesteld.

  • Ø

    Accessoires voor rolstoelen worden niet vergoed. Accessoires zijn extra’s die niet noodzakelijk zijn om de rolstoel een adequate voorziening te laten zijn. Dit in tegenstelling tot aanpassingen.

  • Ø

    Ten aanzien van mantelzorgers zal door het College rekening gehouden worden met hun belangen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen dat er aanpassingen aan de rolstoel noodzakelijk zijn.

2.3.2 Afwegingskader voor kinderrolstoelen

In de eerste levensjaren hebben kinderen met een beperking geen behoefte aan een eigen rolstoel. De ouders hebben behoefte aan buggy’s en duwwandelwagens.

Afwegingskader

  • Ø

    Een buggy wordt als een normaal gebruiksartikel beschouwd. Meerkosten kunnen wel vergoed worden.

  • Ø

    Vanaf het vierde levensjaar kan de behoefte aan een eigen rolstoel voor kinderen toenemen. Aangezien kinderen in de groei zijn, zal de verstrekking van een rolstoel van kortere duur zijn dan aan een volwassene. Rolstoelen kunnen meestal meegroeien met kinderen door verstelbare onderdelen.

2.4 Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon-en leefomgeving mobiel te zijn. De compensatieplicht in de Wmo is gericht op het sociaal vervoer, ook wel “vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving” genoemd. Het gaat in de Wmo in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde burger in zijn/haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen.

Bij lokaal verplaatsen gaat het om verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

2.4.1 Afwegingskader voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • Ø

    Het College zal in kaart brengen waar de vervoersbehoefte van de belanghebbende uit bestaat.

  • Ø

    De vervoersbewegingen die voor compensatie vanuit de Wmo in aanmerking komen hebben betrekking op vervoer in het kader van het leven van alledag, in de directe woon-en leefomgeving.

  • Ø

    Ondersteuningsvragen die betrekking hebben op het zich verplaatsen buiten de eigen leefomgeving of om voorzieningen mee te nemen, zoals aanhangers of oprijplaten om een scootmobiel mee te nemen of een meeneembare scootmobiel vallen niet onder de compensatieplicht van de Wmo.

  • Ø

    Allereerst beoordeelt het College of er eigen mogelijkheden zijn om in de vervoersbehoefte te voorzien zoals een eigen auto. Ook als belanghebbende zelf nog kan fietsen over grotere afstanden wordt daar rekening mee gehouden. Ook algemeen gebruikelijke oplossingen worden bij de afweging betrokken, denk hierbij aan een fiets met trapondersteuning. Hierbij zal worden afgewogen of deze oplossing ook in de specifieke situatie van de belanghebbende algemeen gebruikelijk is. Mogelijkheden kunnen ook gevonden worden in de sociale omgeving van de belanghebbende. Zijn buren, in de omgeving wonende bekenden, familie, kinderen of kleinkinderen bereid (een deel van) het vervoer te verzorgen.

  • Ø

    Vervolgens beoordeelt het College of in het gesprek alle voorliggende en algemene voorzieningen meegenomen zijn. Het openbaar vervoer is een dergelijke voorliggende voorziening. Afgewogen moet worden of belanghebbende het openbaar vervoer kan bereiken en er gebruik van kan maken. Als men geen 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo, kan afleggen dan wordt men verondersteld het openbaar vervoer niet te kunnen bereiken. Er ligt hier overigens geen letterlijke relatie met het openbaar vervoer. Het opheffen van een buslijn, waardoor een halte op grote(re) afstand komt te liggen, is geen aanleiding een individuele Wmo voorziening voor het lokaal verplaatsen te verstrekken. Voorliggend zijn ook vervoersvoorzieningen die in het kader van WIA, IWIA of het Besluit bijzondere militaire pensioenen en het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen worden verstrekt in verband met werk of opleiding. Werknemers die werkzaam zijn in de sociale werkvoorziening kunnen voor woon-werkverkeer op basis van de CAO –Wsw een beroep doen op hun werkgever. Wanneer belanghebbende een AWBZ indicatie voor begeleiding groep inclusief vervoer (dagbehandeling/ dagopvang) heeft dan is de AWBZ voorliggend en bestaat er voor de gemeente in het kader van de Wmo geen compensatieplicht. De organisatie en bedrijfsvoering van dit vervoer is aan de partij die hiervoor op basis van de AWBZ de verantwoordelijkheid heeft gekregen. Onmogelijkheden in organisatie en /of bedrijfsvoering (bijvoorbeeld door bezuinigingen) doen niets af aan de voorliggendheid van deze regeling. Vervoer in verband met het volgen van onderwijs valt evenmin onder de Wmo compensatieplicht. Vervoer van en naar het primaire onderwijs (basis onderwijs of speciale school voor basisonderwijs), het voortgezet onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs valt met ingang van schooljaar 2002/2003, behoudens overgangssituaties en enkele uitzonderingen, onder het leerlingenvervoer. Vervoer naar mbo, hbo en universiteit valt onder de IWIA.

  • Ø

    Een (extra) vervoersbehoefte in verband met vrijwilligerswerk is geen aanleiding voor verstrekking van vervoersvoorzieningen, zo heeft de Centrale Raad van Beroep bepaald. De Centrale Raad gaat er van uit dat vervoerskosten betaald kunnen worden door de organisatie waarvoor het vrijwilligerswerk verricht wordt.

  • Ø

    Bij algemene voorzieningen kan men denken aan een scootmobielpool. Deze algemene voorzieningen moeten voor de belanghebbende daadwerkelijk beschikbaar zijn, door belanghebbende financieel gedragen kunnen worden en adequate compensatie bieden. Ook moet afgewogen worden of belanghebbende veilig van de voorziening gebruik kan maken. Al dan niet na instructie of tijdelijke ondersteuning zoals een maatje die belanghebbende wegwijs maakt in het openbaar vervoer.

  • Ø

    Als al het voorafgaande niet heeft geleid tot een (volledige) oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele Wmo voorziening.

  • Ø

    Het College zal dan eerst bezien of een individuele Wmo voorziening die collectief georganiseerd is voldoende compensatie biedt. De vervoersbehoefte van een belanghebbende die maximaal 800 meter kan lopen kan ingevuld worden met het collectief vraagafhankelijk vervoer.

  • Ø

    Als belanghebbende deel uitmaakt van een gezinssituatie kunnen de leden van dit gezin ook gebruik maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer tegen het vrije reizigerstarief.

  • Ø

    Waar begeleiding in het collectief vervoer nodig is voor belanghebbenden die wonen in een AWBZ-instelling wordt rekening gehouden met de agogische taak van personeel van de instelling.

  • Ø

    Met het collectief vervoer en/of met een andere individuele voorziening voor het zich lokaal verplaatsen dient tenminste een afstand van 1500 tot 2000 kilometer per jaar te kunnen worden afgelegd.

  • Ø

    Als het collectief vervoer niet toereikend is voor verplaatsing in de nabije woon-en leefomgeving kan een vervoersvoorziening verstrekt worden voor de korte afstand.

  • Ø

    Indien gebruik van het collectief vervoer in de specifieke situatie van de belanghebbende niet mogelijk is kan het College een individuele Wmo voorziening verstrekken in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor het lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Als in deze situatie vervoer in de eigen auto het meest adequaat is dan kan belanghebbende in aanmerking komen voor aanpassing van de eigen auto. Het kan gaan om medische onmogelijkheden van de belanghebbende om van het collectief vervoer gebruik te maken (Bijvoorbeeld bij ernstige gedragsproblematiek) maar ook andere specifieke kenmerken van de belanghebbende in relatie tot het collectief vervoer dient het College in haar overweging mee te nemen.

  • Ø

    Daarnaast kan de belanghebbende waarvoor collectief vervoer een compenserende oplossing biedt de keuze maken tussen collectief vervoer (deeltaxi) of een aanpassing van de eigen auto. Bij een keuze tussen deeltaxi of autoaanpassing bedragen de kosten van de aanpassing van de eigen auto niet meer dan € 4.538,--; Als belanghebbende kiest voor de aanpassing van de eigen auto kan deze geen beroep doen op een tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto. Ook kan belanghebbende dan niet deelnemen aan het collectief vervoer en moet hij, indien hij daar reeds over beschikt, zijn pasje voor de deeltaxi inleveren.

  • Ø

    Voor een passagier met beperkingen worden geen aanpassingen aan de eigen auto verricht. Een uitzondering hierop kunnen auto-aanpassingen zijn voor kinderen tot 12 jaar die alleen zittend in een rolstoel vervoerd kunnen worden In situaties waar het kinderen tot 12 jaar betreft die alleen zittend in een rolstoel vervoerd kunnen worden, wordt bekeken of het gebruik van het collectief vervoer een adequate oplossing is. Indien een kind zittende in een rolstoel moet worden vervoerd en deel moet kunnen nemen aan activiteiten met het gezin wordt het gebruik van het collectief vervoer over het algemeen als niet adequaat beschouwd. Een aanpassing van de eigen auto van de ouders/ verzorgers van belanghebbende kan dan leiden tot het gewenste resultaat. Hierbij wordt uitgegaan van de verantwoordelijkheid van de ouders/ verzorgers om bij de aanschaf van een auto rekening te houden met de situatie dat het kind zittend in een rolstoel vervoerd dient te worden.

  • Ø

    Voorwaarden om voor een aanpassing van de eigen auto in aanmerking te komen zijn:

  • ·

    Allereerst moet de belanghebbende de bestuurder/eigenaar zijn van de wagen dan wel moeten de ouders/verzorgers eigenaar zijn van de wagen.

  • ·

    De belanghebbende of minimaal één van de ouders/verzorgers van de belanghebbende moet in het bezit zijn van een geldig rijbewijs;

  • ·

    De leeftijd van de aan te passen auto bedraagt niet meer dan 5 jaar (minder dan of gelijk aan 60 maanden) ;

  • ·

    De kosten van de aanpassing moeten bijzonder zijn. Voorzieningen die heden ten dage gebruikelijk zijn zoals bijvoorbeeld automatische transmissie, stuurbekrachtiging, rembekrachtiging, airconditioning etc. komen niet voor compensatie in aanmerking.

  • ·

    Een aanpassing van de eigen auto is slechts eenmaal in de vijf jaren mogelijk.

  • Ø

    Individuele Wmo voorzieningen voor het lokaal verplaatsen kunnen door het College verstrekt worden in natura, in de vorm van een persoonsgebonden budget of als (gemaximeerde) financiële tegemoetkoming. In het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk is in artikel 8 opgenomen hoe het PGB vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld. In artikel 17 van het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk zijn de hoogten van de (gemaximeerde) financiële tegemoetkomingen voor het lokaal verplaatsen per vervoermiddel opgenomen.

2.5 Het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden

2.5.1. Afwegingskader voor het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden

Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 van de Wmo genoemde resultaat is een heel algemene. Het gaat daarbij om de mogelijkheid om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Afwegingskader

  • Ø

    Allereerste beoordeelt het College of er eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden. Welke ondersteuningsvraag bestaat er ten aanzien van het ontmoeten van medemensen, hoe ziet het sociale leven van de belanghebbende er uit en welke invulling kan door belanghebbende zelf aan zijn ondersteuningsvraag worden gegeven. Komt belanghebbende in een sociaal isolement als er geen invulling wordt gegeven aan de ondersteuningsvraag. Kan een maatje (informele zorg) invulling geven aan de ondersteuningsvraag?

  • Ø

    Vervolgens wordt beoordeeld of compensatie plaats kan vinden met algemene voorzieningen die in de gemeente Moerdijk aanwezig zijn denk aan activiteiten die georganiseerd worden voor senioren, activiteiten georganiseerd door kerkgemeenschappen, het verenigingsleven, clubs en cursussen.

  • Ø

    Mogelijk is er bij belanghebbende ook een vervoersbehoefte om maatschappelijk te kunnen participeren. Daarvoor zal het resultaat ‘zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel’ over het algemeen voldoende oplossing kunnen bieden.

2.5.2. Afwegingskader sportvoorziening

  • Ø

    Door sporten kan een belanghebbende medemensen ontmoeten en sociale verbanden aangaan.

  • Ø

    Door beperkingen kan het nodig zijn hiervoor gebruik te maken van een aangepaste sportvoorziening.

  • Ø

    Topsport valt hier niet onder. Topsport zal, net als bij mensen zonder beperkingen, vaak hoge uitgaven eisen voor sporthulpmiddelen. Topsport zal vaak een beroep op sponsoring noodzakelijk maken.

  • Ø

    Het College beoordeeld eerst of er eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden. Zijn er bijvoorbeeld fondsen waar gebruik van gemaakt kan worden?

  • Ø

    Vervolgens kijkt het College of voorliggende of algemene voorzieningen een oplossing bieden. Bij veel sportverenigingen voor mensen met een beperking zijn mogelijkheden om sportvoorzieningen (zoals een sportrolstoel) te lenen en om uit te proberen of een bepaalde sport ook bij iemand past.

  • Ø

    Als voorgaande beoordeling niet heeft geleid tot een (volledige) oplossing van het probleem zal het College compenseren met een individuele Wmo voorziening in concreto een gemaximeerde financiële tegemoetkoming voor een sportvoorziening.

Hoofdstuk 3 Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming

3.1 Inleiding

Omdat er in de Wmo sprake is van maatwerk om tot compensatie te komen is zorgvuldig onderzoek naar de situatie van de belanghebbende van groot belang. Het gekantelde gesprek geeft vorm aan dit zorgvuldige onderzoek. In een open gesprek wordt samen met de persoon die compensatie behoeft een zo volledige mogelijke inventarisatie gemaakt van zijn situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen.

3.2 Procedurele bepalingen rond onderzoek en advies

  • Ø

    Om een goed beeld te krijgen kan een deskundigenadvies noodzakelijk zijn. Het kan gaan om een onafhankelijk sociaal medische adviseur die de medische noodzaak voor compensatie onderzoekt maar ook om een advies van een psycholoog, orthopedagoog of een bouwkundige. Een advies kan nodig zijn om vast te stellen waar de beperkingen/ belemmeringen uit bestaan, of dat te objectiveren is en welke mogelijkheden er zijn om de problemen op te lossen. In de Verordening is in artikel 20 opgenomen welke bevoegdheden het College heeft ten aanzien van onderzoek en advisering.

  • Ø

    Als om medische reden niet wordt gecompenseerd wordt een medisch adviseur om advies gevraagd zodat het besluit voldoende gemotiveerd is.

  • Ø

    De Wmo-consulent kan altijd aanleiding zien om extern advies te vragen. Dit kan het geval zijn bij een progressief ziektebeeld of bij moeilijk objectiveerbare aandoeningen. Ook in complexe situaties bijvoorbeeld waar op meerdere resultaatgebieden compensatie gevraagd wordt kan extern advies worden gevraagd. Per situatie zal het vragen om extern (medisch) advies beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een (medisch) advies gevraagd.

  • Ø

    Bij het extern (medisch) advies zal de International Classification of Functions, Disabilities en Health (ICF classificatie) als basis voor het begrippenkader worden gehanteerd.

  • Ø

    Belanghebbende moet die gegevens die noodzakelijk om te beoordelen op welke wijze de ondersteuningsvraag kan worden opgelost dan wel voor het beoordelen van de aanvraag aan het College verschaffen. Hierbij kan gedacht worden aan medische gegevens maar ook aan financiële gegevens of aan indicatiegegevens op grond van de AWBZ.

  • Ø

    Het College beoordeelt het deskundigenadvies en besluit tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de gevraagde compensatie.

3.3 Procedurele bepalingen rond besluitvorming

  • Ø

    Een individuele Wmo voorziening wordt uitsluitend verstrekt op aanvraag.

  • Ø

    Op het in behandeling nemen en op de afhandeling van de aanvraag is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • Ø

    De aanvraag moet worden ingediend bij het Wmo loket van de gemeente Moerdijk waar bij aanvraag een relatie gelegd kan worden tussen een indicatie ten aanzien van de AWBZ en aanvragen ten aanzien van de Wmo.

  • Ø

    Voor het behandelen van de aanvraag op grond van de Algemene wet bestuursrecht is een termijn van maximaal 8 weken beschikbaar. Als het niet lukt binnen de voorgeschreven 8 weken op een aanvraag een beschikking te nemen, dan zal voor het verstrijken van deze termijn betrokkene daarvan op de hoogte worden gesteld, onder vermelding van de nieuwe termijn waarbinnen nu een besluit verwacht kan worden. Wanneer de afhandeling meer tijd vraagt bijv. i.v.m. het aanvragen van externe adviezen of medische gegevens, wordt de termijn van 8 weken overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht met 4 weken verlengd.

  • Ø

    Beoordeeld moet worden of de belanghebbende tot de doelgroep van de Wmo behoort. Op grond van artikel 2 van de Wmo is bepaald: ‘Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.’

3.4 Motivering van besluiten

  • Ø

    In de beschikking wordt aangegeven op welke wijze het genomen besluit bijdraagt aan het bevorderen van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van de belanghebbende. Bij een afwijzing moet worden aangegeven dat compensatie niet noodzakelijk is of zelfs ongewenst is, omdat belanghebbende zonder de gevraagde voorzieningen ook in staat is zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie te behouden of te bevorderen.

3.5 Procedurele bepalingen rond bezwaar

  • Ø

    Iedere belanghebbende heeft het recht, als hij het met een beschikking niet eens is, bezwaar te maken. Hierbij gelden de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht.

  • Ø

    Bij een voorgenomen afwijzing van een individuele Wmo voorziening wordt de belanghebbende vooraf op de hoogte gesteld.

  • Ø

    Zodra het bezwaarschrift is ontvangen, is er altijd eerst telefonisch contact tussen de Wmo consulent en bezwaarmaker.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

4.1 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na publicatie.

4.2 Citeertitel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als ‘Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk’.

Vastgesteld in de vergadering van het college d.d. 26 maart 2013,

de gemeentesecretaris, de burgemeester,

Drs. A.E.B. Kandel J.P.M. Klijs

Bijlage 1 ‘Wegingskader Hulp bij het huishouden Moerdijk’

Het wegingskader Hulp bij het huishouden Moerdijk geeft een richtlijn voor het indiceren van hulp bij het huishouden, werkt de gebruikelijke zorg die van toepassing is bij hulp bij het huishouden verder uit en geeft een (tijds)normering voor huishoudelijke werkzaamheden.

De basis voor dit wegingskader is de Wmo richtlijn Indicatieadvisering voor hulp bij het huishouden van het CIZ (2006) en het protocol gebruikelijke zorg hulp bij het huishouden (oorspronkelijke uitgave CIZ, bewerkt door SRE oktober 2006). Waar van toepassing is in dit wegingskader de Wmo-jurisprudentie verwerkt.

1. Uitgangspunten voor Hulp bij het huishouden

1.1.Doel hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden is aan de orde als er beperkingen zijn bij het voeren van een huishouden. Doel van hulp bij het huishouden is het voorkomen van vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, persoonlijke verzorging, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. Hulp bij het huishouden kan bestaan uit het schoonhouden van het huis en / of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden.

1.2 De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk

Onder een leefeenheid wordt verstaan ‘alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel duurzaam een huishouden te voeren’. De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden, met inbegrip van het bevorderen en instandhouden van gezondheid, levensstijl en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. Dat betekent dat van een leefeenheid wordt verwacht dat bij uitval van één van de leden van de leefeenheid, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen die leefeenheid. Hulp bij het huishouden is er als aanvulling op de eigen mogelijkheden.

Als er sprake is van kamerverhuur, rekenen we de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden. Als mensen zelfstandig samenwonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen, veronderstellen we dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door andere leden van de leefeenheid. Het eventuele positieve advies voor hulp bij het huishouden betreft dan alleen de eigen woonruimte (kamers) van de belanghebbende en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten.

Er zijn situaties die op een grensgebied liggen. Bij kloostergemeenschappen bijvoorbeeld is wel sprake van een leefeenheid, maar is over het algemeen een taakverdeling die zich niet leent voor overname. In die situatie kan wel geadviseerd worden voor bijvoorbeeld het schoonmaken van de eigen kamer, indien men dit zelf niet meer kan. Gemeenschappelijke ruimten die kenmerkend voor kloosters zijn kunnen niet worden geadviseerd omdat zij het niveau sociale woningbouw te boven gaan (bibliotheken, gebedsruimten, gemeenschappelijke ruimten, refters) en behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.

1.3 Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet uitstelbaar

Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken.

·Niet-uitstelbare taken zijn maaltijd verzorgen, de kinderen verzorgen, afwassen en

opruimen;

·Wel-uitstelbare taken zijn boodschappen doen, wasverzorging, zwaar huishoudelijk

werk: stofzuigen, sanitair, keuken, bedden verschonen.

1.4 Onderscheid hulp bij het huishouden en de AWBZ functie begeleiding

De begeleiding bij hulp bij het huishouden is gericht op motiveren, aansturen, instrueren en zo nodig het overnemen van het huishouden. De AWBZ functie begeleiding is aan de orde wanneer er structurele regieproblemen zijn die zich uiten op meerdere gebieden van het dagelijks leven en de sociale redzaamheid in het algemeen in het geding is.

1.5 Ruilzorg

Uitruil van zorg betekende in de AWBZ dat de functie Huishoudelijke verzorging waarvoor gebruikelijke zorg van toepassing was uitgeruild kon worden tegen een AWBZ functie waarop gebruikelijke zorg niet van toepassing was. Het uitruilen van AWBZ-zorg en Wmo-ondersteuning is niet mogelijk.

1.6 Revalideren

Wanneer bepaalde aandoeningen die de oorzaak vormen voor de huishoudelijke beperkingen naar de mening van een arts nog behandelmogelijkheden biedt, kan in de regel niet positief geadviseerd worden voor hulp bij het huishouden. Het gaat hierbij dan met name om Moeilijk Objectiveerbare Aandoeningen (MOA) en psychische aandoeningen. Hulp bij het huishouden kan in een dergelijke situatie immers anti-revaliderend werken. Wel kan hulp bij het huishouden naast een te volgen behandeling of revalidatie positief worden geadviseerd. Hierover is afstemming met de behandelaar nodig. Een dergelijk indicatie(advies) heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel of revalidatietraject.

1.7 Technische hulpmiddelen of voorzieningen voor het wonen in een geschikte woning

Er is geen positief advies voor Hulp bij het huishouden als de problemen van de belanghebbende afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen of voorzieningen voor wonen in een geschikte woning. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger of een verhoger voor droger/wasmachine. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van al aanwezige hulpmiddelen zoals een droogtrommel of afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem is de aanschaf van deze hulpmiddelen door belanghebbende voorliggend op het inzetten van Hulp bij het huishouden.

Voorzieningen voor het wonen in een geschikte woning kunnen bijvoorbeeld keukenaanpassingen zijn.

2. Gebruikelijke Zorg

2.1 Gebruikelijke zorg en mantelzorg

In relatie tot ondersteuning vanuit de Wmo is het van belang de term gebruikelijke zorg

goed te onderscheiden van het begrip mantelzorg. Gebruikelijke zorg en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen.

Gebruikelijke zorg is per definitie zorg waarvoor geen compensatieplicht bestaat vanuit de Wmo. Het is de normale, dagelijkse zorg binnen de leefeenheid die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.Gebruikelijke zorg is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten.

Bij mantelzorg gaat het om ondersteuning vanuit de Wmo waarop de burger vanuit het

compensatiebeginsel een beroep kan doen op de gemeente.

Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan

een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorgverlening

rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie (Zorg Nabij, VWS 2001). Bij mantelzorg wordt

de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk

overschreden. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de

mantelzorger bereid en in staat geacht mag worden deze zorg te leveren.

2.2 De omgeving als wegingsfactor

De fysieke en sociale omgeving zijn van invloed op de zorgbehoefte van de belanghebbende. Huisgenoten, andere naasten en verwanten van de belanghebbende kunnen zowel in positieve als in negatieve zin de zorgbehoefte beïnvloeden. Zij kunnen zelf zorg behoeven (kleine kinderen, een gehandicapte huisgenoot/familielid), zij kunnen ook verlichting geven en bijdragen aan te verrichten taken (gezonde volwassenen).

In het onderzoek naar beperkingen en participatieproblemen van belanghebbende zal

altijd de fysieke en sociale omgeving van de belanghebbende meegenomen worden in de afweging. In geval er voor de belanghebbende mantelzorg vrijwillig beschikbaar is, hoeft dat deel niet gecompenseerd te worden omdat daar geen hulp bij het huishouden vanuit de ondersteuning in de Wmo voor ingezet hoeft te worden. De mantelzorger voorziet al in die hulp en degene die de indicatie stelt weegt dat mee in het opstellen van het indicatiebesluit.

Welke zorg de mantelzorger op zich neemt en in welke omvang is, in overleg met de

belanghebbende, uitsluitend en alleen aan de mantelzorger zelf om te bepalen.

Het meewegen van de mantelzorg betekent ook dat degene die de indicatie stelt nagaat of voor een deel van de mantelzorg alsnog ondersteuning vanuit de Wmo geïndiceerd moet worden ter ondersteuning van de mantelzorger zodat die regelmatig tijdelijk ontlast wordt.

In geval er voor een belanghebbende geen mantelzorg beschikbaar is of mantelzorg wegvalt, wordt dus ondersteuning vanuit de Wmo geïndiceerd.

2.3 Gezamenlijke huishouding

De definitie van gezamenlijke huishouding is opgenomen in de wet Wmo art. 1 lid 4. Van

een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde

woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren

van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Lid 5 stelt ‘een

gezamenlijke huishouding’ wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun

hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

a.zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet

daarmee gelijk zijn gesteld,

b.uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind

van de een door de ander,

c.zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouden krachtens

een geldend samenlevingscontract, of zij op grond van een registratie worden

aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar de aard en strekking

overeenkomt met de gezamenlijke huishouding , bedoeld in het vierde lid van de Wet.

2.4 Eén- en meerpersoonshuishouden

Indien de belanghebbende deel uitmaakt van een leefeenheid bestaande uit meerdere personen (meerpersoonshuishouden) moet degene die de indicatie stelt vaststellen wat, gezien de samenstelling van die leefeenheid, in dat geval verstaan wordt onder gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar. Pas dan kan worden besloten op welke ondersteuning vanuit de Wmo de belanghebbende redelijkerwijs is aangewezen.In geval belanghebbende een éénpersoonshuishouden voert is er geen sprake van gebruikelijke

zorg.

2.5 Maatschappelijke participatie

Iedere volwassen burger wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een

huishouden te kunnen voeren. In geval van een meerpersoonshuishouden staat het hebben van een normale baan of het volgen van een opleiding per definitie het leveren van gebruikelijke zorg niet in de weg. Gebruikelijke zorg gaat voor op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie.

2.6 Culturele diversiteit

Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geenonderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwervingof persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Er is sprake vaneen pluriforme samenleving waarin een ieder gelijke aanspraken op ondersteuning vanuit deWmo kan maken

2.7 Betrekken van huisgenoten/mantelzorgers bij het gesprek

Indien er sprake is van huisgenoten, die gebruikelijke zorg dan wel mantelzorg leveren, is

het zaak dat degene die de indicatie stelt die huisgenoten bij het gesprek betrekt. Op die manier kan correct geïnventariseerd worden welke taken de huisgenoot/mantelzorger uitvoert en hoe hij/zij de belasting van deze taken ervaart in relatie tot zijn/haar maatschappelijke participatie. Ook wanneer het gaat om gebruikelijke zorg en de inzet van de huisgenoot, vereist de zorgvuldigheid dat deze wordt gehoord.

3.Richtlijnen voor gebruikelijke zorg

3.1 Ondersteuning vanuit de Wmo aanvullend op eigen mogelijkheden

Ondersteuning vanuit de Wmo is aanvullend op de mogelijkheden die de belanghebbende heeft om op eigen kracht zijn probleem op te lossen.

Dit is terug te vinden in de Wet maatschappelijke ondersteuning Artikel 2:

Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking

tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot

ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat

Er moet bekeken worden of voorliggende voorzieningen een oplossing kunnen

bieden voor de ondersteuningsvraag. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt naar wettelijk

voorliggende voorzieningen en voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn. Wettelijke voorliggende voorzieningen zijn afdwingbaar terwijl bij algemeen gebruikelijke

voorzieningen moet worden nagegaan of deze voorziening ook werkelijk beschikbaar is en

adequaat is ingeval van de cliënt.

3.2 Gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelasting

Degene die de indicatie stelt kan besluiten dat een huisgenoot of partner geen gebruikelijke zorg kan leveren als deze zodanige gezondheidsproblemen heeft dat redelijkerwijs

geconcludeerd moet worden dat de betreffende taken niet door hem uitgevoerd kunnen worden. Altijd moet onderzocht worden of een leefeenheid, gegeven de voor die

leefeenheid geldende gebruikelijke zorg, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet

alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt.

Wanneer partner of huisgenoot gezondheidsproblemen en beperkingen heeft of door de

combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden

overbelast dreigt te raken, zullen de (medische) gegevens ter onderbouwing daarvan door

de betrokkene moeten worden aangeleverd. De gemeente moet zich daar dan een

geobjectiveerd oordeel over vormen. Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt

door een combinatie van werk en gebruikelijke zorg en andere activiteiten dan werk en

huishouden, gaan werk en gebruikelijke zorg voor.

Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om een indicatie te geven

voor gebruikelijke zorg. In geval de leden van een leefeenheid dreigen overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke zorg worden gerekend. Deze indicatie zal van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

3.3 Fysieke afwezigheid

Indien de huisgenoot van een belanghebbende vanwege zijn/haar werk fysiek niet aanwezig is wordt hiermee bij de indicatiestelling uitsluitend rekening gehouden, wanneer het om

aaneengesloten perioden van ten minste zeven etmalen gaat.

De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn

aan diens werk; denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het

buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van ten minste zeven etmalen van

huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen

gebruikelijke zorg worden geleverd.

3.4 Korte levensverwachting

In geval de belanghebbende een zeer korte, bekende levensverwachting heeft kan ter ontlasting van de leefeenheid van de belanghebbende afgeweken worden van de

gebruikelijke zorg.

3.5 Bijdrage van kinderen aan het huishouden

In geval de leefeenheid van de belanghebbende mede bestaat uit kinderen , dan gaat degene die de indicatie stelt ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.

  • ·

    Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding

  • ·

    Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.

  • ·

    Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken, hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

    Taken van een 18-23 jarige

    Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke takenoverneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.

    Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren.

    De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:

  • ·

    schoonhouden van sanitaire ruimte,

  • ·

    keuken en een kamer,

  • ·

    de was doen,

  • ·

    boodschappen doen,

  • ·

    maaltijd verzorgen,

  • ·

    afwassen en opruimen.

    Te normeren naar 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, nietuitstelbare huishoudelijke taken per week.Daarnaast kunnen zij eventuele andere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

3.6 Indicatie voor het aanleren van huishoudelijke activiteiten

Redenen als 'niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijke werk willen en/of

kunnen verrichten' leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke

taken. Indien hiervoor motivatie aanwezig is, kan er een indicatie worden gesteld voor 6

weken ondersteuning voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter)

organiseren van het huishouden. Afstemming met de functie begeleiding in het kader van de

AWBZ is noodzakelijk.

3.7 Opvang en verzorging van kinderen bij uitval van een van de ouders

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van

hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het

bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de

kosten van dit alles). Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte.

Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over. Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Opvang behoort niet tot de compensatieplicht van de Wmo. Uitsluitend voor de verzorging van de kinderen kan, zonodig, wel een beroep op ondersteuning vanuit de Wmo gedaan worden. Niet-structurele opvang van kinderen kan alleen bij ontwrichting of calamiteiten tijdelijk tot ondersteuning vanuit de Wmo leiden.

Eigen oplossingen gaan voor

Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende regeling voor

zorgverlof. Degene die de indicatie stelt onderzoekt, in geval er mantelzorg aanwezig is, wat in redelijkheid met mantelzorg kan worden opgevangen. Is dit niet mogelijk dan dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van) crèche,opvang op school, buitenschoolse opvang, gastouder ed. (de zogenaamde voorliggende voorzieningen).

Voorkomen van crisis en ontwrichting

Zijn de hierboven beschreven mogelijkheden reeds maximaal gebruikt of afwezig, of is er slechts kortdurend overbrugging nodig in noodgevallen, dan kan hulp bij het huishouden worden ingezet. Dit heeft tot doel om crisis en ontwrichting te voorkomen. Indien degene die de indicatie stelt zich ervan heeft vergewist dat de voorliggende voorzieningen niet aanwezig of niet toepasbaar zijn of zijn uitgeput, is afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind een indicatie voor hulp bij het huishouden mogelijk tot maximaal 40 uur per week voor de verzorging van kinderen. Een dergelijke indicatie is van korte duur (max. 3 maanden), de periode waarin een eigen oplossing moet worden gevonden.

3.8 Trainbaarheid

Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het

huishouden nog is te trainen of aan te leren, kan, indien nodig, hulp voor die zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders

tot de gebruikelijke zorg zouden worden gerekend.

3.9 Verantwoordelijkheidsladder en voorliggende voorzieningen

Behalve gebruikelijke zorg zijn ook voorliggende voorzieningen reden om ondersteuning

vanuit de Wmo te beperken of af te wijzen. Voorliggende voorzieningen zijn alle voorzieningen buiten de Verordening, wettelijk dan wel niet wettelijk, waarop belanghebbende aanspraak zou kunnen maken om het resultaat geheel of gedeeltelijk te bereiken.

Wanneer er wettelijke voorliggende voorzieningen zijn, dient de

belanghebbende daar gebruik van te maken. Wanneer zo’n voorziening een adequate oplossing voor het probleem van de belanghebbende zou bieden, bestaat er geen aanspraak op ondersteuning vanuit de Wmo.

Algemene voorzieningen

De verantwoordelijkheidsladder geeft aan dat eerst onderzocht moet worden of de ondersteuningsvraag kan worden opgelost met een algemene/ voorliggende voorziening. Een algemeen gebruikelijke voorziening moet ook als voorliggende voorziening worden gezien. Het is een voorliggende voorziening waarvan gebruik moet worden gemaakt als deze voorhanden is en in redelijkheid een oplossing biedt voor de ondersteuningsvraag van de belanghebbende.

Hierbij moet worden gedacht aan (opsomming is niet uitputtend en uitsluitend):

  • ·

    boodschappendienst;

  • ·

    crèche, kinderopvang, gastouder;

  • ·

    alarmering;

  • ·

    maaltijdservice;

  • ·

    financieel-administratieve ondersteuning;

  • ·

    hondenuitlaatdienst;

  • ·

    klussendienst

Inzet van vrijwilligers

Indien er vrijwilligers aanwezig, beschikbaar en bereid zijn om de ondersteuning vrijwillig te (blijven) leveren, is er voor dat deel geen aanspraak op ondersteuning vanuit de Wmo.

3.10 Het onderzoeken van overbelasting

Algemeen

De gemeente onderzoekt altijd of er in de individuele situatie moet worden afgeweken

van de algemene regels. Een van de redenen om in de individuele situatie af te wijken kan

zijn dat degene van wie wordt verwacht dat deze taken overneemt, reeds overbelast dreigt te

raken. In Van Dale wordt overbelasting uitgelegd als “meer belasten dan het prestatievermogen toelaat”. In medische kringen praten we dan over het (on)evenwicht tussen draagkracht (= belastbaarheid) en draaglast (= belasting).

Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van

lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren.

Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:

• lichamelijke conditie mantelzorger;

• geestelijke conditie mantelzorger;

• wijze van omgaan met problemen (coping);

• motivatie voor zorgtaak;

• sociaal netwerk.

Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:

• omvang en mate van (on)planbaarheid van zorgtaken;

• ziektebeeld en prognose;

• inzicht van mantelzorger in ziektebeeld van de zorgvrager;

• woonsituatie;

• bijkomende sociale problemen;

• bijkomende emotionele problemen;

• bijkomende relationele problemen.

Onderzoek naar de draaglast-draagkracht mantelzorger

Het kan soms heel duidelijk zijn dat de mantelzorger overbelast is, in ander gevallen is dat

minder duidelijk en zal dit in het onderzoek moeten worden uitgediept.

4.Tijdsnormering huishoudelijke taken

De normtijden die hieronder zijn opgenomen zijn afgeleid van de indicatiepraktijk van het CIZ en van de gemeentelijke Wmo-praktijk. Het betreft hier een indicatieve normering. Omdat de Wmo maatwerk betreft dient de individuele situatie altijd goed onderzocht te worden. Dit kan aanleiding geven om naar beneden of naar boven af te wijken van onderstaande tijdsnormering.

Onder licht huishoudelijk werk wordt licht schoonmaakwerk in huis (stof afnemen/ ragen) en het opruimen van kamers verstaan, ook het bedden opmaken kan hieronder vallen.

Zwaar huishoudelijk werk is het huis schoonmaken (stofzuigen), schrobben, dweilen en soppen van het sanitair en de keuken, bedden verschonen, ramen zemen binnen en het opruimen van huishoudelijk afval.

Het in orde houden van de huishoudelijke spullen door degene die de hulp bij het huishouden verricht maakt integraal onderdeel uit van de indicatie.

Hulp bij het huishouden alleenstaande (seniorenwoning of daarmee vergelijkbaar)

Activiteiten

Minuten

Uren

Boodschappen doen voor het dagelijks leven

60 per week

1 uur

Broodmaaltijd bereiden

15 per keer, 1 keer per dag

1 uur,45 min

Warme maaltijd bereiden

30 per keer, 3 keer per week

1 uur 30 min

Opwarmen warme maaltijd i.c.m. maaltijdbereiding

10 per keer, max 4 keer per week

40 min

Opwarmen warme maaltijd van maaltijdservice / kant en klare maaltijd

10 per keer, max 7 keer per week

1 uur, 10 min

Licht huishoudelijk werk

60 per week

1 uur

Zwaar huishoudelijk werk

120 per week

2 uur

De was verzorgen

60 per week

1 uur

Hulp bij het huishouden tweepersoonshuishouden (seniorenwoning of daarmee vergelijkbaar)

Activiteiten

Minuten

Uren

Boodschappen doen voor het dagelijks leven

60 per week

1 uur

Broodmaaltijd bereiden

15 per keer, 1 keer per dag

1 uur,45 min

Warme maaltijd bereiden

30 per keer, 3 keer per week

1 uur 30 min

Opwarmen warme maaltijd i.c.m. maaltijdbereiding

10 per keer, max 4 keer per week

40 min

Opwarmen warme maaltijd van maaltijdservice / kant en klare maaltijd

10 per keer, max 7 keer per week

1 uur, 10 min

Licht huishoudelijk werk

60 per week

1 uur

Zwaar huishoudelijk werk

120 per week

2 uur

De was verzorgen

90 per week

1 uur, 30 min

Hulp bij het huishouden alleenstaande (eengezinswoning)

Activiteiten

Minuten

Uren

Boodschappen doen voor het dagelijks leven

60 per week

1 uur

Broodmaaltijd bereiden

15 per keer,

1 keer per dag

1 uur,45 min

Warme maaltijd bereiden

30 per keer, 3 keer per week

1 uur, 30 min

Opwarmen warme maaltijd i.c.m. maaltijdbereiding

10 per keer, max 4 keer per week

40 min

Opwarmen warme maaltijd van maaltijdservice / kant en klare maaltijd

10 per keer, max 7 keer per week

1 uur, 10 min

Licht huishoudelijk werk

60 per week

1 uur

Zwaar huishoudelijk werk

180 per week

3 uur

De was verzorgen

60 per week

1 uur

Hulp bij het huishouden twee- of meerpersoonshuishoudens (eengezinswoning)

Activiteiten

Minuten

Uren

Boodschappen doen voor het dagelijks leven

60 per week

1 uur

Broodmaaltijd bereiden

15 per keer

1 uur,45 min

Warme maaltijd bereiden

30 per keer, 3 keer per week

1 uur, 30 min

Opwarmen warme maaltijd i.c.m. maaltijdbereiding

10 per keer, max 4 keer per week

40 min

Opwarmen warme maaltijd van maaltijdservice / kant en klare maaltijd

10 per keer, max 7 keer per week

1 uur, 10 min

Licht huishoudelijk werk

90 per week

1 uur, 30 min

Zwaar huishoudelijk werk

180 per week

3 uur

De was verzorgen

90 per week

1 uur, 30 min

NB: Extra tijd kan geïndiceerd worden bij grotere leefeenheden, bij aanwezigheid kleine kinderen, als er sprake is van extra bewassing etc.