Regeling vervallen per 01-01-2017

Verordening maatschappelijke ondersteuning Moerdijk

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2016

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning Moerdijk

De raad van de gemeente Moerdijk, in zijn vergadering van 30 oktober 2014,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 16 september 2014;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7,2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

gezien het advies van de Commissie Sociale Infrastructuur, gezien het advies van de Wmo Raad;

overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leveninrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; dat van burgers verwacht mag worden dat zijelkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun

omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroepmoeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigenleefomgeving kunnen blijven wonen; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van

het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij deversterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronischepsychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is omde toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking tebevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

BESLUIT

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening maatschappelijke ondersteuning Moerdijk

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een

beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare

producten;

andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke

ondersteuning 2015;

bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de

wet;

hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid,

van de wet;

melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 2. Melding hulpvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de meldingonverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op gratis cliëntondersteuning,waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt, zijn vertegenwoordiger en/of zijn mantelzorger voor het onderzoek,bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid voor de cliënt gebruik te makenvan gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, vanbelang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedigmogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar hetoordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs debeschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld inartikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3.

    Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met decliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4.

    Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan alsbedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagenna de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 5. Gesprek

1.Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers.

  • a.

    de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

  • b.

    het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

  • c.

    de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijkevoorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven ofte verbeteren, oftevoorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

  • d.

    de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk tekomen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij eenberoep moet doen op een maatwerkvoorziening;

  • e.

    de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

  • f.

    de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen inhet beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten vanmaatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijnparticipatie, ofte voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

  • g.

    de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen metzorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en anderepartijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk eninkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

  • h.

    de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

  • i.

    welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

  • j.

    de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

2.Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

3.Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt schriftelijk toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

4.Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 6. Schriftelijke weergave van het onderzoek

  • 1.

    Het college zorgt voor een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 2.

    Binnen 14 dagen na het gesprek verstrekt het college aan de cliënt de in het eerste lid bedoelde schriftelijke weergave.

  • 3.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek toegevoegd.

Artikel 7. Aanvraag

  • 1.

    Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om eenmaatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    Het college kan een ondertekende schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoekaanmerken als aanvraag.

Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening

1.Het college neemt het verslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

  • a.

    ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie die de cliëntondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet opeigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijnsociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen ofalgemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert,rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passendebijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld totzelfredzaamheid en/of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • b.

    b.ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliëntmet psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, aldan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zoverde cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, metgebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerkdan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. Demaatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliëntaan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt instaat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

3.Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en/of participatie zoals bedoeld in tweede lid onder a. geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als:

  • a.

    de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en

  • b.

    de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon wordenmaatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt, en

  • c.

    deze zijn hoofdverblijf in de gemeente Moerdijk heeft.

4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het collegeverstrekte voorziening wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technischis afgeschreven,

  • a.

    tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden dieniet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

  • b.

    tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

  • c.

    als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van decliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

5.Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 9. Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit vanbelang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Artikel 10. Inhoud beschikking

1.Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

  • a.

    welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

  • b.

    wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

  • c.

    hoe de voorziening wordt verstrekt, en

  • d.

    indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikkingin ieder geval vastgelegd:

  • a.

    voor welk resultaat het pgb dient te worden aangewend;

  • b.

    welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

  • c.

    wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

  • d.

    wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

  • e.

    de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

3. Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 11. Regels voor pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voorzover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan deindiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorzieningnoodzakelijk was.

  • 3.

    Het College verstrekt geen pgb als het bieden van een keuze voor het pgb negatieve gevolgenzou hebben voor het voortbestaan van het systeem van de desbetreffende maatwerkvoorzieningin natura.

  • 4.

    Het tarief voor een pgb:

    • a.

      is gebaseerd op een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen, en

    • c.

      bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequatemaatwerkvoorziening in natura.

  • 5.

    De hoogte van een pgb voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten,zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten.

  • 6.

    De hoogte van een pgb voor een zaak

    • a.

      wordt bepaald op basis van het bedrag voor de goedkoopst adequate voorziening in natura.Dit betreft de aanschafprijs en kosten voor onderhoud-en reparatie en indien van toepassingverzekeringskosten gedurende de minimale toekenningsduur van het pgb .

    • b.

      het pgb voor de aanschafkosten wordt bepaald op basis van onderzoek naar marktconforme tarieven voor de aanschaf van de betreffende zaak

    • c.

      Het pgb voor onderhoud, reparatie en indien van toepassing verzekering voor de zaak wordt op basis van onderzoek naar marktconforme tarieven vastgesteld.

    • d.

      Als een zaak na de minimale termijn zoals bedoeld in het zesde lid onder a nog adequaat is wordt geen nieuw pgb voor de aanschafkosten toegekend. Wel wordt jaarlijks een pgb toegekend voor de instandhoudingskosten conform hetgeen bepaald is in het zesde lid onder c.

    • e.

      Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen onder de volgende voorwaarden betreffende het tarief, betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk:

    • f.

      daar waar de ondersteuning de gebruikelijke hulp overstijgt, en

    • g.

      dat deze persoon een tarief krijgt betaald voor zijn diensten van maximaal het op grond van de Wet langdurige zorg geldende pgb-uurtarief voor hulp van niet-professionele zorgverleners,

      en

    • i.

      dat tussenpersonen of belangbehartigers niet uit het pgb mogen worden betaald.

Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit en effectiviteit van de geleverde ondersteuning, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb's.

Artikel 12. Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd:

    • a.

      voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning, tenzij andersgeregeld door het college op grond van het tweede lid, en,

    • b.

      voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruikmaakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, overeenkomstig het Besluitmaatschappelijke ondersteuning, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënten zijn echtgenoot.

  • 2.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen:

    • a.

      voor welke algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, de cliënt een bijdrage isverschuldigd;

    • b.

      dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassingvoor een minderjarige is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronderbegrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboekgegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder hetgezag uitoefent over een cliënt.

    • c.

      de aard, inhoud en hoogte van de bijdrage voor een algemene voorziening.

    • d.

      voor welke groepen cliënten er een korting geldt op de bijdrage voor een algemenevoorziening

  • 3.

    Het college bepaalt bij nadere regeling:

    • a.

      op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening en pgb wordt bepaald, en

    • b.

      door welke andere instantie dan het CAK in de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid,de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb worden vastgesteld en geïnd.

Artikel 13. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

1.Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de

deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

  • a.

    het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

  • b.

    het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

  • c.

    erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

2.Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

3.Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 14. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

1.Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

2.Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

3.De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

4.Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 15. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

1.Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

2.Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

  • a.

    de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

  • c.

    de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

  • d.

    de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden,

of

  • e.

    de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

3.Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

4.Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

5.Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

6.Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Artikel 16. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers

van cliënten in de gemeente bestaat.

Artikel 17. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

Artikel 18. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • c.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof,

ziekte, scholing en werkoverleg;

  • d.

    kosten voor bijscholing van het personeel, en

    • 2.

      Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de

tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval

rekening met:

  • a.

    de marktprijs van de voorziening, en

  • b.

    de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

1°. aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

2°. instructie over het gebruik van de voorziening;

3°. onderhoud van de voorziening, en

4°. verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv. sociaal wijkteams).

Artikel 19. Klachtregeling

1. Het college stelt een regeling vast voor afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.]

2.Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten in ieder geval ten aanzien van maatwerkvoorzieningen.

3.Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 20. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

1.Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn in ieder geval ten aanzien van maatwerkvoorzieningen.

2.Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 21. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

1.Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

2.Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

3.Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

4.Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 22. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

1.De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk wordt ingetrokken per 1 januari 2015.

2.Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

3.Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

4.Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening voorzieningen >maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Moerdijk.

Ondertekening

Vastgesteld in de raadsvergadering d.d. 30 oktober 2014,
de voorzitter,

Toelichting verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Moerdijk

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo

2015). De Wmo 2015 maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en - met toepassing van een

budgetkorting - financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de Algemene Wet

Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Deze taken worden toegevoegd aan het takenpakket dat al

bij gemeenten lag onder de 'oude' Wet maatschappelijke ondersteuning. Hierbij wordt deels

voortgeborduurd op de weg die met die wet al was ingezet. Er wordt bekeken wat redelijkerwijs

verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk, vervolgens zal waar nodig de gemeente in

aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening o f - als dat

niet volstaat- een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden

om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.

Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de

cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen, om te achterhalen wat de cliënt op

eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het

verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te

handhaven of verbeteren, om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene

voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een

voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt. De Wmo 2015

en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom [in hoofdlijnen] vast. Want waar het

recht op compensatie dat bestond onder de 'oude' Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te

vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure daartegenover gesteld. Een

dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist eindoordeel

moeten leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.

Indien de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt

of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat

hem opvang of beschermd wonen ten onrechte wordt onthouden, kan betrokkene daartegen

vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn

bezwaar. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven

procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op adequate wijze heeft verricht

en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de

cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen

leefomgeving kan blijven.

De Wmo 2015 en deze verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan

zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige consulenten,

ambtenaren of bijvoorbeeld aanbieders. Waar in deze verordening en in de wet 'het college' staat, kan

het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel nietondergeschikten

op grond van de algemene regels van de Awb. Op grond van artikel 2.6.3 van de wet

kan het college de vaststelling van rechten en plichten van de cliënt echter alleen mandateren aan

een aanbieder. Zie voor de definitie van 'aanbieder' de toelichting onder artikel 1. Deze beperking

geldt alleen voor mandatering aan niet-ondergeschikten. Het college kan de vaststelling van rechten

en plichten ook aan ondergeschikten mandateren.

De Wmo 2015 schrijft in artikel 2.1.3, eerste lid, voor dat de gemeente per verordening de regels dient

vast te stellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het verplichte gemeentelijk beleidsplan met

betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. In de verordening dient overeenkomstig de artikelen

2.1.3, tweede tot en met vierde lid, 2.1.4, derde en zevende lid, en 2.1.6 van de Wmo 2015 in ieder

geval bepaald te worden:

-op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een

maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking

komt;

  • -

    op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • -

    welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, inclusief eisen met betrekking tot de

deskundigheid van beroepskrachten;

-ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten

vereist is;

-ten aanzien welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over

voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn vereist is;

-op welke wijze ingezeten, waaronder cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij

uitvoering van de wet, voorstellen voor beleid kunnen doen, gevraagd en ongevraagd advies kunnen

uitbrengen over verordeningen en beleidsvoorstellen, worden voorzien van ondersteuning en deel

kunnen nemen aan periodiek overleg;

  • -

    op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt berekend; en

  • -

    op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers

van cliënten in de gemeente.

Ook dient de gemeente overeenkomstig de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wmo

2015 per verordening regels te stellen:

-voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een

persoonsgebonden budget, en van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet;

-ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden

gesteld aan de kwaliteit van de voorziening, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van

de Wmo 2015 door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de

deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Op basis van het dualisme, waardoor de Raad belast is met de kaderstelling en de hoofdlijnen, en het

College verantwoordelijk is voor de uitvoering, wordt de uitwerking van bovenstaande bepalingen

gedelegeerd aan het College.

Daarnaast kan de gemeente op grond van de artikelen 2.1.4, eerste en tweede lid, 2.1.5, eerste lid,

2.1.7 en 2.3.6, derde lid, van de Wmo 2015:

-bepalen dat cliënten voor algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, en

maatwerkvoorzieningen een bijdrage verschuldigd zullen zijn;

-de hoogte van de bijdrage voor de verschillende soorten van voorzieningen, ook wanneer de cliënt

de ondersteuning zelf inkoopt met een persoonsgebonden budget, in de verordening verschillend

vaststellen. Hierbij kan tevens worden bepaald dat op de bijdrage een korting wordt gegeven voor

personen die behoren tot daarbij aan te wijzen groepen en dat de bijdrage afhankelijk is van het

inkomen en het vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot;

-bepalen dat de bijdragen voor opvangvoorzieningen door een andere instantie dan het CAK wordt

vastgesteld en geïnd;

-bepalen dat in geval van een minderjarige cliënt die niet zelf de eigenaar is van de woning, een

bijdrage wordt opgelegd aan diens onderhoudsplichtige ouders en degene die anders dan als ouder

samen met de ouder het gezag over de cliënt uitoefent;

-bepalen dat aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen

die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt

verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie, en vaststellen welke de

toepasselijke grenzen zijn met betrekking tot de financiële draagkracht;

-bepalen onder welke voorwaarden betreffende het tarief de persoon aan wie een persoonsgebonden

budget wordt verstrekt, de ondersteuning kan inkopen van een persoon die behoort tot het sociale

netwerk.

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel

2.1.2 van de Wmo 2015 eveneens dient vast te stellen. In dit beleidsplan wordt het door het

gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning vastgelegd.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

Een algemeen gebruikelijke voorziening is bijvoorbeeld een elektrische fiets. 'Gebruikelijke hulp' is niet

in de verordening, maar in de wet gedefinieerd en is bijvoorbeeld de hulp van een partner van de

cliënt. Zie ook de wettelijke definitie hieronder.

Het gesprek is het mondeling contact na een melding waarin het college met degene die

maatschappelijke ondersteuning vraagt zijn gehele situatie inventariseert ten aanzien van zijn

mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere

personen uit zijn sociaal netwerk dan wel met gebruikmaking van voorliggende voorzieningen,

algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen zijn

zelfredzaamheid of participatie te verbeteren ofte voorkomen dat hij gebruik moet maken van

beschermd wonen of opvang.

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet (in artikel 1.1.1) al een flink aantal

definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Voor de duidelijkheid zijn een aantal

belangrijke wettelijke definities hieronder weergegeven.

-aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene

voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;

-algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar

de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is

gericht op maatschappelijke ondersteuning;

-begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt

opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven;

-cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een

maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is

gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid;

-cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene

ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het

verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke

ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

-gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden

verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

-maatschappelijke ondersteuning:

1°. bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van

voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in

de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

2°. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met

chronische psychische of psycho-sociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

3°. bieden van beschermd wonen en opvang;

-maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon

afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

1°. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter

ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen,

woningaanpassingen en andere maatregelen,

2°. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede

hulpmiddelen en andere maatregelen,

3°. ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

-mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang,

jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de

Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie

en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

  • -

    participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

  • -

    persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor

diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een

maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

-sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale

relatie onderhoudt;

-vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan

worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;

  • -

    voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening;

  • -

    zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse

levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal (definitie)bepalingen die voor deze

verordening van belang zijn, zoals: 'aanvraag' (artikel 1:3, derde lid): een verzoek van een

belanghebbende om een besluit te nemen, en 'beschikking' (artikel 1:2).

Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning

Artikel 2. Melding hulpvraag

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als

een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a,

van de wet. Daarbij is onder meer bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op

welke wijze een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid,

participatie, beschermd wonen of opvang.

In artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet wordt al bepaald dat indien bij het college melding wordt gedaan

van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college deze melding onderzoekt. Deze

bepaling verankert ook in de verordening dat bij het college een melding kan worden gedaan en door

wie. In artikel 2.3.2, negende lid, van de wet is bepaald dat een aanvraag niet kan worden gedaan dan

nadat (naar aanleiding van de melding) onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is

uitgevoerd binnen de termijn van zes weken.

Het eerste lid bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De melding is vormvrij en kan

schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan. Zie de algemene

toelichting over mandatering door het college.

In artikel 2:15 van de Awb is bepaald dat een aanvraag elektronisch (onder meer per email) kan

worden gedaan indien het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is. De

melding kan 'door of namens de cliënt' worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt

kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere

betrokkene de melding doen.

In het eerste lid is met gebruik van de in artikel 1 gedefinieerde term 'hulpvraag' een

afbakeningsbepaling gegeven. Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan

worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan

de Zorgverzekeringswet, de Wet werk en bijstand en de Leerplichtwet. Zie ook de tekst en toelichting

van artikel 8, tweede lid.

In het tweede lid is de verplichte ontvangstbevestiging verankerd (artikel 2.3.2, eerste lid, slotzin, van

de wet). Conform artikel 4:3a van de Awb is het bestuursorgaan gehouden een elektronisch

ingediende aanvraag te bevestigen. Dat kan dan - en ligt voor de hand - ook elektronisch. Indien de

melding mondeling of telefonisch is gedaan, zou dit ook kunnen worden afgesproken.

Aangezien het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan (zie artikel 2.3.2, eerste

lid, van de wet), is registratie en ontvangstbevestiging van de melding ook in het kader van deze

termijn van belang.

In het derde lid is overeenkomstig artikel 2.3.3 van de wet een uitzondering vervat voor spoedeisende

gevallen. Het college is op grond van de wet verplicht in dergelijke gevallen een passende tijdelijke

maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na

de melding.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4, eerste lid,

onder a, en tweede lid, van de wet. De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om

hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening

opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en

plichten van cliënten te geven. Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning op grond van de wet

voor de cliënt kosteloos is. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II

2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een

algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren. In het tweede lid is overeenkomstig

artikel 2.3.2, derde lid, van de wet bepaald dat het college de betrokkene na melding van de

ondersteuningsvraag inlicht over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het eerste lid dient

ter ambtelijke voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de

cliënt bekende gegevens in kaart worden gebracht en cliënten niet worden belast met vragen over

zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Dit vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de

melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook het in samenspraak met de belanghebbende

afspreken van een datum, tijd en plaats voor het gesprek. Tijdens het gesprek kunnen op basis van dit

vooronderzoek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de cliënt worden verzocht om nog

een aantal stukken over te leggen.

De verplichting tot het overleggen van stukken, zoals vermeld in het tweede lid, is opgenomen

overeenkomstig artikel 2.3.2, zevende lid, van de wet. In het kader van de rechtmatigheid is het op

grond van artikel 2.3.4 van de wet in ieder geval verplicht om de identiteit van de cliënt vast te stellen

aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en is de

cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening ook verplicht dat document ter inzage te

geven. Bij de gegevensverzameling op grond van het eerste en tweede lid zullen de grenzen van de

Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen moeten worden.

Op grond van het derde lid kan worden afgezien van het vooronderzoek indien dat een onnodige

herhaling van zetten zou betekenen.

In het vierde lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet de verplichting voor het college

opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan

op te stellen en deze binnen zeven dagen (conform de Algemene Termijnenwet) aan het college te

overhandigen. Zie ook artikel 5, tweede lid.

Artikel 5. Gesprek

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als

een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a,

van de wet, waarbij onder meer is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels

vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het

college te nemen besluiten ofte verrichten handelingen.

De onderdelen van het eerste lid zijn overeenkomstig de opsomming in artikel 2.3.2 van de wet

opgenomen. In artikel 2.3.2, eerste lid, wordt niet de aanduiding "het gesprek" gebruikt maar "een

onderzoek in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk

met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger". De memorie van toelichting

op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 143) verduidelijkt dat voor een

zorgvuldig onderzoek veelal sprake zal zijn van enige vorm van persoonlijk contact met betrokkene of

een vertegenwoordiger van betrokkene, aangezien daardoor een adequaat totaalbeeld van de

betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden. Het eerste lid bepaalt daarom dat het onderzoek

moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene, dan wel diens vertegenwoordiger en waar

mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers. Het begrip mantelzorger(s) dient hierbij breed te

worden opgevat: familie, vrienden etc. kunnen daaronder verstaan worden. De vorm van het

onderzoek is vrij.

In het eerste lid is verder benadrukt dat het gesprek met de cliënt wordt gevoerd door deskundigen

(namens het college). Het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Indien

woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen

beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden.

In onderdeel b is als onderwerp van gesprek 'het gewenste resultaat van het verzoek om

ondersteuning' opgenomen. Dit is belangrijk omdat in de woorden van de nota naar aanleiding van het

verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 183) "de ultieme toetssteen of de

maatschappelijke ondersteuning effectief is geweest, ligt in de beantwoording van de vraag of de

cliënt zelf vindt dat de verleende maatschappelijke ondersteuning heeft bijgedragen aan een

verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie. In het wetsvoorstel Wmo 2015 staat het bereiken

van dit resultaat centraal".

In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet verankerd dat het college een

door of namens de cliënt ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek.

Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het vierde

lid). Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige

'vervolgvraag' heeft.

Artikel 6. Schriftelijke weergave van het onderzoek

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige

procedure en is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet opgenomen.

Het eerste lid borgt dat altijd verslag wordt opgemaakt. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij.

Daarom wordt de term schriftelijke weergave van het onderzoek hanteren. Hierbij kan worden

voortgeborduurd op de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14,

33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het

onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening.

Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een

juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie

met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de

uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt

kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van

een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een

uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van

de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan

(arrangement) voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie waarin de gemaakte

afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Indien een persoonlijk plan is

overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.

Soms kan een verslag al direct worden meegegeven, maar vaak zal dit toch nog moeten worden

uitgewerkt en gaat daar een paar dagen overheen. Daarom begint het tweede lid met de zinsnede

"Binnen 14 dagen na het gesprek". Het kan overigens ook zijn dat na een gesprek de cliënt

bijvoorbeeld nog onderzoekt wat er in zijn omgeving mogelijk is, bijvoorbeeld of hij met iemand kan

meerijden om boodschappen te doen, of dat hij nog een aanvullende opmerking heeft. Ook dan is een

paar dagen tijd na het gesprek nuttig.

Artikel 7. Aanvraag

Ook deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.1.3, eerste lid, en tweede lid, onder a, van de wet,

waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt

vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd

wonen of opvang in aanmerking komt. De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na de

ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid). In de Awb worden

regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1

van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het

bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk

voorschrift anders is bepaald.

In het eerste lid is aangegeven dat naast de cliënt alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon

of een vertegenwoordiger (zie voor een definitie van vertegenwoordiger de toelichting onder artikel 1)

een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een

melding kan doen. Zie hiervoor artikel 2 en de toelichting daarbij. Aangezien het hier gaat om de

formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of

vertegenwoordiging gesteld.

Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen

om een door de cliënt ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.

Artikel 8.Criteria voor een maatwerkvoorziening

In artikel 2.1.3, tweede lid, onder a, van de wet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven

op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening

voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In de memorie

van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 134) wordt aangegeven

dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerk aankomt. Gemeentelijke

vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en

fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in

iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt

geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand

van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen

iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.

Het vijfde lid houdt in dat het college eerst kijkt naar welke voorzieningen adequaat zijn, en vanuit die

verzameling voorzieningen kiest het college vervolgens de goedkoopste voorziening.

Artikel 9. Advisering

Het college kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is; als

dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in

zekere zin verplicht.

Het is bij de adviesaanvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt

verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is.

In artikel 2.3.8, derde lid, van de wet is een medewerkingsplicht opgenomen. De cliënt is verplicht aan

het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van

deze wet.

Artikel 10. Inhoud beschikking

Uitgangspunt van de wet is dat de cliënt een maatwerkvoorziening in 'natura' krijgt. Indien gewenst

door de cliënt bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een persoonsgebonden budget.

Eerste lid, onder a, en tweede lid, onder a: het beoogde resultaat is bijvoorbeeld 'mobiliteit' en niet

'een scootmobiel'. Zie ook de toelichting op artikel 5, eerste lid, onder b.

Eerste, onder b, en tweede lid, onder d: onder 'duur' valt ook de termijn waarop een voorziening

technisch is afgeschreven.

Het derde lid dient uitsluitend ter informatie aan de cliënt. Het college neemt niet de hoogte van de

bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt immers via het CAK, evenals de mogelijkheid van

bezwaar en beroep daartegen. Zie artikel 12 en artikel 2.14, zesde lid, van de wet, waarin is bepaald

dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget, met

uitzondering van die voor opvang, wordt vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK.

Artikel 11. Regels voor pgb

Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke

voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken.

Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd vraagt (zie artikel

2.3.6, tweede lid, onder b). Met behoud van de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de

beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen (zie de toelichting op amendement

Voortman c.s., Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 103).

Het tweede lid geeft aan dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren.

Het derde [tot en met vijfde] lid berust[en] op artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet. Hierin staat

dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt

vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. Gemeenten kunnen verschillende

tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen

hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven bijvoorbeeld onderscheid maken

tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken

volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp'ers

zonder diploma's e.d.).

Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan

de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). De situatie

waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus

niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf

bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college

voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan

het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente

vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan

wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb. Daarbij kan gedacht worden aan vervoersof

opvangvoorzieningen.

Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er bijvoorbeeld minder of

geen overheadkosten hoeven te worden meegerekend. Zo zal voor de ondersteuning, die met een

pgb wordt ingekocht bij een ZZP'er geen of nauwelijks sprake zijn van overheadkosten. De maximale

hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie

goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.

Ten aanzien van het zesde lid is van belang dat in de nota naar aanleiding van het verslag

(Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34) de regering heeft aangegeven dat onder dit sociale netwerk

ook mantelzorgers kunnen vallen. Wel is de regering van mening dat de beloning van het sociale

netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en

dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.

Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval

gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld). Informele hulp bij hulpmiddelen,

woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar. Ingeval ook hiervoor een pgb

wordt aangevraagd is voor gemeenten van belang dat slechts een pgb wordt verstrekt indien naar het

oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen,

woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt

(artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de wet). Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in artikel

2.3.6, tweede lid, onder c, van de wet weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen,

woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het

persoonsgebonden budget wordt verstrekt (artikel 2.3.6, derde lid, van de wet).

Artikel 12. Regels voor bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

Deze bepaling geeft uitvoering aan de artikelen 2.1.4, eerste tot en met derde en zevende lid, en

2.1.5, eerste lid van de wet. De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van

algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene

voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn. In de nota naar aanleiding

van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 95) staat hierover dat de regering

gemeenten beleidsruimte geeft door hen de mogelijkheid te bieden om in de verordening te bepalen

welke eigen bijdrage een cliënt verschuldigd is voor een algemene voorziening. Bij het bieden van

deze beleidsruimte gaat de regering ervan uit dat gemeenten hier verstandig mee omgaan en

voorzieningen, zoals laagdrempelige informatievoorziening uit zal sluiten van eigen bijdragen.

Gemeenten hebben er zelf belang bij om een algemene voorziening (financieel) laagdrempelig te

maken, zodat de druk op vaak duurdere maatwerkvoorzieningen wordt beperkt.

De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de

kostprijs van de voorziening (artikel 2.1.4, derde lid, eerste zin, van de wet) en in het Besluit

maatschappelijke ondersteuning worden regels vastgesteld met betrekking tot deze bijdragen (artikel

2.1.4, vierde lid, van de wet). De bijdrageregels in de verordening moeten passen binnen de kaders

die het Besluit maatschappelijke ondersteuning stelt.

Artikel 13. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c,

van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden

gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van

beroepskrachten daaronder begrepen.

De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de

aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden

gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de

deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van

toelichting op artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3)

dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 e.v. van de wet en die zich rechtstreeks tot

aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt

verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en

aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.

In het eerste lid zijn de wettelijk bepaalde kwaliteitseisen uitgewerkt. Het in het derde lid genoemde

jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, van de wet.

Artikel 14. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

In artikel 3.4, eerste lid, van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar,

bedoeld in artikel 6.1 van de wet onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking

van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In

artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van

toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.

In aanvulling op het bovenstaande regelt artikel 14 dat er door het college een regeling wordt

opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen

onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden

van geweld. Overeenkomstig het vierde lid kan het college bij nadere regeling bepalen welke verdere

eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 15. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet,

waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van

het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of

oneigenlijk gebruik van de wet.

Het eerste, tweede en vierde lid bevatten een herhaling van hetgeen al in de tekst van de wet is

opgenomen (artikel 2.3.8, 2.3.10 en 2.4.1). Met opname van deze wettekst in de verordening wordt

beoogd een compleet beeld te geven van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte

ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van

de wet.

Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes

maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het

college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Deze bepaling is te zien

als een verbijzondering van de bepaling in het tweede lid, onder e (dat tevens op

maatwerkvoorzieningen (in natura) ziet).

In artikel 2.4.1 tot en met 2.4.4 van de wet zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de

bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte

verstrekte maatwerkvoorziening of pgb. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen

bedrag bij dwangbevel kan invorderen. Uit de memorie van toelichting op artikel 2.4.1 (Kamerstukken

II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 157) wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om

maatwerkvoorzieningen terug te vorderen; 'omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten

maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten

maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.'

In het vijfde en zesde lid zijn dan ook bepalingen opgenomen die het college de bevoegdheid geven

tot terugvordering van in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen.

Artikel 16. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Deze bepaling betreft een delegatie van de verordeningsplicht in artikel 2.1.6 van de wet. Het college

werkt in een nadere regeling uit hoe zij zorgt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de

mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Artikel 2.1.6 van de wet stelt dat het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Artikel

1.1.1 van de wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene

voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus

ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen

voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat

het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen. Het College zal bij nadere

regeling de doelgroepomschrijving voor de jaarlijkse waardering van mantelzorgers bepalen.

Artikel 17. Tegemoetkoming meerkosten personen meteen beperking of chronische problemen

Deze bepaling betreft een uitwerking van artikel 2.1.7 van de wet. Daarin is opgenomen dat bij

verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische

psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten

hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de

participatie.

De tegemoetkoming kan op aanvraag verstrekt. De beslissing op een dergelijke aanvraag is een

beschikking.

Artikel 18. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en

plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid, van de wet). Met het

oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels

worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een

voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de

wet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de

beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit

artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven

(naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van

reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de

aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste

vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de

arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun

werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 19. Klachtregeling

De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van

mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder

haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. [In het eerste lid is een bepaling opgenomen over het

gemeentelijke klachtrecht. Deze bepaling is niet verplicht op grond van deze wet en is hier

opgenomen in het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van

cliënten te geven. Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige

regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling

van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze

verordening met de eenvoudige bepaling van het eerste lid worden volstaan.

In het tweede lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een

dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de wet, waarin is

bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een

regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. De aanbieder is in ieder geval ten

aanzien van de in de verordening genoemde maatvoorzieningen verplicht een klachtregeling op te

stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de wet).

In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57-58) staat dat cliënten in

beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich

bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een

gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over diens

(vermeende) gebrek aan deskundigheid. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de

aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke

ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of

uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder).

Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de

betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel

in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is,

staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.

In het derde lid zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de

verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd

Artikel 20. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de wet, waarin is bepaald dat in

ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor

medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de

gebruikers van belang zijn, vereist is.

In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen

moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap

cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de

aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels

geheel aan gemeenten overgelaten.

In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders voor in ieder geval

maatwerkvoorzieningen een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is

ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een

medezeggenschapsregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder b, van de wet).

In het tweede lid zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de

verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 21. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet.

In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde

inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt

voor het Wmo-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is

uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken

op ondersteuning.

Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de

medezeggenschap vorm te geven.

Artikel 22. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

In het tweede lid is overgangsrecht opgenomen voor lopende voorzieningen op basis van de oude

verordening. In het derde lid is bepaald dat aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze nieuwe

verordening zijn ingediend maar waarop bij de inwerkingtreding nog niet is beslist, worden afgedaan

op grond van de nieuwe verordening. In het vierde lid is voor lopende bezwaarschriften bepaald dat

deze volgens de oude verordening worden afgedaan. Daarnaast bevat de wet nog overgangsrecht

voor AWBZ cliënten die overgaan naar de Wmo en voor de doelgroep beschermd wonen (zie de

artikelen 8.1 tot en met 8.4 van de wet.

Artikel 23 Inwerkingtreding en citeertitel

Spreekt voor zich.