Regeling vervallen per 28-12-2023

Havenbeheersverordening Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk

Geldend van 01-01-2017 t/m 27-12-2023

Intitulé

Havenbeheersverordening Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk

De raad van de gemeente Moerdijk, in zijn vergadering van 24 november 2016;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 18 oktober 2016;

gelet op de artikelen 108 lid 1, 147 lid 1 en 149 van de Gemeentewet;

BESLUIT

vast te stellen de :

HAVENBEHEERSVERORDENING ZEEHAVEN- EN INDUSTRIETERREIN MOERDIJK

Hoofdstuk 1 Titel hoofdstuk 1

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • a.

    Afvalstoffen: stoffen, afkomstig van het schoonmaken van een schip;

  • b.

    Binnenschip: een schip, niet zijnde een zeeschip;

  • c.

    Boot: een schip gebouwd of gebezigd voor het vast- of losmaken van zeeschepen;

  • d.

    Bootliedenorganisatie: een door de Nederlandse vereniging van Bootlieden erkende organisatie van bootlieden die activiteiten verricht ter waarborging van de vakbekwaamheid van bootlieden en zorgdraagt voor het vereiste materieel;

  • e.

    Bootman: degene die in uitoefening van een beroep een zeeschip vast- of losmaakt;

  • f.

    Brandbare vloeistoffen: vloeistoffen met een vlampunt dat lager ligt of gelijk is aan 100°C;

  • g.

    Bunkeren: overslag van brandstof van een bunkerschip of bunkervoertuig naar een zeeschip;

  • h.

    Combinatietankschip: een schip, ingericht om afwisselend onverpakte vloeibare lading of droge lading te kunnen vervoeren;

  • i.

    College: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Moerdijk;

  • j.

    Exploitant: de eigenaar, beheerder, rompbevrachter of ieder ander die zeggenschap heeft over het gebruik van een schip;

  • k.

    Gasdeskundige: gasdeskundige die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige als bedoeld in het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • l.

    Gebruiker: een ieder die voor bedrijfseconomische doeleinden gebruik maakt van de faciliteiten binnen het havengebied; hieronder worden mede begrepen bedrijven die gevestigd zijn ofwel een (neven)vestiging hebben binnen het gebied als omschreven in artikel 1.2 eerste lid;

  • m.

    Gevaarlijke stoffen: stoffen die gevaar voor explosie, brand, corrosie, vergiftiging, bedwelming of straling kunnen opleveren, zoals vermeld in de International Maritime Dangerous Goods Code, de IBC Code, de IGC Code of het ADN, met uitzondering van eetbare oliën;

  • n.

    Havenmeester: de havenmeester van het zeehaven- en industrieterrein Moerdijk, in dienst bij het havenbedrijf, of zijn plaatsvervanger;

  • o.

    Havens: de in open verbinding met het Hollandsch Diep staande wateren binnen het havengebied, die voor de scheepvaart openstaan;

  • p.

    Havenbedrijf: de Havenbedrijf Moerdijk N.V.;

  • q.

    Havengebied: het complex zeehaven- en industrieterrein Moerdijk, gelegen in de gemeente Moerdijk en zoals weergegeven op de situatietekening in bijlage I;

  • r.

    Kapitein: degene die de feitelijke leiding over een zeeschip voert;

  • s.

    Lengte: de lengte zoals bepaald in artikel1, onder m, van de Meetbrievenwet 1981 (Stb. 122) en vermeld in een Internationale Meetbrief (1969) als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van die wet;

  • t.

    Ligplaats: een gelegenheid voor schepen om te liggen;

  • u.

    LNG: Liquid Natural Gas;

  • v.

    Loods: degene die bij of krachtens de wet bevoegd is verklaard als loods op te treden;

  • w.

    Meervoorziening: een werk in de haven ten behoeve van het innemen van ligplaats door schepen;

  • x.

    Ontgast vaartuig: een vaartuig waarvoor door een gasdeskundige een certificaat is afgegeven, inhoudende dat het vaartuig veilig is voor mensen en voor vuur;

  • y.

    Ontvangstvoorziening: een voorziening, geschikt voor de ontvangst van scheepsafval en overige schadelijke stoffen dan wel restanten van schadelijke stoffen;

  • z.

    Scheepsafval: afval, met inbegrip van residuen niet zijnde ladingresiduen en sanitair afval, dat ontstaat tijdens de bedrijfsvoering van een schip en valt onder de reikwijdte van bijlagen I, IV en V van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (Trb. 1975, 147 en 1978, 187 en 188), alsmede ladinggebonden afval, zijnde al het materiaal dat aan boord bij de stuwage en verwerking van de lading als afval overblijft, waaronder in ieder geval begrepen wordt: stuwmateriaal, schoorpalen, laadborden, verpakkingsmateriaal, houten platen, papier, karton, draad en stalen banden;

  • aa.

    Schip: Elk vaartuig met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing en een watervliegtuig, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als een middel van vervoer te water;

  • bb.

    Schipper: degene die de feitelijke leiding over een binnenschip voert;

  • cc.

    Schoonmaken: elke handeling die gericht is op of verband houdt met het gasvrij, schoon- of droogmaken van ruimten van een schip;

  • dd.

    Schoonmaakcertificaat: een door een gasdeskundige afgegeven schriftelijke verklaring die wordt verstrekt door de havenmeester, waaruit blijkt dat de ruimten binnen de landingzone van een schip die ladingresten van een onverpakte gevaarlijke stof bevatten of laatstelijk hebben bevat, voldoende zijn schoongemaakt;

  • ee.

    Spudpaal: voorziening waarmee een schip zichzelf in de onderwaterbodem kan verankeren door middel van verticale meerpalen waarmee het schip zelf is uitgerust;

  • ff.

    Sleepboot: een schip dat sleepdienst verricht of assistentie verleent en hiertoe is bestemd;

  • gg.

    Tankschip: een schip gebouwd voor of aangepast aan het vervoer van onverpakte vloeibare lading in zijn laadruimten;

  • hh.

    Zeeschip: een schip dat gebruikt wordt voor de vaart ter zee of dat blijkens zijn constructie uitsluitend of in hoofdzaak voor de vaart ter zee is bestemd en elk schip dat is voorzien van een document, afgegeven door het bevoegd gezag van het land waar het schip is ingeschreven, waaruit blijkt dat het geschikt is voor de vaart ter zee;

  • ii.

    Vissen het te water brengen te water hebben, lichten of ophalen van vistuigen ten behoeve van de vissport alsmede het op enigerlei andere wijze pogen om vis, schaal- en schelpdieren uit het water te bemachtigen ten behoeve van de vissport.

Artikel 1.2 Werkingssfeer

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing in de havens en andere wateren, de direct aan deze havens of andere wateren gelegen haven- en industrieterreinen en de tot de genoemde gebieden behorende wegen, oevers, grond,-en kunstwerken, beplantingen en gebouwen, alsmede op de scheepshellingen, los,- en laadplaatsen, kaden, aanlegsteigers, kade opbouwen, dokken, scheepsreparatiewerven, meerboeien, meerpalen of andere voorzieningen ten behoeve van de scheepvaart in het beheersgebied van het Havenschap Moerdijk.

  • 2.

    Binnen het havengebied zijn naar rangschikking van toepassing:

    • a.

      de Havenbeheersverordening Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk

    • b.

      de Algemene Plaatselijke Verordening;

Daar waar deze haven- en terreinverordening niets regelt, is zodoende de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Moerdijk van toepassing.

Artikel 1.3 Algemene bepalingen inzake vergunningen en ontheffingen

  • 1.

    Het college is bevoegd vergunningen en ontheffingen te verlenen op basis van deze verordening en daaraan beperkingen en voorschriften verbinden. De beperkingen en voorschriften mogen slechts strekken tot bescherming van het belang in verband waarmee de vergunning is vereist.

  • 2.

    Vergunningen worden verleend voor onbepaalde tijd, tenzij uit de verordening blijkt dat slechts vergunning verleend kan worden voor een beperkte termijn.

  • 3.

    Indien een vergunning of ontheffing wordt verleend ter vervanging van een voorgaande vergunning of ontheffing en indien de geldigheidsduur van een vergunning of ontheffing wordt verlengd, kunnen de beperkingen en voorschriften worden gewijzigd.

  • 4.

    Het college kan een aanvraag voor een vergunning of ontheffing weigeren of de vergunning of ontheffing voor het nog resterende deel van de geldigheidsduur intrekken, dan wel niet verlengen indien :

  • a.

    Een reden waarom zij werd verleend of verlengd is vervallen;

  • b.

    Een of meer van de belangen die worden beschermd door deze verordening, waaronder de orde, de veiligheid en het milieu van het beheersgebied en de omgeving daarvan, en de kwaliteit van de dienstverlening in de haven, dat wenselijk maken;

  • c.

    Een daaraan verbonden voorschrift of beperking niet wordt nageleefd;

  • d.

    Zich na de verlening of verlenging een zodanig feit of omstandigheid voordoet dat, indien het feit of de omstandigheid ten tijde van de verlening of verlenging bekend was geweest, de vergunning, de ontheffing of de verlenging van de geldigheidsduur niet of niet in die vorm zou zijn verleend.

  • e.

    De verstrekte gegevens onjuist zijn;

  • f.

    Gedurende één jaar of, wanneer de geldigheidsduur van de vergunning korter is, gedurende de geldigheidsduur van de vergunning, geen gebruik is gemaakt van de vergunning of ontheffing.

  • 5.

    Toepassing van het vierde lid, aanhef en onder f. vindt plaats gedurende een tijdvak dat ten hoogste gelijk is aan en dat aansluit op het laatste tijdvak van geldigheid van de vergunning of ontheffing. De toepassing kan achterwege blijven indien op genoegzame wijze is aangetoond dat om gegronde reden geen gebruik kon worden gemaakt van de vergunning of ontheffing.

  • 6.

    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de aanwijzing, bedoeld in hoofdstuk 8 en de overige bij of krachtens deze verordening gegeven beschikkingen.

  • 7.

    Het college kan de in dit artikel genoemde bevoegdheden aan een door hem aan te wijzen persoon mandateren.

Artikel 1.4 Verplichtingen van aanvragers/houders van vergunningen en ontheffingen

  • 1.

    Een aanvraag om een vergunning of een ontheffing wordt schriftelijk ingediend bij het college of een nader aangegeven gemandateerde, tenzij uit de betrokken bepaling blijkt dat aanvraag op andere wijze dient te geschieden.

  • 2.

    De aanvrager gebruikt het door het college vastgestelde en door de havenmeester verstrekte model van het formulier voor het aanvragen van een vergunning of een ontheffing.

  • 3.

    Het is de houder van een vergunning of een ontheffing verboden in strijd te handelen met de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften of beperkingen waaronder deze zijn verleend.

  • 4.

    De houder houdt de vergunning of ontheffing, die op een schip betrekking heeft, of een kopie hiervan, te allen tijde aan boord van het schip, tenzij het betreft een schip zonder bemanningsverblijf.

  • 5.

    De houder van een vergunning of ontheffing is verplicht op eerste aanvraag van een toezichthouder het bezit van een vergunning of ontheffing aan te tonen. De houder van een vergunning of ontheffing welke op een vaartuig betrekking heeft, is verplicht de vergunning of ontheffing of een kopie hiervan, te allen tijde aan boord van het vaartuig te houden en op eerste aanvraag van een functionaris , als hiervoor genoemd, ter inzage te geven.

  • 6.

    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de aanwijzing, bedoeld in hoofdstuk 8 en de overige bij of krachtens deze verordening gegeven beschikkingen.

Artikel 1.5 Normadressaat

  • 1.

    Tenzij uit de tekst anders blijkt, is de chauffeur, kapitein of de schipper verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening .

  • 2.

    Bij afwezigheid van een chauffeur, kapitein of een schipper, is de eigenaar verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

Artikel 1.6 Aanwijzing havenmeester

Het college wijst de havenmeester van het zeehaven- en industrieterrein Moerdijk aan.

Paragraaf 2 Vergunningen, ontheffingen, voorschriften

Artikel 2.1 Schoonmaakvergunning of -ontheffing

  • 1.

    Het is verboden de ladingruimten van een schip vanaf een dienstverlenend schip schoon te maken, tenzij wordt gehandeld met en overeenkomstig een vergunning van het college.

  • 2.

    Het is verboden de ladingruimten van een schip aan boord van het schip zelf schoon te maken, tenzij gehandeld wordt met en overeenkomstig de ontheffing van het college.

Artikel 2.2 Voorschriften

  • 1.

    Aan de in artikel 2.1 bedoelde ontheffing of vergunning, kunnen voorschriften worden verbonden die betrekking hebben, onder meer op:

  • a.

    De orde en veiligheid in de havens;

  • b.

    Het verstrekken van inlichtingen;

  • c.

    Het beschikken over de nodige kennis aan boord met betrekking tot afvalstoffen;

  • d.

    De bestemming van de afvalstoffen.

  • 2.

    De vergunning bedoeld in artikel 2.1 eerste lid kan worden geweigerd indien niet ten genoegen van het college is aangetoond dat het schip door te voldoen aan door het college te stellen voorschriften geschikt is voor de uitoefening van de werkzaamheden, waarvoor de vergunning is vereist.

Artikel 2.3 Beperking van het aantal vergunningen

  • 1.

    Het college kan in het belang van de orde en veiligheid in de havens het aantal van de in artikel 2.1 bedoelde vergunningen voor door hem te bepalen werkzaamheden en stoffen beperken tot een door hem te bepalen en bekend te maken aantal.

  • 2.

    Het verlenen van vergunningen wordt opgeschort voor zover het aantal van kracht zijnde vergunningen meer bedraagt dan het volgens het eerste lid bepaalde aantal.

  • 3.

    Bij vervanging van een schip waarvoor een vergunning geldend is, kan een nieuwe vergunning worden afgegeven met in acht neming van het bepaalde in artikel 2.2.

Artikel 2.4 Vergunning assisteren en slepen van vaartuigen

  • 1.

    Voor het assisteren of slepen van vaartuigen is een vergunning van het college vereist.

  • 2.

    Het college verleent de in het eerste lid omschreven vergunningen slechts aan bedrijven die voldoen aan door het college te stellen kwaliteitseisen aan het te gebruiken personeel en materieel.

  • 3.

    Aan een vergunning als bedoeld in het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden die onder meer betrekking hebben op:

  • a.

    De orde en veiligheid in de havens;

  • b.

    Het verstrekken van inlichtingen;

  • 4.

    Een kopie van de in het eerste lid bedoelde vergunning dient aan boord van iedere sleepboot te zijn met daarop vermeld de gegevens van de betreffende sleepboot.

Artikel 2.5 Vergunning maken of hebben van werken

  • 1.

    Het is verboden zonder, of in afwijking van, een vergunning van het college in, op, onder of over de in artikel 1.2 bedoelde wateren, terreinen en werken, een werk te maken of te hebben, of enige handelingen te verrichten waardoor in de bestaande toestand ter plaatse verandering wordt gebracht;

  • 2.

    Voor werken in, op, onder of boven de in artikel 1.2 bedoelde wateren, terreinen en werken, die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening bestaan en waarvoor geen vergunning was verleend, mogen in stand worden gehouden en worden onderhouden, mits aard, omvang en gebruik van het werk ongewijzigd blijven;

  • 3.

    Het bepaalde in het vorige lid geldt niet wanneer het een werk betreft waarvan het de eigenaar reeds genoegzaam bekend was dat het werk illegaal opgericht is, of wanneer de havenmeester de overtreder kenbaar heeft gemaakt dat het illegale werk niet in stand mag blijven.

Artikel 2.6 Ligplaatsvergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een ligplaats in te nemen aan een openbare kade.

  • 2.

    Het college stelt een formulier vast dat gebruikt dient te worden bij het indienen van de aanvraag voor een vergunning zoals bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 3 Orde in de havens en gebruik van de havens

Artikel 3.1 Verkeerstekens

  • 1.

    Het college kan in het belang van de orde en veiligheid in het havengebied tekens plaatsen welke vermeld zijn in het Binnenvaartpolitiereglement en de tekens voorzien van nadere aanduidingen.

  • 2.

    Het is verboden zonder ontheffing van het college te handelen in strijd met een teken en de daarbij behorende nadere aanduidingen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.2 Verboden gedragingen

  • 1.

    Het is verboden met een schip:

  • a.

    Een haven binnen te varen wanneer een rode vlag of een rood licht wordt getoond;

  • b.

    Het havengebied binnen te varen of zich daarin te bevinden met bijzondere en /of gevaarlijke transporten;

  • c.

    Het havengebied binnen te varen of zich daarin te bevinden met kleine schepen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen om in afwijking van de in het eerste lid gestelde verboden te handelen.

Artikel 3.3 Innemen van Ligplaats

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.6 is het verboden in de haven met een schip ligplaats in te nemen, anders dan in overeenstemming met de aanwijzingen van het college.

  • 2.

    Bij de aanwijzing van een ligplaats kunnen door het college nadere instructies aan het schip gegeven worden omtrent de wijze waarop door het schip ligplaats moet worden genomen.

  • 3.

    De aanwijzing van een ligplaats ontheft de kapitein van een vaartuig niet van de verplichting zich er van te overtuigen dat die ligplaats voor zijn vaartuig veilig is.

Artikel 3.4 Meldplicht bunkeractiviteiten

De kapitein en de schipper van de bij het bunkeren betrokken schepen stellen de havenmeester tenminste dertig minuten en ten hoogste 6 uur voor de aanvang van het bunkeren op de hoogte van het voornemen tot bunkeren, onder vermelding van de plaats, soort bunkerolie en het tijdstip van aanvang van het bunkeren.

Artikel 3.5 Gebruik van havens voor bijzondere doeleinden

Het is verboden zonder vergunning van het college in het havengebied:

  • a.

    Een vaartuig te gebruiken als opslagplaats, magazijn, werkplaats, expositieruimte, winkel of voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf, tenzij het gebruik van dat vaartuig gebonden is aan de aard van het beroep of bedrijf;

  • b.

    Een vaartuig op te leggen;

  • c.

    Een vaartuig te slopen.

Artikel 3.6 Onvoldoende bemande vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden een vaartuig dat niet deelneemt aan het economisch verkeer of dat niet is bemand of dat onvoldoende is bemand om het te kunnen verhalen, op een ligplaats te laten liggen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde is niet van toepassing indien het een vaartuig zonder bemanningsverblijf betreft, of indien het college een ontheffing heeft verleend.

  • 3.

    Het college kan voor bepaalde categorieën vaartuigen ligplaatsen en gedeelten van een haven aanwijzen, waar het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Aan de aanwijzing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

Artikel 3.7 Verhalen van schepen

  • 1.

    Het college is bevoegd om een schip op kosten van de eigenaar, exploitant of de gebruiker, te verhalen naar een andere ligplaats indien dat in het belang van de orde en veiligheid noodzakelijk is.

  • 2.

    Van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid wordt, behoudens in een spoedeisend geval en in het geval van een onbekende eigenaar, beheerder of gebruiker, geen gebruik gemaakt dan nadat het college de eigenaar, beheerder of gebruiker van het vaartuig schriftelijk heeft opgedragen om het vaartuig voor een in de opdracht vermeld tijdstip te verhalen naar een andere ligplaats en nadat is gebleken dat geen gevolg is gegeven aan de opdracht.

Artikel 3.8 In bewaring nemen van onbeheerde vaartuigen of goederen

Het college is bevoegd onbeheerde onvoldoende vast gemeerde schepen en andere voorwerpen te meren, te verhalen of te bewaren voor rekening en risico van de kapitein, schipper, exploitant, belanghebbenden of gebruiker.

Artikel 3.9 Voorzieningen in de havens

  • 1.

    Het is verboden voorzieningen of voorwerpen in, onder of boven het water te hebben, aan te brengen of te doen aanbrengen, tenzij het betreft:

  • a.

    Schepen;

  • b.

    Trossen, draden, kettingen, of andere soortgelijke voorzieningen die dienen om een vaartuig te meren, te ankeren, te slepen of te assisteren en die als zodanig in gebruik zijn;

  • c.

    Planken en andere soortgelijke voorwerpen, niet zijnde vaste voorzieningen die dienen om de toegang van of aan boord mogelijk te maken en die als zodanig in gebruik zijn;

  • d.

    Hijs-, of hefwerktuigen, hangende of drijvende plateaus of andere soortgelijke voorwerpen, voorzover deze in bedrijf zijn en zodanig gemarkeerd, dat naar het oordeel van het college geen schade, gevaar of hinder ontstaat.

  • e.

    Bemande laadbruggen voorzover deze naar het oordeel van het college geen schade, gevaar of hinder opleveren.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.10 Vastmaken aan varende zeeschepen en binnenschepen

  • 1.

    Het is verboden een schip vast te maken of te doen vastmaken of aan of langszij te komen van een niet gemeerd of niet ten anker liggend zeeschip of binnenschip.

  • 2.

    Het is verboden van enig schip over te gaan aan boord van een niet gemeerd of niet ten anker liggend zeeschip of binnenschip of van een niet gemeerd of niet ten anker liggend zeeschip of binnenschip over te gaan aan boord van een ander schip.

  • 3.

    Het is de kapitein of opvarende van een zeeschip verboden een krachtens voorgaande leden verboden handeling toe te laten of daartoe gelegenheid te geven.

  • 4.

    De in dit artikel gestelde verboden zijn niet van toepassing indien de handeling strekt tot:

  • a.

    Het slepen of assisteren van een zeeschip;

  • b.

    Het aan boord brengen of afhalen van personen die wettelijk bevoegd zijn zich aan boord van het zeeschip te begeven;

  • c.

    Het bieden van hulp in geval van nood.

Artikel 3.11 Gebruik van ankers

  • 1.

    Het is verboden:

  • a.

    Een anker te gebruiken om een schip te stoppen;

  • b.

    Met een krabbend anker te varen;

  • c.

    Ten anker te gaan of ten anker te liggen.

  • d.

    Een spudpaal te gebruiken tenzij dit geschiedt in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens

  • 2.

    Het in het eerste lid bedoelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt:

  • a.

    Ter voorkoming van aanvaring of aandrijving;

  • b.

    Ten behoeve van het meren aan een boei;

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen voor het onder lid 1 genoemde.

Artikel 3.12 Gebruik van voorstuwers

  • 1.

    Het is verboden de voortstuwing te gebruiken:

  • a.

    Indien het schip gemeerd of ten anker ligt, tenzij dit geschiedt bij het manoeuvreren tijdens aankomst of vertrek;

  • b.

    Indien het schip aan de grond zit.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt met ontheffing van het college.

Artikel 3.13 Laden en lossen van schepen

Het is verboden te laden of te lossen tenzij het schip op deugdelijke wijze is afgemeerd.

Artikel 3.14 IJsgang

Bij ijsgang of dichtgevroren water in het havengebied is de kapitein of schipper van een schip verplicht:

  • a.

    Indien hij met dat schip een ligplaats wenst in te nemen of te verlaten, dan wel een aanwijzing daartoe ontvangt van de havenmeester, voor zijn rekening en risico zonodig het ijs te breken of te laten breken of zijn schip te laten assisteren;

  • b.

    Zodanige maatregelen te treffen, dat met zijn schip geen schade wordt toegebracht aan andere schepen of aan kunstwerken.

Artikel 3.15 Zwemmen, duiken, dreggen, recreatievaart

  • 1.

    Het is verboden:

  • a.

    in de haven te zwemmen of te baden;

  • b.

    in de haven bij wijze van beroep te duiken of met enigerlei middel naar zich onder het wateroppervlak bevindende voorwerpen te zoeken of deze op te dreggen.

  • c.

    Zich in de haven met een vaartuig te bevinden ten behoeve van het uitoefenen van de watersport.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid sub b. gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.16 Vissen

  • 1.

    Het is verboden in het havengebied te vissen .

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Paragraaf 4. Veiligheid in de havens

Artikel 4.1 Dienstverlenende schepen

Het college kan ten behoeve van de orde en veiligheid in de havens, voor door hem aan te wijzen categorieën schepen waarmee dienstverlenende werkzaamheden in een haven worden verricht, regels stellen ten aanzien van de bouw, inrichting en uitrusting van een schip, alsmede ten aanzien van het opleidingsniveau van de bemanning. Het college kan deze bevoegdheid mandateren aan de havenmeester.

Artikel 4.2 Open vuur

Roken en open vuur zijn verboden.

Artikel 4.3 Verontreiniging van lucht, stank of hinder veroorzakende stoffen

  • 1.

    Het is verboden roet uit een schip te laten ontsnappen.

  • 2.

    Het is verboden dampen, gassen, stof of stoom uit een schip te laten ontsnappen, tenzij zeker is gesteld dat daardoor geen gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan.

  • 3.

    Het is verboden door het college aangewezen stoffen die in onverpakte toestand bij het laden of lossen in of uit een schip stank of hinder kunnen veroorzaken, in of uit een schip te laden of te lossen.

  • 4.

    De verboden, bedoeld in dit artikel, zijn niet van toepassing indien wordt gehandeld in overeenstemming met:

  • a.

    Een vergunning afgegeven bij of krachtens de Wet milieubeheer, of;

  • b.

    Een door het college verleende ontheffing.

Artikel 4.4 Verrichten van werkzaamheden

  • 1.

    Het aan of aan boord van een schip verrichten of doen verrichten van werkzaamheden die verband houden met de aanpassing, het herstel of de verbetering van het schip is verboden indien:

  • a.

    Als gevolg van werkzaamheden de bedrijfsgereedheid van het schip wordt belemmerd;

  • b.

    Het schip gevaarlijke stoffen aan boord heeft, of daarvan niet is schoongemaakt en bij de werkzaamheden vuur wordt gebruikt of vuur dan wel vonkvorming kan ontstaan;

  • c.

    Door de werkzaamheden schade, gevaar of hinder ontstaat.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien:

  • a.

    Het schip zich op of aan het terrein van een herstellingsinrichting bevindt;

  • b.

    Voor het verrichten van de werkzaamheden ontheffing is verleend door het college.

Artikel 4.5 Ontsmetten van vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een schip ligplaats te nemen met het doel het schip of de lading te ontsmetten door het met gassen of stoffen die gassen afstaan te behandelen, tenzij dit geschiedt met een door het college verleende ontheffing.

  • 2.

    Het is verboden met een schip, geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm, ligplaats te nemen of zich op een ligplaats te bevinden indien de lading is behandeld met gassen of stoffen die gassen afstaan met het doel de lading te ontsmetten, tenzij:

  • a.

    Voor het schip een verklaring is afgegeven door een deskundige, erkend of aangewezen bij of krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden 2007, dat het schip en de lading voldoende vrij zijn van gassen of stoffen, of;

  • b.

    Door het college een ontheffing is verleend.

Artikel 4.6 Ernstig gevaar of hinder opleverende schepen

  • 1.

    Het college kan een verbod opleggen om met een schip de haven binnen te komen, een ligplaats in te nemen of in de haven of op een ligplaats binnen het beheersgebied te verblijven, indien naar zijn oordeel het schip ernstig gevaar, schade of hinder, of ernstige verstoring van de openbare orde met zich meebrengt of kan brengen.

  • 2.

    Het verbod wordt pas opgelegd nadat is gebleken dat geen uitvoering is gegeven aan maatregelen die in het onderhavige geval door het college kunnen worden opgelegd, of indien naar zijn oordeel geen maatregelen mogelijk zijn.

  • 3.

    Degene aan wie de maatregelen of het verbod is opgelegd, is verplicht daaraan gevolg te geven.

Paragraaf 5. Ontheffing; meldingen; loodsplicht; vast,- en losmaken van zeeschepen

Artikel 5.1 Het binnenvaren van de havens

  • 1.

    Het is verboden de haven binnen te varen, behoudens voorafgaande kennisgeving aan de havenmeester.

  • 2.

    Tijdens de vaart in of door de havens en tijdens het verblijf in de havens dient een door de havenmeester aangewezen marifoonkanaal permanent te worden uitgeluisterd.

  • 3.

    Aanwijzingen door of namens de havenmeester dienen terstond te worden opgevolgd.

Artikel 5.2 Melding bij aankomst en vertrek van een schip

  • 1.

    De kapitein of schipper van een schip of zijn vertegenwoordiger is verplicht zich bij aankomst en vertrek te melden bij de havenmeester. Deze melding dient te geschieden op een door de havenmeester aangegeven wijze en dient ten minste de volgende gegevens te bevatten:

  • a.

    Het vermoedelijke tijdstip voor aankomst (ETA) van het schip in de havens, voor zeeschepen tenminste 48 uur voor aankomst en voor binnenschepen tenminste 3 uur voor aankomst;

  • b.

    Het vermoedelijke tijdstip van vertrek (ETD) van het schip uit de havens en wel tenminste 3 uur voor het ontmeren;

  • c.

    De wijziging van de ETA of ETD met 2 uur of meer;

  • d.

    Schade aan het schip, uitrusting of lading, dan wel enige andere omstandigheid aan boord, die de bestuurbaarheid van het schip kan verminderen of de veiligheid in de havens in gevaar kan brengen, onmiddellijk nadat die omstandigheid zich heeft geopenbaard;

  • e.

    De diepgang van het schip bij aankomst in, en vertrek uit de havens;

  • f.

    Andere gegevens die de havenmeester verlangt in verband met de aanwezigheid van het schip in de havens.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen voor het vertrek zonder voorafgaande schriftelijke melding uit de haven.

  • 3.

    Een gelijke verplichting als bedoeld in het eerste lid rust op de reder en de bevrachter van het schip en hun vertegenwoordiger, ieder afzonderlijk.

  • 4.

    Zodra een van de in het eerste en derde lid bedoelde personen aan zijn verplichting heeft voldaan, vervalt deze verplichting voor de anderen.

Artikel 5.3 Melding van gevaarlijke stoffen

  • 1.

    Het college kan bepalen dat met betrekking tot de lading van schepen die geladen zijn of geladen worden met een gevaarlijke stof of die nog niet van die stof zijn schoongemaakt, door hem gevraagde gegevens worden gemeld.

  • 2.

    De havenmeester geeft aan op welk tijdstip en op welke wijze de gegevens dienen te worden gemeld.

Artikel 5.4 Melding schepen met ontsmettingsgas

  • 1.

    De havenmeester kan bepalen dat met betrekking tot schepen als bedoeld in artikel 4.6 tweede lid door hem te bepalen gegevens worden gemeld.

  • 2.

    Hij bepaalt tevens op welk tijdstip en op welke wijze de gegevens dienen te worden gemeld.

Artikel 5.5 Verbod vast- en losmaken schepen

  • 1.

    Het is een ieder verboden de diensten van bootman te verrichten, voor zover het betreft een zeeschip:

  • a.

    Met een lengte van meer dan 70 meter, of;

  • b.

    Met een lengte van 70 meter of minder dat is gebouwd of wordt gebezigd voor het vervoer van vloeibare gevaarlijke stoffen in bulk, tenzij het schip leeg en schoon is gemaakt van die stof.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien:

  • a.

    Terstond wordt gehandeld door de bemanningsleden die, bij aankomst van het schip op de betreffende meerplaats, aan boord zijn;

  • b.

    Wordt gehandeld met een door het het college verleende vergunning bootman;

  • c.

    Het zeeschip wordt verhaald langs een kade, zonder daarvan volledig los te komen;

  • d.

    De werkzaamheden worden verricht in het kader van de opleiding onder verantwoordelijkheid van een bootman met een vergunning zonder beperkingen.

Artikel 5.6 Vergunning bootman

  • 1.

    Een vergunning bootman zoals bedoeld in artikel 5.5 lid 2 wordt door het college slechts verleend aan degene die:

  • a.

    Een erkende opleiding bootman met goed gevolg heeft afgesloten, of

  • b.

    gedurende vier jaren ervaring heeft opgedaan als zelfstandig bevoegd bootman in een of meer havens van de Europese Unie, of

  • c.

    binnen de laatste zeven kalenderjaren voor aanvraag van de vergunning ervaring heeft opgedaan met het meren en ontmeren op boeien, op ruim water met hoge golfslag en op sterk stromend getijdenwater.

  • d.

    de Nederlandse taal voldoende machtig is

  • e.

    Is aangesloten bij een erkende bootliedenorganisatie.

  • 2.

    Aan de vergunning kan een tijdelijk karakter worden verbonden indien men aanvankelijk niet de in het eerste lid bedoelde erkende opleiding met goed gevolg heeft afgerond.

  • 3.

    Onverminderd artikel 1.3, vierde lid, kan de vergunning worden ingetrokken indien:

  • a.

    Het gedrag of de dienstuitvoering daartoe aanleiding geven, of;

  • b.

    De bootsman de aanwijzingen, gegeven door daartoe bevoegde personen, niet naleeft.

Artikel 5.7 Verplichtingen bootman

De bootman is tijdens de werkzaamheden voorzien van een geldig legitimatiebewijs, bedoeld in artikel 5.6, lid 1, onder e, en toont het op verzoek van personen of bedrijven die van zijn diensten gebruik maken.

Artikel 5.8 Loodsplicht voor schepen in bijzondere omstandigheden

  • 1.

    Het college kan de kapitein van een schip opdragen zich bij het varen in de haven te doen bijstaan door een of meerdere loodsen:

  • a.

    Indien naar zijn oordeel bijzondere weersomstandigheden of bijzondere omstandigheden in het betrokken deel van de havens of met betrekking tot het schip, de bijstand van een loods noodzakelijk maken;

  • b.

    Indien het een schip betreft dat geladen is met een gevaarlijke stof;

  • c.

    Indien het een schip betreft dat een bijzonder transport is of dat een bijzonder transport sleept of daaraan assistentie verleend.

  • 2.

    De kapitein of schipper, aan wie de in het eerste lid bedoelde opdracht is gegeven, is verplicht hieraan gevolg te geven. De kosten verbonden aan de beloodsing, zijn voor rekening van het betreffende schip.

Artikel 5.9 Gebruik van bootlieden

  • 1.

    De kapitein van een tot de volgende categorieën behorend zeeschip is verplicht er zorg voor te dragen dat het vast,- en losmaken van zijn schip uitsluitend geschiedt door een of meerdere erkende bootlieden:

  • a.

    Zeeschepen met een lengte van meer dan 70 meter;

  • b.

    Zeeschepen, gebouwd of geschikt gemaakt en gebezigd voor het vervoer van vloeibare gevaarlijke stoffen in bulk, en geheel of gedeeltelijk daarmee geladen, dan wel leeg, maar nog niet schoongemaakt van die stof.

  • 2.

    De in lid 1 gestelde verplichting is niet van toepassing:

  • a.

    Indien het vast,- of losmaken uitsluitend geschiedt door bemanningsleden van het zeeschip mits aan de wettelijke bemanningseisen is voldaan;

  • b.

    Indien het zeeschip wordt verhaald langs eenzelfde kade, zonder daarvan volledig los te komen.

  • 3.

    De kapitein van een zeeschip dat niet tot een bovengenoemde categorie behoort, is verplicht er voor zorg te dragen dat het vast,- en losmaken van zijn schip uitsluitend geschiedt door bemanningsleden van het schip, dan wel door een of meerdere vastmakers met inachtneming van de bemanningseis.

  • 4.

    Het college kan de kapitein van een zeeschip ontheffing verlenen van de hierboven genoemde verplichting.

Artikel 5.10 Verplichtingen houder bootliedenvergunning

De houder van een bootliedenvergunning, als bedoeld in art. 5.5, lid 2, is verplicht bij de uitoefening van daar omschreven werkzaamheden een boot te gebruiken, welke is voorzien van een gedagtekend, geldig certificaat van onderzoek afgegeven op grond van de Binnenschepenwet.

Paragraaf 6. Schepen met gevaarlijke stoffen; combinatietankschepen

Artikel 6.1 Aanwijzingen voor schepen met gevaarlijke stoffen

  • 1.

    In verband met de aanwezigheid in de havens van schepen die geladen zijn, geladen worden of geladen zijn geweest met gevaarlijke stoffen en daarvan niet zijn schoongemaakt, kan het college aanwijzingen geven in het belang van de veiligheid en ter voorkoming van schade en hinder.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde aanwijzingen kunnen betrekking hebben onder meer op:

  • a.

    De te overleggen bescheiden omtrent lading en schip;

  • b.

    Het nemen van ligplaats;

  • c.

    Het bewaken en het toezicht;

  • d.

    Het voorkomen van brand en andere calamiteiten en het bestrijden daarvan;

  • e.

    Het verrichten van werkzaamheden waarbij gevaar, schade of hinder is te duchten;

  • f.

    Het laden en lossen;

  • g.

    Het melden van incidenten.

Artikel 6.2 Toegelaten schepen

Het is verboden een schip te laden of te lossen op een ligplaats die niet specifiek is ingericht voor het laden of lossen van de betrokken lading, tenzij hiervoor ontheffing is verleend door het college.

Artikel 6.3 Laden en lossen van combinatietankschepen

  • 1.

    Het is een combinatietankschip dat geladen is of dat zal worden geladen met andere lading dan brandbare vloeistoffen in onverpakte toestand en met een vlampunt lager dan 61 º C, verboden over te gaan tot los,- of laadhandelingen, tenzij hiervoor ontheffing is verleend door het college.

  • 2.

    De ontheffing kan worden verleend:

  • a.

    Indien aan de havenmeester een certificaat voor combinatietankschepen is overgelegd, afgegeven door een ter zake deskundige, waaruit blijkt dat is voldaan aan door het college te stellen regels omtrent het ledig zijn van ruimten en ladingtanks van brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 61º C of resten daarvan en omtrent de toelaatbare druk en atmosfeer in die ruimten en ladingtanks;

  • b.

    Indien tenminste vierentwintig uur voor het vermoedelijk tijdstip van aankomst van het combinatietankschip binnen het beheersgebied aan de havenmeester schriftelijk is gemeld dat het schip nimmer brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 61 º C heeft vervoerd;

  • c.

    Indien tenminste vierentwintig uur voor het vermoedelijk tijdstip van aankomst van het combinatietankschip binnen het beheersgebied aan de havenmeester is overlegd, een schriftelijke verklaring , waaruit blijkt dat het schip voldoende ledig, schoon en gasvrij is van brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 61º C en hiervan een verificatie met gunstig gevolg door de havenmeester heeft plaats gevonden.

Artikel 6.4 Nadere regels voor combinatietankschepen

  • 1.

    Het college kan regels vaststellen met betrekking tot welke gegevens moeten worden gemeld voor de aankomst in de havens van een combinatietankschip, bedoeld in artikel 6.3. Het college kan deze bevoegdheid mandateren aan de havenmeester.

  • 2.

    Het college kan regels vaststellen omtrent het handhaven van veilige druk en atmosfeer in ruimten en ladingtanks tijdens het verblijf van dat schip in de havens. Het college kan deze mogelijkheid mandateren aan de havenmeester.

Artikel 6.5 Overslag van vloeibare gevaarlijke of schadelijke stoffen in bulk

  • 1.

    Het is verboden om overslag van gevaarlijke of schadelijke stoffen te laten plaatsvinden tussen een zeetankschip en een inrichting, tenzij voordat de overslag plaatsvindt in de inrichting en aan boord van het betrokken zeetankschip wordt zorggedragen dat een zeevaart/terminal veiligheidscontrolestaat waarin uitsluitend de onderdelen zijn overgenomen zoals die staan vermeld in de Ship/Shore safety check list van de ISGOTT volledig en naar waarheid is ingevuld en door de verantwoordelijke personen van de bij de overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof betrokken inrichting en het zeetankschip zijn ondertekend.

  • 2.

    Het is verboden om overslag van gevaarlijke of schadelijke stoffen te laten plaatsvinden tussen zeetankschepen onderling tenzij voordat de overslag plaatsvindt aan boord van de betrokken zeetankschepen wordt zorggedragen dat alle onderdelen van de zeevaart/zeevaart veiligheidscontrolestaat, als opgenomen in bijlage II volledig en naar waarheid zijn ingevuld, en door de verantwoordelijke personen van de bij de overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof betrokken tankschepen zijn ondertekend.

  • 3.

    In de situaties, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt:

  • a.

    tijdens de overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof en zolang door het betrokken tankschip ter plekke ligplaats wordt ingenomen door de betrokken inrichting of tankschepen het gestelde in de veiligheidscontrolestaten bedoeld in het eerste en tweede lid nageleefd;

  • b.

    de overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof onmiddellijk gestopt als het respectievelijk voor ieder bij de overslag betrokken inrichting of het betrokken tankschip gestelde in de veiligheidscontrolestaten bedoeld in het eerste en tweede lid niet wordt nageleefd.

  • 4.

    Tijdens overslag van een gevaarlijke of schadelijke stof wordt gebruik gemaakt van een tussen betrokken ladingtanks aangesloten dampretourleiding indien overslag plaatsvindt tussen:

  • a.

    een zeetank- en binnentankschip en ingevolge de IBC Code of het ADN de schadelijke of gevaarlijke stof vervoerd moet worden in een tank met een aansluiting voor een dampretourleiding of gesloten vervoerd moet worden, tenzij de stof in de IBC Code geen dampretour verplichting heeft en het zeetankschip technisch niet in staat is een dampretourleiding aan te sluiten;

  • b.

    zeetankschepen en ingevolge de IBC Code de schadelijke of gevaarlijke stof vervoerd moet worden in een tank met een aansluiting voor een dampretourleiding;

  • c.

    binnentankschepen en ingevolge het ADN de schadelijke of gevaarlijke stof gesloten vervoerd moet worden, of;

  • d.

    tankschepen en het overslag betreft van stoffen, als bedoeld in bijlage I.

  • 5.

    Overslag van een gas als bedoeld in de IGC Code of het ADN tussen twee tankschepen onderling is verboden.

  • 6.

    Het is verboden om met een schip ligplaats te nemen of te hebben langszij een schip dat betrokken is bij de overslag van een gas als bedoeld in de IGC Code of het ADN.

  • 7.

    Het is een ieder verboden om een gevaarlijke of schadelijke stof, al dan niet gelijktijdig met schoonmaken van ladingtanks, te behandelen zonder dat onmiddellijk ingrijpen in die handelingen mogelijk is.

  • 8.

    Het is verboden om af te meren langszij een tankschip dat betrokken is bij de behandeling van een gevaarlijke stof indien daardoor meer dan twee schepen in de breedte worden afgemeerd, tenzij dit geschiedt door:

  • a.

    één enkel bevoorradingsschip, mits deze afgemeerd wordt buiten de ladingzones

van het tankschip, of;

  • b.

    één enkel bunkerschip.

  • 9.

    De vaste aansluitpunten voor ladingslangen van bij de overslag van een gevaarlijke

stof betrokken vaartuigen worden over een zo kort mogelijke afstand op elkaar

aangesloten.

  • 10.

    Het is verboden om een gevaarlijke stof:

  • a.

    over te slaan tenzij de vaste scheepsladingleiding wordt gebruikt, of;

  • b.

    uit een schip te lossen tenzij de vaste scheepslospomp wordt gebruikt.

  • 11.

    Het college kan van de in het vijfde en tiende lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 6.6 Bunkercontrolelijst

  • 1.

    Het is verboden om een zeeschip te bunkeren tenzij aan boord van de bij het bunkeren betrokken schepen wordt zorggedragen dat voordat met het bunkeren wordt begonnen de bunkercontrolelijst:

  • a.

    volledig, positief en naar waarheid is ingevuld, en;

  • b.

    is ondertekend door de voor het bunkeren verantwoordelijke personen van de bij het bunkeren betrokken schepen.

  • 2.

    Aan boord van de bij het bunkeren betrokken schepen wordt:

  • a.

    tijdens het bunkeren het voor ieder bij het bunkeren betrokken schip gestelde in de bunkercontrolelijst nageleefd, en;

  • b.

    het bunkeren onmiddellijk gestopt als het voor ieder bij het bunkeren betrokken schip gestelde in de bunkercontrolelijst, niet wordt nageleefd.

  • 3.

    De bunkercontrolelijst, bedoeld in het eerste lid, wordt tijdens en tot vierentwintig uur na het einde van de bunkering aan boord van de bij het bunkeren betrokken schepen gehouden.

  • 4.

    Indien meer dan één bunkerschip betrokken is bij de aanlevering van een partij bunkerolie vult iedere bunkerschip voor zich een afzonderlijke bunkercontrolelijst in, die wordt ondertekend door bij de bunkering betrokken partijen.

Artikel 6.7 LNG-bunkeren

  • 1.

    Het is verboden om:

    • a.

      te LNG-bunkeren, tenzij het bunkeren plaats vindt in een inrichting waar deze activiteit is opgenomen in de omgevingsvergunning;

    • b.

      aan boord van een LNG-aangedreven schip activiteiten te verrichten, zoals overslag, schoonmaken en werkzaamheden, tijdens het LNG-bunkeren;

    • c.

      LNG of aardgas te laten vrijkomen tijdens het inkoelen van LNG tanks en LNG-installaties;

    • d.

      LNG te laten vrijkomen tijdens het LNG-bunkeren of bij afkoppelen;

    • e.

      LNG of aardgas te laten vrijkomen tijdens het terugpompen of gasvrij maken.

  • 2.

    Een LNG-aangedreven schip dat aan het LNG-bunkeren is, voert op het dek in de lengte-as een vierkant bord aan de onderzijde waarvan zich een driehoek bevindt. Het bord moet aan beide zijden wit zijn met een rode rand en een rode diagonale balk en met, in zwart, de letter P en de driehoek aan beide zijden wit met, in zwart, de cijfers 25, die de afstand in meters aangeven waarbinnen geen ligplaats mag worden genomen.

  • 3.

    Tussen zonsondergang en zonsopgang is het bord, bedoeld in het tweede lid, zodanig verlicht dat het aan beide zijden van het schip duidelijk zichtbaar is.

  • 4.

    Het is met een schip verboden binnen een afstand van 25 meter:

  • a.

    ligplaats te nemen of te hebben langszij een LNG-aangedreven schip dat een bord als bedoeld in het tweede lid voert;

  • b.

    een LNG-aangedreven schip te passeren indien dat schip een bord als bedoeld in het tweede lid voert.

  • 5.

    Het college kan van de in het eerste en vierde lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 6.8 Melding bunkeren en LNG-bunkeren

  • 1.

    Ten minste dertig minuten en ten hoogste zes uur voorafgaand aan het in artikel 6.6. bedoelde bunkeren of het onderling overpompen van bunkerolie tussen bunkerschepen wordt, door de schipper van het bunkerolie pompende bunkerschip, aan de havenmeester gemeld:

  • a.

    de ligplaats waar het bunkeren of overpompen zal plaatsvinden;

  • b.

    de soort en hoeveelheid bunkerolie die gebunkerd of overgepompt gaat worden, en;

  • c.

    het tijdstip van aanvang van het bunkeren of overpompen.

  • 2.

    Ten minste dertig minuten en ten hoogste zes uur voorafgaand aan het terugpompen van bunkerolie van een zeeschip in een bunkerschip wordt, door de schipper van het bunkerolie ontvangende bunkerschip, aan de havenmeester gemeld:

  • a.

    de ligplaats waar het terugpompen zal plaatsvinden;

  • b.

    de soort en hoeveelheid bunkerolie die teruggepompt gaat worden, en;

  • c.

    het tijdstip van aanvang van het terugpompen.

  • 3.

    Ten minste dertig minuten en ten hoogste zes uur voorafgaand aan het in artikel 6.7. bedoelde LNG-bunkeren door een LNG-tankwagen wordt, door de schipper van het LNG-aangedreven schip, aan de havenmeester gemeld:

  • a.

    de ligplaats waar het LNG-bunkeren zal plaatsvinden;

  • b.

    de hoeveelheid LNG die gebunkerd gaat worden, en;

  • c.

    het tijdstip van aanvang van het LNG-bunkeren.

  • 4.

    Ten minste dertig minuten en ten hoogste zes uur voorafgaand aan het terugpompen of het leegdrukken van LNG-brandstof, van een LNG aangedreven schip naar een LNG-tankwagen of inrichting wordt, door de schipper, aan de havenmeester gemeld:

  • a.

    de ligplaats waar het terugpompen of leegdrukken zal plaatsvinden;

  • b.

    de hoeveelheid LNG die gepompt of leeggedrukt gaat worden, en;

  • c.

    het tijdstip van aanvang van het overpompen of leegdrukken.

  • 5.

    Het college kan van het in het eerste, tweede, derde en vierde lid gestelde ontheffing verlenen.

  • 6.

    De melding bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid vindt plaats per telefoon, per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal, per fax of per e-mail.

Artikel 6.9 LNG-bunkercontrolelijst

  • 1.

    Het is verboden om een LNG-aangedreven schip te LNG-bunkeren vanuit een LNG-tankwagen, tenzij door de LNG-tankwagen en aan boord van het betrokken LNG-aangedreven schip wordt zorggedragen dat voordat met het LNG-bunkeren wordt begonnen de LNG Bunker Checklist – Truck to Ship, als opgenomen in bijlage II:

  • a.

    volledig, positief en naar waarheid is ingevuld, en;

  • b.

    is ondertekend door de voor het LNG-bunkeren verantwoordelijke personen van de bij het LNG-bunkeren betrokken partijen.

  • 2.

    Door de bij het LNG-bunkeren betrokken partijen, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt:

  • a.

    tijdens het LNG-bunkeren het gestelde in de LNG-bunkercontrolelijst nageleefd; en

  • b.

    het LNG-bunkeren onmiddellijk gestopt als het voor ieder bij het bunkeren betrokken partijen gestelde in de LNG-bunkercontrolelijst niet wordt nageleefd.

  • 3.

    De LNG-bunkercontrolelijst, bedoeld in het eerste lid, wordt tijdens en tot vierentwintig uur na het einde van het LNG-bunkeren aan boord van het bij het bunkeren betrokken LNG-aangedreven schip gehouden.

Paragraaf 7. Schoonmaken van schepen en het in ontvangst nemen van schadelijke stoffen

Artikel 7.1 Schoonmaken van scheepsruimten

Het college kan regels stellen inzake het schoonmaken van scheepsruimten, die gevaarlijke of schadelijke stoffen bevatten of laatstelijk hebben bevat, aan boord van het schip zelf, dan wel vanaf een dienstverlenend schip.

Artikel 7.2 Aanwijzing van bedrijven met ontvangstvoorzieningen

  • 1.

    Mede ter uitvoering van het bepaalde bij of krachtens de Wet voorkoming verontreiniging door schepen wijst het college bedrijven aan voor het in ontvangst nemen van scheepsafval en overige schadelijke stoffen dan wel restanten van schadelijke stoffen, rechtstreeks afkomstig van zeeschepen die het in artikel 1.2 bedoelde toepassingsgebied aandoen, om te laden, te lossen of te bunkeren, dan wel voor reparatiedoeleinden.

  • 2.

    De aanwijzing geschiedt met inachtneming van evenredigheid tussen het verwachte aanbod van de stoffen, bedoeld in het eerste lid, enerzijds en de ontvangstmogelijkheden binnen het beheersgebied anderzijds.

  • 3.

    Onverminderd artikel 1.3, kan het college een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid weigeren, wijzigen, schorsen of intrekken indien gedurende een jaar:

  • a.

    niet of nauwelijks schadelijke stoffen van zeeschepen in ontvangst zijn genomen, of;

  • b.

    van de inontvangstneming geen of onvoldoende melding is gedaan.

  • 4.

    Het is een bedrijf, dat niet over een aanwijzing beschikt als bedoeld in het eerste lid, verboden om scheepsafval en overige schadelijke stoffen dan wel restanten van schadelijke stoffen van zeeschepen in ontvangst te nemen.

Artikel 7.3 Aanvraag van een aanwijzing

  • 1.

    Bij de aanvraag tot een aanwijzing als bedoeld in artikel 7.2 wordt tenminste overgelegd:

  • a.

    Gegevens van het bedrijf van de aanvrager en functie van aanvrager;

  • b.

    Een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van het betreffende bedrijf;

  • c.

    De relevante bij of krachtens de Wet milieubeheer afgegeven vergunningen en ontheffingen, en;

  • d.

    De gegevens van de ontvangstvoorzieningen waarover de aanvrager beschikt, waaronder tenminste de capaciteit en de geschiktheid ervan.

  • 2.

    Voorts wordt bij de aanvraag ten genoegen van het college voldoende aangetoond:

  • a.

    Op welke soorten schadelijke stoffen de aanvraag betrekking heeft;

  • b.

    De bestemming van de ontvangen schadelijke stoffen, en;

  • c.

    De activiteiten die het bedrijf uitvoert of wenst uit te voeren op het gebied van het in ontvangst nemen van de stoffen, bedoeld in artikel 7.2.

Artikel 7.4 Beperkingen en voorschriften

  • 1.

    Onverminderd artikel 1.3, kan het college beperkingen en voorschriften verbinden aan de aanwijzing die onder meer betrekking kunnen hebben op:

  • a.

    De ontvangstvoorzieningen waarover het bedrijf beschikt en de veranderingen daarvan;

  • b.

    De geschiktheid van de ontvangstvoorzieningen;

  • c.

    De mate van beschikbaarheid voor en de verplichting tot het in ontvangst nemen van stoffen als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid;

  • d.

    De soorten stoffen waarvoor de aanwijzing geldt;

  • e.

    Het meedelen van het tarief van de kosten die in rekening worden gebracht aan schepen die stoffen als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, afgeven;

  • f.

    Het melden van de in ontvangstname van stoffen als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, en het verstrekken van gegevens daaromtrent;

  • g.

    De maximale verblijfsduur van de in ontvangst genomen stoffen in de ontvangstvoorzieningen van het bedrijf en het verstrekken van gegevens en houden van registratie daaromtrent, of;

  • h.

    Het afleveren van de in ontvangst genomen stoffen.

  • 2.

    Het college kan beleidsregels vaststellen omtrent de voorschriften en beperkingen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 7.5 Meldingen van afgifte

  • 1.

    De kapitein van een zeeschip dat scheepsafval en overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen aan boord heeft, draagt ervoor zorg dat zijn voornemen tot afgifte van die stoffen wordt gemeld aan de havenmeester, ten minste 24 uur voordat met de afgifte een aanvang wordt gemaakt.

  • 2.

    Bij deze melding wordt tevens meegedeeld aan welk aangewezen bedrijf de afgifte zal geschieden, welke schadelijke stof zal worden afgegeven en de hoeveelheid daarvan.

Artikel 7.6 Verbod afgifte aan niet-aangewezen bedrijf

  • 1.

    De kapitein van een schip draagt er zorg voor dat de afgifte van een door het college aangewezen afvalstof uitsluitend geschiedt aan een bedrijf dat blijkens een aanwijzing ingevolge artikel 7.1 gerechtigd is om die stof in ontvangst te nemen.

  • 2.

    Het is een bedrijf dat niet is aangewezen voor het in ontvangst nemen van een door het college aangewezen afvalstof, verboden die stof in ontvangst te nemen.

Paragraaf 8. Openbare kaden, terreinen en wegen

Artikel 8.1 Afsluiten wegen en terreinen

Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het afsluiten van wegen en terreinen. Het college kan deze bevoegdheid mandateren aan de havenmeester.

Artikel 8.2 Gebruik openbare kaden en terreinen

  • 1.

    Het is zonder vergunning van het college verboden:

  • a.

    De toegang tot de naast de kademuur en steigers gebouwde trappen te belemmeren anders dan voor het in,- of ontschepen van personen en/ of goederen, gedurende de tijd die voor deze in,- of ontscheping strikt noodzakelijk is;

  • b.

    Voorwerpen of goederen neer te leggen, te laten staan of op te slaan op kaden, meergelegenheden en trappen.

  • c.

    Voorwerpen of goederen neer te leggen, te laten staan of op te slaan buiten een priva(a)t(e) perceel(-sgrens)

  • 2.

    Het college kan op niet (al dan niet vooraf) aangegeven plaatsen geparkeerde voertuigen laten verplaatsen en bewaren op kosten van de eigenaar van het voertuig en/of iedere andere maatregel treffen die het college redelijkerwijs nodig (mag) acht(en) om de (verkeers-)veiligheid op het Haven- en Industrieterrein te borgen.

Artikel 8.3 Gevaarlijke stoffen op openbare kaden, terreinen en wegen

  • 1.

    Het college kan delen van openbare kaden, terreinen en wegen aanwijzen, waarop gevaarlijke stoffen, al dan niet in verpakking, geplaatst kunnen worden. Hij kan daarbij voorwaarden stellen.

  • 2.

    Het college kan delen van de openbare kaden, terreinen en wegen aanwijzen, waar vervoerseenheden met gevaarlijke stoffen (geladen of lege en ongereinigd) gevaarlijke stoffen kunnen parkeren. Het college kan daarbij voorwaarden stellen.

Artikel 8.4 Reinigen van kaden, terreinen en wegen

  • 1.

    Indien bij het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen, dan wel bij andere werkzaamheden, de openbare kaden, terreinen of wegen worden verontreinigd, is degene die genoemde werkzaamheden verricht verplicht:

  • a.

    De kaden, terreinen of wegen terstond na de beëindiging van de werkzaamheden en bij werkzaamheden die langer dan een dag duren, elke dag na beëindiging van de werkzaamheden op die dag te reinigen of te doen reinigen;

  • b.

    Indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadigingen van het wegdek, dan wel hinder voor de omgeving oplevert, de kaden, terreinen of wegen terstond na het ontstaan van de verontreiniging te reinigen of te doen reinigen.

  • 2.

    Indien de aan lid 1 verbonden verplichting binnen een door het college te stellen termijn niet wordt voldaan, kan het college op kosten van degene die de bedoelde verplichting niet is nagekomen, de nodige daartoe strekkende werkzaamheden laten verrichten ten laste van de veroorzaker.

Artikel 8.5 Gevaarlijke stoffen

  • 1.

    Indien ten gevolge van een ongeluk gevaarlijke gassen of dampen ontsnappen dan wel gevaarlijke vloeistoffen op open terrein, in de haven of binnen het beheersgebied uitvloeien, is de veroorzaker van de verontreiniging verplicht de havenmeester of zijn vervanger hiervan onverwijld in kennis te stellen.

  • 2.

    In afwachting van eventueel nader door het college te nemen maatregelen dient door de veroorzaker al het mogelijke te worden gedaan om de gevolgen van dit ongeluk tot een minimum te beperken; het afvloeien van schadelijke en verontreinigde stoffen in de riolering of in de haven dient te worden voorkomen.

Artikel 8.6 In bewaring nemen van onbeheerde goederen

Indien onbeheerde goederen hinder of gevaar veroorzaken, is het college bevoegd deze goederen voor risico en rekening van de eigenaar en/of de gebruiker in bewaring te nemen, dan wel zodanige maatregelen te treffen als hij geraden zal oordelen ter beteugeling van de hinder of het gevaar.

Artikel 8.7 Incidentmanagement

  • 1.

    Indien een voertuig of bijzonder transport het gebruik van de weg(en) binnen het beheersgebied, door welke oorzaak dan ook, niet meer op reguliere wijze kan voortzetten zonder gevaar of hinder voor andere gebruikers en/of op zodanige wijze dat een vlotte doorstroming van het verkeer in gevaar komt of kan komen, kan het college alle noodzakelijke maatregelen treffen die een adequate afhandeling van het incident bewerkstelligen.

  • 2.

    De veroorzaker van het incident, als bedoeld in het eerste lid, is voor de ontstane kosten als gevolg het nemen van de noodzakelijke maatregelen voor een adequate afhandeling van het incident, aansprakelijk.

  • 3.

    Het college kan de gemaakte kosten, ontstaan als gevolg van het nemen van de noodzakelijke maatregelen voor een adequate afhandeling van het incident, direct aan veroorzaker in rekening brengen.

  • 4.

    Het college heeft het recht om afgevoerde goederen, die als gevolg van het nemen van maatregelen voor een adequate afhandeling van het incident, zijn afgevoerd naar een door het college aangewezen plaats, onder zich te houden, totdat de kosten, als bedoeld in het tweede lid, volledig zijn voldaan.

Paragraaf 9. Straf- en slotbepalingen

Artikel 9.1 Calamiteitenplan

Het college kan nadere regels stellen in geval van calamiteiten binnen het beheersgebied van het HM. Het college kan deze bevoegdheid mandateren aan de havenmeester.

Artikel 9.3 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde, zijn belast:

  • a.

    De havenmeester;

  • b.

    De ambtenaren belast met vergunning en handhaving die als zodanig door of namens het college zijn aangesteld.

  • 2.

    Het college kan daarnaast andere personen belasten met het toezicht bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Onverminderd het eerste en tweede lid zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.

Artikel 9.4 Strafbepalingen

Overtreding van de bij of krachtens deze verordening gestelde verboden en geboden wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 9.5 Bestaande vergunningen, ontheffingen

Vergunningen en ontheffingen, verleend of gegeven op grond van een voor de inwerkingtreding van deze verordening bestaande verordening, evenals besluiten, kennisgevingen en aanwijzingen, op grond van een dergelijke verordening genomen of gedaan, verliezen door de inwerkingtreding van deze verordening hun kracht niet.

Artikel 9.6 Naam van de verordening

Deze verordening kan worden aangehaald als “Havenbeheersverordening Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk”.

Art. 9.7 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.

  • 2.

    De Haven- en Terreinverordening Havenschap Moerdijk 2010, in werking getreden op 1 december 2010, en nadien gewijzigd bij besluit van 9 juli 2014, wordt ingetrokken met ingang van de datum van inwerking treden van deze verordening.

BIJLAGE 1

Havengebied van het complex zeehaven- en industrieterrein Moerdijk

afbeelding binnen de regeling

BIJLAGE II

als bedoeld in artikel 6.5, vierde lid, onder d , van de Haven- en Terreinverordening

Havenschap Moerdijk 2014

De in artikel 6.5, vierde lid, onder d bedoelde stoffen zijn:

Stofnaam V.N.-nummer

  • -

    benzeen 1114

  • -

    benzeenhoudende mengsels meerdere V.N.- nummers

met meer dan 10% benzeen mogelijk

  • -

    ethylacrylaat 1917

  • -

    formaldehyde solution 1198 of 2209

  • -

    iso-butylacrylaat 2527

  • -

    iso-butyraldehyde 2045

  • -

    iso-propylamine 1221

  • -

    methylacrylaat 1919

  • -

    n-butylacrylaat 2348

  • -

    n-butyraldehyde 1129

  • -

    propylene oxide 1280

  • -

    styrene 2055

  • -

    terpentijn 1299

BIJLAGE III

Als bedoeld in artikel 6.9 eerste lid van de Haven- en terreinverordening Havenschap Moerdijk 2014

LNG Bunker Checklist – Truck to Ship

I. PART A: Pre Bunker Operations Checklist

Date and time:

___________________________________________

Designated LNG bunker location:

___________________________________________

LNG Receiving ship:

___________________________________________

LNG Providing tank truck:

___________________________________________

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling