Regeling vervallen per 26-01-2012

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk

Geldend van 01-07-2008 t/m 25-01-2012

Intitulé

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk

De raad van de gemeente Moerdijk, in zijn vergadering van 29 mei 2008,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 15 april 2008,

gelet op artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet en de Wet maatschappelijke ondersteuning,

BESLUIT

vast te stellen het volgende besluit:

BESLUIT VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE MOERDIJK

Hoofdstuk 1. Richtlijnen rond omvang, bepaling en verstrekking persoonsgebonden budget

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • 1.

    Verordening: de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk.

  • 2.

    Persoonsgebonden budget:

    een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen individuele voorzieningen kan verwerven;

  • 3.

    Financiële tegemoetkoming:

    een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager.

  • 4.

    Inkomen: Het belastbaar inkomen van de aanvrager en zijn eventuele partner over het jaar 2 jaar voorafgaande aan het lopende jaar (bijvoorbeeld voor een aanvraag in 2006 wordt het belastbaar inkomen over 2004 gehanteerd) Wanneer het belastbaar inkomen over het lopende jaar tenminste € 1.816,- lager zal zijn dan dat van het referentiejaar dan kan uitgegaan worden van het belastbaar inkomen over het lopende jaar.

Artikel 2. Persoonsgebonden budget

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Bij iedere aanvraag wordt de keuzemogelijkheid tussen een voorziening in natura en een voorziening door middel van een persoonsgebonden budget besproken.

Artikel 3. Uitzondering toekenning PGB

Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien op grond van aanwijzingen, die tijdens het onderzoek en de toepassing van de bij de verordening behorende protocollen aan het licht zijn gekomen, de overtuiging bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget tenzij de aanvrager beschikt over een toegewezen bewindvoerder of goed netwerk dat zorg draagt voor het financiële beheer.

Artikel 4. Besteding

  • 1. Het persoonsgebonden budget kan alleen besteed worden aan een of meerdere voorzieningen die het college bij beschikking heeft toegekend aan de aanvrager.

  • 2. Het college kan de budgethouder verzoeken bewijsstukken te overleggen van de besteding van zijn of haar persoonsgebonden budget.

  • 3. De artikelen 29 t/m 31 van de verordening zijn onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 2. Eigen bijdrage

Artikel 5. Omvang van de eigen bijdrage

  • 1. De berekening en de vaststelling van de maximale eigen bijdrage geschiedt overeenkomstig artikel 7 van de verordening, artikel 15 en 16 van de wet en hoofdstuk 4 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. Er wordt uitsluitend een eigen bijdrage opgelegd bij de voorziening hulp bij het huishouden.

  • 3. De eigen bijdrage mag niet hoger zijn dan de kosten van de werkelijke kostprijs van het product en de hoogte van het PGB.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden

Artikel 6. Vaststelling maximale eigen bijdrage bij huishoudelijke hulp

De maximale eigen bijdrage voor huishoudelijke hulp wordt conform hoofdstuk 4 van het Besluit maatschappelijk ondersteuning als volgt vastgesteld:

  • 1.

    Het bedrag dat ongehuwde personen (eenpersoons huishouden) jonger dan 65 jaar moeten betalen bedraagt € 16,80 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 16.301,00 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15% per jaar bedraagt.

  • 2.

    Het bedrag dat ongehuwde personen (eenpersoons huishouden) van 65 jaar of ouder moeten betalen bedraagt € 16,80 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 14.365,00 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15% per jaar bedraagt.

  • 3.

    Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen (meerpersoons huishouden) beiden of een van beiden jonger dan 65 jaar moeten betalen bedraagt € 24,20 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 21.002,00 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15% per jaar bedraagt.

  • 4.

    Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn moeten betalen bedraagt € 24,20 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 19.759,00 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15% per jaar bedraagt.

Kolom 1

Kolom 2

Kolom 3

Maximale eigen bijdrage per 4 weken voor personen beneden inkomensgrens

Inkomensgrens, waarboven maximaal 15% van het meerinkomen bovenop de eigen bijdrage van kolom 2 mag worden geheven

A Ongehuwd en jonger dan 65 jaar

€ 16,80

€ 16.301,00

B Ongehuwd en ouder dan 65 jaar

€ 16,80

€ 14.365,00

C Gehuwd en jonger dan 65 jaar of een van beiden jonger dan 65 jaar

€ 24,20

€ 21.002,00

D Gehuwd en ouder dan 65 jaar

€ 24,20

€ 19.759,00

Tabel maximale eigen bijdrage (peil 2008)

Artikel 7. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij huishouden

De vaststelling van een persoonsgebonden budget overeenkomstig artikel 11 van de Verordening ten aanzien van hulp bij het huishouden wordt berekend op de bedragen van de aanbesteding van de hulp in de huishouding bij thuiszorginstellingen. Bij de aanbesteding is uitgegaan van de volgende richtprijzen (jaar 2007).

De uurlonen voor de berekening van de persoonsgebonden budgetten bedragen voor de in artikel 10 van de Verordening genoemde categorieën als volgt:

  • -

    HbH1 ad € 14,50 per uur,

  • -

    HbH2 ad € 22,00 per uur en

  • -

    HbH3 ad € 23,00 per uur.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 8. Verhuis- en inrichtingskosten

De financiële tegemoetkoming zoals bedoeld in artikel 13 aanhef onder a van de Verordening bedraagt € 2.900,-- voor verhuizing naar een aangepaste woning en € 3.835,-- wanneer een aangepaste woning wordt vrijgemaakt.

Artikel 9. Onderhoud, keuring en reparatie

  • 1. Voor een financiële tegemoetkoming van kosten van onderhoud, keuring en reparatie zoals bedoeld in artikel 13 van de verordening, komen in aanmerking de kosten gemaakt voor het onderhoud, de keuring en de reparatie van:

    • a.

      stoelliften;

    • b.

      rolstoel- of sta-plateauliften;

    • c.

      woonhuisliften;

    • d.

      hefplateauliften;

    • e.

      balansliften;

    • f.

      de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogt verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

    • g.

      elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren.

  • 2. In de kosten van keuring en onderhoud van de in het eerste lid onder a tot en met e vermelde voorzieningen wordt een financiële tegemoetkoming toegekend die als volgt is vast gesteld:

    Keuring van liften

    Beginkeuring

    Kosten excl. btw

    Frequentie periodieke keuring

    Kosten excl. Btw

    Stoelliften

    Ja

    € 279,96

    1 x per 4 jaar

    € 197,53

    Rolstoelplateauliften

    Ja

    € 279,96

    1 x per 4 jaar

    € 197,53

    Sta-plateauliften

    Ja

    € 279,96

    1 x per 4 jaar

    € 197,53

    Woonhuisliften

    Nee, inbegrepen in nieuwprijs

    1 x per 1,5 jaar

    € 291,84

    Hefplateauliften

    Nee, inbegrepen in nieuwprijs

    1 x per 1,5 jaar

    € 252,43

    Balansliften

    Worden niet meer nieuw gemaakt

    1 x per 1,5 jaar

    € 139,35

    Tabel keuringen (prijzen 2007)

    In de bovengenoemde bedragen zijn opgenomen de kosten van keuring door het Liftinstituut (50%) en de kosten van de noodzakelijks assistentie door de onderhoudsfirma (eveneens 50%)

    Onderhoud van

    Frequentie periodiek onderhoud

    Kosten excl. Btw

    Stoelliften

    1 x per jaar

    € 145,92

    Rolstoelplateauliften

    1 x per jaar

    € 145,92

    Sta-plateauliften

    1 x per jaar

    € 145,92

    Woonhuisliften

    2 x per jaar

    € 210,20

    Hefplateauliften

    2 x per jaar

    € 145,92

    Balansliften

    1 x per jaar

    € 145,92

    Tabel onderhoud van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen (prijzen 2007)

    Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven:

    • -

      50% voor installaties geplaatst buiten de woningen;

    • -

      50% voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen;

    • -

      50% voor installaties uitgevoerd met elektrische aangedreven plateau en/of afrijdbeveiliging respectievelijk elektrisch weg klapbare raildelen.

Artikel 10. Tijdelijke huisvesting

De financiële tegemoetkoming bedoeld in artikel 13 aanhef onder f van de Verordening wordt toegekend tot het bedrag van de werkelijke kosten met een maximum van het bedrag van de maximale subsidiabele huur op grond van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 11. Huurderving

  • 1. Ingeval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan € 7.500,-- is aangepast, kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal zes maanden na de eerste maand huurderving die niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

  • 2. De hoogte van de financiële tegemoetkoming zoals bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op de werkelijke kosten per maand, doch maximaal op het bedrag van de maximale subsidiabele huur op grond van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 12. Bijzondere bepalingen

  • 1. Een aanvraag voor een woonvoorziening die bestaat uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die eigendom is van de aanvrager wordt toegekend wanneer het belastbaar inkomen van de aanvrager en zijn eventuele partner minder bedraagt dan € 75.000,-- per jaar.

  • 2. Voor het bezoekbaar maken van de in artikel 17 lid 2 van de verordening bedoelde woning wordt geen maximum bedrag vastgesteld.

  • 3. De bedragen voor stoffering op basis van de beleidsregels bedragen voor vloerbedekking € 53,-- per strekkende meter en voor gordijnen € 15,-- per meter.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 13. Persoonsgebonden budget

  • 1. Bij verstrekking van de voorziening in eigendom wordt het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de adequaat goedkoopste voorzieningen, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie over het jaar voorafgaand aan het laatste volle kalenderjaar voor de toekenning van de voorziening;

  • 2. Bij verstrekking van de voorziening in huur wordt het persoonsgebonden budget voor een scootmobiel vastgesteld aan de hand van de adequaat goedkoopste huurprijs, inclusief onderhoud en reparatie, zoals die door het college aan de leverancier wordt betaald met dien verstande dat het persoonsgebonden budget toereikend is bij besteding ervan bij dezelfde leverancier.

Artikel 14. Inkomensgrens

De maximale inkomensgrens voor het in aanmerking komen voor een autoaanpassing, scootmobiel of aangepaste fiets op grond van de verordening is vastgesteld op een belastbaar inkomen van € 75.000,-- voor een aanvrager en zijn eventuele partner.

Artikel 15. Financiële tegemoetkomingen gebruik eigen auto, taxi of rolstoeltaxi

  • 1. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor het gebruik van een (eigen) auto bedraagt € 1.075,--

  • 2. Het bedrag dat per jaar verstrekt voor gebruik van een taxi bedraagt € 3.600,--

  • 3. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 4.070,--

Artikel 16. Samenhang gebruik eigen auto, taxi of rolstoeltaxi

Indien beide echtgenoten in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 22 van de verordening bedraagt de hoogte van de financiële tegemoetkoming per persoon maximaal 75% van het normbedrag als bedoeld in artikel 17 van de verordening.

Artikel 17. Collectief vervoer

Het in artikel 19 van de verordening bedoelde collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer bestaat uit het zogenaamde deeltaxi-systeem volgens de hierna volgende opzet:

  • 1.

    Aan de aanvrager die in aanmerking komt voor het deeltaxi-systeem wordt een deeltaxipas verstrekt op vertoon waarvan rechthebbende gebruik kan maken van de deeltaxi tegen betaling van de voor de betreffende rit benodigde strippen;

  • 2.

    Voor de tarifering van het deeltaxi-systeem wordt dezelfde zone-indeling en strippensysteem gehanteerd als bij openbaar busvervoer;

  • 3.

    Het vervoer wordt naar afstand onderscheiden in intern en extern vervoer. Buiten het extern vervoersgebied is gebruik van de deeltaxi onmogelijk;

  • 4.

    Voor elke rit is een bijdrage gebaseerd op een basistarief van één strip vermeerderd met het tarief van een strip per zone. Het totaal verschuldigde bedrag moet per taxirit bij het instappen aan de chauffeur worden betaald;

  • 5.

    Een aanvrager kan zich door één (sociale) begeleider laten vergezellen. Voor de begeleider is dezelfde ritprijs van toepassing, tenzij de begeleiding naar het oordeel van het college medisch noodzakelijk is. In dat geval is het vervoer van de (medische) begeleider gratis.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 18. Persoonsgebonden budget rolstoel

  • 1. Bij verstrekking van een rolstoel in eigendom wordt het persoonsgebonden budget voor een rolstoel vastgesteld als tegenwaarde van de adequaat goedkoopste voorziening, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare rolstoelen, waarbij voor onderhoud en reparatie rekening wordt gehouden met verwachte indexeringen voor de duur waarvoor het persoonsgebonden budget bedoeld is;

  • 2. Bij het verstrekken van een voorziening in huur wordt het persoonsgebonden budget voor een rolstoel vastgesteld aan de hand van de adequaat goedkoopste huurprijs, inclusief onderhoud en reparatie zoals bedoeld die door het college aan de leveranciers wordt betaald.

Artikel 19. Sportrolstoel

Een sportstoel wordt uitsluitend verstrekt als een forfaitair budget en bedraagt € 2.885,-- welk bedrag bedoeld is als financiële tegemoetkoming in de aanschaf en onderhoud van een sportstoel voor een periode van drie jaar.

Hoofdstuk 7. Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 20. Samenhangende afstemming

  • 1. Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies van artikel 30 van de Verordening indien van toepassing aandacht besteed aan:

    • a.

      de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

    • b.

      de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen;

    • c.

      de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

    • d.

      de sociale omstandigheden van de aanvrager;

  • 2. Bij de besluitvorming en de motivering van de beschikking wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Artikel 21. Verplicht advies

Het bedrag waarboven extern advies gevraagd moet worden bedraagt € 20.000,--

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 22. Intrekking vorige besluit

Het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning van 19 december 2006 wordt ingetrokken.

Artikel 23. Inwerkingtreding

  • 1. Dit uitvoeringsbeleid treedt in werking op 1 juli 2008.

Artikel 24. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van de raad d.d. 29 mei 2008,

de griffier

J.A.M. Hereijgers

de voorzitter

H.W. den Duijn

Toelichting Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Moerdijk .

Inleiding

Dit Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bevat de uitvoeringsregels welke zijn gebaseerd op de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning. Het Besluit is daarmee onlosmakelijk verbonden met de verordening. Het betreft met name een financieel besluit, d.w.z. dat bedragen die gekoppeld zijn aan voorzieningen en voorwaarden in het kader van de Wmo de kern vormen in dit besluit. Een belangrijke wijziging ten opzichte van het vorige besluit is dat de eigen bijdrage voor een individuele voorziening uitsluitend wordt opgelegd bij hulp bij het huishouden. Een andere grote wijziging is het schrappen van het antispeculatiebeding.

Het eerste hoofdstuk beschrijft de richtlijnen met betrekking tot het persoonsgebonden budget. In het tweede hoofdstuk staat de eigen bijdrage centraal. Het derde hoofdstuk gaat over de voorziening hulp bij het huishouden. De voorwaarden en de bedragen met betrekking tot de woonvoorzieningen zijn neergelegd in de artikelen van hoofdstuk vier. Het vijfde en zesde hoofdstuk behandelen respectievelijk de verstrekkingen rondom vervoersvoorzieningen en rolstoelvoorzieningen.

Bij de totstandkoming van dit eindconcept waren nog niet alle bedragen, indien van toepassing, geïndexeerd naar 2008. Daarom is er voor gekozen om in het betreffende artikel en/of bijbehorende toelichting te verwijzen naar het jaar waarop het bedrag (tarief, prijs, tegemoetkoming) betrekking heeft.

Hoofdstuk 1. Richtlijnen rond omvang, bepaling en verstrekking

persoonsgebonden budget

Algemeen.

In de verordening wordt een groot belang gehecht aan de keuzevrijheid van personen die vanwege beperkingen een beroep moeten doen op een voorziening in het kader van de Wmo. Er is een onderscheid tussen algemene en individuele voorzieningen. Indien personen met beperkingen geïndiceerd worden voor een individuele voorziening bestaat de keuze uit een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget.

De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van de vorige verordening (dd 28 september 2007) besloten om geen primaat te leggen bij deze algemene voorzieningen behoudens de in de verordening genoemde uitzonderingen bij de vervoers- en woonvoorzieningen.

Artikel 1. Begripsbepalingen.

Deze bepalingen spreken voor zich, zie ook de begripsbepalingen in de verordening. Uiteraard is het uitgangspunt een uniform begrippenkader.

Artikel 2. Persoonsgebonden budget

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

Artikel 3. Uitzondering toekenning persoonsgebonden budget

Op verzoek van de aanvrager kan verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden. Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Het is niet mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen als een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget en er geen bewindvoerder of curator is aangewezen dan wel de aanvrager beschikt over een goed netwerk met beheer over die de financiële middelen. Dit laatste is in de Memorie van Toelichting van de Wmo terug te vinden.

Artikel 4. Besteding

De keuze die gemaakt is ten aanzien van de verantwoording van het persoonsgebonden budget is hier vastgelegd. Voor de verantwoording van de besteding moet de aanvrager de nota van de leverancier en het betalingsbewijs overleggen, zulks op verzoek van het college. Bij een periodiek budget voor huishoudelijk hulp moet de verkrijger een urenverantwoording en een financiële administratie bijhouden en bewaren, eveneens zulks op verzoek van het college overleggen.

Personen met een PGB kunnen zich laten ondersteunen door de Sociale Verzekeringbank (SVB), servicecentrum PGB omdat de gemeente een contract met de SVB hiervoor heeft afgesloten. Voor de belanghebbende is de dienstverlening gratis. De SVB verzorgt onder meer de salarisadministratie van de budgethouder.

Hoofdstuk 2. Eigen bijdrage

Artikel 5. Omvang van de eigen bijdrage.

In dit artikel wordt de relatie gelegd met de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Algemene maatregel van Bestuur (welke is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning) waarop de maximale eigen bijdrage voor voorzieningen is gebaseerd. De vaststelling en inning van de eigen bijdrage is wettelijk toegewezen aan het Centraal Administratie Kantoor (CAK). De gemeente verstrekt een bruto PGB. Na vaststelling van de eigen bijdrage zal het CAK bij de belanghebbende overgaan tot inning. In het 2e lid wordt aangegeven in welke situatie er een eigen bijdrage opgelegd wordt. Bij alle andere voorzieningen wordt geen eigen bijdrage opgelegd.

In het laatste lid wordt aangegeven dat de eigen bijdrage nooit hoger mag zijn dan de kostprijs van het product.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.

Artikel 6. Vaststelling eigen bijdrage bij hulp in de huishouding

Hoofdstuk IV van Besluit maatschappelijke ondersteuning handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. De inkomensnormen die genoemd worden zijn gelijk aan de normen die gehanteerd worden voor het berekenen van de eigen bijdrage van voorzieningen in het kader van de AWBZ. Deze normen zijn hoger dan de normen in het kader van de WWB. De normen bedragen ongeveer 1,5 maal de WWB-norm. Hierdoor wordt voorkomen dat inwoners met een inkomen ter hoogte van de WWB in aanmerking kunnen komen voor Bijzondere Bijstand. De gemeenteraad is bevoegd om deze normen naar boven of beneden bij te stellen. In het Amvb is een maximaal bijdrage opgenomen van 15%. Het college van B&W is bevoegd om dit percentage lager te stellen. Er is voor gekozen om de eigen bijdrage vast te stellen op het maximale percentage van 15%.

De bedragen genoemd in dit artikel zijn gebaseerd op het jaar 2008.

Artikel 7. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.

In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt berekend en vastgesteld. Er is gekozen voor vaststelling van een uurbedrag. Dat uurbedrag is gerelateerd aan de richtprijzen van de uurlonen bij de aanbesteding (2006/2007) van de hulp in de huishouding voor de thuiszorginstellingen. De eigen bijdrage mag niet hoger zijn dan de kostprijs van het product. Aangezien enkele leveranciers een goedkoper product aanbieden komt het voor dat de werkelijke kostprijs lager ligt dan de richtbedragen van de aanbesteding.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 8. Verhuis- en inrichtingskosten.

Vastgelegd is welke bedrag verstrekt wordt als het gaat om een verhuiskostenvergoeding. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een vergoeding voor de verhuizing naar een aangepaste woning en het vrijmaken van een aangepaste woning. De bedragen in dit artikel zijn de bedragen die gelden in 2007.

Artikel 9. Onderhoud, keuring en reparatie.

Alleen van bepaalde voorzieningen komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming. De maximale hoogte staat ook hierbij in de tabel vermeld. Het gaat om de bedragen die gelden in 2007.

Artikel 10. Tijdelijke huisvesting.

In die gevallen waarin de aanvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een vergoeding in de dubbele woonlasten worden verstrekt.

Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de aanvrager ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan.

De hoogte van de vergoeding is gekoppeld aan de maximaal subsidiabele huur op grond van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 11. Huurderving.

De grens voor het toepassen van deze regeling is neergelegd bij het bedrag dat gehanteerd wordt bij de afweging wel of niet verhuizen. Hiermee wordt bereikt dat de regeling zich alleen richt op woningen waarin substantiële aanpassingen zijn verricht.

Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor ondersteuningsvragers. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden. In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat mag dit als normaal beschouwd worden. De maximale vergoeding is gekoppeld aan de maximaal subsidiabele huur op grond van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 12. Bijzondere bepalingen bij woningaanpassing

Lid 2 geeft aan dat men in aanmerking kan komen voor een woonvoorziening wanneer het inkomen lager is dan € 75.000,-- . In de verordening is in art. 17 lid 2 opgenomen dat het college een maximum bedrag kan bepalen voor het bezoekbaar aanpassen van een woning. Aangezien dit in het WVG-beleid niet is opgenomen, is besloten om geen maximum bedrag hiervoor vast te leggen.

In lid 3 worden de normen voor een voorziening in de vloerbedekking en gordijnen bij COPD opgenomen. De normen hebben betrekking op het jaar 2007.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 13. Persoonsgebonden budget.

In dit artikel wordt het persoonsgebonden budget voor het gebruik van eigen auto, taxi of rolstoeltaxi beschreven. Uitgangspunt daarbij blijft dat het gebruik van het collectief vervoer het primaat heeft. Kan een persoon met beperkingen geen gebruik maken van het openbaar vervoer is aangewezen op geregeld vervoer, dan wordt eerst bekeken of hij/zij gebruik kan maken van het collectief vervoer. Is dit niet mogelijk dan wordt bekeken wat de beste oplossing is. Dit kan zijn een eigen auto, een taxi of een rolstoeltaxi. Hiervoor is dan ook een PGB mogelijk. Het PGB is in de meeste gevallen slechts van toepassing op de aanpassing van de eigen auto, omdat voor de rijdende kosten een tegemoetkoming kan worden toegekend.

Artikel 14. Inkomensgrens

Boven een belastbaar inkomen van € 75.000,-- voor de aanvrager en zijn eventuele partner kan men niet in aanmerking komen voor een aanpassing van de auto, de aanschaf van een scootmobiel en een aangepaste fiets. Er wordt vanuit gegaan dat de betrokkene op basis van zijn inkomen zelf in de kosten kan voorzien.

Artikel 15. Financiële tegemoetkomingen gebruik eigen auto, taxi of rolstoeltaxi

In dit artikel worden de bedragen van de tegemoetkoming in het gebruik van de eigen auto, taxi of rolstoeltaxi vastgelegd. De tegemoetkoming wordt uitbetaald op declaratiebasis, om te voorkomen dat hier misbruik mee gemaakt wordt. De bedragen –betreft het jaar 2007- zijn gebaseerd op een gemiddeld te overbruggen afstand van 1.750 kilometer per jaar.

Artikel 16. Samenhang gebruik eigen auto, taxi of rolstoeltaxi

Bij het vaststellen van de omvang van het normbedrag van de vervoersbehoefte wordt rekening gehouden met de individuele vervoersbehoefte.

Wanneer beide echtgenoten een vervoersvoorziening behoeven kan ervan uitgegaan worden dat deze vervoersbehoeften deels samenvallen.

Voorts moet sprake zijn van het zelfstandig kunnen onderhouden van sociale contacten. Jonge kinderen kunnen zich niet altijd zelfstandig verplaatsen en hebben in dit opzicht een lagere vervoersbehoefte. Het normbedrag wordt hierop afgestemd.

Artikel 17. Collectief vervoer

In dit artikel wordt de opzet van het deeltaxi-systeem vastgelegd. In de praktijk gaat het om Deeltaxi West-Brabant. De tarieven zijn gekoppeld aan de prijs van de blauwe OV-strippenkaart. Het tarief voor een Wmo-gerechtigde is in 2008 € 0,46 per strip.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 18. Persoonsgebonden budget

In dit artikel wordt uitgegaan van de adequaat goedkoopste voorziening (zoals in de verordening bepaald) waarvan het persoonsgebonden budget verhoogd wordt met de gemiddelde kosten van onderhoud en reparatie aan vergelijkbare rolstoelen. Dit bedrag wordt genomen uit het één na laatste volledige kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de voorziening wordt toegekend.

Lid 2 gaat uit van de situatie waarin de gemeente de rolstoelen huurt. In die situatie kan een bedrag beschikbaar worden gesteld gelijk aan de huurprijs inclusief de kosten van onderhoud en reparatie. Het persoonsgebonden budget bestaat maximaal uit het bedrag dat de gemeente maandelijks als huurprijs zou betalen bij een verstrekking in natura. Indien men met dat bedrag een rolstoel wil aanschaffen kan een lening worden aangegaan met het betreffende huurbedrag als bedrag voor aflossing en rente.

Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget bij rolstoelen vaak per rolstoel plaats.

Artikel 19. Sportrolstoel

De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, daarom wordt deze verstrekkingswijze voortgezet hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een forfaitair bedrag. Dit bedrag is niet altijd kostendekkend en dient beschouwd te worden als een tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van 3 jaar. Na drie jaar kan opnieuw een bedrag worden toegekend.

Hoofdstuk 7. Advisering en samenhangende afstemming.

Artikel 20. Samenhangende afstemming.

In aansluiting op artikel 26 en 28 van de verordening is in dit Besluit bepaald op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.

Artikel 21. Verplicht advies.

In dit artikel is het bedrag opgenomen waarbij verplicht een extern advies opgevraagd moet worden. Dit bedrag is vrij hoog gehouden, omdat voor het aanvragen van extern advies het bedrag van de voorziening niet bepalend is, maar de mate waarin de gemeente de deskundigheid heeft om zelf een besluit te nemen.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 22. Intrekking vorige besluit

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 23. Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 24. Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.