Regeling vervallen per 01-01-2012

Maatregelverordening Wet investeren in jongeren 2010

Geldend van 01-07-2010 t/m 31-12-2011

Intitulé

Maatregelverordening Wet investeren in jongeren 2010

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

De raad van de gemeente Montferland, Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders; gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, en de artikelen 12, eerste lid, onderdeel b en 41,

eerste lid, van de Wet investeren in jongeren;

overwegende dat het noodzakelijk is het verlagen van de inkomensvoorziening van jongeren van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij wijze van sanctie bij verordening te regelen; besluit vast te stellen de “Maatregelverordening Wet investeren in jongeren 2010”.

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);

    • b.

      WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

    • c.

      maatregel: de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid WIJ;

    • d.

      benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als inkomensvoorziening of werkleeraanbod op grond van de wet;

    • e.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland.

  • 2. In deze verordening wordt mede verstaan onder benadelingsbedrag: de kosten van het werkleeraanbod.

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

  • 1 Onverminderd artikel 42 van de wet, verlaagt het college, overeenkomstig deze verordening, het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2 De opgelegde maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin belanghebbende kan worden verweten en de omstandigheden waarin betrokkene verkeert

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

  • 1

    De maatregel wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm.

  • 2

    Indien het benadelingsbedrag niet op objectieve wijze kan worden vastgesteld, zal de maatregel worden afgestemd op de ernst van de gedraging. Dit ter beoordeling aan het college.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

  • 1. In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:

    • a.

      de reden van de maatregel;

    • b.

      de duur van de maatregel;

    • c.

      het percentage waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd;

    • d.

      het bedrag waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd uitgaande van de WIJ-norm; en

    • e.

      indien van toepassing, de reden om af te wijken van een maatregel zoals opgenomen in deze verordening;

    • f.

      dat de opgelegde maatregel is afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waarin belanghebbende verkeert.

  • 2. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6 lid 2 van deze verordening.

Artikel 5. Het horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de jongere in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van de jongere kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de jongere reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de jongere niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 11, vierde lid, van de wet, werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 44 van de wet; of

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 1 Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 2 Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7. Samenloop en gedragingen

  • 1 Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2 Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 2, tweede lid, niet verantwoord is.

Artikel 8. Ingangsdatum en tijdvak maatregel

  • 1 De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de eerst volgende kalendermaand (en) volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand(en) geldende WIJ-norm.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de inkomensvoorziening nog niet is uitbetaald en voor zover de ingangsdatum daardoor niet voor de datum van de gesanctioneerde gedraging komt te liggen.

  • 3 Wanneer de inkomensvoorziening met ingang van de eerst volgende kalendermaand wordt beëindigd, wordt het recht op de inkomensvoorziening over de voorgaande kalendermaand(en) herzien en wordt het als gevolg daarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte inkomensvoorziening teruggevorderd.

  • 4 In het geval dat er zeer sterke vermoedens bestaan dat belanghebbende verwijtbaar verplichtingen die aan de WIJ zijn verbonden niet of niet volledig nakomt of is nagekomen, kan in afwachting van nader onderzoek, uitbetaling van de inkomensvoorziening worden opgeschort.

HOOFDSTUK 2. HET NIET NAKOMEN VAN DE VERPLICHTINGEN BEDOELD IN ARTIKEL 45 VAN DE WET

Artikel 9. Indeling in categorieën

1.Gedragingen van belanghebbende waardoor de verplichting op grond van artikel 44 van de WIJ, niet of niet voldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën met bijbehorende maatregel:

Eerste categorie

Bij de volgende gedragingen wordt de inkomensvoorziening gedurende één maand, met 10% van de WIJ-norm verlaagd:

  • a.

    Het niet/niet voldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op arbeidsinschakeling;

  • b.

    Op advies van een arts zich niet onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard

Tweede categorie

Bij de volgende gedragingen wordt de inkomensvoorziening gedurende één maand, met 20% van de WIJ-norm verlaagd :

  • a.

    Bij het stellen van onredelijke eisen in verband met de te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • b.

    Bij het niet/onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid.

  • c.

    Bij het niet/niet voldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op arbeidsinschakeling

  • d.

    Als opgedragen werkzaamheden of activiteiten niet naar beste vermogen worden verricht.

    • 1

      De duur van de maatregel, als omschreven in dit artikel, wordt verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen vierentwintig maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging

    • 2

      In afwijking van het eerste lid kan van het opleggen van een maatregel worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van vierentwintig maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

HOOFDSTUK 3. NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

Artikel 10. Niet tijdig verstrekken van gegevens

  • 1

    Indien een belanghebbende de verplichting op grond van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor het toekennen of uitvoeren van een leerwerkaanbod, of het verlenen van een inkomensvoorziening of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt eenmalig een schriftelijke waarschuwing gegeven.

  • 2

    Wanneer het niet tijdig verstrekken van gegevens opnieuw plaatsvindt binnen een periode van vierentwintig maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing voor deze gedraging is gegeven, wordt een maatregel opgelegd van 10% van de WIJ-norm gedurende één maand, onverminderd artikel 2 lid 2 van deze verordening.

  • 3

    De hoogte van de maatregel wordt verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen vierentwintig maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging zoals bedoeld in dit artikel.

Artikel 11. Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

  • 1 Indien het niet, of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de WIJ, niet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt in principe eenmalig een schriftelijke waarschuwing gegeven. In uitzonderlijke gevallen kan direct een maatregel van 10% worden gegeven (in deze gevallen vervalt artikel 11 lid 2 van deze verordening).

  • 2 Wanneer het niet, of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht plaatsvindt binnen een periode van vierentwintig maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing voor deze gedraging is gegeven op basis van lid 1 van dit artikel, wordt een maatregel opgelegd van 10% van de inkomensvoorziening gedurende één maand, onverminderd artikel 2 lid 2 van deze verordening.

  • 3 De hoogte van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen vierentwintig maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging zoals bedoeld in dit artikel

Artikel 12. Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de WIJ, heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, dan wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. De maatregel bedoeld in het eerste lid wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1000,-: 10 procent van de WIJ-norm;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 20 procent van de WIJ-norm;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 40 procent van de WIJ-norm;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer: 100 procent van de WIJ-norm.

  • 3. De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

  • 4. Van een maatregel wordt afgezien:

    • a.

      zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • b.

      zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

  • 5. De hoogte van de maatregel wordt verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen vierentwintig maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging zoals bedoeld in dit artikel.

HOOFDSTUK 4. ZEER ERNSTIGE MISDRAGINGEN

Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen

  • 1

    Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 41, eerste lid van de WIJ, wordt onverminderd artikel 2 lid 2, een maatregel opgelegd van maximaal 100% van de WIJ-norm gedurende één maand.

  • 2

    De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen vierentwintig maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging zoals bedoeld in dit artikel.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 14. Nadere regels

Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 15. Uitvoering van de verordening

De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Artikel 16. De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2010

Artikel 17. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelverordening Wet investeren in jongeren 2010.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van Montferland op 24 juni 2010.

De griffier, D.Berends

De voorzitter, C.C. Leppink-Schuitema

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsomschrijving

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als in de WIJ.

De term ‘WIJ-norm’ wordt in deze verordening gebruikt. Daarmee wordt bedoeld de van toepassing zijnde norm, inclusief toeslag/verlaging. Het equivalent in de WWB, de bijstandsnorm (artikel 5, onderdeel c, WWB) is in de WIJ zelf niet opgenomen en gedefinieerd. Wel wordt in de memorie van toelichting tweemaal gesproken van ‘inkomensvoorzieningsnorm’, waarmee kennelijk hetzelfde begrip wordt bedoeld. In artikel 41 WIJ is opgenomen dat het bedrag van de inkomensvoorziening wordt verlaagd; bedoeld is echter de norm. Omdat hantering van het begrip ‘inkomensvoorzieningsnorm’ of ‘bedrag van de inkomensvoorziening’ de leesbaarheid niet ten goede komt, is het begrip ‘WIJ-norm’ geïntroduceerd.

Er is een omschrijving van het begrip ‘benadelingsbedrag’ gegeven, omdat dit begrip uitgangspunt is bij het bepalen van de hoogte van de maatregel die verbonden is aan schending van de inlichtingenplicht (zie artikel 12). Aangesloten is bij de omschrijving van dit begrip in het Boetebesluit socialezekerheidswetten. In artikel 1, onderdeel s van dit Besluit is het begrip ‘benadelingsbedrag’ gedefinieerd voor het opleggen van boetes op grond van een vijftiental socialezekerheidswetten, waaronder de Ioaw en Ioaz, in verband met schending van de inlichtingenplicht. Gegeven de toelichting op dit artikel wordt onder bruto benadelingsbedrag tevens verstaan de (inmiddels) afgedragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en de vergoeding bedoeld in de Zorgverzekeringswet, als bedoeld in artikel 54, vierde lid WIJ. Voor zover er ten tijde van het maatregelbesluit nog geen sprake is geweest van afdracht aan belastingen etc., bijvoorbeeld omdat de teveel verstrekte inkomensvoorziening reeds is terugbetaald in hetzelfde kalenderjaar als waarin de inkomensvoorziening ten onrechte is verstrekt, blijft het benadelingsbedrag uiteraard beperkt tot een netto bedrag.

Onder benadelingsbedrag wordt niet slechts verstaan de ten onrechte verstrekte inkomensvoorziening maar ook het werkleeraanbod, eveneens conform artikel 1, onderdeel s van het Boetebesluit. Analoog aan het Boetebesluit is daarnaast in het tweede lid nog expliciet bepaald dat onder benadelingsbedrag in deze verordening mede wordt verstaan de kosten die de gemeente maakt voor het ten onrechte toegekende en/of uitgevoerde werkleeraanbod. Die kosten zullen niet altijd eenvoudig zijn vast te stellen, maar als het een voorziening betreft die de jongere ten onrechte heeft benut, is het meestal wel mogelijk om een raming te maken van de daaraan verbonden kosten. Deze kosten tellen mee voor het bepalen van de hoogte van de maatregel bij schending inlichtingenplicht.

Artikel 2. Afstemming

Eerste lid Herhaald is de wettelijke grondslag voor het opleggen van een maatregel (artikel 41, eerste lid, WIJ). In de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving wordt dit afgeraden, niettemin is deze grondslag omwille van de leesbaarheid, duidelijkheid en consistentie, evenals in de het VNG-model van de Maatregelverordening WWB, hier herhaald. Verwezen wordt naar artikel 42 WIJ om aan te geven dat de imperatief voorgeschreven verlaging middels een maatregel niets afdoet aan intrekking van de inkomensvoorziening vanwege intrekking van het werkleeraanbod. Als daartoe wordt besloten, dan komt verlaging veelal niet meer aan de orde.

Tweede lid In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de jongere en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken jongere afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen en kan zowel zijn gebaseerd op de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de jongere afzonderlijk. Waar verderop in de verordening gedragingen worden genormeerd, kan daarvan dus worden afgeweken op de genoemde gronden. Dat is om redactionele redenen expliciet verwoord, zodat bij de normering van de maatregelen in het vervolg van de verordening niet steeds hoeft te worden gesteld dat de maatregel een x-percentage bedraagt ‘onverminderd artikel 2, tweede lid’, m.a.w. met de mogelijkheid af te wijken.

Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:

Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.

Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.

Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de jongere. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6. Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:  bijzondere financiële omstandigheden van de jongere, zoals bijvoorbeeld hoge woonlasten of

andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming

mogelijk is;  sociale omstandigheden, gezinnen met kinderen bijvoorbeeld;  bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelen is niet

evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 3. De berekeningsgrondslag

In dit artikel is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de toepasselijke WIJ-norm. Zie artikel 1 voor een begripsomschrijving.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

Het verlagen van de inkomensvoorziening omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name het motiveringsbeginsel. Het motiveringsbeginsel houdt onder andere in dat een besluit aan betrokkene kenbaar is gemaakt en deugdelijk is gemotiveerd (afdeling 3.7 Awb ).

Artikel 5. Het horen van belanghebbende

Op grond van afdeling 4.1.2. van de Awb is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel 4:12), behalve bij subsidies.

In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt opgelegd in beginsel voorgeschreven.

Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a en b. staan ook genoemd in artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel

Naast de redenen genoemd in dit artikel waarin afgezien kan worden van het opleggen van een maatregel wordt verwezen naar artikel 41, tweede lid, WIJ waarin is vastgelegd dat van een maatregel wordt afgezien als iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Daarnaast is het denkbaar dat in plaats van het opleggen van een maatregel eerst een waarschuwing wordt gegeven. Dit kan bij diverse bepalingen in deze verordening worden ingeregeld.

Eerste lid Een reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder a. geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden. Gemeenten kunnen uiteraard voor een kortere of langere periode kiezen.

Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte inkomensvoorziening is verleend of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn die gelet op artikel 14e van de Algemene bijstandswet gold in verband met het opleggen van een boete wegens niet-nakoming van de informatieplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.

Ten slotte kan in individuele omstandigheden wegens dringende redenen worden afgezien van het opleggen van een maatregel. Van dringende redenen is sprake als de gevolgen van het opleggen van een maatregel onaanvaardbaar zijn. Dat vergt een beoordeling van de situatie van de jongere maar daarvan zal niet spoedig sprake zijn.

Tweede lid Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

Artikel 7. Samenloop

De regeling voor de samenloop heeft betrekking op de schending van de verplichtingen genoemd in de wet (artikelen 44 en 45 WIJ). Indien sprake is van één gedraging die als een schending van meerdere verplichtingen kan worden aangemerkt, dan dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de verplichting waarop de zwaarste maatregel van toepassing is

Is sprake van verschillende gedragingen (meerdaadse samenloop) dan dient voor iedere gedraging afzonderlijk het maatregelpercentage te worden berekend en gelijktijdig te worden opgelegd, tenzij dit niet verantwoord is. Zo kan bijvoorbeeld als beleid gehanteerd worden dat een jongere altijd moet kunnen blijven beschikken over 50% van de WIJ-norm. In dat geval kan de maatregel over meerdere maanden worden uitgesmeerd. Daarnaast dient altijd de individuele toets aan artikel 2, tweede lid te worden toegepast.

Artikel 8. Ingangsdatum en tijdvak maatregel

Eerste lid Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de inkomensvoorziening. Verlaging van de uitkering kan in beginsel op twee manieren:

  • met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de inkomensvoorziening; of

  • door middel van verlaging van het inkomensvoorziening in de eerstvolgende maand(en).

Het verlagen van de inkomensvoorziening die nog moet worden verstrekt, is de gemakkelijkste methode. In dat geval hoeft niet te worden overgegaan tot herziening van de inkomensvoorziening en het terugvorderen van netto te veel betaalde inkomensvoorziening. Daarom is vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de eerstvolgende kalendermaand(en), waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand(en) geldende norm.

Tweede lid Wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de belanghebbende is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de verlaging van de uitkering te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet de inkomensvoorziening wel worden herzien.

Derde lid In dit artikel wordt geregeld dat een maatregel ook inbaar is als de inkomensvoorziening is beëindigd. Dit gebeurt door herziening van de toegekende inkomensvoorziening. De herziening leidt tot een terugvordering van teveel verstrekte inkomensvoorziening.

Vierde lid Bij sterke vermoedens van fraude kan de inkomensvoorziening worden opgeschort, in afwachting van nader onderzoek. Dit voorkomt betalingen waarvan het grote vermoeden bestaat dat ze ten onrechte worden gedaan. Het terug te vorderen bedrag wordt hiermee beperkt.

Hoofdstuk 2 Het niet nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet

De gedragingen die een schending van artikel 45 WIJ inhouden betreffen de arbeidsinschakeling en de totstandkoming en tenuitvoerlegging van het werkleeraanbod.

Artikel 9. De hoogte van de maatregel

In dit artikel wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek (indeling in categorieën) van de Maatregelverordening WWB en de Maatregelverordening Ioaw en Ioaz.

Indien binnen vierentwintig maanden na bekendmaking van het besluit waarmee een eerdere maatregel is opgelegd sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel.

Op basis van deze bepaling kan een recidivemaatregel slechts één keer worden toegepast. Indien de jongere na een tweede verwijtbare gedraging wederom hetzelfde verwijtbaar gedrag vertoont, zal de hoogte en de duur van de maatregel individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de jongere. Een zwaardere maatregel dan in geval van recidive is dan doorgaans verdedigbaar.

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht

In dit hoofdstuk worden twee vormen van het niet nakomen van de informatieplicht onderscheiden:

  • 1

    het niet tijdig verstrekken van inlichtingen aan de gemeente. In deze situatie is artikel 40, eerste lid WIJ van toepassing. Het college kan in dat geval het recht op inkomensvoorziening opschorten en de jongere in de gelegenheid stellen binnen een door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen. In dat geval kan ook een maatregel aan de orde zijn.

  • 2

    Artikel 44 WIJ: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente. Daardoor is het mogelijk dat er ten onrechte of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verstrekt of ten onrechte een werkleeraanbod is toegekend. Het is ook denkbaar dat het inlichtingenverzuim niet tot benadeling heeft geleid. In beide gevallen kan een maatregel aan de orde zijn.

Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens bij een aanvraag niet aan de gemeente worden verstrekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening niet vaststellen. De aanvraag moet dan worden afgewezen. Het opleggen van een maatregel is in dergelijke gevallen niet aan de orde.

Artikel 10. Niet tijdig verstrekken van gegevens

Indien een jongere de voor het werkleeraanbod of de inkomensvoorziening van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, dan kan het college het recht op inkomensvoorziening opschorten (artikel 40, eerste lid WIJ). Het college geeft de jongere vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn). Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college het besluit tot vaststelling van de inkomensvoorziening intrekken (artikel 40, vierde lid, tweede volzin, WIJ. Worden de gevraagde gegevens wel binnen de hersteltermijn verstrekt, dan wordt de inkomensvoorziening voortgezet, maar ontvangt belanghebbende eenmalig een waarschuwing. Wanneer binnen vierentwintig maanden na het geven van deze waarschuwing belanghebbende opnieuw dezelfde gedraging vertoont, dan wordt zonder waarschuwing een maatregel opgelegd. Lid twee regelt de hoogte van de maatregel. Bij recidive wordt de maatregel verhoogd, zoals wordt beschreven in lid drie.

Indien belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging opnieuw hetzelfde verwijtbaar gedrag vertoont, zullen de hoogte en duur van de maatregel individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 11. Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

In dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor het werkleeraanbod of de inkomensvoorziening. Voorbeelden van nulfraude zijn het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens of het niet melden van vrijwilligerswerk.

In deze gevallen wordt in principe allereerst een schriftelijke waarschuwing gegeven door het college. Bij recidive binnen een periode van vierentwintig maanden, wordt een maatregel van 10% van de WIJ-norm opgelegd, gedurende een maand. Een hernieuwde herhaling betekent een verdubbeling van dit percentage naar 20%. In uitzonderlijke gevallen kan afgeweken worden van het principe om allereerst een waarschuwing te geven. In deze gevallen wordt direct een maatregel van 10% gegeven. Deze wordt bij herhaling van het feit verdubbeld naar 20%.

Indien belanghebbende hierna opnieuw hetzelfde verwijtbaar gedrag vertoont, zullen de hoogte en duur van de maatregel individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 12. Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

Eerste lid In artikel 44, eerste lid, WIJ is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn werkleeraanbod of het recht op inkomens- voorziening. Het college zal moeten vaststellen wat het onder 'onverwijld' verstaat.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan inkomensvoorziening alsmede de kosten van het werkleeraanbod.

Tweede lid De maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan inkomensvoorziening dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan de jongere is betaald. De maatregel wordt in de regel toegepast op de toekomstige uitkering maar kan ook met terugwerkende kracht worden opgelegd, zie artikel 8, tweede lid.

Vierde lid Het opleggen van een sanctie in reactie op schending van de inlichtingenplicht is in beginsel een verantwoordelijkheid van de gemeente zelf. In de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude hebben de Procureurs-generaal echter richtlijnen gegeven onder welke omstandigheden ter zake van de aan de schending klevende strafrechtelijke delicten (veelal oplichting en valsheid in geschrifte) vervolging door het OM moet plaatsvinden. Per 1 januari 2009 is de bestaande Aanwijzing sociale zekerheidsfraude gewijzigd (zie Stcrt. 2008/187). Uitgangspunt is het zogenaamde ‘una via’beginsel. De jongere wordt hetzij door de gemeente, hetzij door de strafrechter gesanctioneerd. Niet door beide.

In grote lijnen komt het erop neer dat als er een redelijk vermoeden bestaat dat het benadelingsbedrag (bruto) € 10.000 of hoger is, er aangifte en vervolging door het OM dient plaats te vinden. Is er echter sprake van ‘witte’ fraude (door koppeling van bestanden etc. aan het licht gebracht), dan is de gemeente primair verantwoordelijk tot een benadelingsbedrag van € 35.000. Is de benadeling groter dan is altijd het OM aan zet. Dat geldt ook voor gevallen waarin er met de jongere geen uitkeringsrelatie meer bestaat en dus geen maatregel meer kan worden toegepast.

Van een maatregel wordt afgezien als inmiddels vervolging is ingesteld door het OM of als een schikking is getroffen. In dergelijke situaties is een maatregel niet meer opportuun.

Hoofdstuk 4. Zeer ernstige misdragingen

Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen

Eerste lid Dit artikel geeft het college de mogelijkheid een maatregel op te leggen indien er sprake is van een zeer ernstige misdraging tegenover het college of zijn ambtenaren. Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een inkomensvoorziening.

Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

In artikel 41, eerste lid van de WIJ wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en zijn ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel. Er kan dus geen maatregel worden opgelegd als de belanghebbende zich agressief gedragen heeft tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WIJ (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf). Het is in dat geval wellicht wel mogelijk om een maatregel op te leggen wegens het niet of onvoldoende gebruik maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat de belanghebbende zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende.

Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:

  • verbaal geweld (schelden);

  • discriminatie;

  • intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

  • zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • mensgericht fysiek geweld;

  • combinatie van agressievormen.

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgevonden. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als belanghebbende het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een inkomensvoorziening). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld. Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie. Het verlagen van de WIJ-norm wegens ernstig wangedrag laat de bevoegdheid van het college om de dader gedurende een periode de toegang tot het stadhuis dan te ontzeggen onverlet. Aansluiting kan daarbij worden gezocht bij het gemeentelijk agressieprotocol.

Tweede lid Indien binnen vierentwintig maanden na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare handeling, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot de maatregel van dit artikel.

Artikel 14: Nadere regels

Voor de juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoeringsregels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke beleidsregels vast te stellen.

Artikel 15: Uitvoering van de verordening

Evenals de uitvoering van de WIJ ligt de uitvoering van deze verordening bij het college.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van Montferland op 24 juni 2010.

De griffier, D.Berends

De voorzitter, C.C. Leppink-Schuitema