Regeling vervallen per 01-01-2015

Re-integratieverordening WWB, Ioaw en Ioaz 2012

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2014

Intitulé

Re-integratieverordening WWB, Ioaw en Ioaz 2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

De raad van de gemeente Montferland;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, met overneming van de daarin vermelde motieven;

gelet op de artikelen 7 en 8 en 10 lid 2 Wet werk en bijstand (WWB), de artikelen 34, 35 en 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en de artikelen 34, 35 en 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz),

BESLUIT:

Vast te stellen de "Re-integratieverordening WWB, Ioaw en Ioaz 2012".

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de WWB, Ioaw en de Ioaz.

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van Montferland;

    • c.

      de raad: de gemeenteraad van Montferland;

    • d.

      een jongere: een meerderjarige tot de leeftijd van 27 jaar.

Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

Artikel 2. Beleidsplan

  • 1. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening jaarlijks een beleidsplan vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering.

  • 2. Dit plan omvat in elk geval:

    • a.

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij er nadrukkelijke aandacht is voor jongeren;

    • b.

      een verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

Artikel 3. Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. In het beleidsplan zoals bedoeld in artikel 2 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 WWB, 13 en 37 Ioaw, 13 en 37 Ioaz niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de WWB;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

    • e.

      indien de persoon niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening.

Artikel 4. Plan van aanpak voor jongeren

  • 1. Het college biedt aan jongeren een plan van aanpak aan conform artikel 44a van de WWB.

  • 2. Het college begeleidt de jongere bij de uitvoering van het plan van aanpak en evalueert, in samenspraak met de jongere, periodiek het plan van aanpak. Zo nodig wordt het plan van aanpak bijgesteld.

Artikel 5. Werkstages

  • 1. Het college kan een persoon met een WWB-, Ioaw-, Ioaz- of Anw- uitkering, niet-uitkeringsgerechtigden dan wel personen zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 WWB een werkstage gericht op arbeidsinschakeling aanbieden.

  • 2. Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3. Deze werkstage duurt maximaal 6 maanden.

  • 4. Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 5. In een schriftelijke overeenkomst wordt tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 6. Sociale activering

  • 1. Het college kan aan personen met een WWB-, Ioaw-, Ioaz- of Anw- uitkering, niet-uitkeringsgerechtigden dan wel personen zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 WWB activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2. Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten of vrijwilligerswerk ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement.

  • 3. Het college stemt de duur van de in het eerste lid bedoelde activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van belanghebbende.

Artikel 7. Detacheringsbanen

  • 1. Het college kan aan personen met een WWB-, Ioaw-, Ioaz- of Anw- uitkering, niet-uitkeringsgerechtigden dan wel personen zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 WWB een dienstverband aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel werkgever en inlenende organisatie als tussen werknemer en inlenende organisatie.

  • 3. Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaats vindt.

  • 4. Het college kan een organisatie aanwijzen die in opdracht van of namens de gemeente het werkgeverschap voor de banen, zoals bedoeld in het eerste lid, uitvoert.

Artikel 8. Loonkostensubsidie

  • 1. Het college kan ten behoeve van een persoon behorend tot de doelgroep een loonkostensubsidie aan een werkgever verstrekken.

  • 2. De loonkostensubsidie wordt slechts uitbetaald voor zover de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk van kracht is naar rato van een voltijds dienstverband.

  • 3. De duur en hoogte van de loonkostensubsidie wordt met inachtneming van het bepaalde in dit artikel door het college vastgesteld op basis van een individuele afweging ten aanzien van de betreffende belanghebbende (omstandigheden, krachten en bekwaamheden), de geleverde productiviteit, en de gevraagde extra begeleiding van een werkgever.

  • 4. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringen plaats vindt.

Artikel 9. Scholing

  • 1. Indien een persoon met een WWB-, Ioaw-, Ioaz- of Anw- uitkering, een niet-uitkeringsgerechtigde dan wel een persoon zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 WWB niet beschikt over een startkwalificatie, wordt een scholingstraject aangeboden die tot die kwalificatie leidt.

  • 2. Indien scholing wordt aangevraagd door een niet startgekwalificeerde belanghebbende die de leeftijd van 23 jaar nog niet heeft bereikt, wordt de belanghebbende gemeld bij de leerplichtambtenaar.

  • 3. Voor zover de belanghebbende niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen zes maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden, zoals bedoeld in artikel 10 van deze verordening, door het college onderzocht in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Artikel 10. Participatieplaats

  • 1. Het college kan aan personen van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand een participatieplaats aanbieden zoals bedoeld in artikel 10a WWB.

  • 2. Het doel van een participatieplaats is personen die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn middels het aanbieden van additioneel werk een stap richting arbeidsinschakeling te laten zetten.

  • 3. Ter uitvoering van het bepaalde in het eerste lid dient een belanghebbende onder verantwoordelijkheid van de gemeente additionele werkzaamheden te verrichten.

  • 4. Het college draagt er zorg voor dat de participatieplaats wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die zowel door het college, de werkgever als een belanghebbende wordt getekend.

  • 5. Het college verstrekt op aanvraag aan uitkeringsgerechtigden die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten conform artikel 10a, zesde lid van de wet, artikel 38 lid 6 van de Ioaw, artikel 38 lid 6 van de Ioaz, een premie van telkens € 300,00 per zes maanden.

  • 6. De premie wordt geweigerd indien naar het oordeel van het college belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

Artikel 11. Inkomstenvrijlating

Het college kan ter uitvoering van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder n van de wet op aanvraag een vrijlating van inkomsten verlenen ter hoogte van het in die bepaling genoemde bedrag gedurende ten hoogste zes maanden.

Artikel 12. Aanvullende Inkomstenvrijlating alleenstaande ouders

Het college kan, na de inkomstenvrijlating zoals genoemd in artikel 10, ter uitvoering van artikel 31, tweede lid onder r van de wet op aanvraag aan een alleenstaande ouder die de zorg heeft voor één of meer kinderen tot 12 jaar een vrijlating van inkomsten verlenen ter hoogte van het in die bepaling genoemde bedrag gedurende ten hoogste 30 maanden.

Artikel 13. Premie vrijwilligerswerk

Het college kan op aanvraag aan mensen voor wie vrijwilligerswerk het hoogst haalbare is een premie verstrekken. De hoogte van de premie bedraagt € 125,- en kan per zes maanden worden verstrekt.

Artikel 14. Schuldhulpverlening

  • 1. Het college kan producten in het kader van schuldhulpverlening ten behoeve van de doelgroep aanbieden, zoals bijvoorbeeld preventie, intake, cursussen, begeleiding, bemiddeling, beheer, nazorg, bewindvoering en/of WSNP-verklaring.

  • 2. Het product preventie kan categoriaal worden ingezet.

Artikel 15. Nazorg

  • 1. Het college kan aan ondernemingen waarbij personen met een WWB-, Ioaw-, Ioaz- of Anw-uitkering, niet-uitkeringsgerechtigden dan wel personen zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 WWB algemeen geaccepteerde arbeid hebben aanvaard, welke geen voorziening inhoudt, gedurende maximaal 12 maanden nazorg bieden.

  • 2. De nazorg is gericht op het bestendig maken van de arbeidsrelatie van belanghebbende en betrokken onderneming.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 16. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

Artikel 17. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening WWB, Ioaw en Ioaz 2012.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van Montferland op 26 april 2012.

De griffier, D.Berends

De voorzitter, C.C. Leppink-Schuitema

Algemene toelichting Re-integratieverordening WWB, Ioaw en Ioaz 2012 gemeente Montferland

De WWB geeft het college de opdracht te zorgen voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een Anw-uitkering. Het college bepaalt welke voorzieningen in de gemeente worden aangeboden en stelt tevens vast wie voor welke voorziening in aanmerking komt. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening op te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. In de WWB is vastgelegd dat in de verordening regels moeten worden opgenomen waaruit onder andere aandacht blijkt voor de in de WWB onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen

De gemeenteraad heeft gekozen voor een algemene, globale verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen. Die leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Artikel 10 WWB bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden.

Artikelsgewijze toelichting Re-integratieverordening WWB 2012

Artikel 1. Begrippen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, IOAW, IOAZ, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Artikel 2. Beleidsplan

De WWB verplicht de gemeenteraad het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen.

Op grond van artikel 2 lid 1 van deze verordening moet het college een beleidsplan opstellen.

Artikel 2 lid 2 van deze verordening legt vast welke specifieke beleidsonderwerpen in het beleidsplan in elk geval aan de orde dienen te komen. Daarmee voldoet de gemeenteraad ook aan de plicht van artikel 8 lid 2 WWB om in de verordening vast te leggen dat er aandacht is voor verschillende doelgroepen en subdoelgroepen en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken. In het re-integratieplan 2012 en de daarop volgende jaren besteedt het college nadrukkelijke aandacht aan de doelgroep jongeren.

Artikel 3. Algemene bepalingen over voorzieningen

De WWB schrijft niet dwingend voor welke voorzieningen het college aan moet bieden. Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door belanghebbende. Al naar gelang de afstand van belanghebbende tot de arbeidsmarkt kan een voorziening gericht zijn op bijvoorbeeld sociale activering en het voorkomen van een isolement (zoals het doen van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering), het leren van vaardigheden of kennis, of het opdoen van werkervaring (bijvoorbeeld via gesubsidieerd werk).

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Artikel 3 lid 1 van deze verordening geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

Artikel 3 lid 2 van deze verordening geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Artikel 4. Plan van aanpak voor jongeren

Het college biedt aan jongeren een plan van aanpak aan conform artikel 44a van de WWB. De jongere wordt door de gemeente begeleid bij de uitvoering van het plan van aanpak en evalueert, in samenspraak met de jongere, periodiek het plan van aanpak. Zo nodig wordt het plan van aanpak bijgesteld.

Artikel 5. Werkstages

Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de werkstage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de werkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Bij een beoordeling of er al dan niet sprake is van een arbeidsovereenkomst toetst de rechter aan de drie criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst: persoonlijk verrichten van arbeid, loon en gezagsverhouding. Daarbij wordt gekeken naar een aantal aspecten zoals de bedoeling van de partijen en hetgeen al dan niet schriftelijk is overeengekomen. De rechter besteedt vooral aandacht aan de feitelijke invulling van de overeenkomst.

De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Het is daarom verstandig terughoudend te zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten.

Artikel 5 lid 1 van deze verordening geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage. Lid 2 geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat een belanghebbende claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt. De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij een belanghebbende de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan een belanghebbende wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

Artikel 5 lid 3 van deze verordening geeft de maximale duur van de werkstage aan. Hierbij kan gedacht worden aan een termijn van bijvoorbeeld drie tot zes maanden. In lid 4 is geregeld dat bij plaatsing geen verdringing plaats mag vinden en de concurrentieverhoudingen niet nadelig mogen worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.

In lid 5 is bepaald dat voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

Artikel 6. Sociale activering

Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop. Artikel 6 lid 2 van deze verordening geeft een omschrijving van het begrip ‘sociale activering’. Lid 3 geeft het college de mogelijkheid om de duur van een dergelijke voorziening nader te bepalen. Gezien de mogelijk sterk verschillende behoeften op dit gebied, is het niet raadzaam een al te rigide termijn te stellen.

Artikel 7. Detacheringsbanen

De WWB biedt de mogelijkheid personen een dienstverband aan te bieden om op detacheringsbasis werkervaring op te doen. In de verordening worden de randvoorwaarden vastgelegd waarbinnen de banen worden vormgegeven.

Artikel 7 lid 1 van deze verordening biedt de mogelijkheid tot het aangaan van het dienstverband. In lid 2 wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof en de inhoud van het werk.

Voor artikel 7 lid 3 van deze verordening wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages.

Artikel 8. Loonkostensubsidies

Doel van de inzet van de voorziening “loonkostensubsidie” is om belanghebbenden die door de grotere afstand tot de arbeidsmarkt minder productief zijn, of waarvoor werkgevers door een gebrek aan werkervaring huiverig zijn deze in dienst te nemen vanwege de extra financiële risico's die daaraan verbonden zijn, sneller en makkelijker aan werk te helpen. Door deze voorziening worden die financiële risico’s tijdelijk (maximaal 2 jaar) gecompenseerd. Uitgangspunt is, dat belanghebbende gedurende de periode dat de loonkostensubsidie wordt verstrekt, aanvullende vaardigheden en werkervaring kan opdoen, zodat arbeidsinschakeling aan het eind van de periode waarover de voorziening wordt verstrekt mogelijk is.

Artikel 9. Scholing

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen.

Onder startkwalificatie wordt verstaan een havo of VWO-diploma of een diploma van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), niveau 2. Het Regionaal Meld- en Coördinatiepunt registreert jongeren die voortijdig dergelijke opleidingen verlaten. Aan hen wordt geen scholing aangeboden.

Wanneer een belanghebbende die in aanmerking is gebracht voor een participatieplaats niet over een startkwalificatie beschikt, dient het college aan deze belanghebbende scholing of opleiding aan te bieden. Dit geldt vanaf zes maanden na aanvang van de werkzaamheden op de participatieplaats (artikel 10a lid 6 WWB).

Artikel 10. Participatieplaats

Een participatieplaats is bedoeld voor personen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk (artikel 7 lid 8 WWB). Dit volgt ook uit artikel 10 lid 1 van deze verordening.

Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken dan wel het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan bezien worden of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een belanghebbende bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal vier jaar. Na negen maanden wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidinschakeling heeft vergroot. Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Indien de gemeente concludeert dat voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden. Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats.

De belanghebbende die werkzaamheden verricht op een participatieplaats heeft recht op een premie voor het eerst na 6 maanden en vervolgens iedere 6 maanden na aanvang van de additionele werkzaamheden (artikel 10a lid 6 WWB). Voorwaarde is dat de belanghebbende naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt. De hoogte van de premie moet de gemeenteraad in de verordening vastleggen (artikel 8 lid 1 onderdeel f en lid 2 onderdeel c WWB). Dat is gebeurd in artikel 9 lid 5 van deze verordening. Het is van belang dat de gemeenteraad bij het bepalen van de hoogte van de premie ook de risico’s van de armoedeval betrekt, die bijvoorbeeld speelt bij toekenning van de maximaal vrij te laten premie aan een gezin. De premie wordt vrijgelaten op grond van artikel 31 lid 2 onderdeel j WWB. In verband hiermee is de hoogte van de premie begrensd door het in de vrijlatingsbepaling genoemde bedrag.

Artikel 11. Inkomstenvrijlating

Het college kan ter uitvoering van artikel 31, tweede lid, onder n van de wet op aanvraag een vrijlating van inkomsten verlenen ter hoogte van het in die bepaling genoemde bedrag gedurende ten hoogste zes maanden. De inkomstenvrijlating bedraagt 25% van de inkomsten uit arbeid, met een maximum van € 190,- per maand (artikel 31 lid 2 onder n op 1 januari 2012).

Artikel 12. Aanvullende inkomstenvrijlating alleenstaande ouders

Alleenstaande ouders die de volledige zorg hebben voor een of meer kinderen tot 12 jaar, kunnen na de reguliere inkomstenvrijlating nog voor maximaal drie jaar in aanmerking komen voor een aanvullende inkomstenvrijlating. Dat is geregeld in artikel 31 lid 2 onderdeel r van de WWB. De wetgever vindt het belangrijk dat ook alleenstaande ouders gestimuleerd worden te gaan werken. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat zij vanwege de combinatie van werk en zorgtaken vaak langer de tijd nodig hebben om hun arbeidsuren uit te breiden en zo uit te stromen. Voor toepassing van de aanvullende inkomstenvrijlating voor alleenstaande ouders, eventueel met een of meerderjarige kinderen, is vereist dat:

  • ·

    de alleenstaande ouder de volledige zorg heeft voor een tot zijn lastkomend kind tot 12 jaar;

  • ·

    de periode van zes aaneengesloten maanden waarvoor hij in aanmerking komt voor de reguliere inkomstenvrijlating is verstreken en;

  • ·

    dit volgens het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling.

Zowel de reguliere inkomstenvrijlating als de aanvullende inkomstenvrijlating voor een alleenstaande ouder met de volledige zorg voor een tot zijn last komend kind jonger dan 12 jaar, is niet van toepassing voor personen jonger dan 27 jaar (artikel 31 lid 5 WWB). Van jongeren wordt verwacht dat ze op eigen kracht uitstromen en daar is naar het oordeel van de wetgever geen extra activerend instrument voor nodig.

De aanvullende inkomstenvrijlating bedraagt 12,5% van de inkomsten met een maximum van € 120,- per maand gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden (artikel 31 lid 2 onderdeel 3 op 1 januari 2012).

Artikel 13. Premie vrijwilligerswerk

Het college kan aan mensen voor wie vrijwilligerswerk het hoogst haalbare is een premie verstrekken. De hoogte van de premie bedraagt € 125,- en kan per zes maanden worden verstrekt.

Artikel 14. Schuldhulpverlening

Het tegengaan van schuldenproblematiek is één van de belangrijkste peilers van een goed re-integratiebeleid. Daarom is er voor gekozen om expliciet in de verordening de voorziening schuldhulpverlening te benoemen. Deze visie sluit aan bij de gedachten achter de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. Deze wet, vermoedelijke ingangsdatum 1 juli 2012, verplicht de gemeente onder andere om schuldenproblematiek op een integrale wijze te benaderen.

Artikel 15. Nazorg

Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat belanghebbenden na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden na acceptatie van reguliere arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaal gesproken al onderdeel uit van het traject.

Artikel 16. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012. Hierbij is aansluiting gezocht met de datum van inwerkingtreding van een aantal voor de WWB van belang zijnde wetsvoorstellen, zoals het wetsvoorstel “Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden”.

Artikel 17. Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze verordening.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van Montferland op 26 april 2012.

De griffier, D.Berends

De voorzitter, C.C. Leppink-Schuitema