Regeling vervallen per 01-01-2020

Verordening maatschappelijke ondersteuning Montferland 2017

Geldend van 24-07-2018 t/m 31-12-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2018

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning Montferland 2017

De raad van de gemeente Montferland;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland van 14 februari 2017;

Gelet op:

Overwegende dat:

  • burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

BESLUIT:

vast te stellen de:

Verordening maatschappelijke ondersteuning Montferland 2017

HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In de verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is en die niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten;

    • b.

      Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

    • c.

      Beperking: aan de persoon verbonden factoren die er toe leiden dat deze niet of onvoldoende in staat is tot zelfredzaamheid en participatie;

    • d.

      Besluit: het vigerende Besluit maatschappelijke ondersteuning Montferland;

    • e.

      Budgetplan: een plan opgesteld door (of namens) de cliënt waaruit blijkt dat de besteding van het pgb voldoet aan de voorwaarden van de wet en/of deze verordening zonodig aangevuld met voorwaarden die daar naar oordeel van het college aan gesteld mogen worden;

    • f.

      Collectieve maatwerkvoorziening: een maatwerkvoorziening die individueel wordt toegekend maar door meerdere personen tegelijk kan worden gebruikt;

    • g.

      Gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten die een leefeenheid vormen;

    • h.

      Gemeenschappelijke ruimten: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woonruimte van de cliënt waar deze zijn hoofdverblijf heeft vanaf de toegang tot het woongebouw te bereiken;

    • i.

      Huisgenoot: de persoon die met de cliënt gemeenschappelijk een woning bewoont, anders dan door een commerciële huurders- of kostgangersrelatie;

    • j.

      Hulp bij het huishouden: het overnemen van of ondersteunen bij activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van de cliënt dan wel van de leefeenheid waartoe de cliënt behoort indien de huisgenoten naar oordeel van het college geen gebruikelijke hulp kunnen bieden;

    • k.

      Hulpvraag: de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, niet zijnde informatie en advies waarvoor een melding wordt gedaan;

    • l.

      Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de Basisregistratie personen (BRP) ingeschreven staat of zal staan. Indien de cliënt met een briefadres in de BRP ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres;

    • m.

      Instelling: volgens de Wet toelating zorginstellingen, een ziekenhuis of kleinschalig wooninitiatief als bedoeld in de Wet langdurige zorg, dan wel een door het college goedgekeurde accommodatie van een aanbieder;

    • n.

      Leefeenheid: de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waarmee de cliënt gemeenschappelijk een woning bewoont en gezamenlijk een huishouden voert;

    • o.

      Meerkosten: kosten, niet zijnde de kosten als bedoeld in artikel 2.1.7 van de wet, die uitgaan boven de kosten die als algemeen gebruikelijk zijn te beschouwen;

    • p.

      Normale gebruik van de woning: het kunnen verrichten van de elementaire woonfuncties (eten, slapen, lichaamsreiniging, koken), het verrichten van belangrijke huishoudelijke taken, horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning waaronder ook de toegang tot de woning;

    • q.

      Ondersteuning Groep: structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel (dagbesteding);

    • r.

      Overheadkosten: kosten die verband houden met afspraken in het contract tussen de gemeente en de aanbieder zoals het uitvoeren van cliënttevredenheidsonderzoeken, werken met vecozo/berichtenverkeer en accountantsverklaringen;

    • s.

      Persoonlijk plan: een door de cliënt, al dan niet tezamen met zijn persoonlijke netwerk, opgesteld plan met zijn persoonlijk arrangement over de omstandigheden als bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met e van de wet;

    • t.

      Spoedeisend geval: een (onvoorziene) situatie die geen uitstel verdraagt;

    • u.

      Vervoersvoorziening: een voorziening, al dan niet gemotoriseerd, waarmee de cliënt zich in zijn leefomgeving kan verplaatsen;

    • v.

      Voorliggende voorziening: een aanspraak op grond van een andere wettelijke regeling waar de cliënt mede in het kader van diens eigen verantwoordelijkheid een beroep op kan doen met het oog op zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Onder omstandigheden kan daar ook een privaatrechtelijke regeling onder worden verstaan;

    • w.

      Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • x.

      Woning: een woonruimte voor permanente bewoning bestemd en geschikt en waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Hieronder begrepen een woonschip en een woonwagen mits geschikt én bestemd voor permanent bewoning;

    • y.

      Woonvoorziening: een woningaanpassing of hulpmiddel gericht op het normale gebruik in de woning.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de daarop op gebaseerde lagere regelgeving en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 Reikwijdte verordening

  • 1. Deze verordening heeft betrekking op de maatschappelijke ondersteuning in de zin van de wet, ten behoeve van ingezetenen van de gemeente Montferland.

  • 2. Als ingezetene wordt aangemerkt degene die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Montferland.

  • 3. Voor ingezetenen met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning in de vorm van beschermd wonen of maatschappelijke opvang geldt dat zij zich melden en de daarmee verband houdende aanvraag indienen in de centrumgemeente Doetinchem en Arnhem. Het college draagt zorg voor een zorgvuldige overdracht.

  • 4. Voor ingezetenen met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning in de vorm van vrouwenopvang/geweld in huiselijke kring geldt dat zij zich melden en de daarmee verband houdende aanvraag indienen in de centrumgemeente Arnhem. Het college draagt zorg voor een zorgvuldige overdracht.

HOOFDSTUK 2 - PROCEDUREGELS

Artikel 2.1 De melding van de hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning en 24-uurs anoniem een luisterend oor

  • 1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning en dat op ieder moment van de dag telefonisch of elektronisch anoniem een luisterend oor en advies beschikbaar is, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voorafgaand het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid om gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning en op het feit dat op ieder moment van de dag telefonisch anoniem een luisterend oor en advies beschikbaar is.

Artikel 2.3 Persoonlijk plan

  • 1. Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 2. Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 2.5 van de verordening.

Artikel 2.4 Informatie en identificatie

  • 1. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 2. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 2.5 van de verordening, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 3. Het college is tevens bevoegd de identiteit van de vertegenwoordiger of mantelzorger van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 2.5 Het onderzoek

  • 1. Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt, dan wel zijn vertegenwoordiger, zijn mantelzorger en/of personen uit zijn sociale netwerk.

  • 2. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 3. De onderwerpen, genoemd in artikel 2.3.2, vierde lid, van de wet vormen de basis van het gesprek als bedoeld in het eerste lid. Daarnaast wordt het persoonlijk plan betrokken bij het onderzoek.

  • 4. Tijdens het gesprek wordt aan de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een persoonsgebonden budget en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 5. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 2.6 Verslag van het onderzoek

  • 1. Het college stelt na het onderzoek een verslag op en verstrekt dat aan de cliënt.

  • 2. Opmerkingen of aanvullingen van de cliënt op het verslag als bedoeld in het eerste lid kunnen aan het verslag worden toegevoegd.

  • 3. Het verslag is twee maanden geldig mits er tussen de melding en het daar op betrekking hebbende verslag geen wijzigingen hebben plaatsgevonden in de feiten en omstandigheden. Het college beslist op de aanvraag en neemt dan het verslag als uitgangspunt.

Artikel 2.7 Advisering bij melding of aanvraag

  • 1. Het college kan om deskundigenadvies vragen indien:

    • a.

      het een melding of aanvraag betreft van een persoon aan wie nog niet eerder een maatwerkvoorziening is toegekend dan wel met wie nog niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 2.5 van de verordening is gevoerd;

    • b.

      het een melding of aanvraag betreft van een persoon aan wie wel eerder een maatwerkvoorziening is toegekend of een gesprek zoals bedoeld in artikel 2.5 van de verordening is gevoerd, maar waarvan de (medische) omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die wijzigingen het vaststellen van de noodzaak van (de soort) de maatwerkvoorziening kunnen beïnvloeden;

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 2. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, de cliënt of in geval van gebruikelijke hulp zijn huisgenoten:

    • a.

      uit te nodigen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

HOOFDSTUK 3 AANVRAAG EN BESCHIKKING

Artikel 3.1 De aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de melding.

  • 2. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan door of namens een cliënt schriftelijk bij het college worden ingediend. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 3. Een ondertekend verslag van het gesprek kan, indien de cliënt dit aangeeft, worden beschouwd als aanvraagformulier.

  • 4. De cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening, verstrekt het college desgevraagd terstond een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 5. Het college is bevoegd de beslistermijn als bedoeld in artikel 2.3.5, tweede lid, van de wet op te schorten indien nog een deskundigenadvies nodig is voor de beoordeling van de aanspraak op een voorziening, dan wel voor de beoordeling welke maatwerkvoorziening de goedkoopst passende bijdrage levert.

  • 6. De bevoegdheid als bedoeld in het vorige lid is ook van toepassing indien de cliënt geen of onvoldoende gegevens, die nodig zijn voor de beoordeling van de aanspraak, heeft verstrekt als bedoeld in artikel 2.3.2, zevende lid, van de wet.

Artikel 3.2 Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt aangegeven of deze in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      hoe de maatwerkvoorziening wordt verstrekt;

    • c.

      de ingangsdatum en eventueel de duur van de verstrekking;

    • d.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de maatwerkvoorziening; en

    • e.

      indien van toepassing: welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk resultaat het persoonsgebonden budget kan worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;

    • d.

      wat de ingangsdatum en de duur van de verstrekking is;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget, en

    • f.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de maatwerkvoorziening.

HOOFDSTUK 4 - BEOORDELING VAN DE AANSPRAAK

Artikel 4.1 Algemene criteria maatwerkvoorziening

1.Een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Montferland komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet:

  • a.

    op eigen kracht;

  • b.

    met gebruikelijke hulp;

  • c.

    met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; dan wel

  • d.

    met gebruikmaking van algemene voorzieningen,

kan verminderen of wegnemen.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid levert, rekening houdend met het verslag als bedoeld in artikel 2.6 van de verordening en indien aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in aanvaardbare mate in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie mede met het oog op lang mogelijk op verantwoorde wijze in de eigen leefomgeving kunnen blijven.

  • 3.

    Het college kan maatschappelijke ondersteuning verlenen als collectieve – en/of individuele maatwerkvoorziening. Daarbij ligt het primaat bij de collectieve maatwerkvoorziening zoals collectief vraagafhankelijk vervoer, tenzij dat niet als passende bijdrage kan worden aangemerkt.

  • 4.

    Een cliënt die ingezetene is van Nederland met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet:

    • a.

      op eigen kracht;

    • b.

      met gebruikelijke hulp;

    • c.

      met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; dan wel

    • d.

      met gebruikmaking van algemene voorzieningen,

    • e.

      kan verminderen of wegnemen.

  • 5.

    De maatwerkvoorziening als bedoeld in het vorige lid levert, rekening houdend met het verslag van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.6 van de verordening en voor zover aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt voldoende en op aanvaardbare wijze in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht op verantwoorde wijze te handhaven in de samenleving.

Artikel 4.2 Specifieke criteria beschermd wonen en opvang

  • 1. De cliënt kan in aanmerking komen voor beschermd wonen indien de cliënt:

    • a.

      is aangewezen op een beschermende woonomgeving, gelet op complexe problematiek;

    • b.

      niet voortkomt uit een (acute) crisissituatie waarbij het college nog geen indicatie voor beschermd wonen kan vaststellen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening(en) Ondersteuning individueel, Ondersteuning groep, al dan gecombineerd met ambulante diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet niet als passende bijdrage kunnen worden aangemerkt;

    • d.

      het beschermd wonen (mede) gericht is op het in staat stellen van de cliënt om zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2. Een beschermende woonomgeving gaat gepaard met (noodzakelijk) verblijf in een accommodatie van een aanbieder waar 24-uurs toezicht en dagelijks aangewezen (geplande en ongeplande) begeleiding wordt geboden.

  • 3. Afhankelijk van de aard en omvang van de complexe problematiek als bedoeld in het eerste lid onderdeel a. kan onder een beschermende woonomgeving ook een woning worden verstaan waarbij het toezicht en begeleiding als bedoeld in het vorige lid in de directe nabijheid wordt geboden.

  • 4. De cliënt kan in aanmerking komen voor opvang indien de cliënt (feitelijk) dakloos is of slachtoffer is van huiselijk geweld en om die reden zijn thuissituatie heeft verlaten.

Artikel 4.3 Specifieke criteria maatwerkvoorziening

  • 1. Er bestaat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover:

    • a.

      deze noodzakelijk is om de cliënt in aanvaardbare mate in staat te stellen tot zelfredzaamheid en participatie mede met het oog op het zo lang mogelijk op verantwoorde wijze in de eigen leefomgeving kunnen blijven;

    • b.

      deze als goedkoopst passende bijdrage aan te merken is;

    • c.

      deze in overwegende mate op de cliënt gericht is;

    • d.

      de cliënt, gelet op de noodzaak tot maatschappelijke ondersteuning, geen aanspraak kan maken op een voorliggende voorziening.

  • 2. Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:

    • a.

      indien de beperkingen van de cliënt met een voor hem als algemeen gebruikelijk te beschouwen voorziening kunnen worden opgelost dan wel verminderd;

    • b.

      voor zover er aan de zijde van de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan diens behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • c.

      indien een maatwerkvoorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verleend en daarvan de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verleende voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen.

    • d.

      indien de cliënt in redelijkheid van hem te vergen mogelijkheden heeft om zelf of met hulp van anderen voor een passende oplossing te zorgen voor de beperkingen in diens zelfredzaamheid en participatie.

    • e.

      indien de noodzaak tot ondersteuning is ontstaan als gevolg van omstandigheden die in de risicosfeer van de cliënt liggen.

  • 3. De aanvraag om een woningaanpassing of een hulpmiddel in de vorm van een traplift dan wel persoonsgebonden budget ter betaling daarvan kan (deels) worden geweigerd indien deze nog niet is gerealiseerd vóór de melding dan wel aanvraag, tenzij de noodzaak achteraf door het college nog kan worden vastgesteld.

  • 4. Het college kan een persoonsgebonden budget voor diensten, welke betrekking heeft op een periode voorafgaande aan de aanvraag weigeren, tenzij:

    • a.

      het college vaststelt dat de melding en/of het indienen van de aanvraag niet eerder gedaan kon worden; en

    • b.

      de cliënt aantoont verplichtingen met derden te zijn aangegaan die onherroepelijk zijn; en

    • c.

      het college tot het oordeel komt dat de verleende ondersteuning noodzakelijk is.

Artikel 4.4 Gebruikelijk hulp

  • 1. De cliënt komt niet in aanmerking voor maatwerkvoorziening indien tot de leefeenheid van de cliënt één of meer personen behoren die naar oordeel van het college gebruikelijke hulp kunnen verlenen.

  • 2. Onder gebruikelijke hulp wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het overnemen van of ondersteunen bij het uitvoeren van huishoudelijke taken;

    • b.

      het overnemen van of ondersteunen bij het uitvoeren van de (financiële) administratie;

    • c.

      het bieden van ondersteuning bij activiteiten of bezigheden die volgens algemene maatstaven tot de levenssfeer van personen van de leefeenheid behoren.

  • 3. Bij het oordeel van het college of gebruikelijke hulp kan worden gevergd, wordt in ieder geval rekening gehouden met:

    • a.

      de aard, de omvang en de duur van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt;

    • b.

      de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt;

    • c.

      de leeftijd en ontwikkelingsfase van inwonende kinderen;

    • d.

      de leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd.

HOOFDSTUK 5 - MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING

Artikel 5.1 Maatschappelijke ondersteuning

Onder maatschappelijke ondersteuning wordt verstaan:

  • a.

    ondersteuning bij het verrichten van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen;

  • b.

    ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden;

  • c.

    ondersteuning bij deelname aan het maatschappelijke verkeer;

  • d.

    ondersteuning gericht op het ontlasten van de mantelzorger;

  • e.

    tijdelijke ondersteuning aan huisgenoten en/of het sociale netwerk van de cliënt gericht op het leren omgaan met de beperkingen van de cliënt, mits gericht op diens zelfredzaamheid en participatie;

  • f.

    beschermd wonen en opvang;

  • g.

    het algeheel aan maatregelen dat is toegesneden op de individuele situatie van de cliënt.

Artikel 5.2 Primaat en kortdurende maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Het college kan maatschappelijke ondersteuning verlenen als collectieve - en individuele maatwerkvoorziening. Daarbij ligt het primaat bij de collectieve maatwerkvoorziening, tenzij dat niet als goedkoopst passende bijdrage kan worden aangemerkt.

  • 2. Het college kan een maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid kortdurend verlenen indien de cliënt of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd leerbaar zijn.

  • 3. De maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in het tweede lid is gericht op het bevorderen, versterken of verbeteren van de zelfredzaamheid en/of participatie van de cliënt. Daaronder kan ook toeleiding naar algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen worden verstaan.

HOOFDSTUK 6 - PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 6.1 Criteria aanspraak en verplichtingen

  • 1. Het college verstrekt een persoonsgebonden budget in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2. Aan het persoonsgebonden budget zijn de volgende verplichtingen verbonden:

    • a.

      het persoonsgebonden budget mag niet worden besteed aan een voorziening die voor de cliënt als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt;

    • b.

      het persoonsgebonden budget wordt binnen zes maanden na toekenning aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden. Voor woningaanpassingen kan het college een langere termijn hanteren;

    • c.

      de cliënt draagt zorg voor een afdoende verzekering tegen schade indien de met het persoonsgebonden budget aangeschafte maatwerkvoorziening wordt meegenomen naar het buitenland.

Artikel 6.2 Verplichtingen en vaststellen hoogte persoonsgebonden budget diensten en beschermd wonen

  • 1. In dit artikel verstaan we onder diensten:

    De maatwerkvoorzieningen:

    • Ondersteuning thuis – Schoon huis;

    • Ondersteuning thuis – Coachen gericht op het huishouden;

    • Ondersteuning individueel – ontwikkelen;

    • Ondersteuning individueel – ontwikkelen plus;

    • Ondersteuning individueel - stabiliseren en helpen bij;

    • Ondersteuning individueel - stabiliseren en overnemen;

    • Ondersteuning individueel - stabiliseren en overnemen plus;

    • Ondersteuning individueel – persoonlijke verzorging gericht op ontwikkelen;

    • Ondersteuning individueel – persoonlijke verzorging gericht op stabiliseren;

    • Ondersteuning groep – ontwikkelen;

    • Ondersteuning groep – ontwikkelen plus;

    • Ondersteuning groep - stabiliseren en helpen bij;

    • Ondersteuning groep - stabiliseren en overnemen;

    • Ondersteuning groep - stabiliseren en overnemen plus;

    • Vervoer;

    • Individueel vervoer / rolstoelvervoer;

    • Logeren;

    • Wonen omklapwoning;

    • Wonen beschut ambulant;

    • Wonen beschut – inclusief woonkosten;

    • Wonen beschut – exclusief woonkosten;

    • Wonen beschermd gericht op ontwikkeling;

    • Wonen beschermd gericht op stabiliseren.

  • 2. De cliënt die in aanmerking wenst te komen voor een persoonsgebonden budget is verplicht om een ondersteunings- en budgetplan op te stellen.

  • 3. De cliënt sluit met degene aan wie het persoonsgebonden budget wordt besteed een door het college én de Sociale verzekeringsbank goed te keuren schriftelijke overeenkomst. Daarbij wordt (bij voorkeur) gebruik gemaakt van de toepasselijke modelovereenkomst die de Sociale verzekeringsbank ter beschikking stelt.

  • 4. De hoogte van een persoonsgebonden budget is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede ondersteuning van derden te betrekken.

  • 5. De maximum hoogte van een persoonsgebonden budget voor professionele ondersteuners is het gemiddelde van toepassing zijnde tarief dat hiervoor wordt gehanteerd door de door de gemeente gecontracteerde aanbieders minus een percentage van 15 procent voor de overheadkosten en bedraagt niet minder dan het laagst van toepassing zijnde tarief dat hiervoor wordt gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder.

  • 6. Het college hanteert gedifferentieerde tarieven rekening houdend met professionele ondersteuners en ondersteuning van personen die behoren tot het sociaal netwerk.

  • 7. Het persoonsgebonden budget tarief voor het sociaal netwerk c.q. niet professionele ondersteuning wordt gebaseerd op het gemiddelde regionale tarief per dagdeel of etmaal en is afhankelijk van de in te zetten dienst.

  • 8. Tussenpersonen of belangenbehartigers mogen niet uit het persoonsgebonden budget worden betaald.

  • 9. Het college stelt de hoogte van het persoonsgebonden budget (tarief) voor beschermd wonen vast op basis van de indicatie rekening houdend dat de cliënt zelf woonkosten verschuldigd kan zijn.

  • 10. Indien de cliënt met een indicatie voor beschermd wonen het persoonsgebonden budget (nog) niet besteedt aan een beschermende woonomgeving als bedoeld in artikel 4.3 van deze Verordening, stelt het college de hoogte van het persoonsgebonden budget vast op basis van de individuele situatie.

  • 11. Het college stelt de maximale tarieven voor persoonsgebonden budgetten als bedoeld in dit artikel vast in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Montferland 2018.

Artikel 6.3 Vaststellen hoogte persoonsgebonden budget overig

  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor woningaanpassingen, hulpmiddelen en overig bedraagt in ieder geval niet meer dan het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura waaronder inbegrepen de instandhoudingskosten of andere bijkomende kosten en is toereikend voor het inkopen daarvan.

  • 2. Het college kan de hoogte van het persoonsgebonden budget vaststellen op basis van een offerte.

  • 3. De hoogte van een persoonsgebonden budget voor woningaanpassingen, hulpmiddelen en overig wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak of het hulpmiddel die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.

  • 4. Het onderhoud en de kosten van verzekering, zonder bedoeld in het derde lid, wordt bepaald aan de hand van het tarief dat van toepassing is op het hulpmiddel. Het persoonsgebonden budget voor onderhoud en verzekering wordt passend en toereikend geacht en wordt per jaar verstrekt:  

    • 1°.

      Voor de duur van maximaal 7 jaar, of:  

    • 2°.

      Tot het jaar waarin de pgb-houder overlijdt, of:  

    • 3°.

      Totdat de voorziening waarvoor een persoonsgebonden budget is verstrekt technisch is afgeschreven, of;  

    • 4°.

      Totdat de voorziening waarvoor een persoonsgebonden budget is verstrekt verloren is gegaan, of:  

    • 5°.

      Totdat de voorziening waarvoor een persoonsgebonden budget is verstrekt niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5. De hoogte van een persoonsgebonden budget voor een autoaanpassing wordt bepaald op basis van het programma van eisen voor de autoaanpassing aan de hand van een overgelegde offerte.

  • 6. De hoogte van een persoonsgebonden budget voor een sportvoorziening wordt bepaald op basis Van het programma van eisen voor de sportvoorziening aan de hand van een overgelegde offerte.

  • 7. De hoogte van een persoonsgebonden budget voor het bereikbaar maken van een woning wordt bepaald op basis van het programma van eisen voor aanpassing aan de hand van een overgelegde offerte.

  • 8. Indien gebruik kan worden gemaakt van een hulpmiddel, geleverd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, wordt de hoogte van het persoonsgebonden budget hierop afgestemd.

  • 9. De hoogte van een persoonsgebonden budget voor een woningaanpassing en de eventueel daarmee samenhangende kosten van onderhoud, verzekering, keuring en reparatie zijn gelijk aan de tegenwaarde van het bedrag dat de gemeente heeft bedongen of zou hebben bedongen indien zij de woningaanpassing zelf zou hebben ingekocht.

  • 10. De hoogte van een persoonsgebonden budget voor de kosten van het saneren van de woning, waaronder wordt verstaan de kosten voor vloerbedekking en gordijnstof wordt vastgesteld aan de hand van de prijzen zoals die zijn vermeld in de Nibudprijzengids zoals deze geldt in het jaar van de aanvraag, verminderd met:  

    • -

      0 procent indien het te vervangen artikel jonger is dan twee jaar;  

    • -

      25 procent indien het te vervangen artikel tussen de twee en vier jaar oud is;  

    • -

      50 procent indien het te vervangen artikel tussen de vier en zes jaar oud is;  

    • -

      75 procent indien het te vervangen artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

  • 11. Bij de berekening van een persoonsgebonden budget voor het gebruik van de (eigen) auto wordt uitgegaan van 2.000 kilometer op jaarbasis. Voor wat betreft de kosten per kilometer worden de normen van het Nibud voor een compacte klasse auto gehanteerd.

  • 12. Het college stelt de maximale tarieven voor persoonsgebonden budgetten als bedoeld in dit artikel vast in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Montferland 2018.

Artikel 6.4 Vaststellen hoogte persoonsgebonden budget diensten

  • 1. De hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op het aantal geïndiceerde uren dan wel een tijdseenheid naar rato daarvan of het aantal geïndiceerde dagdelen of etmalen in natura.

  • 2. De hoogte van een persoonsgebonden budget, niet zijnde Beschermd Wonen, bedraagt niet meer dan het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst passende bijdrage.

  • 3. Voor de goedkoopst passende bijdrage als bedoeld in het vorige lid stelt het college in het Besluit gedifferentieerde tarieven vast rekening houdend met:

    • a.

      ondersteuners die bij een professionele organisatie werken;

    • b.

      ondersteuners die werkzaam zijn als zelfstandig werkend ondernemer en degenen die niet als zodanig worden aangemerkt; en

    • c.

      personen die behoren tot het sociaal netwerk van de cliënt,

    waarbij geldt dat de tarieven onder b. in ieder geval lager zijn dan de tarieven onder a. en de tarieven onder c. In ieder geval lager zijn dan de tarieven onder b.

  • 4. Het college stelt nadere regels in het Besluit over de gedifferentieerde tarieven, rekening houdend met kosten als bedoeld in artikel 14.5 van de verordening, waarbij een percentage geldt van het tarief als bedoeld in het tweede lid. Indien het persoonsgebonden budget wordt besteed aan personen uit het sociaal netwerk kan het college (ook) een gemaximeerd tarief vaststellen.

  • 5. Het persoonsgebonden budget is toereikend om geïndiceerde maatwerkvoorziening in te kunnen kopen welke naar oordeel van het college voldoet aan de kwaliteit met betrekking tot het doel (resultaat) waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verleend.

Artikel 6.5 Vaststellen hoogte persoonsgebonden budget overig

  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen bedraagt in ieder geval niet meer dan het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst passende bijdrage in natura waaronder inbegrepen de instandhoudingskosten of andere bijkomende kosten.

  • 2. Indien de naturaverstrekking als bedoeld in het vorige lid een tweedehands maatwerkvoorziening betreft, wordt de hoogte van het persoonsgebonden budget daarop gebaseerd. Het persoonsgebonden budget, heeft een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarbinnen de maatwerkvoorziening economisch is afgeschreven. Het college houdt daarbij rekening met de bijkomende kosten als genoemd in het vorige lid.

  • 3. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor woningaanpassingen bedraagt in ieder geval niet meer dan de naar oordeel van het college goedkoopst passende bijdrage.

  • 4. Het college kan de hoogte van het persoonsgebonden budget vaststellen op basis van een offerte.

HOOFDSTUK 7 - ONDERSTEUNING BIJ EEN SCHOON EN LEEFBAAR HUIS

Artikel 7.1 Maatschappelijke ondersteuning

Het college kan aan de cliënt een maatwerkvoorziening verlenen gericht op ondersteuning bij een schoon en leefbaar huis in de vorm van hulp bij het huishouden.

Artikel 7.2 Algemene criteria

  • 1. Het college stemt de hulp bij het huishouden in ieder geval af op eigen kracht, vrijwilligers en/of ondersteuning vanuit het sociaal netwerk.

  • 2. Het college kan de hulp bij het huishouden (deels) weigeren indien en voor zover de cliënt gebruik kan maken van:

    • a.

      een maaltijdservice en/of kant-en-klaarmaaltijden;

    • b.

      een boodschappendienst;

    • c.

      voor-, tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden;

    • d.

      een was- en strijkservice.

  • 3. Een cliënt komt niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden indien tot de leefeenheid van de cliënt één of meer personen behoren die naar oordeel van het college gebruikelijk hulp kunnen verlenen.

Artikel 7.3 Specifieke criteria

  • 1. Hulp bij het huishouden bestaat uit het overnemen van en/of ondersteunen bij het uitvoeren van lichte en/of zware huishoudelijke taken (schoonhouden van de woning).

  • 2. Het schoonhouden van de woning wordt slechts geboden indien deze betrekking hebben op de ruimten die in gebruik zijn gericht op het normale gebruik van de woning.

  • 3. Hulp bij het huishouden kan bestaan uit het overnemen van en/of ondersteunen bij:

    • a.

      het klaarzetten of bereiden en zonodig aanreiken van maaltijden;

    • b.

      het kunnen beschikken over normaal benodigde boodschappen;

    • c.

      het aanwezig zijn van gewassen en zo nodig opgevouwen of opgehangen kleding of ander linnengoed, indien noodzakelijk gestreken;

    • d.

      de dagelijkse gebruikelijke zorg voor de in het huishouden aanwezige minderjarige kinderen.

HOOFDSTUK 8 - ONDERSTEUNING INDIVIDUEEEL, ONDERSTEUNING GROEP EN LOGEREN

Artikel 8.1 Maatschappelijke ondersteuning

Het college kan aan de cliënt een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van:

  • a.

    Ondersteuning individueel in de vorm van begeleiding bij het in staat stellen tot algemeen dagelijkse levensverrichtingen en een gestructureerd huishouden te kunnen voeren;

  • b.

    Ondersteuning Groep in de vorm van begeleiding voor een zinvolle dagbesteding waaronder zo nodig het noodzakelijke vervoer naar de locatie waar deze wordt geboden;

  • c.

    Arbeidsmatige dagbesteding als ondersteuning in de vorm van begeleiding naar de arbeidsmarkt;

  • d.

    Logeren in een accommodatie van een aanbieder om de mantelzorger te ontlasten.

Artikel 8.2 Algemene criteria

  • 1. Het college stemt de maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in dit hoofdstuk in ieder geval af op eigen kracht, gebruikelijke hulp, vrijwilligers en/of ondersteuning vanuit het sociaal netwerk.

  • 2. Voor de maatwerkvoorzieningen als bedoeld in artikel 8.1 geldt het principe van het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening, tenzij dat niet als goedkoopst passende bijdrage kan worden aangemerkt.

  • 3. De cliënt komt in aanmerking voor kortdurende Ondersteuning individueel en/of groep ter bevordering, versterking of verbetering van zijn zelfredzaamheid indien de cliënt naar oordeel van het college leerbaar is. Daaronder kan ook de toeleiding naar algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen worden verstaan.

Artikel 8.3 Specifieke criteria Ondersteuning groep

  • 1. Het college kan aan de cliënt een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van Ondersteuning groep gericht op:

    • a.

      ontwikkelen; en/of

    • b.

      stabiliseren,

    van de zelfredzaamheid en/of participatie veelal als dagbesteding. Het college houdt daarbij rekening met eventuele meervoudig complexe problematiek waaronder gedragsproblematiek.

  • 2. Het college kan een maatwerkvoorziening verlenen voor het noodzakelijke vervoer naar de locatie waar de Ondersteuning groep wordt geboden zodat de cliënt daar gebruik van kan maken.

  • 3. Het vervoer als bedoeld in het vorige lid wordt in ieder geval noodzakelijk geacht indien:

    • a.

      de cliënt niet in staat is zelfstandig lopend, al dan niet met een algemeen gebruikelijk loophulpmiddel, of zelfstandig met een algemeen gebruikelijk vervoermiddel te reizen, de locatie waar de Ondersteuning groep wordt geboden kan bereiken;

    • b.

      de cliënt (nog) niet zelfstandig of met beschikbare hulp van personen uit diens sociale netwerk of vrijwilligers kan reizen of op een andere manier door hen kan worden begeleid.

Artikel 8.4 Specifieke criteria Ondersteuning individueel

  • 1. Het college kan aan de cliënt een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van Ondersteuning individueel gericht op:

    • a.

      ontwikkelen; en/of

    • b.

      stabiliseren,

    van de zelfredzaamheid en/of participatie indien Ondersteuning groep niet als passende bijdrage kan worden aangemerkt en er geen andere beschikbare en geschikte oplossingen aanwezig zijn waar de cliënt redelijkerwijs gebruik van kan maken. Het college houdt daarbij rekening met eventuele meervoudig complexe problematiek waaronder gedragsproblematiek.

  • 2. De activiteiten van Ondersteuning individueel richten zich op het aanleren, oefenen en inslijten van vaardigheden en gedrag met het oog op het zolang mogelijk (zelfstandig) in de leefomgeving kunnen blijven van de cliënt.

Artikel 8.5 Specifiek criterium arbeidsmatige dagbesteding

De ondersteuning in artikel 8.1 onder c van de verordening kan slechts worden toegekend aan de cliënt die niet beschikt over arbeidsvermogen in de zin van de Participatiewet, tenzij de cliënt niet onder de doelgroep van die wet valt.

Artikel 8.6 Specifieke criteria logeren

  • 1. De cliënt kan slechts in aanmerking komen voor logeren in een accommodatie van een aanbieder indien:

    • a.

      dat noodzakelijk is om de mantelzorger te ontlasten;

    • b.

      en de cliënt in dat geval aangewezen is op ondersteuning die gepaard gaat met het overnemen van toezicht, niet zijnde het bieden van geneeskundige zorg,

    met het oog op het zo lang mogelijk op verantwoorde wijze in de eigen leefomgeving kunnen laten blijven van de cliënt.

  • 2. Het logeren omvat een etmaal per week. Het college kan het logeren ook voor een aaneengesloten periode per kalenderjaar verlenen.

  • 3. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het vorige lid.

HOOFDSTUK 9 - ONDERSTEUNING GERICHT OP HET WONEN

Artikel 9.1 Maatschappelijke ondersteuning

Het college kan aan de cliënt een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van:

  • a.

    een woningaanpassing of hulpmiddel;

  • b.

    een hulpmiddel om zich in en om de woning te verplaatsen,

indien deze zijn gericht op het kunnen gebruiken en bereiken van de noodzakelijke gebruiksruimte(n) in verband met het normale gebruik van de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben met het oog het de zelfredzaamheid van de cliënt.

Artikel 9.2 Criterium primaat van verhuizen

  • 1. Voor zover de cliënt kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning, welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat als bedoeld in artikel 9.1 van de verordening, zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden om het bedoelde resultaat te bereiken. Deze beoordeling vindt alleen plaats indien de kosten van het aanpassen van de woning het in het Besluit genoemde bedrag te boven gaan.

  • 2. De cliënt kan voor een woningaanpassing in aanmerking komen indien blijkt dat verhuizen als bedoeld in het eerste lid niet binnen een redelijke en/of medische aanvaardbare termijn mogelijk is.

Artikel 9.3 Specifieke criteria gericht op het wonen

  • 1. Een woningaanpassing en/of een hulpmiddel wordt slechts verleend:

    • a.

      indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan de maatwerkvoorziening wordt getroffen;

    • b.

      er sprake is van een zelfstandige woning;

    • c.

      de (aan te passen) woning in de gemeente Montferland staat.

  • 2. Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een maatwerkvoorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toe- en doorgankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • 3. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

    • a.

      het treffen van maatwerkvoorzieningen ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • b.

      het treffen van woonvoorzieningen in specifiek op mensen met beperkingen gerichte woongebouwen, voor zover het maatwerkvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft dan wel maatwerkvoorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen of hadden kunnen worden meegenomen.

  • 4. De aanvraag voor een woningaanpassing en/of een nagelvast hulpmiddel kan in ieder geval worden geweigerd indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van de genoemde maatwerkvoorziening(en) het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen in het normale gebruik van de woning ten gevolge van beperkingen geen aanleiding bestond en er geen andere dringende reden aanwezig was;

    • b.

      de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      deze betrekking heeft op te treffen maatwerkvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • d.

      verhuisd naar een woonruimte die niet bestemd en of geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden;

    • e.

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • f.

      voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • g.

      de noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud dan wel slechts strekt ter renovatie van de woning of om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld.

  • 5. Het college stelt in het Besluit nadere regels over afschrijftermijnen als bedoeld in het vorige lid onderdeel g.

Artikel 9.4 Specifieke criteria zich verplaatsen in en om de woning

Met het oog op het verplaatsen in en om de woning kan het college een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van:

  • a.

    een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik;

  • b.

    een traplift die noodzakelijk is om de cliënt in staat te stellen ruimten te bereiken in verband met het normale gebruik van de woning, tenzij er sprake is van tijdelijke niet ongebruikelijke redelijkerwijs van de cliënt en/of zijn huisgenoten te vergen maatregelen;

  • c.

    een ander noodzakelijk hulpmiddel gericht op het zich verplaatsen in en om de woning.

HOOFDSTUK 10 - ONDERSTEUNING BIJ DEELNAME AAN HET MAATSCHAPPELIJK VERKEER

Artikel 10.1 Maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Het college kan aan de cliënt een maatwerkvoorziening toekennen in de vorm van:

    • a.

      een vervoersvoorziening;

    • b.

      een gebruikerspas voor het collectief vraagafhankelijk vervoer (Regiotaxi);

    • c.

      individueel taxivervoer,

    voor het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving gericht op zelfredzaamheid en/of participatie.

  • 2. Het college kan een maatwerkvoorziening, anders dan voor het zich verplaatsen in de leefomgeving, verlenen gericht op het oplossen dan wel verminderen van de beperkingen in de participatie van de cliënt.

Artikel 10.2 Specifieke criteria

  • 1. Met het oog op het zich verplaatsen, kan een maatwerkvoorziening worden getroffen voor het zich verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de leefomgeving van de cliënt.

  • 2. Het college hanteert in principe het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening zoals de Regiotaxi.

  • 3. De cliënt is voor het gebruik van de Regiotaxi een ritbijdrage verschuldigd.

  • 4. Het college bepaalt in het Besluit de hoogte van de ritbijdrage als bedoeld in het vorige lid.

Artikel 10.3 Het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving

  • 1. Het zich kunnen verplaatsen, gericht op zelfredzaamheid en/of participatie, bestaat in ieder geval uit:

    • a.

      het kunnen bereiken van winkels en andere noodzakelijke voorzieningen;

    • b.

      het kunnen onderhouden van sociale contacten;

    • c.

      het deelnemen aan activiteiten, waaronder begrepen Ondersteuning groep, binnen de leefomgeving van de cliënt.

  • 2. Onder de leefomgeving in het vorige lid wordt 15 tot 20 kilometer rondom de woning verstaan. Dit komt overeen met vijf zones (openbaar vervoer).

  • 3. Het te bereiken resultaat als bedoeld in het eerste lid onder a, b en c (tezamen) maakt participatie mogelijk met een omvang van 1500-2000 kilometer per jaar.

  • 4. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het tweede en/of derde lid.

HOOFDSTUK 11 - BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Artikel 11.1 Maatwerkvoorziening

  • 1. De cliënt is een bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening verschuldigd, zolang hij van de maatwerkvoorziening in natura gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget is toegekend. De bijdrage in kosten is verschuldigd overeenkomstig het bepaalde in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

  • 2. Indien een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt, is de bijdrage verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen; en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid kan het college in het Besluit nadere regels stellen over de hoogte van de bijdrage in de kosten die verschuldigd is en gedurende welke periode. Dit met inachtneming van de regels van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 4. De bijdrage voor de opvang wordt geïnd door de aanbieder die de opvang biedt.

Artikel 11.2 Kostprijs

  • 1. De kostprijs van de maatwerkvoorziening is, rekening houdend met het bepaalde in artikel 14.5 van de verordening:

    • a.

      de huurprijs van die het college verschuldigd is aan de aanbieder inclusief de eventueel bijkomende kosten zoals instandhoudingskosten;

    • b.

      de koopprijs die het college verschuldigd is aan de aanbieder (al dan niet naar rato in verband met de economische afschrijftermijn), inclusief de eventueel bijkomende kosten zoals instandhoudingskosten;

    • c.

      voor diensten, niet zijnde beschermd wonen of opvang, geldt het tarief welke het college verschuldigd is aan de aanbieder.

  • 2. De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget in de betreffende budgetperiode.

HOOFDSTUK 12 - NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREKKING, TERUGVORDERING EN TERUGBETALING

Artikel 12.1 Opschorting betaling uit het pgb

Het college kan de Sociale Verzekeringsbank verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van een betaling uit het persoonsgebonden budget als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen van handelen of nalaten als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a. d. of e. van de wet.

Artikel 12.2 Beëindiging

Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk beëindigen, indien:

  • a.

    niet wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of de verordening;

  • b.

    de cliënt wordt opgenomen in een instelling;

  • c.

    de cliënt zich niet houdt aan de verplichtingen verbonden aan het gebruik van de maatwerkvoorziening;

  • d.

    de cliënt is overleden waarbij het persoonsgebonden budget in principe eindigt twee weken na de dag van overlijden.

  • e.

    indien de cliënt vanwege een verhuizing geen woonplaats meer heeft in de gemeente Montferland.

Artikel 12.3 Herziening of intrekking

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college desgevraagd of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot een heroverweging van de beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2. Een besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden herzien of ingetrokken indien blijkt dat de cliënt niet heeft voldaan aan de verplichtingen als genoemd in hoofdstuk 6 van de verordening.

Artikel 12.4 Terugvordering en verrekenen

Onverminderd artikel 2.4.1 van de wet kan het college nadat het besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget is herzien of ingetrokken:

  • a.

    het ten onrechte of tot een te hoog bedrag genoten aan persoonsgebonden budget terugvorderen;

  • b.

    de geldswaarde van een maatwerkvoorziening in natura terugvorderen;

  • c.

    de wijze waarop de terugvordering wordt geïnd, kan verrekening zijn. De hoogte van het (periodieke) bedrag van verrekening moet in redelijke verhouding staan tot de ondersteuning in de zelfredzaamheid en participatie.

HOOFDSTUK 13 - BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK

Artikel 13.1 Fraudepreventie

Het college zet in op fraudepreventie. Onderdeel daarvan is in ieder geval:

  • a.

    voorlichting geven aan ingezetenen waaronder in het bijzonder aan cliënten;

  • b.

    de wijze waarop het college cliënten informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik;

  • c.

    het aanwijzen van toezichthouders en deze -indien wenselijk- betrekken bij gesprekken met cliënten;

  • d.

    vroegtijdige opsporing van misbruik of oneigenlijk gebruik.

Artikel 13.2 Controle

Het college beoordeelt, al dan niet steekproefsgewijs, de besteding van de persoonsgebonden budgetten als bedoeld in hoofdstuk 6 van de verordening evenals de inzet van maatwerkvoorzieningen (in natura). Tevens beoordeelt het college of de cliënt nog voldoet aan de criteria om voor een maatwerkvoorziening al dan niet in de vorm van een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen.

HOOFDSTUK 14 - OVERIGE BEPALINGEN

§ 1. Jaarlijkse blijk waardering mantelzorgers

Artikel 14.1 De wijze van waardering

Het college draagt jaarlijks zorg voor een blijk van waardering voor mantelzorgers.

§ 2. Klachtenregeling en medezeggenschap

Artikel 14.2 Klachtenregeling

  • 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle maatwerkvoorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 14.3 Regeling voor medezeggenschap

  • 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle maatwerkvoorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

§ 3. Kwaliteit

Artikel 14.4 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van de beroepskrachten tenminste voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid en het kunnen overleggen van een verklaring omtrent het gedrag van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 14.5 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet het aangaan van een overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • 2.

        de vaste prijs, bedoeld onder onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen van deskundigheid van de beroepskracht bedoeld in artikel 2.1.3 tweede lid, onderdeel c van de wet en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit van de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      De kosten van de beroepskracht;

    • b.

      Redelijke overheadskosten;

    • c.

      Kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      Reis- en opleidingskosten;

    • e.

      Indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      Overige kosten als gevolg van de door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4. Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 14.6 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een maatwerkvoorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

§ 4. Betrekken van ingezetenen

Artikel 14.7 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval de Sociale Raad, cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

HOOFDSTUK 15 - SLOTBEPALINGEN

Artikel 15.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van de Verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 15.2 Indexering

  • 1. Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit geldende bedragen verhogen of verlagen.

  • 2. Voor diensten wordt de indexering gebaseerd op basis van het door CBS bekend gemaakte indexcijfer waaronder de cao-lonen in de gezondheids- en welzijnszorg.

Artikel 15.3 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens 1 jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 15.4 Overgangsrecht

  • 1. Het college heeft de bevoegdheid een besluit op grond van aan deze Verordening voorafgaande Verordeningen in te trekken met toepassing van deze verordening. Het college kan daarvoor een ander besluit in de plaats stellen met toepassing van deze verordening.

  • 2. Aanvragen die zijn ingediend onder de gewijzigde Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Montferland 2015 en waarop nog niet is beslist worden afgehandeld krachtens deze Verordening.

  • 3. Beslissen op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de gewijzigde Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Montferland 2015 en of Verordening maatschappelijke ondersteuning Montferland 2015, geschiedt op grond van die verordeningen die ten aanzien van de betreffende zaak hun rechtskracht behouden.

  • 4. Van het in het tweede en derde lid gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 15.5 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017 onder gelijktijdige intrekking van de Gewijzigde Verordening maatschappelijke ondersteuning Montferland 2015 vastgesteld op 28 mei 2015.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als Verordening maatschappelijke ondersteuning Montferland 2017.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van de Gemeenteraad van 30 maart 2017

de griffier
de voorzitter

Toelichting

Toelichting Artikel 6.1

Het co llege kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een persoonsgebonden budget verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een persoonsgebonden budget alleen wordt verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd vraagt. Met behoud van de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een persoonsgebonden budget aan te vragen (zie de toelichting op amendement Voortman c.s., Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 103).

Een aanvraag voor een persoonsgebonden budget kan geweigerd worden voor zover de kosten van het persoonsgebonden budget hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a van de wet). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het persoonsgebonden budget om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het persoonsgebonden budget slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.

Bij de voorwaarden die verbonden kunnen worden aan de besteding van een persoonsgebonden budget kan bijvoorbeeld gedacht worden aan uitgaven die wel of juist niet mogen worden gedaan of een verzekering die moet worden afgesloten of aangepast na toekenning van een hulpmiddel of woningaanpassing.

Toelichting Artikel 6.2

Dit artikel geeft invulling aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder b van de wet. Hierin staat dat bij verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het persoonsgebonden budget. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners, zoals voor ondersteuning door het sociaal netwerk.

Lid 5

De gemeenten in de regio Achterhoek hanteren een gemiddeld tarief, waarmee ingezetenen in staat zijn met behulp van zijn persoonsgebonden budget passende zorg kunnen inkopen bij een niet door de gemeente gecontracteerde aanbieder. Dat wordt mogelijk gemaakt door uit te gaan gemiddelde tarieven.

Lid 7

Over de hulp uit de sociale omgeving wordt in de memorie van toelichting behorend bij de Wmo 2015 (pag. 20) opgemerkt dat met het wetsvoorstel een omslag in denken in gang wordt gezet. Het is niet meer vanzelfsprekend dat de overheid bij iedere hulpvraag bijspringt. Uitgangspunt is dat iedere ingezetene kijkt wat hij zelf kan doen, wat zijn sociale omgeving voor hem kan doen of wat hij zelf voor een ander kan doen. Dit sluit ook aan bij het uitgangspunt zoals is verwoord in het Beleidskader sociaal domein gemeente Doetinchem 2017 – 2020, waarbij ook uitgegaan wordt van de eigen mogelijkheden van de ingezetenen en hun omgeving.

Gelet op de genoemde uitgangspunten van de Wmo 2015 is het reëel dat voor ondersteuning ingekocht bij het sociale netwerk het persoonsgebonden budget zodanig is vastgesteld dat dit niet als inkomensvoorziening gaat gelden. Het tarief voor ondersteuning ingekocht bij het sociale netwerk maakt duidelijk dat deze ondersteuning van een andere orde is dan ondersteuning verleend door derden of gecontracteerde aanbieders. Met een tarief, zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Montferland 2018, maakt dit duidelijk en is zodanig dat ondersteuning uit het sociale netwerk niet wordt uitgesloten.

Toelichting Artikel 6.3

In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het persoonsgebonden budget niet hoger mag zijn dan de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Een aanvraag voor een persoonsgebonden budget kan geweigerd worden voor zover de kosten van het persoonsgebonden budget hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a van de wet). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het persoonsgebonden budget om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het persoonsgebonden budget slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.

Toelichting Artikel 14.5

Op grond van artikel 2.6.4, eerste lid van de wet kan het college de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van rechten en plichten van de cliënt, door derden laten verrichten. Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van een reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.