Regeling vervallen per 25-09-2013

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand

Geldend van 25-09-2013 t/m 24-09-2013

Intitulé

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand

De raad der gemeente Mook en Middelaar;

Gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders d.d. 20-11-2011;

Gelet op het advies van de raadscommissie d.d. 10-01-2012;

Gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand,

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

Besluit :>>

vast te stellen de volgende “Toeslagenverordening Wet werk en bijstand

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      gezinsnorm: de norm voor een gezin waarvan alle meerderjarige gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn zoals bedoeld in artikel 21 lid 1 van de wet;

Artikel 2

  • 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van een gezin gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien minimaal twee van de gezinsleden 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

HOOFDSTUK 2. Criteria voor het VERHOGEN van de bijstandsnorm van de alleenstaande en de alleenstaande ouder

Artikel 3 – Toeslagen

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gezinsnorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gezinsnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • 3. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 2 procent van de gezinsnorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die geen woning bewoont.

  • 4. Voor toepassing van dit artikel kunnen de noodzakelijke kosten van het bestaan in ieder geval in het geheel niet worden gedeeld met een inwonend studerend kind dat aanspraak maakt op studiefinanciering of een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 4 - Toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt voor een belanghebbende van 21 jaar, in afwijking van artikel 3, nihil;

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt voor een belanghebbende van 22 jaar, in afwijking van artikel 3, 10 procent van de gezinsnorm.

  • 3. In afwijking van lid 1 en lid 2 wordt de toeslag vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel 3 toegekende toeslag, indien deze toeslag minder bedraagt dan de toeslag waartoe toepassing van lid 1 of 2 zou leiden.

HOOFDSTUK 3. Criteria voor het VERLAGEN van de bijstandsnorm voor gezin

Artikel 5 - Verlaging gezinsnorm

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gezinsnorm voor gezinnen die een woning delen met één of meer anderen niet behorende tot het gezin.

  • 2. De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt voor gezinnen die geen woning bewonen 18 procent van de gezinsnorm.

  • 3. Het vierde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing op lid 1 van dit artikel.

HOOFDSTUK 4. Slotbepalingen

Artikel 6 - Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 7 - Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

  • 2. De “Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Mook en Middelaar – 2006“ vastgesteld op 29 juni 2006 is per 1 januari 2012 ingetrokken.

Artikel 8 - Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: “Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Mook en Middelaar -2012”.

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering d.d. 26-01-2012
De raad voornoemd,
Ondertekeningkiezer
De griffier, De voorzitter,
W.A.H.M. Vos drs. R.J. Persoon

Algemene toelichting

1. Inleiding

Op grond van de WWB dient de gemeenteraad een verordening vast te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm als bedoeld in artikel 30 WWB, de zogenaamde toeslagenverordening.

2. Norm, toeslag en verlaging

Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 WWB. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen, namelijk in de artikelen 25 tot en met 29 WWB. Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.

Norm

Voor personen van 21 jaar tot en met 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), te weten:

  • -

    gezin: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gezinsnorm);

  • -

    alleenstaande ouders: 70% van de gezinsnorm

  • -

    alleenstaanden: 50% van de gezinsnorm

 

Toeslagen 

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, vastrechtkosten, maar ook afvalstoffenheffing, krant etc. gedeeld worden.

 

De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gezinsnorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:

• alleenstaande ouders: 90% van de gezinsnorm

• alleenstaanden: 70% van de gezinsnorm

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gezinsnorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in de artikelen 3 en 4 van de Toeslagenverordening. Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spelen. Het college is overigens niet verplicht om bij de verlening van een toeslag rekening te houden met lagere bestaanskosten. Het college heeft de mogelijkheid om alle alleenstaanden en alleenstaande ouders, zonder nader onderscheid, de maximale toeslag te verstrekken. (Zie TK 28870, nr. 3, p. 52 en 53.)

 

Verlagingen 

De WWB noemt de volgende verlagingen:

• verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gezin (artikel 26 WWB);

• verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);

• verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB);

• verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 WWB).

 

De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikel 5 van de verordening. In deze verordening wordt, in lijn met de verordening uit 2006, géén verlaging voorgesteld in verband met recentelijk beëindigen van een studie (art.28 WWB).

 

3. De Toeslagenverordening

 

In artikel 8 lid 1 onder c jo. artikel 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegd in de Toeslagenverordening door de gemeenteraad, opdat het college het beleid kan uitvoeren.

 

categorieën

Artikel 30 WWB bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering.

 

Schoolverlatersverlaging

In de praktijk blijkt bijstandsbehoevendheid van schoolverlaters voornamelijk veroorzaakt te worden door de economische omstandigheden. Bovendien kan niet zonder meer gesteld worden dat de noodzakelijke algemene kosten van het bestaan voor de schoolverlater lager liggen dan voor de niet‑schoolverlater. Studenten hebben immers vaak een baantje gehad tijdens de studie en hebben daar hun bestaanskosten dan op afgestemd. Weliswaar wordt in de toelichting op artikel 28 WWB gesteld dat daarmee geen rekening mag worden gehouden, maar dat is in strijd met de opvatting van de CRvB ten aanzien van het met artikel 28 WWB overeenkomstige artikel 36 Abw. (Zie CRvB 07‑12‑1999, nr. 98/1937 NABW.)

Een verlaging van uitkering voor schoolverlaters als stimulans om (eerder) werk te aanvaarden, schiet o.i. het doel voorbij. Wanneer er sprake is van nalatig handelen in de periode voorafgaande aan de bijstandsperiode, dan kan de gemeente een (tijdelijke) maatregel opleggen, of – zoals de WWB dat noemt – de bijstand afstemmen op het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

 

Verlaging bij woonsituatie

Op grond van artikel 27 WWB is een verlaging van de toeslag mogelijk in het geval aan de door belanghebbende bewoonde woning geen woonkosten verbonden zijn alsmede ingeval er helemaal geen woning wordt bewoond.

Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. In de wet wordt overigens niet het begrip 'woonkosten' gehanteerd, maar “lagere noodzakelijke kosten van het bestaan als gevolg van de woonsituatie”. Daarmee wordt duidelijk dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging van uitkering te voorkomen.

Wanneer met toepassing van artikel 18 lid 1 WWB overgegaan wordt tot verlaging van de bijstand, zal de gemeente zich zorgvuldig moeten vergewissen van aard en omvang van deze verlaging.

 

De hoogte van een verlaging krachtens dit artikel heeft geen invloed op de vorm waarin de bijstand verleend wordt. Indien bijstand verleend wordt aan daklozen, kan het college gebruik maken van zijn bevoegdheid om een budgetteringsplicht op te leggen of de bijstand in natura (in de vorm van opvang) te verlenen. Overigens geschiedt de verlening van bijstand aan belanghebbenden zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op grond van artikel 40 lid 1 en 2 WWB door bij amvb (Bijstandsbesluit adreslozen) aan te wijzen centrumgemeenten. Maar niet elke belanghebbende zonder woning is een adresloze in de zin van aangehaalde wet. Belanghebbende kan immers ook de beschikking hebben over een postadres bij familie of een instantie.

 

Om redenen van inzichtelijkheid is ook de werking van de verordening beperkt tot belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, hoewel de WWB de mogelijkheid biedt om de verlagingen ook toe te passen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar. In een uitzonderlijke situatie waarin een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar slechter af zou zijn dan een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar in overigens vergelijkbare omstandigheden ligt het voor de hand dat het college eveneens op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand aanpast. (Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2 van de Toeslagenverordening.)

 

 

4. Berekening toepasselijke bijstandsnorm

 

In de WWB is niet voorgeschreven dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. De reden van het vervallen van het voorschrift is gelegen in de financieringsstructuur van de WWB, waarbij het niet uitmaakt of de norm of de toeslag verlaagd wordt. Voor de toepassing van de leeftijdsverlaging bij 21- en 22 jarigen maakt dit echter wel uit. Omdat noch uit de wettekst noch uit de Memorie van toelichting kan worden opgemaakt dat de wetgever heeft beoogd de leeftijdsverlaging een zwaarder gewicht te geven, blijft het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toeslag de aangewezen volgorde. In de praktijk leidt dit overigens alleen bij de combinatie verlaging wegens woonsituatie en leeftijdsverlaging (een andere verlaging is niet mogelijk in combinatie met de leeftijdsverlaging) tot verschillende uitkomsten. Aangezien wij voorstellen om geen categoriale verlaging wegens leeftijd – maar een aangepaste toeslag van respectievelijk 0 en 10% - toe te passen, zal een cumulatie van verlagingen in principe niet aan de orde zijn.

 

Bovenstaande in acht nemend kan de hoogte van de uitkering algemene bijstand voor personen van 21 tot 65 jaar als volgt worden berekend:

1. Basisnorm;

2a. Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders) OF

2b. Korten met verlaging (alleen bij gezin) wegens het delen van een woning met anderen of bij geen woning bewonen;

3. Voor 21 en 22 jarigen geldt een afwijkende toeslag ( 0 en 10%).

 

De uitkomst van deze berekening laat een eventueel aan de orde zijnde afstemming van de bijstand bij wijze van individualisering onverlet. Denk hierbij aan verlaging in verband met de woonsituatie.

  Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1

Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB niet afzonderlijk te definiëren in de Verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB ook de Verordening moet worden gewijzigd.

 

Voor het gebruik van het begrip gezinsnorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21 WWB. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

 

De term verzorgingsbehoevende is in de Toeslagenverordening 2012 verwijderd. In de “Wet tot wijziging van de Wet Werk en bijstand (Wwb) en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van de deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigden” is aan dit begrip, en de gevolgen van het inwonen van een verzorgingsbehoeftige, reeds invulling gegeven.

 

Een nadere omschrijving voor begrippen als “kamerhuurder” of “onderhuurder” is overbodig. In deze verordening wordt geen onderscheid gemaakt tussen onderhuurders (commercieel of niet-commercieel), kostgangers of woningdelers. In al deze gevallen bedraagt de toeslag bij alleenstaanden en alleenstaande ouders 10%, of bedraagt de verlaging bij gezin 10%. Er wordt louter gekeken naar medebewoners, niet behorende tot het gezin, die een bijdrage (kunnen) leveren in de lasten. In alle genoemde situaties treden schaalvoordelen op. Daarbij is het niet bepalend of belanghebbende daadwerkelijk hogere (of lagere) bestaanskosten heeft, maar of belanghebbende (woon)lasten kan delen. We continueren hiervoor een forfaitair percentage.

 

Artikel 2

Hoewel de tekst van de artikelen 26, 27 en 28 WWB ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, moet dit niet opportuun geacht worden. De normen van artikel 20 WWB zijn laag vastgesteld, omdat zij in principe een beroep kunnen doen op de ouderlijke onderhoudsplicht.

 

Het college blijft op grond van lid 2 bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende opportuun is.

 

Artikel 3

De hoogte van 20 procent van de gezinsnorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB. Uit het systeem van normen, toeslagen en verlagingen volgt dat bij de alleenstaande ouder inwonende ten laste komende kind(eren) beneden 18 jaar niet aangemerkt worden als “een ander die in de woning zijn hoofdverblijf heeft”.

 

Ingeval in de woning een ander dan een gezinslid zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf. Zolang er geen sprake is van een gezin moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gezinsnorm in het geval één of meer anderen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf hebben. Ook bij onderhuur en kamerhuur is er sprake van het (gedeeltelijk) kunnen delen van kosten met een ander.

 

De bijstandsuitkering (is norm + toeslag of verlaging) dient voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De kosten van wonen maken daar deel van uit. Indien belanghebbende geen woonkosten heeft omdat hij geen woning bewoont, wordt de toeslag vastgesteld op 2 procent. Immers, voor het deel woonkosten is in de norm 18 procent van de gezinsnorm inbegrepen. Worden deze lasten gemist, dan is het redelijk om 18 procent af te trekken van de maximale toeslag van 20 procent.

 

In het vierde lid wordt geregeld dat een alleenstaande (ouder) geen kosten kan delen met een inwonend studerend kind dat een in aanmerking te nemen inkomen heeft tussen € 604,15 en € 1023,42. Een alleenstaande ouder kan in theorie met dit kind kosten delen, aangezien het op grond van artikel 4 lid 2 WWB niet tot het gezin behoort. In lijn met de Toeslagenverordening 2006 kiezen we er echter voor om in deze situatie een toeslag van 20% te verstrekken.

 

Artikel 4

Artikel 29 WWB geeft het college de bevoegdheid om de toeslag, bedoeld in artikel 25, voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar afwijkend vast te stellen voor zover het college van oordeel is dat, gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21‑jarige lager is dan dat voor een 22‑jarige ligt het voor de hand om voor een 21‑jarige een lagere toeslag toe te passen dan voor een 22 jarige. Door een afwijkende toeslag voor 21- en 22-jarigen toe te passen, wordt afstemming gezocht bij de minimumjeugdlonen en andere sociale voorzieningen zoals de Wajong en wordt voorkomen dat de gemeente bovenop de Wajong-uitkering een aanvullende WWB-uitkering moet verstrekken.

 

Artikel 5

In de gezinsnorm is reeds rekening gehouden met het feit dat de gezinsleden kosten van hun huishouden volledig kunnen delen. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf. Uit het systeem van normen, toeslagen en verlagingen volgt dat bij de echtgenoten inwonende ten laste komende kind(eren) beneden 18 jaar niet aangemerkt worden als “anderen” met wie de woning wordt gedeeld.

 

Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gezinsnorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Evenals bij alleenstaanden wordt vanaf de vierde persoon die in de woning zijn hoofdverblijf heeft geen noemenswaardige vermindering van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan aanwezig geacht. Daarbij moet ook bedacht worden dat in de praktijk bij meer bewoners van een woning, het ook vaak om een grotere en duurdere woning gaat, zodat de feitelijke kosten van het bestaan doorgaans niet lager uitvallen dan in gevallen waarin maar één ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

Artikel 5 lid 2 is een spiegel van artikel 3, lid 3. Daar waar de alleenstaande (ouder) die geen woning bewoont, een toeslag ontvangt van 2%, levert dezelfde systematiek bij gezinnen een verlaging op van 18 procent.

Ingevolge artikel 5 lid 3 worden bepaalde personen niet aangemerkt als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Ter zake wordt verwezen naar de toelichting op artikel 3, vierde lid.

 

Artikel 6

Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van de Toeslagenverordening bij het college.

 

Artikel 7

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 8

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.