Regeling vervallen per 01-05-2015

Maatregelenverordening IOAW/IOAZ Neder Betuwe 2012

Geldend van 01-05-2015 t/m 30-04-2015

Intitulé

Maatregelenverordening IOAW/IOAZ Neder Betuwe 2012

De raad van de gemeente Neder Betuwe; gelet op artikel 147, eerste lid en artikel 108, tweede lid Gemeentewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, tweede lid IOAW, alsmede artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, eerste lid IOAZ; B E S L U I T: Vast te stellen de Maatregelenverordening IOAW/IOAZ Neder Betuwe 2012

 

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

b. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

c. De IOAW/IOAZ: de IOAW alsmede de IOAZ, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;

d. Uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;

e. Uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid IOAW/IOAZ;

f. Maatregel: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;

g. Inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ;

h. Benadelingbedrag: bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de IOAW/IOAZ;

i. Belanghebbende: hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW, voor zover hij is aange-wezen op arbeid in dienstbetrekking, alsmede hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAZ;

j. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neder Betuwe

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting – anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAZ - schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

2. Het eerste lid is gelijkelijk van toepassing op de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW, wanneer hij de op basis van artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet struc-tuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op hem rustende verplichtingen schendt.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de uitkeringsnorm.

Artikel 4 Afstemming en duur van de maatregel

1. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

2. Tenzij in de verordening anders is bepaald bedraagt de duur van de maatregel een maand.

3. De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebben-de zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opge-legd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 5 Het besluit tot opleggen van een maatregel

1. In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd, het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

2. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

3. Het horen van belanghebbende wordt achterwege gelaten indien:

a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;

b. de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te bren-gen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

c. de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft  uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken;

d. het college het horen niet nodig acht in voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of  de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als ge-volg van die gedraging ten onrechte een uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende ge-draging heeft plaatsgevonden.

c. er 3 maanden zijn verstreken nadat het college de gedraging van belanghebbende heeft gecon-stateerd zonder dat het onderzoek is gestart als voorbereiding van het besluit betreffende de geconstateerde gedraging.

d. het college daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

2. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van het eerste lid, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

3. Tot het afzien van een maatregel zoals bedoeld in het eerste lid wordt niet besloten ingeval het verzuim of de verwijtbare gedraging plaatsvindt binnen een periode van twee jaren te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke mededeling als bedoeld in het tweede lid is gegeven.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendge-maakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.

2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.

3. In afwijking van het eerste lid, wordt de maatregel met terugwerkende kracht opgelegd door een herzieningsbesluit ingeval de uitkering is beëindigd maar nog niet is uitbetaald.

Is de uitkering uitbetaald, dan wordt aan belanghebbende schriftelijk mededeling gedaan dat om die reden niet tot een maatregel wordt overgegaan.

4. Indien de maatregel, waartoe is besloten, niet kan worden opgelegd door beëindiging van de uitke-ring, kan deze maatregel alleen alsnog worden opgelegd indien een hernieuwde aanvraag om IOAW/IOAZ wordt gedaan met een aanvangsdatum welke ligt voor het eind van de duur van de maatregel.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

1. Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 4, eerste lid, niet verantwoord is.

Artikel 9 Recidive.

1. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging wordt de hoogte van de maatregel als bedoeld in deze verordening verdubbeld

2. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een eerder besluit waarbij een maatregel is opgelegd schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging waarbij op basis van deze verordening een maatregel volgt van 100% van de uitkeringsnorm wordt de duur van de maatregel als bedoeld in artikel 4 tweede lid verdubbeld.

3. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van artikel 6.

Hoofdstuk 2 GEEN OF ONVOLDOENDE MEDEWERKING VERLENEN AAN HET VERKRIJGEN VAN ARBEID

Artikel 10 Indeling in categorieën

Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAW/IOAZ, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1. Eerste categorie:

a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

b. het niet ondertekenen van of het niet aan het college verstrekken van het trajectplan.

2. Tweede categorie:

     Het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling of noodzakelijke medische behandeling.

3. Derde categorie:

a. het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling waaronder begrepen sociale activering.

b. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

4. Vierde categorie:

a. gedragingen die de inschakeling in arbeid op directe wijze belemmeren;

b. gedragingen waaruit ondubbelzinnig blijkt dat de belanghebbende de verplichtingen uit de wet in het geheel niet wil nakomen;

Artikel 11 De hoogte van de maatregel

Onverminderd artikel 4, eerste lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

a. vijf procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de eerste categorie;

b. twintig procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de tweede categorie;

c. veertig procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de derde categorie;

d. honderd procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de vierde categorie.

Hoofdstuk 3 HET DOOR EIGEN TOEDOEN VERLIEZEN VAN ALGEMEEN GEACCEPTEERDE ARBEID, ALSMEDE HET NALATEN ALGEMEEN GEACCEPTEERDE ARBEID TE AANVAARDEN

Artikel 12 Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college, met in achtneming van artikel 20 IOAW respec-tievelijk 20 IOAZ, een maatregel op indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en:

a. aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel

b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan 100% van de uitkeringsnorm bij verlies van 40 uur arbeid per week. Dit maatregelpercentage wordt evenredig verminderd overeenkomend met het aantal arbeidsuren per week dat in de situatie is verloren.

Artikel 13 Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college, met in achtneming van artikel 20 IOAW, een maatregel op indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de IOAW en hij weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.

2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan 100% van de uitkeringsnorm bij het niet verkrijgen van 40 uur arbeid per week. Dit maatregelpercentage wordt evenredig verminderd overeenkomend met het aantal arbeidsuren per week dat in de situatie niet is verkregen.

Hoofdstuk 4 NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

Artikel 14 Te laat verstrekken van gegevens

1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college een maatregel op van vijf procent van de uitke-ringsnorm, indien belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 IOAW/IOAZ niet is nage-komen door informatie die van belang is voor de verlening van de uitkering of de voortzetting daar-van niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken.

2. Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 15 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel13 IOAW/IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingbedrag.

2. Onverminderd artikel 4, eerste lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

a. bij een benadelingbedrag tot € 3.000,-: 20% van de uitkeringsnorm;

b. bij een benadelingbedrag van € 3.000,- tot € 10.000,-: 50% van de uitkeringsnorm;

c. bij een benadelingbedrag van € 10.000,- of meer dan ziet het College af van het opleggen van een maatregel en wordt aangifte bij het Openbaar Ministerie gedaan.

3. In afwijking van lid 2 sub c stelt het College toch een maatregel van 60% van de uitkeringsnorm gedurende 2 maanden, ingeval het Openbaar Ministerie op grond van de aanwijzing sociale zeker-heidsfraude niet primair verantwoordelijk is.

Artikel 16 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering

1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college een maatregel op van vijf procent van de uitke-ringsnorm, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering.

2. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden vol-staan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 5 OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN MAATREGEL

Artikel 17 Tegenprestatie

Indien een belanghebbende niet of in onvoldoende mate medewerking verleent aan een door het college opgedragen tegenprestatie als bedoeld in artikel 37 lid 1 onder f van de IOAW/IOAZ, dan kan een maatregel worden opgelegd van tien procent van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand.

Artikel 18 Zeer ernstige misdragingen

1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college een maatregel op van 100 procent van de uitke-ringsnorm, indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambte-naren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ.

2. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal ge-weld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

Hoofdstuk 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 19 Overgangsbepaling.

Artikel 17 treedt inwerking nadat het college ter zake geldend beleid heeft vastgesteld en dat in werking is getreden.

Artikel 20 De inwerkingtreding

1. Deze  verordening treedt in werking op de achtste dag na de datum van bekendmaking daarvan.

2. De Maatregelenverordening IOAW en IOAZ Neder Betuwe 2010vastgesteld op 11 november 2010, wordt ingetrokken per datum bedoeld als in lid 1.

Artikel 21 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ Neder Betuwe 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 8 maart 2012. de griffier,
mr. J.C. Bouwman
de voorzitter
ir. C.W. Veerhoek
 

Nota-toelichting ALGEMENE TOELICHTING en ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

ALGEMENE TOELICHTING Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG). Met de inwerkingtreding van de Wet BUIG per 1 januari 2010 krijgt de gemeente een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van de IOAW, IOAZ, WWIK en Bbz2004.

De IOAW, IOAZ en het Bbz 2004 kenden tot 1 januari 2010 een financieringsystematiek waarbij 75% bij het Rijk kon worden gedeclareerd en 25% drukte op het gemeentelijke budget; de WWIK kende daar-naast een financieringssystematiek waarbij 100% kon worden gedeclareerd. Per 1 januari 2010 is een systeem van volledige budgetfinanciering ingevoerd, zoals dit nu van toepassing is op het WWB-inkomensdeel. Met de Wet BUIG worden de financiële middelen van de ‘kleine inkomensregelingen’ gebundeld in het volledig gebudgetteerde I-deel dat de gemeente ontvangt voor de bijstandsverstrekking op grond van de WWB.

Gemeenten krijgen door de wet aldus een grotere verantwoordelijkheid en lopen ook meer financieel risico. Door de Wet BUIG wordt het aantal landelijke regels verder sterk teruggedrongen. In de plaats komt een grotere beleidsruimte voor de gemeente. Daardoor wordt de gemeente ook gevorderd om op een aantal punten zelf beleid te ontwikkelen. De verordening voorziet daarbij in het afstemmingsbeleid voor de IOAW en IOAZ. Dit beleid was geregeld bij AMvB. Deze landelijke regelingen, alsmede de nog bestaande boetebepalingen, komen echter met de Wet BUIG te vervallen. Op basis van het inwerkingtredingbesluit is het aan de gemeente om per 1 juli 2010 in een bij verordening vastgelegd beleid te voorzien. In deze verordening is er daarbij voor gekozen om met betrekking tot de IOAW en IOAZ te komen tot een zo veel mogelijk analoog aan het WWB-regime toe te passen afstemmingsbeleid. Daarbij zij opgemerkt dat in afwijking van de WWB, de IOAW en IOAZ in een aantal situaties de mogelijkheid creëren om de uitkering (gedeeltelijk) blijvend te weigeren. Wijziging van de verordening per 2011.

Door het intrekken van het Boete en maatregelenbesluit is de maatregelen verordening Wwb Neder Betuwe aangepast per 2011. O.a. de Bbz is er in opgenomen. Tegelijkertijd zijn met die wijziging ook aangepast de gedragscategorieën gerelateerd aan arbeid, een hoorbepaling en het maatregelpercent-age bij misdragingen.

Om aansluiting te houden met dit maatregelenbeleid Wwb is hierbij op deze aspecten ook de maatrege-lenverordening IOAW-IOAZ aangepast.        

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Artikel 1

Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.

Onder c. de IOAW/IOAZ

Gekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel van de bepa-lingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud en aldus voorkomen wordt dat steeds specifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden.

Onder e. uitkeringsnorm

De WWB werkt met verlagingen op de netto bijstand. Om een identiek systeem in de IOAW en IOAZ te creëren is het wenselijk om een begrip te introduceren dat verwijst naar een netto norm.

Onder f. maatregel

In afwijking van de WWB wordt ook het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als maatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de IOAW en IOAZ op dit vlak.

Onder g. inkomen

Qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.

Onder i. belanghebbende

Daar de in artikel 20, tweede lid IOAW opgenomen bevoegdheden tot het opleggen van een maatregel, blijkens dat artikel,daar enkel gelden voor de persoon die is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, is ook het begrip belanghebbende in die zin ingeperkt. Artikel 2

Dit artikel bundelt het bepaalde in artikel 20, eerste lid IOAZ en artikel 20, tweede lid IOAW. Artikel 3

Zoals reeds aangegeven wordt de maatregel toegepast op de netto norm. Artikel 4

Dit artikel bepaalt de algemene duur van een maatregel op 1 maand. Door de duur van de maatregel in de algemene bepalingen op te nemen, wordt voorkomen dat overal waar een maatregel wordt genoemd steeds weer moet worden aangegeven dat deze voor 1 maand wordt opgelegd. Het derde lid maakt hier een algemene uitzondering op, door bij recidive de duur te verdubbelen. Artikel 5 tot en met 8

geen toelichting. Artikel 9

Indien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van een verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel welke wordt opgelegd op basis van de actuele gedraging. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook indien de maatregel wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt. Artikel 10

Ten opzichte van de WWB-maatregelenverordening zijn in deze bepaling geen gedragingen opgenomen die verband houden met het niet aanvaarden dan wel het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid. Dit houdt verband met het feit dat juist bij deze gedragingen de IOAW en IOAZ de mogelijkheid biedt tot blijvende (gedeeltelijke) weigering van de uitkering. De sanctie bij deze vorm van gedragingen is daarom in een apart hoofdstuk 3 opgenomen. Artikel 11

Bij volledige weigering, kan de belanghebbende in wezen per direct aankloppen voor een aanvulling in het kader van de WWB. Binnen het kader van de WWB zal dan moeten worden beoordeeld of belanghebbende recht heeft op WWB (in afwijking van de IOAW en IOAZ kent de WWB een beperkte vermogensvrijlating en een ruimer inkomensbegrip) en in hoeverre het maatregelwaardige gedrag ook binnen de WWB tot een verlaging zou hebben geleid.

Artikel 12 en 13

In deze bepalingen zijn de mogelijkheden die de IOAW en IOAZ biedt om de uitkering blijvend of tijdelijk geheel of gedeeltelijk te weigeren uitgewerkt.

De mate waarin inkomen uit arbeid is verloren of niet verkregen is hier uitgewerkt in een percentage van de uitkeringsnorm gerelateerd aan het aantal verloren of niet verkregen arbeidsuren per week. Uitgangspunt is dat 40 uur een volledige werkweek is. In sommige sectoren geldt een ander aantal uren als voltijd. In die situaties wordt de berekeningswijze daar op aangepast.

Om het beleid aan te sluiten op dat van de maatregelen in het kader van WWB en WIJ is gekozen voor een tijdelijke weigering (van een maand). Artikel 14 tot en met 18

Deze bepalingen zijn vergelijkbaar met de bepalingen binnen de WWB maatregel verordening Neder Betuwe.