Regeling vervallen per 01-01-2024

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neder-Betuwe houdende regels omtrent kruimelgevallen

Geldend van 08-08-2019 t/m 31-12-2023

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neder-Betuwe houdende regels omtrent kruimelgevallen

1. Het college besluit het ‘Kruimelgevallenbeleid gemeente Neder-Betuwe’ vast te stellen en deze daags na publicatie in werking te laten treden.

Op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 2 Wabo kan er met een afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning worden verleend (een zogenaamd kruimelgeval). In artikel 4 bijlage 2 van het Bor worden de gevallen (in cursief de bedoelde strijdigheid zoals genoemd in de bijlage) genoemd waarin gebruik gemaakt kan worden van deze procedure.

Om een bredere afweging te kunnen maken, voldoende rechtswaarborgen te kunnen bieden en vanwege de wenselijkheid om een nieuw planologisch- juridisch kader te scheppen vinden wij het in bepaalde gevallen beter om geen gebruik te maken van de kruimelgevallenregeling maar met een bestemmingsplanherziening of in een voorkomend geval een projectafwijkingsprocedure medewerking te verlenen. Voor de toepassing van deze beleidsregels wordt onderscheid gemaakt tussen het gebied binnen de bebouwde kom en het gebied buiten de bebouwde kom.

In onderstaande gevallen kan in ieder geval géén gebruik worden gemaakt van de kruimelgevallenregeling:

  • 1.

    Er een binnenplanse afwijkingsprocedure in het vigerende bestemmingsplan voor onderhavige ontwikkeling gevolgd kan worden voor de geconstateerde strijdigheid;

  • 2.

    De realisatie of uitbreiding van een bijbehorend bouwwerk bij (bedrijf)woningen, genoemd onder 1, die leidt tot een totale oppervlakte die de regeling in de laatste versie van het “Standaard bestemmingsplan Neder-Betuwe”, voor zover gelegen binnen de bebouwde kom, of in het vigerende bestemmingsplan, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, te boven gaat. Een toevoeging van de oppervlakte in het buitengebied is enkel mogelijk indien het gaat om bestaande bebouwing en deze strekt tot behoud van aanwezige cultuurhistorische waarden;

  • 3.

    De uitbreiding van een hoofdgebouw bij (bedrijfs)woningengenoemd onder 4, die leidt tot een totale oppervlakte/inhoud , die de regeling in de laatste versie van het “Standaard bestemmingsplan Neder-Betuwe”, voor zover gelegen binnen de bebouwde kom, of in het vigerende bestemmingsplan , voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, te boven gaat. Een toevoeging van de inhoudsmaat in het buitengebied is enkel mogelijk indien het gaat om bestaande bebouwing en deze strekt tot behoud van aanwezige cultuurhistorische waarden;

  • 4.

    De uitbreiding van een hoofdgebouw bij (bedrijfs)woningen, genoemd onder 4, in de vorm van een erker die niet past binnen de regeling in de laatste versie van het “Standaard bestemmingsplan Neder-Betuwe”, voor zover gelegen binnen de bebouwde kom, of in het vigerende bestemmingsplan, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, te boven gaat;

  • 5.

    Een functieverandering binnen de bebouwde kom, genoemd onder 8, 9 en 10, die niet past binnen het geldende gemeentelijk beleid;

  • 6.

    Een (permanente) functieverandering buiten de bebouwde kom , genoemd onder 8, 9 en 10, die niet past binnen het geldende gemeentelijk beleid;

  • 7.

    Bij tijdelijke situaties, genoemd onder 11, als in het geval van een tijdelijke voorziening niet aannemelijk gemaakt kan worden dat er sprake is van een tijdelijke situatie;

  • 8.

    Indien de ontwikkeling gepaard gaat met een grote ruimtelijke impact. Hierbij kan gekeken worden naar de maatschappelijke haalbaarheid van een initiatief in de vorm van een draagvlakmeting maar ook de mogelijk nadelige effecten op de gebieden milieu, verkeer en parkeren;

  • 9.

    In overige gevallen wordt een maatwerkafweging gemaakt;

  • 10.

    Hardheidsclausule. Burgemeester en wethouders blijven bevoegd om gemotiveerd af te wijken van de regeling wanneer deze voor een of meer belanghebbenden gevolgen hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.

Ondertekening

Bijlage

Hoofdstuk IV. Categorieën gevallen waarin voor planologische gebruiksactiviteiten een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet kan worden verleend

Artikel 4, bijlage 2 van het Bor

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

  • 1.

    een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 150 m2; 

  • 2.

    een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 5 m, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m²; 

  • 3.

    een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 10 m, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m²; 

  • 4.

    een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw; 

  • 5.

    een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m; 

  • 6.

    een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998; 

  • 7.

    een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen; 

  • 8.

    het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied; 

  • 9.

    het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;   

  • 10.

    het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

    • b.

      de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,

    • c.

      de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

    • d.

      de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was;

 

  • 11.

    ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.