Regeling vervallen per 16-06-2022

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neder-Betuwe houdende nadere regels omtrent jeugdhulp (Nadere regels jeugdhulp gemeente Neder-Betuwe 2020)

Geldend van 07-08-2020 t/m 15-06-2022

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neder-Betuwe houdende nadere regels omtrent jeugdhulp (Nadere regels jeugdhulp gemeente Neder-Betuwe 2020)

Inleiding

De gemeenteraad van Neder-Betuwe heeft op 4 april 2019 de Verordening Jeugdhulp gemeente Neder-Betuwe 2019 vastgesteld. De Verordening en deze nadere regels geven de kaders voor de uitvoering van de Jeugdwet voor de gemeente Neder-Betuwe.

De Jeugdwet legt de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente. Het uitgangspunt in de wet is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van een jeugdige allereerst bij de ouder(s)/verzorger(s) en de jeugdige zelf ligt.

De Jeugdwet heeft een aantal transformatiedoelen:

  • Preventie en uitgaan van eigen verantwoordelijkheid en eigen mogelijkheden van jongeren en hun ouders, met inzet van hun sociale netwerk.

  • Demedicaliseren, ontzorgen en normaliseren door onder meer het opvoedkundig klimaat te versterken in gezinnen, wijken, scholen en in voorzieningen als kinderopvang en peuterspeelzalen.

  • Eerder de juiste hulp op maat bieden om dure en gespecialiseerde hulp te verminderen.

  • Integrale hulp aan gezinnen volgens het uitgangspunt ‘één gezin, één plan, één regisseur’. Door ontschotting van budgetten ontstaan meer mogelijkheden voor betere samenwerking en innovaties in hulp aan jongeren.

  • Meer ruimte voor professionals door vermindering van regeldruk.

Het beleid, de uitvoering en de participatie op het gebied van jeugd is onderdeel van de brede transformatie van het Sociaal Domein in Neder-Betuwe. Centraal staat: meer inzet op de preventie, meer ondersteuning op maat en dichterbij inwoners georganiseerd. Daarmee dragen we bij aan vroege signalering en versterken van het zelfoplossend vermogen van kinderen, jongeren en volwassenen. En we zetten in op ondersteuning van de eigen leefomgeving.

De doelstelling “kinderen en jongeren in Neder-Betuwe groeien veilig en gezond op en kunnen zich optimaal ontwikkelen” is uitgangspunt voor de uitvoeringspraktijk van het jeugdbeleid. Kinderen en jongeren groeien in het algemeen op met steun en sturing van hun ouders, school en hun directe omgeving. Wanneer inwoners in gemeente Neder-Betuwe vragen over opvoeden, opgroeien of ontwikkeling hebben, vinden zij vaak oplossingen binnen hun netwerk. Daarnaast kunnen zij een beroep doen op algemene voorzieningen, onderwijs, opvang of jeugdhulp.

Wanneer er ondersteuning nodig is in de vorm van een individuele voorziening, draagt het Kernpunt zorg voor een zorgvuldige toeleiding naar een passende individuele voorziening. Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) is hét beroepsregister voor jeugdprofessionals in Nederland. De jeugdconsulenten in Neder-Betuwe zijn SKJ-geregistreerd en werken volgens de richtlijnen.

Leeswijzer

De inhoudsopgave van de Verordening is de basis voor de indeling van deze nadere regels. Per hoofdstuk wordt aangegeven waar de relatie met de Verordening van toepassing is.

Begripsbepalingen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

  • Budgethouder: de jeugdige en/of zijn ouder(s) dan wel diens wettelijk vertegenwoordiger die de taken verbonden aan het pgb uitvoert (overeenkomsten aangaan, declareren en verantwoorden).

  • Gebruikelijke hulp/zorg: de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden.

  • Overbelasting: een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast, waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan.

  • Persoon uit sociaalnetwerk: persoon uit de huiselijke kring of andere persoon waarmee iemand een sociale relatie onderhoudt en die niet beroepshalve jeugdhulp levert aan de jeugdige of zijn ouders.

  • PGB: persoonsgebonden budget. Een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken.

  • Respijtzorg: zorg die dient ter overname van de (boven) gebruikelijke zorg vanwege (dreigende) overbelasting

  • Verordening: Verordening Jeugdhulp gemeente Neder-Betuwe 2019

  • ZIN: zorg in natura. Bij zorg in natura contracteert de gemeente de zorgaanbieders voor bepaalde diensten. Meer informatie is terug te vinden op de website van Regio Rivierenland: www.rivierenlandkanmeer.nl

  • Zorgovereenkomst: overeenkomst waarin afspraken tussen hulpverlener en budgethouder worden vastgelegd volgens het model van de Sociale Verzekeringsbank. Meer informatie is terug te vinden op de website van de Sociale Verzekeringsbank: www.svb.nl

  • Wet: Jeugdwet.

De begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt en niet worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet, de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening.

Hoofdstuk 1 De toegang

Dit hoofdstuk heeft betrekking op de verdere uitwerkingen van hoofdstuk 2 ‘Melding, onderzoek en aanvraag’ van de Verordening.

1.1 Toeleiding naar jeugdhulp

  • 1. Toeleiding naar jeugdhulp kan op verschillende manieren gebeuren:

    • Vrij toegankelijke jeugdhulp (zie hoofdstuk 3 ‘Algemene Voorzieningen’;

    • a.

      Toegang jeugdhulp via het Kernpunt van de gemeente Neder-Betuwe;

    • b.

      Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist;

    • c.

      Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting;

    • d.

      Toegang via het Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling Veilig Thuis (AMHK/VT);

    • e.

      Toegang naar Ernstige Enkelvoudige Dyslexiezorg (EED) via het meldformulier EED.

  • 2. Indien een jeugdige recht heeft op zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), Zorgverzekeringswet, Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of onderwijs, dan zijn deze wetten voorliggend op de Jeugdwet en zal het college van de gemeente Neder-Betuwe voor deze zorg geen voorziening treffen op grond van de Jeugdwet. Zie verder hoofdstuk 4 ‘Voorliggende voorzieningen’.

1.2 Toegang via de gemeente:

  • 1. Een hulpvraag van een jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) komt binnen bij het Kernpunt. De jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) die een hulpvraag hebben op het gebied van de Jeugdwet kunnen een schriftelijke of telefonische melding doen bij het Kernpunt van de gemeente. Deze melding is nog niet meteen een aanvraag. Op basis van een eerste uitvraag wordt de problematiek geïnventariseerd en wordt bepaald welke zorg, hulp en ondersteuning het meest passend is. Mogelijk worden de jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) verwezen naar een andere instantie wanneer de vraag daar thuishoort.

  • 2. In het contact bij de eerste melding wordt informatie gegeven over onafhankelijke cliëntondersteuning en de mogelijkheid om binnen 7 werkdagen een familiegroepsplan op te stellen.

  • 3. Wanneer de melding kennelijk gericht is op het aanvragen van een individuele voorziening, bevestigt de medewerker van het Kernpunt de melding door het toesturen van een informatiepakket waarin in elk geval worden gevoegd:

    • gepersonaliseerde brief met informatie over het proces,

    • blanco aanvraagformulier,

    • blanco toestemmingsverklaringen,

    • folder cliëntondersteuning.

  • 4. De beslissing welke zorg een jeugdige of zijn ouder(s) precies nodig hebben, komt tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouder(s). In een gesprek tussen de jeugdige, zijn ouder(s) en de medewerker van het Kernpunt wordt gekeken wat de jeugdige en zijn ouder(s) eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen om het probleem op te lossen. Als dat niet het geval is, wordt eerst onderzocht of een algemene of voorliggende voorziening passend is. Als dat niet het geval is wordt onderzocht of een (aanvullende) individuele voorziening passend zou kunnen zijn.

1.3 Toegang na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts:

  • 1. De Jeugdwet regelt dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. In de praktijk zullen de huisarts, medisch specialist of jeugdarts vaak niet bepalen welke specifieke vorm van hulp nodig is, maar zij verwijzen hiervoor naar de zorgaanbieder. Het is de aanbieder die vervolgens beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en voor hoe lang (de duur).

  • 2. De gemeente hanteert hierbij het uitgangspunt dat de huisarts, medisch specialist of jeugdarts dient te verwijzen naar het aanbod van één van de gecontracteerde aanbieders binnen de regio Rivierenland. De zorgaanbieder dient zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van zijn contract en met de regels die daarover zijn neergelegd in de Verordening en deze nadere regels.

  • 3. Ten behoeve van een sluitende aanpak zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop wordt samengewerkt tussen de huisartsen en het Kernpunt van de gemeente. De gemeente vergoedt geen jeugdhulp als een huisarts verwijst naar een niet-gecontracteerde aanbieder voor zorg in natura wanneer de gemeente soortgelijke passende jeugdhulp kan bieden door de inzet van een aanbieder die wél is gecontracteerd.

1.4 Toegang via de gecertificeerde instellingen, rechter, justitiële jeugdinrichting (JJI) of het Openbaar Ministerie (OM)

Jeugdhulp kan worden ingezet op initiatief van een Gecertificeerde Instelling. Gecertificeerde Instellingen voeren kinderbeschermingsmaatregelen (waaronder voogdij en ondertoezichtstelling) en jeugdreclassering uit (artikel 3.2 Jeugdwet). In het kader van de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering kan de Gecertificeerde Instelling bepalen dat jeugdhulp nodig is (artikel 3.5, eerste lid Jeugdwet). Bij jeugdreclassering is het niet alleen de gecertificeerde instelling die deze bevoegdheid heeft, maar kunnen ook andere instanties besluiten dat jeugdhulp nodig is. Deze andere instanties zijn de rechter, de officier van justitie, de directeur en/of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting (JJI).

1.5 Spoedprocedure

  • 1. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel (art. 3 lid 2 Verordening). Onder spoed wordt een onverwachte situatie verstaan waarbij ernstiger problemen voorkomen dienen te worden. Voorbeelden hiervan zijn:

    • acute, ernstige onveiligheid als gevolg van huiselijk geweld, mishandeling en/of verwaarlozing;

    • acute en levensbedreigende situaties;

    • huisuitzetting of uithuisplaatsing van een jeugdige inwoner;

    • eerwraak.

  • 2. Er hoeft in spoedeisende gevallen niet gewacht te worden op een ondertekende aanvraag. Het besluit (de beschikking) wordt binnen vier weken verstrekt.

1.6 Het indienen van een aanvraag

  • 1. Een aanvraag in de zin van artikel 7, lid 1, van de Verordening kan worden gedaan na afronding van het onderzoek (zoals beschreven in hoofdstuk 7 ‘De beoordeling van het verzoek om jeugdhulp’). Als de aanvrager tijdens het gesprek (zie paragraaf 1.2.4.) aangeeft dat hij een aanvraag wil indienen, ondertekent en overhandigt hij het aanvraagformulier en de toestemmingsverklaring. Aanvrager kan deze documenten ook per post naar het college sturen.

  • 2. Als er geen afspraak voor een gesprek gepland is en betrokkene wil toch een aanvraag indienen, dan kan de aanvraag worden ingediend door middel van een daarvoor beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Een dergelijke aanvraag dient in elk geval te bevatten: de naam en het adres van de aanvrager, het BSN nummer van de jeugdige en dient ondertekend te zijn.

  • 3. Bij een aanvraag voor herindicatie van de hulp die er nu is moet ook een evaluatieverslag van de hulpverlener meegezonden worden.

  • 4. Bij een aanvraag voor jeugdhulp in de school moet een onderwijs perspectief plan (OPP) worden ingediend.

  • 5. De medewerker van het Kernpunt start met de werkzaamheden nadat het aanvraagformulier met de noodzakelijke bijlagen compleet is.

Hoofdstuk 2 Overgang 18+

2.1 Jeugdhulp na 18e levensjaar

De Jeugdwet geeft in artikel 1.1 onder de definitie ‘jeugdige’ aan dat jeugdhulp soms ook mogelijk is tot de leeftijd van 23 jaar (verlengde jeugdhulp). Dit kan voorkomen als:

  • 1.

    de hulp niet onder een ander wettelijk kader valt, bijvoorbeeld: Wet langdurige zorg, Zorgverzekeringswet of Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • 2.

    de hulp al voor het 18e levensjaar is begonnen en er een verleningsbesluit is genomen voor het 18e levensjaar;

  • 3.

    na het afsluiten van jeugdhulp binnen een half jaar blijkt dat opnieuw jeugdhulp nodig is;

  • 4.

    de cliënt het ermee eens is;

  • 5.

    wanneer de jeugdhulp wordt geboden in het kader van straffen en maatregelen of van reclasseringstoezicht. De kinderrechter kan een machtiging gesloten jeugdhulp verlengen. Dit kan tot maximaal zes maanden na de 18e verjaardag.

2.2 Procedure jeugdhulp na 18e levensjaar

De zorgaanbieder die de ondersteuning voor het 18e jaar levert stelt vroegtijdig (minimaal 12 maanden voor de 18e verjaardag) een (toekomst)plan op waarin de doorloop van ondersteuning na het 18e levensjaar centraal staat. Het opstellen van het (toekomst)plan gebeurt samen met de jeugdige en/of ouder(s)/verzorger(s) en samen met een eventuele aanbieder die na het 18e levensjaar wordt ingezet. Op het moment dat een jeugdige 16,5 jaar of ouder is, beschrijft de jeugdhulpaanbieder in het plan hoe en wie de volgende zaken heeft geregeld voor de jeugdige als deze de leeftijd van 18 jaar bereikt:

  • 1.

    huisvesting;

  • 2.

    (ii) financiën;

  • 3.

    (iii) werk en/of onderwijs, en indien nodig;

  • 4.

    (iv) zorg en ondersteuning.

In het plan wordt bekeken of ondersteuning die na het 18e levensjaar wordt ingezet gefinancierd kan worden uit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg. Als de zorgbehoefte van een 18-jarige jeugdige niet onder een van deze wetten valt, dan kan de verlengde jeugdhulp worden ingezet (zie §2.1).

2.3 Verlengde pleegzorg

  • 1. Een pleegzorgrelatie kan alleen eindigen voor het 21e levensjaar wanneer pleegkinderen dit zelf willen.

  • 2. Pleegzorg als vorm van verlengde jeugdhulp, zoals beschreven in de Jeugdwet, blijft mogelijk vanaf 21 jaar tot 23 jaar. Pleegkinderen kunnen tot een half jaar na hun 21e verjaardag een beroep doen op verlengde jeugdhulp.

  • 3. Verlengde jeugdhulp eindigt als er geen hulpvraag meer is, het pleegkind geen hulp meer wil, of het pleegkind 23 jaar is.

Hoofdstuk 3 Algemene voorzieningen

Dit hoofdstuk heeft betrekking op de verdere uitwerkingen van hoofdstuk 1 ‘Algemene bepalingen’ en artikel 2 van de Verordening.

3.1 Inleiding

Wanneer blijkt dat jeugdigen en/of hun ouder(s) niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kunnen komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde ’algemene voorzieningen’ zijn die de problemen, die jeugdigen en zijn ouder(s)/verzorger(s) ervaren, (gedeeltelijk) kunnen oplossen. In dit onderdeel wordt uiteengezet welke diensten er onder algemene voorzieningen vallen.

3.2 Algemene voorzieningen: vrij toegankelijk voor iedere jeugdige en/of ouder(s)

  • 1. De algemene voorzieningen voor jeugd hebben een belangrijke preventieve taak en zijn vrij toegankelijk. Voorbeelden van algemene voorzieningen in de gemeente Neder-Betuwe zijn:

    • School maatschappelijk werk

    • Bibliotheek

    • Buitenschoolse opvang

    • GGD

    • Huisartsen

    • Jongerenwerk

    • Kinderopvang

    • Onderwijs

    • Openbaar vervoer

    • Schuldhulpverlening

    • Sportverenigingen

    • Veilig Thuis

    • Welzijnswerk

  • 2. In de gemeente Neder-Betuwe zijn er een aantal collectieve voorzieningen. Dit zijn diensten of activiteiten die bedoeld zijn voor jeugdigen met specifieke kenmerken. De gemeente Neder-Betuwe stelt richtlijnen op wie voor deze voorzieningen in aanmerking komt. De toegang verloopt bij elke collectieve voorziening op een andere manier, maar er is geen sprake van een gemeentelijke beschikking. Voor informatie over de collectieve voorzieningen kan men terecht bij het Kernpunt. Voorbeelden van collectieve voorzieningen in de gemeente Neder-Betuwe zijn:

    • Groepswerk Mutare maatschappelijk werk/ Vluchtheuvel:

    • Groepswerk STMR / Santé Partners

    • KIES (kinderen in echtscheidingssituaties)

    • Mindful Parenting

    • Jonge mantelzorgers

    • Brussencursus

    • KOPP/Doe-praatgroep

    • Peuter in zicht

    • Buurtgezinnen

    • Zaterdagactiviteiten bij Stichting BeWell

    • Trajecten Patch

    • Lichte ambulante opvoedhulp zoals die door het Sociaal Team, de partners en/of vrijwilligers wordt gegeven

    • Jeugdgezondheidszorg uniform- en maatwerkdeel

    • Individuele jongerencoaching zoals uitgevoerd door het jongerenwerk (Mozaïek)

    • Kamers met Kansen

    • Stichting PAS

    • Voorlichting, cursussen en trainingen

  • 3. De medewerkers van het sociaal team kunnen lichte ondersteuning verlenen (basishulp). Dit is kortdurende structurele begeleiding (gedurende 6 maanden). Met gerichte inzet kunnen zij wellicht in een korte periode zoveel betekenen dat daarmee de inzet van een individuele voorziening voorkomen of beperkt kan worden. Per situatie wordt bekeken wat wenselijk en mogelijk is. Daarnaast kan het sociaal team ingezet worden als casus regisseur (10 gesprekken in een jaar).

3.3 Geen individuele voorziening als een algemene voorziening passend en toereikend is

In elke individuele situatie moet worden beoordeeld of een algemene voorziening passend en toereikend is voor de gestelde hulpvraag. Als dit zo is, komen jeugdigen en zijn ouder(s)/verzorger(s) niet in aanmerking voor een individuele voorziening. Dit geldt indien de algemene voorziening:

  • 1.

    daadwerkelijk beschikbaar is voor de jeugdige en/of de ouder(s);

  • 2.

    passend en toereikend is voor de jeugdige en/of de ouder(s);

  • 3.

    financieel gedragen kan worden door het gezin. Het college beoordeelt of het gezin in redelijkheid de algemene voorziening kan betalen. Het is vervolgens aan de ouder(s)/verzorger(s) om dit te weerleggen. De ouder(s)/verzorger(s) moeten aannemelijk maken dat de algemene voorziening financieel niet gedragen kan worden. Mogelijk komen ouder(s)/verzorger(s) in aanmerking voor bijzondere bijstand of een Minima regeling.

Hoofdstuk 4 Voorliggende voorzieningen

4.1 Inleiding

Indien een jeugdige recht heeft op zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), Zorgverzekeringswet, Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) of de Onderwijswetten, zijn deze wetten voorliggend op de Jeugdwet en zal het college van de gemeente Neder-Betuwe voor deze zorg geen voorziening treffen op grond van de Jeugdwet. Hieronder wordt dit toegelicht.

  • 1.

    Wmo 2015

    Hulpmiddelen en rolstoelen voor jeugdigen vallen onder de Wmo 2015. Hetzelfde geldt voor woningaanpassingen voor jeugdigen onder de 18 jaar die thuis wonen. Aangezien de gemeente zelf verantwoordelijk is voor zowel de uitvoering van de Jeugdwet als de Wmo 2015 zorgen we ervoor dat jeugdigen die zowel vóór als ná hun 18e verjaardag hulp nodig hebben, geen last hebben van de overgang naar een ander wettelijk kader. Zie hoofdstuk 2 voor de overgang naar 18+.

  • 2.

    Wet Langdurige Zorg (Wlz), Zorgverzekeringswet (Zvw) en Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI)

  • Voorliggend op de Jeugdwet is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wlz, Zvw of Beginselenwet JJI. Jeugdigen die gebruik kunnen maken van voorzieningen in het kader van deze genoemde wetten, maken geen aanspraak op jeugdhulp in het kader van de Jeugdwet. Ouder(s)/verzorger(s) en jeugdigen die een aanvraag voor jeugdhulp doen, worden verwezen naar de instantie waar een aanvraag voor een voorziening op basis van de voornoemde wetten kan worden behandeld.

  • 3.

    Passend Onderwijs

    De begeleiding van kinderen met leerproblemen is de verantwoordelijkheid van school. Hulp die nodig is om onderwijsdoelen te behalen of die er op gericht is om aan het onderwijs deel te kunnen nemen, valt dus niet onder de Jeugdwet, maar moet door het onderwijs geboden worden. Denk bijvoorbeeld aan:

    • het wisselen tussen taakjes;

    • het helpen van de jeugdige met het plannen van zijn huiswerk.

  • Op hoofdlijnen maken we het volgende onderscheid: extra ondersteuning die als eerste is gericht op het volgen van onderwijs of het leerproces, is de verantwoordelijkheid van de school. Is extra ondersteuning ook op andere gebieden nodig, dan kan de gemeente verantwoordelijk zijn.

    In het ‘Handboek Ondersteuningsteams gemeente Neder-Betuwe’ staat de werkwijze tussen primair onderwijs en het Kernpunt beschreven rondom de signalen en aanpak van leerlingen met een (complexe) ondersteuningsvraag op meerdere levensgebieden.

  • 4.

    Kinderopvang en buitenschoolse opvang

    Kinderopvang is een verantwoordelijkheid van ouder(s)/verzorger(s), werkgever en overheid. Het leren omgaan met een kind dat een beperking heeft, door leidsters van de kinderopvang, is een verantwoordelijkheid van ouder(s)/verzorger(s). Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind extra begeleiding nodig heeft die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouder(s)/verzorger(s) kan worden verwacht, kan begeleiding worden ingezet vanuit de Jeugdwet.

4.2 Geen individuele voorziening als een voorliggende voorziening passend en toereikend is

Er moet in elke individuele situatie worden beoordeeld of de voorliggende voorziening toereikend en passend is. Als dat niet het geval is wordt alsnog een (aanvullende) individuele jeugdhulpvoorziening geboden. Als jeugdigen en/of hun ouder(s) geen gebruik wensen te maken van een beschikbare voorliggende voorziening leidt dat niet automatisch tot het inzetten van een individuele voorziening.

Hoofdstuk 5 Individuele voorzieningen

5.1 In de Jeugdwet genoemde doelgroepen

In de Jeugdwet worden de volgende groepen genoemd als in aanmerking komend voor individuele voorzieningen:

  • 1.

    jeugdigen en hun ouder(s)/verzorger(s) die kampen met psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking, opvoedingsproblemen of adoptie gerelateerde problemen;

  • 2.

    jeugdigen met somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke beperkingen, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem;

  • 3.

    jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking.

5.2 Inkoop jeugdhulp

  • 1. Jeugdhulp is door de gemeente Neder-Betuwe ingekocht in samenwerking met de andere gemeenten in de regio Rivierenland voor de periode 2019 tot en met 2021.

  • 2. De diensten en producten Wmo en Jeugd die regionaal zijn ingekocht, zijn te raadplegen via www.rivierenlandkanmeer.nl onder de rubriek “Informatie voor zorgprofessionals” en “Inkoop Zorg”.

5.3 Beschikbare individuele voorzieningen

De volgende individuele voorzieningen als bedoeld in artikel 2 lid 2 van de Verordening zijn beschikbaar:

  • 1.

    Persoonlijke verzorging (basis en basis plus)

  • 2.

    Individuele ambulante begeleiding (regulier en specialistisch)

  • 3.

    Ambulante begeleiding in een groep (regulier en specialistisch)

  • 4.

    Begeleide Omgangsregeling

  • 5.

    Individuele ambulante behandeling (regulier en specialistisch)

  • 6.

    Ambulante behandeling in een groep (regulier en specialistisch)

  • 7.

    Jeugd-GGz (incl. dyslexie)

  • 8.

    Multi Systeem Therapie (MST), Multi-Dimensionele Familietherapie (MDFT) en Functional Family Therapy (FFT)

  • 9.

    Logeren/Respijtzorg (regulier en intensief)

  • 10.

    Wonen zonder Behandeling (pleegzorg, wonen zelfstandigheid, moeder-kind huis)

  • 11.

    Behandeling met Verblijf (gezinshuis, GGZ, gezinsopname, overig)

5.4 Criteria individuele voorzieningen

  • 1. Jeugdigen en/of ouder(s) kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover zij geen andere oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag binnen hun eigen mogelijkheden, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

    • gebruikelijke hulp van ouder(s)/verzorger(s) en hulp van andere personen uit het sociale netwerk; hiervoor verwijzen wij naar hoofdstuk 6 in deze regels.

    • het aanspreken van een aanvullende verzekering die is afgesloten;

    • door gebruik te maken van een algemene of voorliggende voorziening die een passende oplossing biedt;

  • 2. Voor het bepalen van de soort individuele voorziening wordt aangesloten bij de perceelomschrijvingen Jeugdhulp van de Regio Rivierenland.

5.5 Aanvullende criteria vaktherapie (0nderdeel van Ambulante Jeugdhulp, behandeling)

  • 1. Een vaktherapeut hoeft niet SKJ-geregistreerd te zijn. Vaktherapie is een behandelvorm voor mensen met psychiatrische stoornissen en psychosociale problematiek. Binnen de vaktherapie bestaan de volgende behandelvormen:

    • beeldende therapie

    • danstherapie

    • dramatherapie

    • muziektherapie en

    • psychomotorische therapie.

  • 2. Vaktherapeuten kunnen in een eigen praktijk of binnen een instelling werkzaam zijn. Vaktherapie kan bij complexe of meervoudige problematiek als onderdeel van een multidisciplinaire behandeling worden aangeboden aan individuele jeugdigen, groepen en/of gezinnen. In een situatie waarin vaktherapie geen onderdeel vormt van een behandeling, komt behandeling door een vaktherapeut slechts voor vergoeding in aanmerking indien een beroep op de aanvullende verzekering voor de jeugdige niet mogelijk is. Daar waar de verzekering de mogelijkheid biedt de jeugdige te verzekeren voor vaktherapie wordt van het gezin verwacht dit voor de jeugdige te regelen.

  • 3. Verder geldt het volgende:

    • De zorgverzekering is voorliggend op de Jeugdwet. Als vaktherapie wordt ingezet vanuit de Jeugdwet, dan moet het een bijdrage leveren aan de jeugdhulp en is geen alternatief beschikbaar.

    • Voor vaktherapeuten is registratie bij de Stichting Register Vaktherapeutische Beroepen (SRVB) verplicht.

    • Het maximaal aantal behandelingen dat vergoed wordt door de gemeente is 20.

    • De behandelaar van een zorgaanbieder of medewerker van het Kernpunt dient advies te geven voor vaktherapie als onderdeel van de totale behandeling.

    • Wanneer ouder(s)/verzorger(s) niet aanvullend verzekerd zijn, dan is de vergoeding maximaal 20 x € 70 = € 1.400,-. Wanneer ouder(s)/verzorger(s) wel aanvullend verzekerd zijn dan moet het bedrag dat via de zorgverzekering wordt vergoed worden afgetrokken van € 1.400,-.

5.6 Goedkoopst passende voorziening

  • 1. De individuele voorziening is altijd gebaseerd op de goedkoopst passende voorziening. Er kunnen meerdere geschikte oplossingen zijn, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven zowel passend als de meest goedkope individuele voorziening is.

  • 2. Indien cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens passend is) komen de meerkosten voor rekening van cliënt. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een PGB gebaseerd op de goedkoopst passende voorziening.

Hoofdstuk 6 Gebruikelijke hulp

6.1 Visie op gebruikelijke hulp

  • 1. Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse hulp die ouder(s) en/of andere huisgenoten vanuit eigen kracht elkaar onderling kunnen bieden. Ouder(s)/verzorger(s) moeten de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen verzorgen, opvoeden en toezicht op hen houden. Ook al is er sprake van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking. Het betreft hulp op het gebied van persoonlijke verzorging, begeleiding en verblijf. Voorbeelden van gebruikelijke hulp zijn onder andere:

    • Ondersteunen bij eet- en drinkmomenten voor jeugdigen met een lichamelijke beperking;

    • uitvoeren van oefeningen met jeugdige die door een arts of paramedicus (bijvoorbeeld fysiotherapeut, ergotherapeut of logopedist) geadviseerd zijn;

    • oefenen om met geld om te gaan;

    • aanleren van huishoudelijke vaardigheden;

    • toedienen van medicatie bij een jeugdige, bijvoorbeeld tijdens een maaltijd of voor het naar bed gaan;

  • De bovenstaande opsomming is niet limitatief.

  • We verwijzen naar bijlage 1 voor een nadere toelichting op de ‘Richtlijnen gebruikelijk zorg van ouder(s)/verzorger(s) voor kinderen met een normale ontwikkeling per leeftijd’.

  • 2. Voor zover het gebruikelijk is dat ouders hun kinderen bepaalde zorg bieden, zal het college geen jeugdhulp inzetten.

  • 3. Het college kan jeugdhulp inzetten als de noodzakelijke zorg van ouders voor hun kinderen in langdurige situaties voor wat betreft de aard, frequentie en benodigde tijd voor deze handelingen uitgaat boven de zorg die kinderen van dezelfde leeftijd redelijkerwijs nodig hebben.

  • 4. De gemeente Neder-Betuwe maakt voor wat betreft gebruikelijke zorg een onderscheid in kortdurende en langdurige situaties:

    • Kortdurend: er is uitzicht op herstel van het (gezondheids)probleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige. Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

    • Langdurig: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de zorg langer dan drie maanden nodig zal zijn.

  • 5. In kortdurende situaties moeten alle vormen van zorg en ondersteuning door de gebruikelijke verzorger worden geboden. In langdurige situaties beschouwt het college de zorg waarvan kan worden gezegd dat deze op basis van algemeen aanvaarde maatstaven door ouders aan hun kind moet worden geboden als gebruikelijke zorg.

  • 6. Het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan kinderen is tot en met de leeftijd van 17 jaar gebruikelijke zorg, zowel in kortdurende als langdurige situaties.

6.2 Richtlijn bij (dreigende) overbelasting ouder(s)/verzorger(s)

  • 1. De zorg voor een kind kan zo zwaar worden dat van overbelasting sprake is. Klachten en symptomen die op overbelasting kunnen wijzen, zonder dat van een stoornis in psychische zin sprake hoeft te zijn, zijn:

    • Angst of gespannenheid

    • Depressie

    • Gedragsproblemen

    • Lichamelijke klachten, verminderde prestaties of concentratieproblemen.

  • 2. In de meeste gevallen is het inzetten van jeugdhulp voor het gedeelte van de zorg die de gebruikelijke hulp overstijgt (boven gebruikelijke hulp/zorg), voldoende om deze overbelasting te voorkomen. Maar soms blijkt dit niet voldoende te zijn. In dat geval wordt van ouders minder of in het geheel geen gebruikelijke hulp verwacht. Totdat deze (dreigende) overbelasting is opgeheven kan een individuele voorziening worden ingezet.

  • 3. De inzet van jeugdhulp bij (dreigende) overbelasting is altijd tijdelijk. Van ouder(s) wordt verwacht dat zij een plan van aanpak opstellen om de (dreigende) overbelasting aan te pakken en dat zij in de tijd dat jeugdhulp wordt gegeven werken aan dit plan.

  • 4. Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die iemand aan het kind biedt. Bij overbelasting door een dienstverband van teveel uren of als gevolg van spanningen op het werk, zal de oplossing in de eerste plaats gezocht moeten worden in minder uren gaan werken of aanpak van de spanningen op het werk.

  • 5. Wanneer de geldigheidsduur van de indicatie is verlopen en een herindicatie wordt aangevraagd, zal worden gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen.

6.3 Beoordeling van overbelasting

  • 1. Het college bepaalt of er sprake is van overbelasting voordat wordt bepaald of er sprake is van gebruikelijke zorg.

  • 2. Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast. Naast de aard en ernst van de overbelasting wordt ook onderzocht of deze komt doordat er iets met de gebruikelijke verzorger zelf aan de hand is (draagkracht vermindering) en/of dat deze gevolg is van ernst van de problemen of beperkingen van het kind (draaglast verhoging).

  • 3. Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:

    • lichamelijke conditie ouder/verzorger;

    • geestelijke conditie ouder/verzorger;

    • wijze van omgaan met problemen (coping);

    • motivatie voor zorgtaak;

    • sociaal netwerk.

  • 4. Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:

    • omvang en mate van (on)planbaarheid van zorgtaken;

    • ziektebeeld en prognose;

    • inzicht van mantelzorger in ziektebeeld van de zorgvrager;

    • woonsituatie;

    • bijkomende sociale problemen;

    • bijkomende emotionele problemen;

    • bijkomende relationele problemen.

  • 5. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden.

  • 6. Het college kan bij haar onderzoek gebruik maken van een vragenlijst om overbelasting uit te vragen. Een voorbeeld van onderzoeksvragen kunnen zijn:

    • Wat zegt de ouder/verzorger er zelf over, hoe ervaart hij of zij het zorgen?

    • Hoe is de (lichamelijke en geestelijke) gezondheid van de ouder/verzorger?

    • Zijn er signalen van overbelasting: nervositeit, vermoeidheid?

    • Heeft de ouder/verzorger een “uitlaatklep”?

    • Heeft hij of zij de mogelijkheid om activiteiten buitenshuis te doen?

    • Kan iemand zijn verhaal kwijt bij vrienden, familie of professionals?

    • Wordt er respijtzorg geboden zodat de ouder even op adem kan komen?

    • Hoe is de relatie tussen de ouder/verzorger en de jeugdige?

    • Heeft de ouder/verzorger inzicht in de problemen en/of beperkingen van de jeugdige? (Als men weet dat bepaald gedrag uit de beperking voortkomt, kan het gemakkelijker zijn dat gedrag te accepteren.)

    • Hoeveel tijd heeft de ouder?

    • Heeft iemand een baan of een ander familielid dat zorg behoeft? Voorbeeld: een echtgenoot wordt ziek, terwijl zijn vrouw ook al voor haar ouders zorgt.

    • Is de zorg te plannen of is er continue controle en toezicht nodig?

    • Hoe is de prognose? (Een terminale situatie is altijd zwaar, maar een situatie die langdurig en stabiel is, kan ook veeleisend zijn.)

    • Wat zijn de knelpunten in de zorg?

    • Hoe is de woonsituatie?

  • 7. Wanneer het college van mening is dat de beperkingen in de belastbaarheid vanwege de gezondheid van de ouder/verzorger komen, dient dit altijd beoordeeld te worden door of onder verantwoordelijkheid van een arts. In dat geval wint de medewerker van het Kernpunt medisch advies in bij een onafhankelijke arts.

  • 8. Het college kan bij haar onderzoek ook vragen naar een verklaring van de behandelend arts of huisarts van de ouders met betrekking tot de (dreigende) overbelasting.

6.4 Eigen kracht

Van ouders/verzorgers en huisgenoten wordt verwacht dat zij ondersteunen bij de activiteiten die de jeugdige niet kan uitvoeren. De omvang en inhoud van de ondersteuning bij de jeugdige is afhankelijk van de sociale relatie. Hoe intiemer de relatie, hoe meer hulp verwacht mag worden. Dit is veelal het geval bij 1e of 2e-graads bloedverwanten van de jeugdige. Wanneer de hulpvraag groter is dan de gebruikelijke hulp, kan hulp en ondersteuning worden ingezet. Dit is echter pas het geval als de benodigde bovengebruikelijke hulp de eigen draagkracht overstijgt en er geen mogelijkheden zijn in het sociale netwerk of algemene/voorliggende voorzieningen.

Voor de hulp die ouder(s)/verzorger(s) verlenen, hoeft de gemeente niet altijd jeugdhulp in te zetten. Uit de parlementaire geschiedenis van de Jeugdwet blijkt dat een voorziening niet nodig is als de jeugdige en zijn ouder(s) zelf mogelijkheden hebben om de problemen op te lossen of het hoofd te bieden. Dit wordt eigen kracht genoemd. Dit geldt ook als met de eigen kracht bovengebruikelijke hulp geleverd moet worden. De financiële situatie van een gezin kan ook onderdeel zijn van het onderzoek naar de eigen kracht. Dit blijkt uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 juli 2019.

6.4 Onderzoek naar eigen kracht van ouders/verzorgers

Bij het onderzoek naar de vraag of jeugdhulp nodig is, moet de medewerker van het Kernpunt onder meer onderzoeken in hoeverre de jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) het probleem op ‘eigen kracht’ kunnen oplossen. ‘Eigen kracht’ kan verschillende zaken inhouden, zoals:

  • 1.

    het aanspreken van een aanvullende verzekering;

  • 2.

    het inzetten van vrijwilligers of mensen uit het sociale netwerk;

  • 3.

    mogelijkheden van de ouder zelf.

Ouders moeten gemotiveerd aangeven waarom en waardoor ze vast lopen aan de hand van voorbeelden. Bovengebruikelijke hulp kan in beginsel van ouder(s)/verzorger(s) worden verwacht (zie §6.1).

De medewerker van het Kernpunt zal in het onderzoek naar de vraag of ouders voldoende “eigen kracht” hebben om het probleem zelf op te lossen, de onderstaande vragen beoordelen:

  • 1.

    is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden;

  • 2.

    is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden;

  • 3.

    levert het bieden van de hulp door de ouder geen overbelasting op;

  • 4.

    ontstaan er geen financiële problemen in het gezin als de hulp door de ouder wordt geboden (aansluiten bij de NIBUD-normen ECLI:NL:RBROT:2019:52).

Wanneer vraag 1 en 2 met ‘ja’ beantwoord worden en vraag 3 en 4 met ‘nee’, dan hoeft de gemeente geen jeugdhulp (al dan niet in de vorm van een PGB) in te zetten.

De volgende punten zijn van belang bij het onderzoek naar de factoren van de eigen kracht bij ouders:

  • 1.

    de behoefte en de mogelijkheden van de jeugdige;

  • 2.

    de voor de jeugdige benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan;

  • 3.

    de mogelijkheden, de draagkracht en belastbaarheid van ouders/het netwerk (bijlage 2);

  • 4.

    de samenstelling van het gezin en de woonsituatie;

  • 5.

    bij gescheiden ouders, zijn beide ouders met gezag verantwoordelijk voor het bieden van ondersteuning;

  • 6.

    het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen. De mogelijkheid om over een inkomen te beschikken is van belang bij de vraag of sprake is van voldoende eigen probleemoplossend vermogen.

Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie CRVB 17-07-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2362) volgt dat in ieder geval (indirect) de financiële draagkracht van ouders een rol speelt bij de vraag of voldoende sprake is van eigen kracht van ouders. De mogelijkheid om over een inkomen te beschikken is immers van belang bij de vraag of sprake is van voldoende probleemoplossend vermogen.

Financiële draagkracht vervoer

Gelet op de hiervoor genoemde CRvB-uitspraak zal in principe van ouders mogen worden verwacht dat ze hun kind zelf vervoeren als ze dat kunnen en hiervoor ook beschikbaar zijn. Maar kunnen ze dat niet in verband met de financiële situatie, dan zal waarschijnlijk sprake zijn van onvoldoende eigen kracht. Overigens mag in zo’n geval wel van ouders worden verwacht dat ze inzicht geven in hun financiële situatie, zodat het college ook kan toetsen of inderdaad sprake is van eigen kracht.

NIBUD normen

Het college zoekt bij het beoordelen van de vraag of er financiële problemen ontstaan aansluiting bij de normen vanuit het NIBUD. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de expertise van de consulenten bijzondere bijstand en/of schuldhulpverlening. Zij kunnen bijvoorbeeld een financieel advies geven waarin aan de hand van de rekentool van het NIBUD, het persoonlijk budgetadvies, berekeningen over het gezinsinkomen worden uitgewerkt. Bij de berekeningen wordt rekening gehouden met de kinderbijslag, mogelijke toeslagen en het kindgebonden budget.

Hoofdstuk 7 De beoordeling van het verzoek om jeugdhulp

In de Verordening is in artikel 5 vastgelegd hoe onderzoek wordt gedaan. Hieronder wordt dit onderzoek verder uitgewerkt.

7.1 Beoordeling verzoek om jeugdhulp

Het college onderzoekt het verzoek om jeugdhulp volgens het stappenplan dat volgt uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 mei 2017 (CRvB 01-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477).

  • 1.

    Vaststellen van de hulpvraag

  • Tijdens het gesprek met de ouder(s)/verzorger(s) zal de medewerker de hulpvraag van ouder(s)/verzorger(s) en/of jeugdige vaststellen. Deze hulpvraag is leidend voor het verdere onderzoek en kan afwijken van de eerste claim van ouders.

  • 2.

    Onderzoeken of deze gemeente verantwoordelijk is

  • In deze fase onderzoekt het college aan de hand van het woonplaatsbeginsel of de gemeente verantwoordelijk is

  • 3.

    Onderzoeken of de Jeugdwet van toepassing is

  • Behoren ouder(s)/verzorger(s) en/of de jeugdige tot de doelgroep van de Jeugdwet?

  • 4.

    In kaart brengen van beperkingen/problematiek

  • Het college stelt vast of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen (artikel 2.3 Jeugdwet). En als daar sprake van is, moet het college concreet maken om welke problemen en/of stoornissen het gaat. Het college zorgt dat de medewerker die het onderzoek uitvoert voldoende deskundig is. Indien nodig wordt gebruik gemaakt van externe deskundigheid.

  • 5.

    Bepalen welke hulp nodig is

  • Als duidelijk is welke problemen en/of stoornissen er zijn, moet het college bepalen welke hulp nodig is in vorm, duur en frequentie.

  • Daarbij moet hulp worden ingezet die gericht is op de resultaatsgebieden die de jeugdhulpplichtomschrijft. Oftewel, de jeugdhulp die ingezet wordt moet de jeugdige in staat stellen (artikel 2.3 Jeugdwet):

    • gezond en veilig op te groeien

    • te groeien naar zelfstandigheid

    • voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren.

  • Bij het bepalen welke jeugdhulp nodig is moet verder rekening gehouden worden met de leeftijd, het ontwikkelingsniveau en de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en de ouders en wat de godsdienstige gezindheid, levensovertuiging en culturele achtergrond van hen is (artikel 2.3 lid 4 Jeugdwet).

  • 6.

    Onderzoeken van eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen (eigen kracht)

  • Als vaststaat welke hulp nodig is, moet de gemeente beoordelen welke bijdrage de jeugdige en zijn ouder(s) en het sociale netwerk hierin kunnen leveren.

  • 7.

    Aanspraak op een voorliggende voorziening

  • Als vaststaat welke hulp de jeugdige nodig heeft en dat ouders en/of het sociaal netwerk hier niet (geheel) in kunnen voorzien, moet het college onderzoeken of de jeugdige aanspraak maakt op een voorliggende voorziening.

  • 8.

    Aanspraak op een algemene voorziening

  • Vervolgens kan het college onderzoeken of een passende algemene voorziening beschikbaar is.

  • 9.

    Informeren over de mogelijkheid van het aanvragen van een pgb

  • Het college geeft informatie over de mogelijkheden tot het aanvragen van een pgb.

  • 10.

    Indien aangevraagd: beoordelen of aan voorwaarden pgb voldaan wordt

Hoofdstuk 8 persoonsgebonden budget

8.1 Persoonsgebonden budget (PGB)

Een PGB kan een geschikt instrument zijn voor de jeugdige en of zijn ouder(s) wanneer zij eigen regie willen én kunnen nemen.

8.2 Hoogte PGB

Het PGB bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst passende beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

8.3 Voorwaarden PGB

Het college verstrekt een PGB als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • 1.

    De jeugdige of zijn ouder(s)/verzorger(s) zijn naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat tot een redelijke waardering van de belangen. Of ze zijn met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde of gecertificeerde instelling in staat de aan een PGB verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

  • 2.

    De jeugdige of zijn ouder(s)/verzorger(s) stellen zich gemotiveerd op het standpunt dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een zorgaanbieder, niet passend achten.

  • 3.

    Naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouder(s)/verzorger(s) van het PGB-budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.

Ad a. Bekwaamheid van de aanvrager

Om na te gaan of de aanvrager op verantwoorde wijze om kan gaan met een PGB wordt de bekwaamheid beoordeeld. De beoordelingscriteria zijn:

  • 1.

    Is de budgethouder in staat, dan wel een vertegenwoordiger uit zijn sociale netwerk, of een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde of gecertificeerde instelling, de eigen situatie en de situatie van de jeugdige te overzien en zelf de benodigde hulp te kiezen, te regelen en aan te sturen?

  • 2.

    Is de budgethouder goed op de hoogte van de rechten en plichten die horen bij het beheer van een PGB en kan hij hiermee omgaan?

  • 3.

    Is de budgethouder in staat de opdrachtgeverstaak op zich te nemen, zoals een aanbieder uitzoeken, sollicitatiegesprekken voeren, contracten afsluiten, facturen afhandelen, bewaken van de kwaliteit en de voortgang van de hulp?

Van overwegende bezwaren is sprake als er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een PGB. De situaties waarbij het risico groot is dat het PGB niet besteed wordt aan het daarvoor bestemde doel zijn:

  • 1.

    de belanghebbende is handelingsonbekwaam;

  • 2.

    de belanghebbende heeft als gevolg van dementie, een verstandelijke beperking of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie;

  • 3.

    er is eerder misbruik gemaakt van het PGB;

  • 4.

    er is eerder sprake geweest van fraude.

Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een PGB niet gewenst is. In deze situaties kan een PGB worden geweigerd. Andersom kan het zo zijn dat een budgethouder zélf niet of onvoldoende bekwaam is, maar er mensen in zijn omgeving zijn die hem of haar dusdanig kunnen helpen en bijstaan dat er toch een PGB verstrekt kan worden. Om een PGB af te wijzen op overwegende bezwaren, moet voldoende feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.

Wij verwijzen naar bijlage 2 voor de factsheet van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport waarin tien punten zijn opgenomen over de PGB-vaardigheden.

Ad b: Motivering dat zorg in natura niet passend is

Uit de argumentatie moet blijken dat de jeugdige of zijn ouder(s)/verzorger(s) zich voldoende hebben georiënteerd op de mogelijkheden voor zorg in natura. Dit dient opgenomen te worden in het PGB-plan.

Ad c: Waarborgen kwaliteit

De jeugdhulp is veilig, doeltreffend en cliëntgericht. Professionele jeugdhulpaanbieders die uit een persoonsgebonden budget worden betaald, moeten daarnaast voldoen aan de eisen die bij Jeugdwet aan de aanbieders van jeugdhulp in natura worden gesteld. De verdere uitwerking van de kwaliteitsvereisten voor formele en informele hulp voor inzet van PGB zijn uitgewerkt in § 8.6.2.

8.4 Voorwaarden PGB-plan

De aanvrager stelt een PGB-plan op. In dit PGB-plan is opgenomen:

  • 1.

    de motivatie waarom de beschikbare hulp in natura van de gemeente niet passend is;

  • 2.

    de beoogde uitvoerder van de individuele voorziening en de wijze waarop de hulp georganiseerd wordt;

  • 3.

    op welke wijze de kwaliteit van de hulp is gewaarborgd;

  • 4.

    de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in het aantal eenheden en het tarief.

Ouder(s)/verzorger(s) en de jeugdige stellen het PGB-plan op. In het PGB-plan van de jeugdige of zijn ouder(s)/verzorger(s) kunnen zij de wens uitspreken om hun sociale netwerk in te willen zetten. Net als de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de “gebruikelijke hulp” overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en doelmatiger is dan zorg in natura.

Als een PGB wordt aangevraagd is voor gemeente van belang dat slechts een PGB wordt verstrekt als is gewaarborgd dat de in te kopen hulp veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt. Ook bij het beoordelen van de kwaliteit van de ondersteuning uit het sociale netwerk wordt door de jeugdconsulent bekeken of deze in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het PGB wordt verstrekt.

In bijlage 3 is het PGB-plan opgenomen.

8.5 PGB in geval van een verwijzingsbesluit van een arts of gecertificeerde instelling

Bij de inzet van jeugdhulp door een arts of gecertificeerde instelling kan gekozen worden voor inzet in de vorm van een PGB. Wanneer jeugdigen en zijn ouder(s)/verzorger(s) voor een PGB willen kiezen, moeten zij een aanvraag indienen bij de gemeente. Het college beoordeelt het verzoek om PGB.

8.6 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget (PGB)

8.6.1 Algemene PGB-criteria:

  • 1.

    De regie van het PGB mag niet worden neergelegd bij de PGB-hulpverlener.

  • 2.

    De aanvrager, als vertegenwoordiger van de jeugdige, van het PGB mag het PGB niet aan zichzelf uitkeren als de PGB-hulpverlener.

  • 3.

    De PGB-hulpverlener zorgt voor verslaglegging van de resultaten en is bereid deze op verzoek van het college te tonen.

  • 4.

    De PGB-hulpverlener biedt ondersteuning die voldoet aan de eisen van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en aan de criteria van de verantwoorde werktoedeling.

  • 5.

    De PGB-hulpverlener kan de grenzen van het eigen kunnen en bevoegdheden inschatten en aangeven wanneer specialistische ondersteuning gewenst is.

  • 6.

    Een PGB mag worden geweigerd als het PGB beheerd gaat worden door degene die de hulp ook zelf gaat bieden. We willen voorkomen dat personen (uit het sociaal netwerk) enerzijds hulp verlenen en anderzijds zijn eigen handelen moeten controleren. Het is van belang dat personen de beheerstaken met voldoende afstand en kritisch kunnen uitvoeren.

8.6.2 Onderscheid formele en informele hulp

Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:

  • 1.

    personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het persoonsgebonden budget uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of

  • 2.

    personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het persoonsgebonden budget uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of

  • 3.

    personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp (Stichting Kwaliteitsregister Jeugd).

Van informele hulp is sprake, indien

  • 1.

    de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder, of

  • 2.

    de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in lid 1 onder a tot en met c.

8.6.2.1 PGB voorwaarden formele hulp:

  • 1.

    De PGB-hulpverlener heeft een kwaliteitssysteem, ISO of HKZ of in het geval van zelfstandige zonder personeel (ZZP) wordt er gewerkt aan kwaliteitsverbetering (zoals bijscholing).

  • 2.

    De PGB-hulpverlener beschikt over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor natuurlijke personen die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip, waarop de PGB-hulpverlener voor de instelling ging werken of als zzp’er. En is bereid deze op verzoek van het college te tonen.

  • 3.

    Onderaannemerschap is niet toegestaan.

  • 4.

    De PGB-hulpverlener is aangemeld bij het Inspectieloket Sociaal Domein.

  • 5.

    Er wordt gebruik gemaakt van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld en/of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden.

  • 6.

    De PGB-hulpverlener houdt een klachtensysteem bij en neemt, indien nodig, aantoonbaar passende maatregelen.

  • 7.

    De PGB-hulpverlener voldoet aan de voor hem van toepassing zijnde minimumeisen voor kwaliteit zoals vastgelegd in bijlage 3.

8.6.2.2 PGB voorwaarden informele hulp:

  • 1.

    Er is sprake van een langdurige, omvangrijke en frequente ondersteuningsvraag, en in alle redelijkheid en billijkheid kan niet verwacht worden dat dit binnen de eigen mogelijkheden wordt opgelost.

  • 2.

    De kwaliteit van de hulp die de PGB-hulpverlener biedt, is passend en toereikend gelet op de problematiek en ontwikkelingsdoelen van de jeugdige.

  • 3.

    Bij de PGB-hulpverlener is geen sprake van dreigende overbelasting.

  • 4.

    Als het college dit nodig acht in het kader van de veiligheid van de hulpverlening, kan hij bepalen dat de PGB-hulpverlener beschikt over een VOG (Verklaring Omtrent Gedrag) die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop deze PGB-hulpverlener is gestart met het bieden van de hulpverlening.

8.7 Sociaal netwerk

De jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) aan wie een persoonsgebonden budget wordt toegekend kunnen alleen jeugdhulp betrekken van personen die tot het sociale netwerk behoren voor begeleiding, persoonlijke verzorging of kortdurend verblijf/logeren. Een PGB inzetten voor behandeling door het sociaal netwerk is niet mogelijk.

De jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) dragen de verantwoordelijkheid voor het bewaken van de kwaliteit van de jeugdhulp die zij betrekken van personen die tot het sociale netwerk behoren.

8.8 Verantwoording PGB

Het college onderzoekt indien gewenst, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

Hoofdstuk 9 Ingangsdatum, intrekking oude regeling en citeertitel

  • 1. Deze nadere regels treden een dag na bekendmaking in werking.

  • 2. Bij inwerkingtreding van deze nadere regels worden de Nadere regels Jeugdhulp gemeente Neder-Betuwe 2018 en de Nadere regels jeugdhulp gemeente Neder-Betuwe 2019 ingetrokken.

  • 3. Deze nadere regels worden aangehaald als: Nadere regels jeugdhulp Neder-Betuwe 2020.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neder-Betuwe op xx-xx- 2020.

De secretaris,

Gerrit Stam

De burgemeester,

Jan Kottelenberg

Bijlage 1 Richtlijnen gebruikelijk zorg van ouders voor kinderen met een normale ontwikkeling per leeftijd

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • -

    Hebben 24 uur per dag zorg in nabijheid nodig omdat zij niet in staat zijn om op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor henzelf te voorkomen.

  • -

    Hebben voortdurend, dat wil zeggen op geplande tijden en ongeplande momenten, overname van zelfzorg nodig.

  • -

    Hebben een woonomgeving nodig waarin hun fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd, een passend pedagogisch klimaat wort geboden en hen zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans wordt geboden bij ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • -

    Hebben 24 uur per dag zorg in nabijheid nodig omdat zij niet in staat zijn om op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor henzelf te voorkomen.

  • -

    Hebben overdag voortdurend begeleiding en overname van zelfzorg nodig.

  • -

    Hebben ’s nachts soms nog begeleiding en overname van zelfzorg nodig.

  • -

    Hebben een woonomgeving nodig waarin hun fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd, een passend pedagogisch klimaat wort geboden en hen zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans wordt geboden bij ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

NB. Deze zorg voor kinderen van 3 tot 5 jaar is geen gebruikelijke zorg als is vastgesteld dat het gaat om een kind met ernstige meervoudige complexe handicaps waaronder een verstandelijke handicap en een blijvend zeer laag ontwikkelingsperspectief (bijv. van een kind van 0 tot 3 jaar).

Kinderen van 5 tot 8 jaar

  • -

    Hebben tot 8 jaar overdag zorg in nabijheid nodig omdat zij niet n staat zijn om op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor henzelf te voorkomen.

  • -

    Hebben tot 8 jaar overdag nog voortdurend begeleiding nodig.

  • -

    Hebben tot 8 jaar overdag op geplande en soms op ongeplande momenten hulp bij overname van zelfzorg nodig.

  • -

    Hebben een woonomgeving nodig waarin hun fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd, een passend pedagogisch klimaat wort geboden en hen zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans wordt geboden bij ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

Kinderen van 8 tot 18 jaar

  • -

    Hebben vanaf 8 jaar geen zorg in de nabijheid nodig omdat zij in staat zijn om op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor henzelf te voorkomen.

  • -

    Hebben een woonomgeving nodig waarin hun fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd, een passend pedagogisch klimaat wort geboden en hen zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans wordt geboden passend bij hun ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

Bron: CIZ

Bijlage 2 10 punten pgb-vaardigheid

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3 PGB format

Betreft: PGB plan

Voor:

Formulier voor het aanvragen van een persoonlijk PGB-plan:

(iemand anders mag u helpen om dit formulier in te vullen)

  • 1.

    Waarom vraagt u een persoonsgebonden budget (PGB) aan? Dit is uw motivatie.

    Geef een korte uitleg op de volgende vragen:

    • Waarom wilt u een PGB in plaats van zorg in natura? Bij een PGB krijgt u geld en mag u zelf kiezen voor iemand die u komt helpen. Bij zorg in natura krijgt u iemand toegewezen van een zorgaanbieder waarmee de gemeente een contract heeft.

    • Neem over en vult u aan: “Ik wil een PGB omdat …” (Dit is een verplicht onderdeel uit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, bedoeld voor de aanvraag van bijvoorbeeld Wmo voorzieningen)

      OF

    • Neem over en vult u aan: “Ik wil geen zorg in natura, want …”(Dit is een verplicht onderdeel uit de Jeugdwet, bedoeld voor de aanvraag van zorg voor kinderen van 0 tot 18 jaar)

Toelichting:

  • 2.

    Hoe gaat u het PGB beheren? Kunt u het geld zelf beheren of gaat iemand u helpen? Als iemand u gaat helpen, wie is dat dan? Welke dingen gaat u doen of regelen om het PGB te beheren?

Toelichting

  • 3.

    Met het PGB kunt u zorg inkopen. Hoe laat u ons weten of u de juiste zorg krijgt? Welke afspraken maakt u met ons om uitleg te geven waar u het geld aan uitgeeft?

Toelichting

  • 4.

    Welke ondersteuning wilt u met het budget inkopen?

    Geef een korte uitleg op de volgende vragen:

    • Wat voor zorg wilt u inkopen? Gaat het om bijvoorbeeld begeleiding voor u alleen, een dagactiviteit of persoonlijke verzorging of om hulp huishouden?

    • Wie wilt u inkopen voor de ondersteuning, begeleiding of zorg?

    • Om hoeveel uur en/of dagdelen gaat het?

Toelichting

  • 5.

    Welke doelen wilt u bereiken met individuele begeleiding?

    Geef een korte uitleg op de volgende vragen:

    • Wat is het doel van de ingezette begeleiding?

Toelichting

  • 6.

    Wat wilt u met het aanvragen van het PGB bereiken?

    Geeft u een korte uitleg op de volgende vragen:

    • Denkt u dat u door het PGB langer zelfstandig kunt blijven wonen? En dat u langer kunt deelnemen aan activiteiten bij u in de buurt?

    • Hoe lang denkt u het PGB nodig te hebben?

Toelichting:

  • 7.

    Hoe weet u of u de juiste zorg krijgt? En of u daar niet teveel of te weinig voor betaalt? Welke afspraken maakt u met de persoon die de zorg aan u levert?

    Hoe controleert u de afspraken die u heeft gemaakt?

Toelichting:

  • 8.

    Stelt u zich voor: u moet meer geld betalen voor uw zorg dan het bedrag dat u van het PGB krijgt. Hoe zorgt u ervoor dat u dat extra geld heeft?

Toelichting: