Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neder-Betuwe houdende regels omtrent woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen Neder-Betuwe 2021

Geldend van 23-02-2021 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neder-Betuwe houdende regels omtrent woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen Neder-Betuwe 2021
  • 1.

    Het college besluit de beleidsregels voor Wmo woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen 2021 vast te stellen.

  • 2.

    Het college besluit de “Notitie beleids- en uitvoeringsregels Vervanging (en aanpassing) van (woon)voorzieningen” en de “Notitie beleids- en uitvoeringsregels Algemeen gebruikelijke voorzieningen”, in te trekken.

Inleiding

Deze beleidsregels vormen de nadere uitwerking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Neder-Betuwe 2020 voor de onderdelen woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen (art. 7, art. 8 lid 1 en 2 en art 11 Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Neder-Betuwe 2020).

De beleidsregels dienen als afwegingskader voor de indicatiestelling van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen door medewerkers van de gemeente Neder-Betuwe. Hierbij staat maatwerk vanuit een individuele benadering voorop.

Deze beleidsregels zijn vastgesteld door het college van de gemeente Neder-Betuwe tijdens de collegevergadering op 2 februari 2021.

1. Algemeen gebruikelijk

1.1 Inleiding

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening waarover iemand gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd.

Een dienst, hulpmiddel of andere maatregel wordt als algemeen gebruikelijk aangemerkt als deze:

  • niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

  • daadwerkelijk beschikbaar is;

  • een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en;

  • deze financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

In het kader van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen wordt in het onderzoek beoordeeld of de gevraagde voorziening voor de cliënt voldoet aan bovenstaande criteria.

Is er geen sprake van een algemeen gebruikelijke voorziening, dan wordt er gekeken of er een noodzaak bestaat voor een maatwerkvoorziening. Bij de keuze voor een maatwerkvoorziening staat altijd voorop dat de goedkoopst adequate oplossing leidend is.

1.2 Financiële draagkracht

Bij alle voorzieningen zal worden beoordeeld of de voorziening voor de persoon van aanvrager ook als algemeen gebruikelijk kan worden geacht. Om te kunnen beoordelen of een voorziening ook financieel gedragen kan worden, zal in het onderzoek door de beoordelaar gevraagd worden naar de financiële draagkracht van de cliënt. Wanneer de gemeente tot de conclusie komt dat de voorziening ook met een minimuminkomen gedragen kan worden, kan dit een reden zijn om de aanvraag af te wijzen. Wanneer de cliënt het hier niet mee eens is zal cliënt zelf moeten aantonen dat er geen financiële middelen zijn om de voorziening zelf te betalen.

1.3 Huurder van Thius

Als een cliënt in een huurwoning van Thius woont, zal de cliënt voor algemeen gebruikelijke voorzieningen in en om de woning worden doorverwezen naar Thius. Dit wordt gedaan op basis van de op dat moment geldende werkafspraken met Thius.

2. Afstemming andere wetgeving

2.1 Inleiding

Op grond van een andere wetgeving dan de Wmo kunnen ook voorzieningen verstrekt worden. De verstrekking van deze voorziening gaat voor op een voorziening vanuit de Wmo. Enkele voorbeelden van deze andere wetgevingen zijn de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw). Het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) voert enkele wetten uit waar in sommige situaties ook aanspraak op gemaakt kan worden waardoor de inzet van een Wmo voorziening niet noodzakelijk is.

Tijdens het onderzoek wordt meegenomen of de verstrekking vanuit een andere wetgeving ook in het kader van de Wmo voldoende bijdraagt aan he bereiken van een aanvaardbaar niveau van zelfredzaamheid en participatie.

2.2 Voorbeelden van andere wetgeving

Wlz

Verblijft een cliënt in een instelling met een Wlz indicatie dan worden er geen woningaanpassingen, woonvoorzieningen, individuele vervoersvoorzieningen en rolstoelen vanuit de Wmo verstrekt. Hiervoor kan de cliënt een aanvraag doen bij de Wlz.

Sociaal recreatief vervoer in de vorm van collectief vervoer is uitgesloten van de Wlz. Hiervoor kan deze cliënt wel een aanvraag doen bij de Wmo.

Heeft een cliënt een Wlz indicatie, maar woont hij nog thuis woont of woont hij met een PGB in een geclusterde woonvorm, dan is de gemeente wel verantwoordelijk voor het verstrekken van individuele vervoersvoorzieningen en rolstoelen.

UWV

Bij het UWV en de werkgever kan een aanvraag worden gedaan voor hulpmiddelen in de werksituatie en het vervoer van en naar het werk.

Wanneer een vervoersvoorziening vanuit het UWV ook toereikend is om privé te voorzien in de vervoersbehoefte, dan is geen aanvullende maatwerkvoorziening vanuit de Wmo noodzakelijk.

Zorgverzekeringswet

Ziektekostenverzekeringen verstrekken vanuit de basisverzekering enkele hulpmiddelen voor tijdelijk gebruik, voorbeelden hiervan zijn rolstoelen en enkele loophulpmiddelen. Soms zijn vergoedingen voor andere hulpmiddelen opgenomen in de aanvullende verzekering. De mate van vergoeding is afhankelijk van de polis van de cliënt.

Onder bepaalde voorwaarden kan een cliënt via de zorgverzekering in aanmerking komen voor ‘zittend ziekenvervoer’. De voorwaarden zijn beschreven in de basisverzekering van de Zorgverzekeringswet. Ook in een aanvullende zorgverzekering kan een (gedeeltelijke) vergoeding voor vervoer naar het ziekenhuis zijn opgenomen.

3. Woonvoorzieningen

3.1 Inleiding

Vanuit de Wmo wordt ondersteuning geboden ter bevordering van de zelfredzaamheid en participatie. Hieronder wordt ook verstaan het zo zelfstandig mogelijk kunnen functioneren in een woning. Dit betekent dat de cliënt in staat moet zijn tot het normale gebruik van de woning. Onder normaal gebruik van de woning wordt verstaan:

  • -

    de woning is voor de cliënt toegankelijk (middels 1 toegangsdeur);

  • -

    de buitenruimte (tuin of balkon) moet kunnen worden bereikt door de cliënt;

  • -

    de cliënt moet het toilet, de badkamer, keuken, woonkamer, slaapkamer en de slaapkamers van jonge kinderen kunnen bereiken en gebruiken. Hierbij wordt aangesloten bij de zorgbehoefte van (jonge) kinderen zoals deze ook is vastgesteld in de Beleidsregels Huishoudelijke ondersteuning Neder-Betuwe.

Het gebruik van hobby-, werk- of recreatieruimten vallen niet tot het normale gebruik van de woning.

3.1 Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen

In het kader van woonvoorzieningen wordt de afweging gemaakt of de gevraagde voorziening als algemeen gebruikelijk kan worden gezien. De algemene criteria zoals beschreven in artikel 1 van deze beleidsregels zijn hierbij van toepassing. Enkele voorbeelden van algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen zijn:

  • -

    Drempelhulpen

  • -

    Verhoogd toilet

  • -

    Losse toilet verhoger

  • -

    Toilet op de bovenverdieping

  • -

    (tweede) trapleuning

  • -

    Steunbeugels

  • -

    Douchekop en glijstang

  • -

    Douchezitje (in elke uitvoering)

  • -

    Antisliptegels bij nieuwbouw of renovatie

  • -

    Eén hendel mengkranen

  • -

    Thermostatische mengkranen

  • -

    Vervanging keukenapparatuur

  • -

    Keramische- of inductiekookplaat

  • -

    Losse airco

  • -

    Screens en zonneschermen

  • -

    Elektrische bediening zonwering

  • -

    Luchtbevochtigers en –ontvochtigers

  • -

    Mobiele (huis) telefoon

  • -

    Automatische deuropeners voor garage

  • -

    Renovatie keuken (20 jaar)

  • -

    Renovatie badkamer (40 jaar)

De basisuitrusting van een woning valt ook onder algemeen gebruikelijk. Centrale verwarming is hier een voorbeeld van.

3.2 Huurwoning en woningeigenaar

Als een cliënt in een huurwoning van Thius woont, zal de cliënt voor algemeen gebruikelijke voorzieningen in en om de woning worden doorverwezen naar Thius.

Is een grotere woningaanpassingen als maatwerkvoorziening noodzakelijk, dan wordt dit in overleg met Thius uitgevoerd. Hierbij wordt gewerkt op basis van de op dat moment geldende werkafspraken met Thius. Deze werkafspraken zijn onderdeel van de prestatieafspraken met Thius.

Als een cliënt een eigen woning heeft, wordt van de cliënt verwacht dat bij het bezit van een eigen woning ook de verantwoordelijkheid hoort om onderhoud in de woning op eigen kosten uit te voeren. Aanpassingen passend bij de ontwikkelingen in de tijd, of passend bij de levensfase of ontwikkelingen bij de gezinsleden worden als eigen verantwoordelijkheid, en daarmee als eigen kracht, gezien.

3.3 Soorten woonvoorzieningen

Er worden 3 soorten woonvoorzieningen onderscheiden:

  • -

    Bouwkundige ingrepen zoals het verwijderen van drempels, verbreden van deuren, aanpassen van sanitaire ruimtes en keuken, aanbouwen van gelijkvloerse slaapkamer en badkamer, plaatsen van een tijdelijke woonunit.

  • -

    Losse woonvoorzieningen zoals tilliften, aankleedtafels, douche- en toilethulpmiddelen.

  • -

    Hulpmiddelen om een hoogteverschil te overbruggen zoals een traplift of een vlonder.

3.4 Afweging verhuizen of woning aanpassen

Bijna iedereen verhuist wel één of meerdere keren in zijn leven, passend bij de levensfase. Voor de kosten van een verhuizing is dan ook in principe geen maatwerkvoorziening mogelijk. Dit is slechts anders als de verhuizing plotseling noodzakelijk is, bijvoorbeeld als gevolg van een plotseling optredende ziekte of door een ongeluk. In dat geval kan de cliënt in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding (zie hiervoor de Verordening Maatschappelijke ondersteuning Neder-Betuwe 2020 en artikel 3.5 van deze beleidsregel).

De gemeente moet aan de hand van de individuele situatie van de cliënt onderzoeken of een verhuizing een mogelijkheid is om het woonprobleem op te lossen. Deze afweging hangt af van de vraag of de woning aangepast kan worden. Soms is dit niet mogelijk, bijvoorbeeld als de gezondheidssituatie en bijbehorende beperkingen van de cliënt aanpassingen vereisen die bouwkundig niet mogelijk zijn.

In de afweging of een woonvoorziening in de vorm van een woningaanpassing of een verhuiskostenvergoeding de meest passende oplossing is, worden de volgende onderdelen meegenomen bij de beoordeling.

Aanwezigheid van een passende woning

Als er een passende woning beschikbaar is, kan worden volstaan met het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding. Ter overbrugging van het beschikbaar komen van een passende woning kan de huidige woning met enkele kleine, meest noodzakelijke aanpassingen, adequaat gemaakt worden.

Kostenvergelijking tussen aanpassen en verhuizen

Er wordt geen afweging gemaakt wanneer de kosten van het aanpassen van de huidige woning lager liggen, dan de verhuiskostenvergoeding is.

De gezondheidssituatie van cliënt en huisgenoten

De vraag is of cliënt en/of diens huisgenoten in staat kan worden geacht te verhuizen. Om dit te beoordelen kan een medisch advies van een onafhankelijk adviseur worden opgevraagd.

De afstand tot voorzieningen waar cliënt gebruik van maakt

Er wordt afgewogen of een verhuizing andere beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en participatie veroorzaakt die op een andere manier gecompenseerd zouden moeten worden. Dit komt voor bij cliënten die door een verhuizing minder zelfredzaam worden op het gebied van bijvoorbeeld het bezoek van winkel, dagelijkse (recreatieve) activiteiten of huisarts.

De wil van cliënt om te gaan verhuizen

Het is niet mogelijk de cliënt te dwingen om te verhuizen. Het is echter ook niet zo dat de gemeente dan helemaal niets hoeft te doen. Als een verhuizing de goedkoopst adequate oplossing is, maar de cliënt kiest ervoor om toch niet te verhuizen, dan kan hij in aanmerking komen voor een vergoeding van maximaal € 3.000,-. Met dit bedrag kan de cliënt de eigen woning aanpassen. De cliënt komt minimaal de komende vijf jaar niet in aanmerking voor een woonvoorziening, afgezien van niet-voorziene wijzigingen in de beperkingen van de cliënt welke ook bij een andere, passende woning hadden geleid tot aanpassingen.

Sociale omstandigheden

Hieronder valt de beoordeling van mantelzorg in de directe omgeving. Is deze mantelzorg ‘verplaatsbaar’, of ontstaat bij verhuizing een nieuw probleem door het wegvallen van deze vorm van ondersteuning.

Proces volgorde

Het onderzoek naar bovengenoemde, en andere niet beschreven punten, vindt zoveel als mogelijk plaats in de onderzoeksfase na het doen van de melding. Hierbij geldt de volgende volgorde;

  • 1.

    Voor een algemeen beeld over de verschillende onderdelen heeft de beoordelaar een gesprek met cliënt en andere betrokken mensen uit het sociaal netwerk.

  • 2.

    Bij onduidelijkheid over medisch gerelateerde vragen kan een medisch advies worden opgevraagd;

  • 3.

    Voor de bouwkundige vragen over beoogde aanpassingen kan de gemeente een deskundig bureau inschakelen.

Als uit het onderzoek blijkt dat een verhuizing geen goede oplossing is voor de cliënt, zal worden overgegaan tot aanpassing van de huidige woning. Uitgangspunt is hierbij dat de gekozen aanpassing kan zorgen voor een duurzame oplossing voor de cliënt.

3.5 Verhuiskostenvergoeding

Een verhuiskostenvergoeding kan worden toegekend wanneer blijkt dat een verhuizing plotseling en onverwachts is en dat dit de goedkoopst adequate oplossing is waarmee het probleem binnen de zelfredzaamheid en participatie opgelost wordt.

Een verhuiskostenvergoeding wordt niet toegekend wanneer vooraf bekend is dat de nieuwe woning niet geschikt is voor de cliënt en/of zijn/haar huisgenoten.

In de volgende situaties, niet limitatief, worden verhuis- en inrichtingskosten algemeen gebruikelijk beschouwd:

  • -

    Verhuizing van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte;

  • -

    Verhuizing als gevolg van trouwen of samenwonen;

  • -

    Verhuizing als gevolg verandering van baan;

  • -

    Verhuizing naar een grotere woning als gevolg van het krijgen van kinderen;

  • -

    Verhuizing van senioren naar een kleinere woning.

Wanneer de verhuizing plaatsvindt binnen de gemeente kan de verhuiskostenvergoeding voor de volgende kosten worden gebruikt:

  • -

    Huur van een verhuiswagen, boedelbak of verhuisbedrijf

  • -

    Kosten van wandafwerking

  • -

    Kosten van vloerafwerking

  • -

    Kosten van raambekleding

Wanneer de verhuizing vanuit onze gemeente naar een andere gemeente is, kan de vergoeding alleen worden gebruikt voor de kosten van de huur van de verhuiswagen, boedelbak of verhuisbedrijf.

De vergoeding wordt uitbetaald na indienen van een offerte of pro-forma nota. De vergoeding is maximaal 6 maanden na toekenning beschikbaar.

3.6 Kaders aanpassen woning

Bij het bepalen van de aard en omvang van de te verstrekken woonvoorziening gelden de volgende uitgangspunten:

  • -

    Het niveau sociale woningbouw geldt als bovengrens van de geboden oplossing. Dit betekent dat wordt gekozen voor een sobere doch doelmatige oplossing.

  • -

    Het op de woning van toepassing zijnde bouwbesluit wordt als uitgangspunt genomen voor wat betreft het uitrustingsniveau dat verwacht mag worden. Alleen zaken die dat uitrustingsniveau te boven gaan, kunnen als maatwerkvoorziening worden aangeboden.

  • -

    Aanpassingen aan de eisen van de tijd komen voor eigen rekening van de bewoner dan wel de eigenaar van de woning.

  • -

    Als de cliënt niet de eigenaar is van de woning waarvoor een woningaanpassing noodzakelijk is, dan is voor de woningaanpassing geen toestemming van de eigenaar noodzakelijk. Voordat de woningaanpassing wordt aangebracht, moet de woningeigenaar wel worden geïnformeerd. De cliënt en de gemeente hoeven de woningaanpassing niet ongedaan te maken als de cliënt niet langer gebruik maakt van de woning.

  • -

    Bij een bouwkundige aanpassing of woonvoorziening zal de beoordelaar (al dan niet ondersteund door een onafhankelijk bouwkundig adviseur) een programma van eisen opstellen voor de te realiseren aanpassing of voorziening. De cliënt en/of woningeigenaar levert op basis van dit programma van eisen 2 offertes aan. De gemeente zal deze offertes beoordelen en de bedragen toetsen aan de Ergolijst van Casadata, zodat vastgesteld wordt wat de goedkoopst adequate oplossing is.

3.7 Aanpassingen in een wooncomplex

Als een cliënt woont in een wooncomplex dat specifiek bedoeld is voor senioren of personen met een lichamelijke beperking, dan mag worden verwacht dat dit wooncomplex voldoet aan de basiseisen van toegankelijkheid voor deze doelgroepen. Dat wil zeggen dat iemand zonder problemen zijn eigen woning moet kunnen bereiken, ook als deze persoon rolstoelgebonden is. Een woonvoorziening voor de algemene ruimte is dan in principe niet aan de orde. De woningeigenaar is hiervoor verantwoordelijk.

Wanneer er geen sprake is van een wooncomplex wat specifiek bedoeld is voor senioren of personen met een lichamelijke beperking dan kunnen er wel woonvoorzieningen in de algemene ruimte worden aangebracht. Deze aanpassingen beperken zich in principe tot de volgende voorzieningen:

  • -

    het verbreden van toegangsdeuren;

  • -

    het aanbrengen van elektrische toegangsdeuren;

  • -

    de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw;

  • -

    het plaatsen van drempelhulpen of vlonders;

  • -

    het realiseren van een opstelplaats voor een scootmobiel bij de toegangsdeur van het wooncomplex.

4. Voorzieningen voor sociaal recreatief vervoer

4.1 Inleiding

Het zich kunnen verplaatsen is van belang bij zelfstandige maatschappelijke participatie. De bijdrage van de gemeente beperkt zich tot het verplaatsen in de eigen woon- en leefomgeving. Het gaat om lokaal verplaatsen, met een straal van 25 kilometer rondom de woning. Er wordt uitgegaan van een vervoersbehoefte van maximaal 2.250 kilometer per jaar.

4.2 Algemeen gebruikelijk

Bij sociaal recreatief vervoer is het vervoer van thuiswonende kinderen door ouders, of het vervoer van partners in de basis algemeen gebruikelijk. Niet in alle gevallen of op alle momenten kan dergelijke algemeen gebruikelijke ondersteuning worden geboden. Dit betekent dat in zulke situaties aanvullende ondersteuning noodzakelijk kan zijn.

Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen zijn bijvoorbeeld:

  • -

    een fiets, inclusief een fiets met elektrische trapondersteuning, tandem, aankoppelfiets, fietszitje of fietsaanhanger, zijwieltjes aan een fiets en een bakfiets;

  • -

    een snorfiets, brommer en scooter;

  • -

    een brommobiel;

  • -

    een vergoeding die iemand betaalt voor het gebruik van het vervoermiddel van een derde;

  • -

    de eigen auto;

  • -

    de kosten van het behalen van een (brommer)rijbewijs;

4.3 Kaders vervoersvoorzieningen

Een voorziening voor sociaal recreatief vervoer kan worden geïndiceerd als een cliënt een vervoersprobleem heeft.

Er is sprake van een vervoersprobleem wanneer de cliënt als gevolg van zijn beperkingen:

  • -

    niet in staat is de bestemmingen te bereiken die noodzakelijk zijn om te komen tot een aanvaardbaar niveau van participatie,

  • -

    de aanwezige algemeen gebruikelijke voorzieningen zoals fiets, auto in verband met de vervoersbehoefte geen of onvoldoende oplossing biedt en/of,

  • -

    belemmeringen ondervindt in het gebruik van het regulier openbaar vervoer.

Het ondervinden van een eventueel positief effect op de gezondheid of het plezier tijdens het vervoer worden niet meegewogen in de noodzaak voor het toekennen van een maatwerkvoorziening voor sociaal recreatief vervoer.

Beperkingen bij het gebruik van het regulier openbaar vervoer kunnen worden veroorzaakt door de volgende factoren:

  • -

    de cliënt kan het openbaar vervoer niet gebruiken omdat de loopafstand beperkt is tot maximaal 800 meter,

  • -

    openbaar vervoer is door andere beperkingen niet toegankelijk voor de cliënt,

  • -

    de cliënt is niet in staat te wachten,

  • -

    er is sprake van ernstige incontinentieproblemen van ontlasting, ernstige gedragsproblemen, allergieën of overgevoeligheid voor ziekteverwekkers.

Kinderen

Het is normaal dat jonge kinderen nog geen zelfstandige vervoersbehoefte hebben, jonge kinderen tot 4 jaar maken veelal gebruik van een wandelwagen of buggy. Deze zijn te verkrijgen in de reguliere winkels en worden daarmee als algemeen gebruikelijk beschouwd.

Voor kinderen met een beperking kan gelden dat dit type wandelwagen of buggy op enig moment niet meer toereikend is en de behoefte ontstaat voor een maatwerkvoorziening vanuit de Wmo.

(Jonge) kinderen zijn nog niet altijd in staat om een zelfstandige vervoersbehoefte te hebben, maar voor kinderen geldt wel dat een vervoersvoorziening een bijdrage kan leveren aan het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie. Het leren fietsen, leren om deel te nemen aan het verkeer of het samen spelen met andere kinderen zijn hier voorbeelden van.

Het is mogelijk om een vervoersvoorziening voor een kind tot 18 jaar vanuit de Wmo toe te kennen wanneer dit kind door beperkingen is aangewezen op andere voorzieningen dan de standaard, bij de leeftijd passende voorzieningen zoals een normale fiets of driewieler. In het onderzoek naar de noodzaak van de voorziening kan aanvullend medisch onderzoek worden aangevraagd.

Er wordt altijd uitgegaan van de goedkoopst adequate oplossing, eventuele meerkosten omdat men een duurdere of meer luxere voorziening wenst moeten zelf betaald worden.

Vervoer in het kader van dagbesteding

Een maatwerkvoorziening voor vervoer van volwassenen naar de dagbesteding (begeleiding groep) valt in principe niet onder sociaal-recreatief vervoer. Indien dit noodzakelijk is wordt dit geïndiceerd in combinatie met de begeleiding groep.

4.4 Selectie van vervoersvoorzieningen

4.4.1 Collectief vervoer

Versis is een collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi’s dat vervoer van deur tot deur biedt voor mensen met een beperking. De gebruiker kan een loophulpmiddel, rolstoel of scootmobiel meenemen in het vervoer. Met een Wmo indicatie betaalt de cliënt een bijdrage aan dit vervoerssysteem (Wmo tarief). Medereizigers, zonder indicatie betalen het reguliere tarief.

Het maximale kilometerbudget is 2.250 kilometer per jaar. De maximale reisafstand waarvoor het lage Wmo tarief wordt betaald, is 25 kilometer per rit. De opstap- / vertrekplaats is gelegen in de regio Rivierenland.

Het maximale kilometerbudget vormt de standaard. De cliënt krijgt een lager kilometer budget van 1500 kilometer op jaarbasis als de cliënt over andere voorzieningen / mogelijkheden beschikt waarmee gedeeltelijk in de vervoerbehoefte kan worden voorzien.

Medische begeleiding

Een indicatie voor medische begeleiding kan worden afgegeven wanneer iemand op medische gronden niet in staat is om alleen te reizen met de taxi. De cliënt mag in dit geval niet meer alleen met deze vervoersvoorziening reizen, de medische begeleider reist kosteloos mee. De cliënt dient zelf voor een medische begeleider te zorgen.

Sociale begeleiding

Een indicatie voor sociale begeleiding kan worden afgegeven wanneer iemand door sociale, gedragsmatige en of communicatieve factoren niet in staat is om met deze vervoersvoorziening te reizen. Wanneer iemand dusdanig beperkt is dat er op de plaats van bestemming ook direct begeleiding nodig heeft, kan dit ook een reden zijn voor een indicatie voor sociale begeleiding. Deze vorm van begeleiding betaalt ook het lage Wmo tarief voor de rit. De cliënt dient zelf voor een begeleider te zorgen.

4.4.2. Vervoer in eigen vervoermiddel

Een maatwerkvoorziening voor vervoer per eigen voorziening kan betrekking hebben op:

  • A.

    Verplaatsen op eigen spierkracht

  • B.

    Open gehandicapten voertuig

  • C.

    Aangepaste personenauto

A. Verplaatsen op eigen spierkracht

Hieronder worden de volgende voorzieningen verstaan:

  • -

    De aanpassing van of een aangepaste versie van een aankoppelfiets, fietsaanhanger of fietszitje ten behoeve van een kind met een beperking;

  • -

    Plaatsing van zijwielen, aanpassing van het stuur of een speciaal zadel;

  • -

    De verstrekking van een aangepaste fiets, rolstoelfiets of handbike;

  • -

    De verstrekking van een fiets met trapondersteuning aan een kind, jonger dan 14 jaar.

B. Open gehandicapten voertuig

Bij een open gehandicaptenvoertuig kan het gaan om een scootmobiel of driewielbromscooter.

Voor het gebruik van een open gehandicaptenvoertuig moet een adequate stallingruimte aanwezig zijn. Dat wil zeggen dat het voertuig droog staat in een afgesloten ruimte. Dat kan een afgesloten eigen ruimte zijn, zoals een tuin, berging of schuur. Anderzijds kan het ook gaan om een hal of parkeergarage in een appartementencomplex. Voorwaarde hierbij is dat de stalling van het voertuig de veiligheid in het complex niet in gevaar brengt. Er wordt vanuit gegaan dat de cliënt een passende stalling zelf organiseert, enig reorganisatie vermogen van de cliënt wordt hierbij verwacht. Denk hierbij aan het creëren van ruimte in de berging of de schuur en het toegankelijk maken voor het voertuig door bijvoorbeeld een drempelhulp.

Een andere voorwaarde is dat de cliënt moet beschikken over de rijgeschiktheid en rijvaardigheid als beginnend bestuurder. Eventueel kan de cliënt via een eerstelijns ergotherapeut in aanmerking komen voor aanvullende lessen voor het op een aanvaardbaar niveau brengen van de rijgeschiktheid en rijvaardigheid. De inzet van eerstelijns ergotherapie is opgenomen in de basisverzekering van de zorgverzekeringswet. Als blijkt dat de cliënt desondanks onvoldoende rijvaardig blijft, kan het gehandicaptenvoertuig niet worden toegekend / dan wel worden ingetrokken.

C. Aangepaste personen auto

Als collectief vervoer en/of (een combinatie) van bovengenoemde vervoersvoorzieningen geen adequate oplossing voor het vervoersprobleem biedt, kan een aanpassing aan een personenauto als maatwerkvoorziening worden toegekend. Dit kan gaan om het aanpassen van de bediening en toegankelijkheid van het voertuig voor de bestuurder of het aanpassen van de passagiersruimte voor bijvoorbeeld rolstoelvervoer. Uitgangspunt is dat de cliënt of diens verzorger beschikt over een geldig rijbewijs om een dergelijk voertuig te besturen.

De aanpassing kan bestaan uit de volledige aanpassing van de personenauto mits deze niet ouder is dan 5 jaar en maximaal 75.000 kilometer heeft gereden.

Een vervoersvoorziening in de vorm van een autoaanpassing is maximaal 1x per 7 jaar mogelijk. Bij een nieuwe melding zal altijd opnieuw onderzocht worden wat de goedkoopst adequate oplossing is voor het vervoersprobleem.

5. Rolstoelen

5.1 Inleiding

Een rolstoel wordt verstrekt indien er een noodzaak is voor het langdurig, permanent zittend verplaatsen in en om de woning, ter bevordering van de participatie dan wel sportbeoefening. De mate van langdurigheid wordt per cliënt beoordeeld. Uitgangspunt is dat de rolstoel wekelijks dan wel dagelijks noodzakelijk is om zich te kunnen verplaatsen. Is de frequentie lager dan kan ook worden volstaan met het incidenteel lenen van een rolstoel vanuit de Zorgverzekeringswet (zie 2.2. van deze beleidsregels).

5.2 Algemeen gebruikelijk

Er zijn diverse algemeen gebruikelijke hulpmiddelen die het verplaatsen in het om het huis ondersteunen, voorbeelden hiervan zijn de wandelstok, het looprek en de rollator.

5.3 Kaders en selectie rolstoelen

Voorafgaand aan de selectie van een rolstoel wordt onderzocht voor welk doel en welke verplaatsingsbehoefte de cliënt een rolstoel nodig heeft. Daarnaast wordt onderzocht welk type rolstoel passend is bij de beperkingen van de cliënt. Hierbij wordt ook onderzocht in welke mate de cliënt in staat kan zijn om zich in de rolstoel zelfstandig te verplaatsen.

Afhankelijk van de beperkingen van de cliënt kunnen er diverse typen rolstoelen worden verstrekt. Enkele voorbeelden zijn:

  • -

    Handbewogen rolstoel voor incidenteel gebruik

  • -

    Handbewogen rolstoel voor permanent gebruik

  • -

    Elektrische rolstoel

Elektrische ondersteuning op handbewogen rolstoelen

Er bestaan verschillende vormen van elektrische ondersteuning op een handbewogen rolstoel. De eerste vorm is de elektrische ondersteuning ter ondersteuning van de begeleider. Dit wordt uitsluitend toegekend wanneer wordt vastgesteld dat de cliënt zónder deze vorm van elektrische ondersteuning niet in staat is om gebruik te maken van de rolstoel. Dit betekent dat moet worden vastgesteld dat geen enkele begeleider van de cliënt in staat is om de cliënt in de rolstoel te duwen zonder deze elektrische ondersteuning.

De tweede vorm van elektrische ondersteuning op een rolstoel is de ondersteuning die de cliënt zelf kan gebruiken. Deze vorm van elektrische ondersteuning wordt toegekend wanneer wordt vastgesteld dat de cliënt zonder deze ondersteuning niet in staat is om gebruik te maken van de rolstoel, gelet op de verplaatsingsbehoefte van de cliënt. Uitgangspunt hierbij is ook dat er slechts 1 vorm van elektrische ondersteuning / vervoersvoorziening wordt toegekend.

Een voorbeeld hiervan is de situatie dat een cliënt een handbewogen rolstoel en een scootmobiel heeft. De cliënt wil graag met de handbewogen rolstoel ook langere afstanden kunnen afleggen en vraagt hiervoor elektrische ondersteuning op de rolstoel. Zo lang de cliënt deze afstanden ook met de scootmobiel kan afleggen, wordt er geen elektrische ondersteuning op de rolstoel toegekend.

5.4 Sportvoorziening

Wanneer alleen het beoefenen van een sport leidt tot maatschappelijke participatie, zou een sportvoorziening verstrekt kunnen worden. Uitgangspunt hierbij is dat de cliënt zelf verantwoordelijk is voor de aanschaf van overige zaken die nodig zijn voor de sport beoefening. Enkele algemeen gebruikelijke kosten van reguliere sportbeoefening zijn:

  • -

    Lidmaatschap van een sportvereniging of toegangskaart voor bijvoorbeeld een zwembad;

  • -

    Reiskosten naar de sportvereniging en wedstrijden;

  • -

    Sportkleding en gebruikelijke sportvoorzieningen.

Omdat de sportvoorziening moet bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie, kan een sportvoorziening alleen worden verstrekt als de sport regelmatig wordt beoefend en in verenigingsverband is. Voor sporten die slechts incidenteel worden beoefend, zoals skiën en snowboarden tijdens vakanties, is geen sportvoorziening vanuit de Wmo mogelijk.

De sportvoorziening wordt in principe verstrekt in de vorm van een PGB en wordt maximaal eens in de 5 jaar verstrekt voor de kosten van de aanschaf, het onderhoud en reparaties van de voorziening. Met het PGB kan de cliënt voorzien in de meerkosten van de sportbeoefening die hij heeft ten opzichte van een persoon zonder beperking.

Bij de aanvraag dient de cliënt in een PGB plan aan te tonen wat voor hem de meerkosten zijn voor het beoefenen van de sport ten opzichte van iemand zonder beperking.

6. Verstrekkingsvormen voorzieningen

Ondersteuning in de vorm van een voorziening kan op twee manieren worden verstrekt:

  • -

    Zorg in natura; hierbij wordt de voorziening door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder/leverancier geleverd.

  • -

    Persoonsgebonden budget (PGB); de cliënt koopt zelf de voorziening in.

6.1 Eisen voor een PGB voorziening/hulpmiddel

De cliënt is verplicht voor een PGB voor een hulpmiddel of woningaanpassing een budgetplan met eventueel bijbehorende offertes in te leveren bij de aanvraag. Bij de beoordeling van de aanvraag moet de Kernpuntmedewerker in staat worden gesteld te beoordelen of de cliënt in aanmerking kan komen voor een PGB.

6.2 PGB voor aanschaf voorziening

6.2.1. Kwaliteit van de ingekochte voorziening

Bij het vaststellen van de noodzaak voor een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo wordt door de Kernpuntmedewerker een programma van eisen opgesteld waaraan de voorziening minimaal moet voldoen. Wanneer de cliënt vervolgens kiest voor een PGB als verstrekkingsvorm is het de verantwoordelijkheid van de cliënt om een voorziening in te kopen waarmee minimaal dezelfde doelen worden bereikt als wanneer de voorziening in natura zou zijn verstrekt. De Kernpuntmedewerker betrekt bij de beoordeling van de aanvraag of de cliënt in staat is deze verantwoordelijkheid te dragen. Koopt de cliënt een voorziening in waarmee de gestelde doelen niet volledig kunnen worden bereikt, dan is dit geen reden voor de verstrekking van een nieuw PGB of een andere voorziening in natura om deze doelen alsnog te bereiken.

Bij het opstellen van het programma van eisen wordt, waar mogelijk rekening gehouden met een achteruitgang in de situatie van de cliënt. Het is de bedoeling dat de cliënt met het PGB minimaal gedurende de vastgestelde afschrijvingstermijn van de voorziening, deze voorziening kan gebruiken. Als op korte termijn een achteruitgang wordt voorzien, is een PGB mogelijk niet de meest passende oplossing.

6.2.2. Woningaanpassing

Het PGB voor de kosten van een aanpassing van de woning wordt bepaald op basis van de door de cliënt in te dienen offerte(s). Bij de aanpassing van de woning waarbij de verwachte kosten meer zijn dan € 1.000,- moet de cliënt twee offertes indienen.

Het PGB is maximaal 100% van de kosten van een vergelijkbare voorziening in natura. De kosten van een vergelijkbare maatwerkvoorziening in natura worden bepaald op basis van bestaande contracten met aannemers, organisaties, bouwkundig adviesbureau of marktonderzoek.

Als de cliënt de woningaanpassing in de vorm van bouwkundige ingrepen binnen het informele circuit realiseert kan hierop een bedrag in mindering worden gebracht.

6.2.3. Woonvoorziening, vervoersvoorziening en rolstoel

Een PGB voor een woonvoorziening, vervoersvoorziening of rolstoel wordt vastgesteld tot maximaal de kosten die de gemeente kwijt zou zijn voor een vergelijkbare voorziening in natura, rekening houdend met de technische afschrijvingsduur van het hulpmiddel. Hierbij wordt wel opgemerkt dat de voorziening ook daadwerkelijk bij minimaal 1 leverancier als particulier gekocht moet kunnen worden voor het vastgestelde bedrag. Het PGB wordt in één keer uitbetaald.

6.2.4. PGB voor onderhoud en reparaties (servicecontract)

Voor woonvoorzieningen met een elektrische component, vervoersvoorzieningen en rolstoelen wordt ook een PGB voor de kosten van onderhoud en reparaties bepaald. 25% van het toegekende bedrag voor de aanschaf van de voorziening wordt toegevoegd aan het PGB om te voorzien in de kosten van het onderhoud en reparaties gedurende minimaal de technisch economische afschrijvingstermijn van het hulpmiddel.

Wanneer de technisch economische afschrijvingstermijn wordt overschreden wordt niet automatisch een nieuwe voorziening of nieuw PGB verstrekt. De voorziening kan nog voldoende functioneren om niet vervangen te hoeven worden. In onderzoek kan worden bepaald wat de jaarlijkse kosten voor het onderhoud en reparaties worden. Dit wordt hierna in een jaarlijks PGB uitgekeerd.

7. Afschrijvingstermijnen

De gemeente houdt bij het verstrekken of vervangen van een woonvoorziening, vervoersvoorziening of rolstoel rekening met de technische en/of economische afschrijvingstermijn conform de algemeen gebruikelijk geachte levensduur van een dergelijke voorziening.

De afschrijvingstermijnen voor woningaanpassingen zijn gebaseerd op de afschrijvingstermijnen zoals vastgesteld door de vereniging overleg voorzitters huurcommissie in het beleidsboek huurverhoging na woningverbetering versie juni 2018.

De afschrijvingstermijnen voor hulpmiddelen zijn de termijnen zoals opgenomen in de aanbesteding en worden gehanteerd door de leverancier Medipoint. De afschrijvingstermijn voor hulpmiddelen bedraagt 7 jaar.

Een uitzondering hierop is de afschrijvingstermijn voor een kinderhulpmiddel. De afschrijvingstermijn voor kinderhulpmiddelen bedraagt 5 jaar.

De afschrijvingstermijn voor een traplift bedraagt 10 jaar.

Ondertekening