Regeling vervallen per 01-10-2013

Besluit maatschappelijke ondersteuning Wmo gemeente Neder-Betuwe juli 2010

Geldend van 01-10-2013 t/m 30-09-2013

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning Wmo gemeente Neder-Betuwe juli 2010

Besluit maatschappelijke ondersteuning Wmo gemeente Neder-Betuwe juli 2010

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 BEGRIPSBEPALINGEN

1

De begripsbepalingen van artikel 1 lid 1 van de Verordening zijn overeenkomstig van toepassing op dit Besluit;

2

a    Verordening: de Verordening Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Neder-Betuwe 2010;

b    Verzamelinkomen: het inkomen dat de belastingdienst vaststelt op basis van het inkomen uit werk en woning (bijvoorbeeld AOW en pensioen) en eventuele opbrengsten uit sparen dan wel beleggen. De hoogte van de te betalen eigen bijdrage Wmo in 2010 wordt gebaseerd op iemands verzamelinkomen 2008 en dat van zijn eventuele partner. De gegevens over het verzamelinkomen 2008 worden overgenomen van de definitieve aanslag inkomstenbelasting van de belastingdienst;

c    Norminkomen: de in artikel 4.1 van het besluit maatschappelijke ondersteuning genoemde jaarbedragen zoals die ook gelden voor de vaststelling van de eigen bijdrage.

Bij kinderen jonger dan 18 jaar wordt uitgegaan van het inkomen van de ouder(s).

 

 

Hoofdstuk 2 BIJZONDERE REGELS OVER HET PERSOONSGEBODEN BUDGET

Artikel 2 REGELS ROND VERSTREKKING PERSOONSGEBONDEN BUDGET

1

De aanvrager wordt door de gemeente op een neutrale wijze geïnformeerd over de onderscheidende elementen van het persoonsgebonden budget en zorg in natura. Vervolgens vindt verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget of zorg in natura plaats op verzoek van de aanvrager.

2

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien

a    op grond van aanwijzingen, die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, het ernstige vermoeden bestaat, dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

b    er sprake is van een medische en/of sociale contra-indicatie, problematische schulden of gebleken misbruik of oneigenlijk gebruik.

c    van tevoren te voorzien is dat een voorziening slechts een korte periode gebruikt gaat worden als gevolg van bijvoorbeeld een progressief ziektebeeld. In dat geval vindt bij verstrekking de voorziening altijd in natura plaats;

3

Er wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt voor het collectief vervoerssysteem (regiotaxi).

4

Voor de verantwoording van het persoonsgebonden budget hulpmiddelen en het persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden gelden afzonderlijke verantwoordingsregels.

Nadere verantwoordingsregels hulp bij het huishouden zijn opgenomen in artikel 6 lid 6.

Nadere verantwoordingsregels persoonsgebonden budget hulpmiddelen op het gebied van woon, vervoer–, rolstoel- en sportvoorzieningen zijn opgenomen in de artikelen 9, 18, 26 en 27.

 

Hoofdstuk 3 EIGEN BIJDRAGE

Artikel 3 OMVANG VAN EIGEN BIJDRAGEN

1

Voor de volgende voorzieningen (in natura of persoonsgebonden budget) is een eigen bijdrage verschuldigd:

a    hulp bij het huishouden

b    woningaanpassingen > € 500

c    roerende en losse woonvoorzieningen > € 500

d    scootmobielen

e    ander vervoermiddel

f    overige vervoersvoorzieningen

g    aanpassing eigen auto

 

2

a    De eigen bijdrage wordt berekend over de kostprijs van de voorziening

b    De kostprijs van een voorziening bestaat uit de aanschafprijs en de eventuele voor rekening van de aanschaffende partij komende structurele kosten voor onderhoud en verzekering

c    De eigen bijdrage bedraagt nooit meer dan de kostprijs van een voorziening

3

Vaststelling en inning van de eigen bijdrage vindt plaats door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

4

De hoogte van de eigen bijdrage in 2010 wordt vastgesteld op basis van het verzamelinkomen van de aanvrager en dat van zijn eventuele partner in 2008. De gegevens over het verzamelinkomen worden overgenomen van de definitieve aanslag inkomstenbelasting van de belastingdienst.

5

De omvang van de eigen bijdrage en eigen aandeel wordt berekend aan de hand van het bepaalde in artikel 4.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (algemene maatregel van bestuur).

6

Bij een persoonsgebonden budget wordt de eigen bijdrage niet ingehouden op het persoonsgebonden budget. Dit betekent dat de aanvrager, evenals bij zorg in natura, geld moet reserveren om de door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) opgelegde eigen bijdrage te betalen.

 

Artikel 4 DUUR OPLEGGING EIGEN BIJDRAGE

De duur van de oplegging van de eigen bijdrage is als volgt:

•    hulp bij het huishouden: de eigen bijdrage wordt per 4 weken voor de totale duur van de verstrekking in rekening gebracht

•    roerende en losse woonvoorzieningen > € 500: maximaal 39 perioden van 4 weken

•    woningaanpassingen > € 500,- maximaal 39 perioden van 4 weken

•    scootmobielen: maximaal 39 perioden van 4 weken

•    ander vervoersmiddel: maximaal 39 perioden van 4 weken

•    overige vervoersvoorzieningen: maximaal 39 perioden van 4 weken

•    aanpassing eigen auto: maximaal 39 perioden van 4 weken

 

Hoofdstuk 4 HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 5 HULP BIJ HET HUISHOUDEN IN NATURA

De door het college gecontracteerde zorgaanbieders bieden aan de persoon die kiest voor zorg in natura hulp bij huishoudelijke werkzaamheden en ondersteuning bij de organisatie van deze werkzaamheden. Ook een signaleringsfunctie is inbegrepen.

De aanvrager kiest één van de door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieders en gaat hiermee een zorgovereenkomst aan. De gemeente betaalt de geleverde zorguren per 4 weken, tot maximaal wat is geïndiceerd, aan de zorgaanbieder tegen een uurtarief dat contractueel is vastgelegd.    

 

Artikel 6 HULP BIJ HET HUISHOUDEN EN PERSOONSGEBONDEN BUDGET

1

Bij de keuze voor een persoonsgebonden budget kiest de aanvrager voor een geldbedrag waarbij hij de huishoudelijke hulp zelf inkoopt.

2

Het persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden kent twee vormen:

a    persoonsgebonden budget voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid van de Wet op de loonbelasting 1964:

Hierbij gaat het om een arbeidsovereenkomst voor maximaal 3 dagen per week met een particuliere hulp waarvoor door de aanvrager geen loonbelasting hoeft te worden afgedragen.

b    persoonsgebonden budget breed:

Hierbij gaat het om een arbeidsovereenkomst voor meer dan drie dagen per week met afdracht loonbelasting dan wel een overeenkomst met een niet door het college gecontracteerde zorgaanbieder of anderszins.

3

Bij een indicatiestelling wordt aangegeven hoeveel uren hulp bij het huishouden per week nodig zijn.

4

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid van de Wet op de loonbelasting 1964 én voor hulp bij het huishouden is opgenomen in de bijlage.

Dit bedrag is afgestemd op het wettelijk minimumloon inclusief een toeslag voor administratie, belasting en verzekeringen.

De hoogte van de Pgb-bedragen zijn hiermee toereikend om tot een met zorg in natura vergelijkbaar resultaat te komen.

5

De uitbetaling van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden vindt plaats in de eerste week van iedere periode van 4 weken waarin recht bestaat op een persoonsgebonden budget.

Uitbetaling vindt plaats van het bruto Pgb-bedrag. Dat wil zeggen dat de eigen bijdrage niet direct met het persoonsgebonden budget verrekend is. Vaststelling en inning van de eigen bijdrage vindt achteraf plaats door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

6

Verantwoording persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden:

a    Er vindt geen controle op de besteding van het persoonsgebonden budget voor hulp in het huishouden plaats.

b    In uitzondering op het vorige lid vindt controle wel plaats als er duidelijke aanwijzingen zijn dat het persoonsgebonden budget in strijd met het doel waarvoor het verstrekt is, wordt gebruikt.

Rechten en plichten budgethouder zijn in de beschikking opgenomen.

 

Hoofdstuk 5 WOONVOORZIENINGEN

Artikel 7 PERSOONSGEBONDEN BUDGET VOOR EEN ROERENDE WOONVOORZIENING

Het persoonsgebonden budget voor roerende woonvoorzieningen, die binnen het kernassortiment van de gemeente Neder-Betuwe vallen, wordt per voorzieningencategorie vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening;

Deze basisbedragen worden, indien van toepassing, verhoogd met een bedrag voor aanpassingen en/of opties;

De noodzaak voor de aanpassingen en/of opties wordt vastgesteld op basis van het medisch advies en/of het selectierapport van de voorziening;

Het persoonsgebonden budget voor aanpassingen / opties wordt bepaald op basis van de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in het door het College geaccepteerde offerte;

Het persoonsgebonden budget voor roerende woonvoorzieningen die buiten het kernassortiment van de gemeente Neder-Betuwe vallen, wordt vastgesteld op basis van het medisch advies en gaat uit van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening.

 

Artikel 8 PERSOONSGEBONDEN BUDGET VOOR KOSTEN WONINGAANPASSING

Een persoonsgebonden budget voor een woningaanpassing vertegenwoordigt de tegenwaarde van de goedkoopst adequate oplossing.

Artikel 9 CONTROLE EN BETALING PERSOONSGEBONDEN BUDGET WOONVOORZIENINGEN EN -AANPASSINGEN

1

De uitbetaling van het persoonsgebonden budget, boven de € 3.000,-, vindt plaats na het overleggen van een nota of getekende offerte waaruit blijkt dat een voorziening is gekocht c.q. aangebracht, conform de gestelde indicatie in de toekenningbeschikking.

2

Er vindt geen controle op de besteding van het persoonsgebonden budget plaats bij:

a    roerende woonvoorzieningen onder de € 3.000,-

b    woningaanpassingen onder de 7.500,-

c    In uitzondering op het bepaalde in a en b vindt controle wel plaats als er duidelijke aanwijzingen zijn dat het persoonsgebonden budget in strijd met het doel waarvoor het verstrekt is, wordt gebruikt.

 

Artikel 10A HET PRIMAAT VAN VERHUIZEN

1    Van het primaat van de verhuizing als bedoeld in artikel 17 lid 2 van de Verordening wordt afgezien indien de noodzakelijke aanpassingskosten lager zijn dan € 7.500,-

2.    Als de kosten hoger zijn dan de primaatgrens van € 7.500,-, kan de aanvrager er voor kiezen niet te verhuizen, maar de woning met inzet van eigen middelen aan te passen. Hij ontvangt dan een maximale financiële tegemoetkoming ter hoogte van de primaatgrens van € 7.500,-

 

Artikel 10B VERHUIS- EN HERINRICHTINGKOSTENVERGOEDING

a    Het bedrag voor de verhuis- en herinrichtingkostenvergoeding bedraagt € 3.000,-;

b    Aan degene die op verzoek van het college een aangepaste rolstoelgeschikte woning verlaat, kan een verhuiskostenvergoeding van € 5.000,- worden verstrekt;

 

Artikel 11 FINANCIËLE TEGEMOETKOMING BEZOEKBAAR MAKEN WONING

Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken van een woning als genoemd in artikel 20 lid 2 tot en met 5 van de Verordening bedraagt 100% van de kosten met een maximum van € 2.300, -.

Artikel 12 FINANCIËLE TEGEMOETKOMING WONINGSANERING EN ROLSTOELTAPIJT

De vergoeding voor woningsanering (die noodzakelijk is in verband met longaandoening zoals cara en/of allergische aandoeningen) en rolstoelvast tapijt is slechts eenmalig en vindt plaats aan de hand van de in de bijlage vermelde maximale vergoedingsbedragen:

Artikel 13 FINANCIËLE TEGEMOETKOMING TIJDELIJKE HUISVESTING

De hoogte van de te verlenen financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting als bedoeld in artikel 16 van de verordening, bedraagt de werkelijke kosten van de kale huur met een maximum van zes maanden.

 

Artikel 14 FINANCIËLE TEGEMOETKOMING KOSTEN HUURDERVING

In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte of mogelijk aan te passen woonruimte, kan het college aan de eigenaar van de woonruimte een tegemoetkoming verstrekken in de huur van de woonruimte voor maximaal 6 maanden. De hoogte van de tegemoetkoming bedraagt maximaal het bedrag van de laatstgenoten kale huur.

Artikel 15 FINANCIËLE VERGOEDING KOSTEN ONDERHOUD, KEURING EN REPARATIE TRAPLIFTEN

1    De kosten van onderhoud, keuring en reparatie worden in natura verstrekt indien daartoe afspraken zijn gemaakt met leveranciers, installateurs en onderhoudsbedrijven.

2    Indien de in het eerste lid bedoelde afspraken ontbreken, wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming jaarlijks vastgesteld op basis van algemeen gebruikelijke prijzen.

3    De kosten voor het verwijderen van een voorziening die in eigendom is verstrekt of met een pgb is aangeschaft, komen voor rekening van de eigenaar.

 

Artikel 16 TERUGBETALING BIJ VERKOOP

1    Bij verkoop van de woning, waarvoor op basis van artikel 16 b van de verordening een woonvoorziening is ontvangen, geldt bij waardestijging, een terugbetalingsregeling conform onderstaande afschrijvingstabel

Aantal Jaren

 

 

Meerwaarde*

1e jaar

100%

2e jaar

90%

3e jaar

80%

4e jaar

70%

5e jaar

60%

6e jaar

50%

7e jaar

40%

8e jaar

30%

9e jaar

20%

10e jaar

10%

In alle gevallen minus het percentage dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.

2    Vóór aanvang van een woningaanpassing waarvan de totale kosten € 20.000,00 of hoger zijn ten tijde van de toekenning én bij een voorgenomen verkoop van de woning, dient de eigenaar-bewoner van de woning aan het college een taxatierapport van de woning te verstrekken. De vaststelling van de eventuele meerwaarde geschiedt door een beëdigd taxateur aan te wijzen door de eigenaar-bewoner en het college. De eigenaar-bewoner draagt zelf zorg voor de kosten van de taxatie.

 

Artikel 17 ONDERHOUD EN VERZEKERING

De eigenaar-bewoner is verplicht om gedurende de gebruiksduur de getroffen voorziening of de aangeschafte zaak voldoende te laten onderhouden en, voor zover van toepassing, toereikend te verzekeren.

Artikel 17A VERWERVEN VAN GROND

Voor zover het treffen van voorzieningen leidt tot het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kunnen burgemeester en wethouders een bijdrage verlenen voor de extra te verwerven grond, die ten hoogste overeenkomst met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek bij de woning, zoals vermeld in het verstrekkingenboek voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 17B WOONBOTEN EN WOONWAGENS

1    Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten aan woonwagens, indien

a    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is,

b    de standplaats niet binnen 5 jaar voor opheffing in aanmerking komt,

c    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond,

d    de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een voor de standplaats vereiste vergunning.

2    Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip indien:

a    de technische levensduur van het woonschip nog minimaal 5 jaar is.

b    het woonschip nog minimaal 5 jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

3    Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan 5 jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen 5 jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog 5 jaar op de ligplaats mag liggen, bestaat de financiële tegemoetkoming uit een forfaitair bedrag van maximaal € 1.100,-

 

Hoofdstuk 6 HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

Artikel 18 PERSOONSGEBONDEN BUDGET VERVOERSVOORZIENINGEN

1

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening inclusief onderhoud, reparatie en eventuele verplichte verzekeringen, zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald bij verstrekking in natura.

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor individuele aanpassingen wordt vastgesteld op basis van de werkelijke kosten in overleg met de gemeente.

2

Regels rond verantwoording en uitbetaling.

Het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld na indicatiestelling en verstrekt voor een periode van vijf jaar. In deze vijf jaar wordt verondersteld dat de aanvrager zelf de verantwoording neemt om een adequate voorziening aan te schaffen en in stand te houden. Binnen deze vijf jaar wordt voor dezelfde voorziening niet tweemaal een persoonsgebonden budget of een voorziening in natura verstrekt.

Een uitzondering op het hierboven gestelde is van toepassing in situaties waarin de beperkingen van de aanvrager dusdanig zijn veranderd dat de al verstrekte voorziening niet meer adequaat is.

De gemeente behoudt zich het recht voor om een voorziening die is aangeschaft met het persoonsgebonden budget en niet langer door de aanvrager wordt gebruikt in te nemen en voor herverstrekkingsdoeleinden in te zetten. Als richtsnoer voor inname geldt een Pgb voor een voorziening > € 3000 die binnen een jaar niet meer wordt gebruikt. Ook de door de aanvrager op eigen kosten aangebrachte opties worden ingenomen.

3

a    De uitbetaling van het persoonsgebonden budget, boven de € 3.000,-, vindt plaats na het overleggen van een nota of getekende offerte waaruit blijkt dat een voorziening is gekocht c.q. aangebracht, conform de gestelde indicatie in de toekenningbeschikking.

b    Er vindt geen controle op de besteding van het persoonsgebonden budget vervoersmiddel lager dan € 3.000,- plaats.

c    In uitzondering op het bepaalde in a en b vindt controle wel plaats als er duidelijke aanwijzingen zijn dat het persoonsgebonden budget in strijd met het doel waarvoor het verstrekt is, wordt gebruikt.

Rechten en plichten budgethouder zijn in de beschikking opgenomen.

 

Artikel 19 COLLECTIEF VERVOERSSYSTEEM: REGIOTAXI

Regiotaxi Gelderland is een vorm van openbaar vervoer van deur tot deur voor iedereen in de gemeente.

De houder van een Wmo regiotaxipas kan tegen een gereduceerd tarief reizen. Voor de aanvrager die in het kader van de Verordening in aanmerking wil komen voor een Wmo regiotaxipas voor Regiotaxi gelden de volgende bepalingen:

1    De regeling regiotaxi (spelregels en bepalingen) zoals die zijn overeengekomen tussen de gemeente en de provincie zijn van toepassing

2    Het verzamelinkomen van de aanvrager en de eventuele partner mag niet hoger zijn dan het norminkomen. Is dat wel het geval dan wordt een vervoersvoorziening als algemeen gebruikelijk beschouwd.

 

Artikel 20 FINANCIËLE TEGEMOETKOMING VOOR GEBRUIK EIGEN AUTO

De financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto bedraagt € 600,- per jaar. De aanvrager met een indicatie voor vervoer, die geen gebruik kan maken van collectief vervoer en een verzamelinkomen tot 150% (of 225% binnen één leefsituatie) van het norminkomen, kan in aanmerking komen om met de eigen auto te reizen .

Een inkomensgrens van 225% van het norminkomen is van toepassing bij rolstoelgebruikers of meerdere aanvragers binnen één leefsituatie. Bij meerdere gebruikers geldt een maximum vergoeding van 75% per persoon.

 

Artikel 21 VOORZIENING IN NATURA IN DE VORM VAN EEN BRUIKLEENAUTO

Om in aanmerking te komen voor verstrekking van een al dan niet aangepaste bruikleenauto moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:

1    het primaat van collectief vervoer (regiotaxi) kan, gelet op de gezondheidstoestand van de aanvrager, niet worden opgelegd;

2    het verzamelinkomen van de aanvrager is niet 1,5 maal hoger dan het norminkomen. Voor rolstoelgebruikers of meerdere aanvragers binnen één leefsituatie geldt een grens van 225% van het norminkomen;

3    de aanvrager moet voor elke verplaatsing in het kader van de compensatieplicht aangewezen zijn op vervoer per auto;

4    er mag met de auto structureel niet meer dan 15.000 kilometer per jaar gereden worden.

 

Artikel 22 FINANCIËLE TEGEMOETKOMING VOOR GEBRUIK VAN EEN BRUIKLEENAUTO

De financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto bedraagt

€ 350,- per jaar. Ook hierbij geldt de voorwaarde, dat als de aanvrager een verzamelinkomen heeft dat hoger is dan 1,5 maal het norminkomen de voorziening niet wordt toegekend. Voor rolstoelgebruikers en meerdere aanvragers binnen één leefsituatie geldt een grens van 225% van het norminkomen. Bij meerdere gebruikers geldt een maximale vergoeding van 75% per persoon.

 

Artikel 23 PERSOONSGEBONDEN BUDGET VOOR KOSTEN AANPASSING VAN EEN EIGEN AUTO

Als voorwaarde geldt dat de aanvrager medisch niet in staat moet zijn om met de regiotaxi te kunnen reizen. Bij de toekenning van een persoonsgebonden budget voor de kosten van een noodzakelijke aanpassing van de eigen auto, vormen de werkelijke kosten van de autoaanpassing uitgangspunt. Op basis van het programma van eisen van de medische adviseur worden de kosten van de autoaanpassingen vastgesteld. Het moet gaan om een auto die geschikt is voor personenvervoer (in verband met belasting personenauto’s en motorrijwielen), niet ouder is dan drie jaar en toereikend is verzekerd. Verder moet vast staan dat de aanvrager, echtgenoot of ouder met de aanpassing mag rijden (aantekening in rijbewijs). De tegemoetkoming bedraagt 100% van de door het college aanvaarde kosten. Het persoonsgebonden budget voor de kosten van een autoaanpassing wordt slechts eenmaal per zeven jaar verstrekt.

 

 

Artikel 24 GEWENNINGSLESSEN SCOOTMOBIEL

Een aanvrager kan naast één gratis instructieles bij de leverancier maximaal 4 gewenningslessen scootmobiel vergoed krijgen.

Hoofdstuk 7 VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING

Artikel 25 ROLSTOELVOORZIENING IN NATURA

1    Een rolstoelvoorziening in natura wordt in opdracht van het college verstrekt door de verstrekker of wordt door het college van de verstrekker gekocht.

2    Indien het college de rolstoelvoorziening koopt, treedt het college op als verstrekker van de rolstoelvoorziening.

3    De verstrekker is eigenaar van de rolstoelvoorziening en verstrekt deze voorziening in bruikleen aan de aanvrager. De aanvrager en de verstrekker sluiten daartoe een bruikleenovereenkomst.

4    De vergoeding van een door het college in bruikleen te verstrekken rolstoel is een volledige tegemoetkoming in de bruikleenkosten. De kosten van onderhoud, reparatie en verzekering zijn hierbij inbegrepen.

 

Artikel 26 PERSOONSGEBONDEN BUDGET ROLSTOELVOORZIENING

1

Het persoonsgebonden budget voor rolstoelvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening inclusief onderhoud, reparatie en verzekering zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald bij verstrekking in natura.

Zie de bijlage met een overzicht van de bijbehorende bedragen per categorie vervoersvoorziening.

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor aanpassingen en individuele aanpassingen wordt vastgesteld op basis van nacalculatie.

2

Regels rond verantwoording en uitbetaling:

Het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld na indicatiestelling en verstrekt voor een periode van 5 jaar.

In deze 5 jaar wordt verondersteld dat de aanvrager zelf de verantwoording neemt om een adequate voorziening aan te schaffen en in stand te houden. Deze periode wordt beschouwd als een bruikleenperiode. Binnen deze vijf jaar wordt voor dezelfde voorziening niet tweemaal een persoonsgebonden budget of een voorziening in natura verstrekt.

Een uitzondering op het hierboven gestelde is van toepassing in situaties waarin de beperkingen van de aanvrager dusdanig zijn veranderd dat de al verstrekte voorziening niet meer adequaat is.

De gemeente behoudt zich het recht voor om een voorziening die is aangeschaft met het persoonsgebonden budget en niet langer door de aanvrager wordt gebruikt in te nemen en voor herverstrekkingsdoeleinden in te zetten. Als richtsnoer voor inname geldt een Pgb voor een voorziening die binnen een jaar niet meer wordt gebruikt. Ook de door de aanvrager op eigen kosten aangebrachte opties worden ingenomen.

3

a    De uitbetaling van het persoonsgebonden budget, boven de € 3.000,-, vindt plaats na het overleggen van een nota of getekende offerte waaruit blijkt dat een voorziening is gekocht c.q. aangebracht, conform de gestelde indicatie in de toekenningbeschikking.

b    Er vindt geen controle op de besteding van het persoonsgebonden budget rolstoelvoorziening lager dan € 3.000,- plaats.

c    In uitzondering op het bepaalde in a en b vindt controle wel plaats als er duidelijke aanwijzingen zijn dat het persoonsgebonden budget in strijd met het doel waarvoor het verstrekt is, wordt gebruikt.

Rechten en plichten budgethouder zijn in de beschikking opgenomen.

 

Artikel 27 FINANCIËLE TEGEMOETKOMING SPORTROLSTOEL EN -HULPMIDDELEN

1    De financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel of sporthulpmiddelen zoals bedoeld in artikel 30 lid 1 van de Verordening bedraagt maximaal € 2.800,-. De vergoeding wordt eens in de drie jaar verstrekt en omvat de bekostiging van de aanschaf, het onderhoud en de reparatie van de sportrolstoel of het sporthulpmiddel.

2    

a    De uitbetaling van de financiële tegemoetkoming, boven de € 1.000,-, vindt plaats na het overleggen van een nota of getekende offerte waaruit blijkt dat een voorziening is gekocht c.q. aangebracht, conform de gestelde indicatie in de toekenningbeschikking.

b    Er vindt geen controle op de besteding van de financiële tegemoetkoming plaats.

c    In uitzondering op het bepaalde in 2b vindt controle wel plaats als er duidelijke aanwijzingen zijn dat de financiële tegemoetkoming in strijd met het doel waarvoor het verstrekt is, wordt gebruikt.

 

Hoofdstuk 8 ADVISERENDE EN SAMENHANGENDE AFSTEMMING

Artikel 28 SAMENHANGENDE AFSTEMMING

Om de verkrijging van (individuele) voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 28 van de Verordening indien van toepassing aandacht besteed aan:

a    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

b    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

c    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

d    het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

e    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

 

Hoofdstuk 9 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 29 INDEXERING

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van dit besluit geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex materiële overheidsconsumptie van het Centraal Plan Bureau.

Artikel 30 INTREKKING WMO BESLUIT GEMEENTE NEDER-BETUWE 2010

Het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Neder-Betuwe 2010 wordt met ingang van 1 juli 2010 ingetrokken.

Artikel 31 CITEERARTIKEL/INWERKINGTREDING

1    Dit besluit kan worden aangehaald als het Wmo besluit gemeente Neder-Betuwe juli 2010.

2    Dit besluit treedt in werking per 1 juli 2010.

 

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van de gemeente Neder-Betuwe
op 15 juni 2010
burgemeester en wethouders van Neder-Betuwe,
de secretaris                        de burgemeester,
N. A. de Groot                        ir. C.W. Veerhoek

Bijlage Bijlagen

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Wmo gemeente NB juli 2010 Bijlage