Regeling vervallen per 01-05-2015

Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten

Geldend van 01-05-2015 t/m 30-04-2015

Intitulé

Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten

BESLUIT NADERE REGELS VERORDENING VOORZIENINGEN GEHANDICAPTEN

 

Vastgesteld door de raad van de gemeente Neder-Betuwe d.d. 28 -10-2004

Inwerkingtreding: 01-01-2005

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a Norminkomen: het norminkomen als bedoeld in artikel 1 aanhef en onder c van de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg.

b Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de gehandicapte.

c Forfaitaire vergoeding: een bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens.

d Gemaximeerde vergoeding: een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens.

e Normbedrag: een forfaitaire of een gemaximeerde vergoeding.

f Draagkrachtpercentage: het percentage van 8,75 procent, zijnde het kwart van het percentage dat de gemeente in het kader van de verlening van bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand hanteert.

g Eigen betaling: het ten eigen laste van de gehandicapte blijvende deel van de kosten van een voorziening waarvoor een financiële tegemoetkoming wordt verleend.

h Eigen bijdrage: een door B&W vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura betaald moet worden en op welk bedrag de bepalingen van de ’Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg’ van toepassing zijn.

i Verordening: de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Neder-Betuwe 2004.

Artikel 2 Overige kosten voortvloeiend uit de handicap

1. Bij de toepassing van artikel 3.2 lid 6 en 7 van de verordening wordt bij de vaststelling van het inkomen rekening gehouden met overige kosten voortvloeiend uit de handicap. Het betreft kosten die:

a niet vanuit andere regelingen geheel of gedeeltelijk worden vergoed;

b niet algemeen gebruikelijk zijn;

c gemaakt zijn in het kalenderjaar waarin de aanvraag voor de Wvg-voorziening is gedaan.

2. De overige kosten voortvloeiend uit de handicap als bedoeld in het eerste lid worden vastgesteld op de werkelijk gemaakte kosten.

3. Het eerste lid wordt niet toegepast indien het inkomen lager is dan het norminkomen.

Artikel 3 Vaststellen netto-inkomen

1. Het netto-inkomen van de gehandicapte wordt als volgt vastgesteld:

a. Loontrekkenden of uitkeringsgerechtigden verplicht ziekenfondsverzekerd (inclusief ouderen met alleen een AOW-uitkering):

nettoloon op loonstrookje of uitkeringsspecificatie, vermeerderd met vakantietoeslag en de fiscale heffingskortingen voor zover deze niet zijn vrijgelaten.

b. Loontrekkenden publiekrechtelijk verzekerd (IZA):

nettoloon op loonstrookje, vermeerderd met de nominale ziekenfondspremies.

c. Loontrekkenden particulier verzekerd:

Voor deze groep wordt uitgegaan van de VNG-lijst.

d. Zelfstandigen:

inkomen volgens de belastingopgave van het laatst verstreken kalenderjaar minus verschuldigde inkomstenbelasting (forfaitair percentage conform artikel 6 lid 2 Bbz minus de verschuldigde premie van een met de verplichte ziekenfondsverzekering overeenkomstige

ziektekostenverzekering, nadat deze premie is verminderd met een bedrag gelijk aan de nominale ziekenfondspremie die verschuldigd zou zijn bij verplichte ziekenfondsverzekering.

e. Particulier verzekerde ouderen met een klein pensioen:

Voor deze groep wordt uitgegaan van de VNG-lijst.

 

2. Bij de vaststelling van het netto-inkomen wordt het inkomen uit vermogen in aanmerking

genomen voor zover dit, na aftrek van de eventueel verschuldigde vermogensrendementsheffing,

meer bedraagt dan 10 procent van de toepasselijke vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 lid 3 van de Wet werk en bijstand.

 

3. De periode waarover het netto-inkomen wordt vastgesteld is het kalenderjaar waarin de aanvraag voor de Wvg-voorziening is gedaan.

Artikel 4 Eigen bijdragen voorzieningen in natura

Bij de verstrekking van voorzieningen in natura is geen eigen bijdrage verschuldigd.

Hoofdstuk 2 Woonvoorzieningen

Artikel 5 Kostensoorten woningaanpassingen

Bij het vaststellen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing

wordt rekening gehouden met de volgende kostensoorten:

1. De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking.

2. De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking.

3. Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10 procent van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

4. De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom.

5. De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening.

6. De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting.

7. Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover dit verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen.

8. De prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet binnen de oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, gemaximeerd op hetgeen gesteld is in artikel 2.8 van de verordening.

9. De door B&W (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn.

10. De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing.

11. De kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening.

12. De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voor zover de kosten onder 1 t/m 11 meer dan € 908,-- bedragen, 10 procent van die kosten, met een maximum van € 350,-.

Artikel 6 Hoogte financiële tegemoetkoming in kosten van verhuizing en inrichting

De hoogte van een door B&W te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting als bedoeld in artikel 2.1 aanhef en lid 1 onder a alsmede artikel 2.15 van de verordening bedraagt € 2.563,--

Artikel 7 Hoogte financiële tegemoetkoming en eigen betaling bij woningaanpassing

1. De hoogte van een door B&W te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing als bedoeld in artikel 2.1 aanhef en lid 1 onder b van de verordening bedraagt bij inkomens tot en met 1,5 maal het norminkomen 100% van de voor subsidie in aanmerking komende kosten.

2. De hoogte van een door B&W te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing als bedoeld in artikel 2.1 aanhef en lid 1 onder b van de verordening bedraagt bij inkomens boven 1,5 maal het norminkomen 75% van de voor subsidie in aanmerking komende kosten.

3. Indien de eigen betaling als gevolg van hetgeen in het tweede lid is bepaald de Wvg-draagkracht van de gehandicapte te boven gaat, wordt de financiële tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing als bedoeld in artikel 2.1 aanhef en lid 1 onder b van de verordening zodanig verhoogd dat de Wvg- draagkracht niet wordt overschreden.

Artikel 8 Hoogte financiële tegemoetkoming en eigen betaling bij woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard

De hoogte van een door B&W te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard als bedoeld in artikel 2.1 aanhef en lid 1 onder c van de verordening wordt bepaald overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.

Artikel 9 Kosten van onderhoud, keuring en reparatie

1. De kosten van keuring, onderhoud en reparatie als bedoeld in de artikelen 2.1 aanhef en lid 1 onder d en 2.16 van de verordening komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming indien deze betrekking heeft op:

a. stoelliften;

b. rolstoel- of sta-plateauliften;

c. woonhuisliften;

d. hefplateauliften;

e. balansliften;

f. plafondliften;

g de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

h. elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren.

i. Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard.

2. De hoogte van een door B&W te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuringen reparatie als bedoeld in de artikelen 2.1 aanhef en lid 1 onder f tot en met i genoemde voorzieningen is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten.

3. De hoogte van een door B&W te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuringen reparatie die betrekking hebben op de in lid onder a tot en met e genoemde voorzieningen is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten, met een maximum van de hierna genoemde bedragen:

 

afbeelding binnen de regeling

 

Maximale toeslagen op bovenstaande tarieven:

- 50% voor installaties geplaatst buiten de woning;

- 50% voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen;

- 50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging respectievelijk elektrisch wegklapbare raildelen.

Artikel 10 Kosten van tijdelijke huisvesting

1. De hoogte van een door burgemeester en wethouders te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in de artikelen 2.1 aanhef en lid 1 onder e en 2.17 van de verordening is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Huursubsidiewet.

2. De maximale duur gedurende welke een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke

huisvesting als bedoeld in de artikelen 2.1 aanhef en lid 1 onder e en 2.17 van de verordening kan worden verstrekt, bedraagt 6 maanden.

Artikel 11 Kosten van huurderving

1. Een financiële tegemoetkoming in verband met de derving van huurinkomsten als bedoeld in de artikelen 2.1 aanhef en lid 1 onder f en 2.18 van de verordening wordt slechts verstrekt indien de betreffende woonruimte is aangepast voor meer dan € 5.100,--.

2. De hoogte van een door B&W te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving als bedoeld in de artikelen 2.1 aanhef en lid 1 onder f en 2.18 van de verordening is gelijk aan het bedrag van de kale huur van de woonruimte, met een maximum van 50% van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Huursubsidiewet.

3 De maximale duur gedurende welke een financiële tegemoetkoming in verband met de derving van huurinkomsten als bedoeld in de artikelen 2.1 aanhef en lid 1 onder f en 2.18 van de verordening kan worden verstrekt, bedraagt 6 maanden.

3. Geen financiële tegemoetkoming in verband met de derving van huurinkomsten als bedoeld in de artikelen 2.1 aanhef en lid 1 onder f en 2.18 van de verordening wordt verstrekt ter zake van huurderving over de eerste maand aansluitend aan de datum waarop de gelding van de huurovereenkomst is verstreken.

Artikel 12 Aantal m2 grond waarvoor financiële tegemoetkoming mogelijk is

1. Het aantal m2 waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming kan worden verleend als bedoeld in artikel 2.8 van de verordening, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning:

 

afbeelding binnen de regeling

 

2. Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt is 20m2.

Artikel 13 Maximaal aanpassingsbedrag woonwagen/woonschip in bepaalde situaties

De aanpassingskosten van een woonwagen of woonschip worden in de gevallen als bedoeld in artikel 2.13 van de verordening vergoed tot een bedrag van maximaal € 2269,--.

Artikel 14 Niet toepassen primaat verhuizing

Het primaat van de verhuizing zoals dat is neergelegd in artikel 2.4 van de verordening blijft in ieder geval buiten toepassing indien:

a. de woning waar naartoe kan worden verhuisd voor de betrokkene niet geschikter en goedkoper is dan zijn huidige woning;

b. er niet binnen een tijdsbestek van zes maanden een woning beschikbaar komt waar naartoe kan worden verhuisd;

c. de kosten van woningaanpassing van de door de gehandicapte bewoonde woning minder bedragen dan € 4.600,--;

d. de kosten van woningaanpassing van de door de gehandicapte bewoonde woning minder bedragen dan 125% van de kosten van verhuizing, noodzakelijke herinrichting en eventuele aanvullende woningaanpassingen;

e. er een contra-indicatie tot verhuizen is aanwezig op grond van objectieve psychische en/of sociale redenen;

f. de woning waar naartoe kan worden verhuisd zich niet binnen dezelfde regio bevindt als de woning die de gehandicapte nu reeds bewoont.

Artikel 15 Maximaal aanpassingsbedrag voor bezoekbaar maken woning

De financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning als bedoeld in artikel 2.5 lid 2 en volgende van de verordening bedraagt maximaal € 2.269,--.

Hoofdstuk 3 Vervoersvoorzieningen

Artikel 16 Hoogte financiële tegemoetkoming

1. De hoogte van een door B&W te verlenen financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 3.1 aanhef en onder c sub 2 tot en met 5 van de verordening is een forfaitaire vergoeding. Met inachtneming van hetgeen hiertoe in artikel 3.2

lid 4 van de verordening is bepaald, wordt voor de vaststelling van de hoogte van de vergoeding uitgegaan van de volgende normbedragen per kalenderjaar:

a. bij gebruik van een collectief systeem van aanvullend vervoer wordt de tegemoetkoming in de kosten van het van aanvullend vervoer op nihil gesteld ;

b. voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto of een hieraan gelijk  te stellen auto geldt een normbedrag van € 900,06 indien de gehandicapte niet tevens de beschikking heeft over een vervoersvoorziening in natura;

c. voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto of een hieraan gelijk te stellen auto geldt een normbedrag van € 675,05 indien de gehandicapte tevens de beschikking heeft over een vervoersvoorziening in natura;

d. voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto geldt een normbedrag van € 523,01 indien de gehandicapte niet tevens de beschikking heeft over een vervoersvoorziening in natura;

e. voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi geldt een normbedrag van € 900,06 indien de gehandicapte niet tevens de beschikking heeft over een vervoersvoorziening in natura;

f. voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi geldt een normbedrag van € 675,05 indien de gehandicapte tevens de beschikking heeft over een vervoersvoorziening in natura;

g. voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi geldt een normbedrag van € 1.352,04 indien de gehandicapte niet tevens de beschikking heeft over een vervoersvoorziening in natura;

h. voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi geldt een normbedrag van € 1.026,25 indien de gehandicapte tevens de beschikking heeft over een vervoersvoorziening in natura.

i. de tegemoetkoming in de kosten van een begeleider bij gebruik van het openbaar vervoer bedraagt ten hoogte 50% van de paskosten

2. Indien beide echtgenoten in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 3.1 aanhef en onder c sub 2 tot en met van de verordening bedraagt de hoogte van de financiële tegemoetkoming niet meer dan anderhalf maal een enkele tegemoetkoming.

3. De hoogte van een door B&W te verlenen financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 3.1 aanhef en onder c sub 2 tot en met 4 van de verordening bedraagt:

a. 50 % van de vergoedingen als genoemd in lid 1 sub a tot en met i voor bewoners in AWBZ instellingen ;

b. bij inkomens tot en met 1,5 maal het norminkomen 100% van de werkelijke kosten;

Hoofdstuk 4 Rolstoelen

Artikel 17 Forfaitaire vergoeding sportrolstoel

B&W verlenen ten hoogste 1 maal per 3 jaar een financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel als bedoeld in artikel 4.3, tweede lid, van de verordening in de vorm van een forfaitaire vergoeding ter hoogte van € 2.219,63.

Artikel 18 Kosten van onderhoud, gebruik en reparatie

De hoogte van een door het college van B&W te verlenen financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 4.1 onder e van de verordening is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten.

Hoofdstuk 5 Advies en heronderzoek

Artikel 19 Gevallen waarin deskundigenadvies moet worden ingewonnen

B&W vragen een daartoe door hen aangewezen adviesinstantie om advies indien:

a. dit op grond van een wettelijke bepaling noodzakelijk is;

b. B&W voornemens zijn geen voorziening toe te kennen, daar de aanvrager voor wie de voorziening is bedoeld geen aantoonbare beperkingen ondervindt als bedoeld in de wet;

c. zij dat overigens gewenst vinden.

 

Artikel 20 Heronderzoeken

1. B&W kunnen jaarlijks een heronderzoek instellen naar het voortduren van het recht op de

ingevolge de verordening toegekende voorzieningen.

2. Indien naar aanleiding van een heronderzoek blijkt dat de gehandicapte niet langer recht heeft

op een voorziening ingevolge de verordening trekken B&W deze voorziening in.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 21 Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten.

Artikel 22 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag waarop de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Neder-Betuwe 2005 in werking treedt.

Ondertekening

Aldus besloten in de raadsvergadering van 28 oktober 2004
 
De griffier de voorzitter,
 
A.J.D. Fukkink ir. A.P.Heidema

Nota-toelichting Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

 

Artikel 1 - Begripsbepalingen

Dit artikel bevat een aantal begripsomschrijvingen. De onder a t/m e genoemde begrippen zijn ook opgenomen in de verordening en worden hier ten behoeve van de leesbaarheid herhaald.

Het begrip draagkrachtpercentage is opgenomen ten behoeve van de berekening van de draagkracht van de gehandicapte. Indien het inkomen van de gehandicapte hoger is dan anderhalf maal het norminkomen is er sprake van ruimte in het inkomen. Hiervan wordt een deel als draagkracht in aanmerking genomen. De draagkracht kan worden berekend door het draagkrachtpercentage toe te passen op de ruimte in het inkomen.

Het draagkrachtpercentage bedraagt (maximaal) een kwart van het draagkrachtpercentage zoals de gemeente dat hanteert bij de bijzondere bijstand. Bij zowel voorzieningen in natura als financiële tegemoetkomingen kan de draagkracht geheel of gedeeltelijk in aanmerking genomen worden. Dit betekent dat de gehandicapte dan een deel van de te maken kosten zelf moet betalen. Er is dan sprake van een eigen betaling (bij financiële tegemoetkomingen) of van een eigen bijdrage (bij voorzieningen in natura).

Het begrip eigen betaling is onder meer aan de orde bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing. Hierbij dienen gehandicapten met een inkomen van meer dan 1,5 maal het norminkomen immers in beginsel 25% van de voor subsidie in aanmerking komende kosten zelf te betalen (zie verder artikel 7).

 

Artikel 2 - Overige kosten voortvloeiend uit de handicap

Op grond van het eerste lid dienen de extra kosten die de gehandicapte moet maken als gevolg van zijn handicap bij de vaststelling van zijn inkomen in mindering gebracht te worden voor zover het gaat om een aanvraag om een vervoersvoorziening als genoemd in artikel 3.1 aanhef en onder a, aanhef en onder b sub 1, en aanhef en onder c sub 2 tot en met 5 van de verordening en voor zover deze kosten niet op grond van andere regelingen worden vergoed.

De aanleiding voor deze regel is erin gelegen dat bij de verstrekking van genoemde vervoersvoorzieningen een inkomensgrens geldt (zie artikel 3.2 lid 6 en 7 van de verordening). De regel beoogt te voorkomen dat de gehandicapte, die een inkomen heeft boven de inkomensgrens en die extra kosten heeft als gevolg van zijn handicap, niet in aanmerking zou komen voor genoemde vervoersvoorzieningen wegens overschrijding van de inkomensgrens. Een verplichting tot opname van een bepaling als de onderhavige kan worden afgeleid uit de jurisprudentie van de CRvB. Zie bijvoorbeeld CRvB 01-07-1997, JSV 98/7, RSV 97/249, USZ 97/182.

Het tweede lid bepaalt dat de extra kosten in verband met de handicap worden vastgesteld op de werkelijk gemaakte kosten. In beginsel zal de gehandicapte het bestaan van deze kosten moeten aantonen.

Het derde lid bepaalt dat er geen rekening wordt gehouden met de extra kosten in verband met de handicap indien het inkomen lager is dan het norminkomen. Deze bepaling heeft vooral betekenis voor de uitvoering.

Gelet op het gemeentelijk beleid bestaat er voor gehandicapten met een inkomen beneden het norminkomen bij indicatie recht op alle Wvg-voorzieningen. Het is dan niet meer nodig om de extra kosten in verband met de handicap in mindering te brengen op het inkomen.

 

Artikel 3 - Vaststellen inkomen

Dit artikel bepaalt hoe voor verschillende groepen gehandicapten het inkomen wordt vastgesteld. Hoofdregel is dat het netto-inkomen in aanmerking wordt genomen. Bij gehandicapten die particulier tegen ziektekosten verzekerd zijn geldt dat dit bedrag wordt verminderd met premie voor een standaard ziekenfondsverzekering nadat deze premie is verminderd met de nominale ziekenfondspremie.

Krachtens de Wvg is het inkomen uit vermogen vrijgelaten voor zover dit betrekking heeft op een vermogen dat lager is dan de vermogensgrens op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).

Men spreekt in dit verband ook wel over bescheiden vermogen. De vermogensgrenzen in de WWB worden jaarlijks per 1 januari aangepast en verschillen per leefvorm. Voor gehuwden en alleenstaande ouders geldt een hogere vermogensgrens dan voor alleenstaanden. Door in het tweede lid aan te sluiten bij de vermogensgrenzen in de WWB en door het noemen van een percentage van 10 procent wordt per saldo bereikt dat inkomen uit vermogen alleen in aanmerking wordt genomen voor dat deel van het vermogen dat substantieel meer bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens op grond van de WWB.

De uitkering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 geldt als inkomen in de mate waarin deze kan worden aangemerkt als feitelijk inkomen voor levensonderhoud.

 

Artikel 4 - Eigen bijdragen vervoersvoorzieningen in natura

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Hoofdstuk 2 – Woonvoorzieningen

 

Artikel 5 - Kostensoorten woningaanpassingen

Dit artikel bepaalt welke kosten in het kader van een woningaanpassing voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien een aantal kosten is tevens de maximale vergoeding genoemd.

 

Artikel 6 - Kosten van verhuizing en inrichting

Dit artikel bepaalt de hoogte van een financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten. Het genoemde bedrag

geldt zowel voor gehandicapten die naar een aangepaste woning verhuizen als voor niet-gehandicapten die door middel van verhuizing een aangepaste woning vrijmaken. Het betreft een forfaitaire vergoeding. Een hogere vergoeding is in individuele gevallen mogelijk op grond van de hardheidsclausule van de verordening.

 

Artikel 7 - Kosten van woningaanpassing

Dit artikel bepaalt de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing. Op grond van lid 1 worden bij inkomens tot 1,5 maal het norminkomen alle voor subsidie in aanmerking komende kosten vergoed. Bij inkomens, hoger dan 1,5 maal het norminkomen worden op grond van lid 2 alle voor subsidie in aanmerking komende kosten vergoed onder aftrek van een eigen betaling. De hoogte van de eigen betaling bedraagt 25% van de voor subsidie in aanmerking komende kosten met dien verstande dat de eigen betaling ingevolge lid 3 nooit hoger kan zijn dan het Wvg-draagkrachtbedrag.

 

Artikel 8 - Hoogte financiële tegemoetkoming en eigen betaling bij woonvoorzieningen van niet bouwkundige of niet-woontechnische aard

Dit artikel bepaalt de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening van niet bouwkundige of niet-woontechnische aard. Op grond van artikel 8 in samenhang met artikel 7, lid 1, worden bij inkomens tot 1,5 maal het norminkomen alle voor subsidie in aanmerking komende kosten vergoed.

Bij inkomens, hoger dan 1,5 maal het norminkomen worden op grond van artikel 8 in samenhang met artikel 7, lid 2, alle voor subsidie in aanmerking komende kosten vergoed onder aftrek van een eigen betaling. De hoogte van de eigen betaling bedraagt 25% van de voor subsidie in aanmerking komende kosten met dien verstande dat de eigen betaling ingevolge artikel 8 in samenhang met artikel 7, lid 3, nooit hoger kan zijn dan het Wvg draagkrachtbedrag.

 

Artikel 9 - Kosten van onderhoud, keuring en reparatie

Dit artikel bepaalt de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen. De bedragen zijn gebaseerd op de Tarieven 2002 voor veiligheidskeuring uitgevoerd door het Liftinstituut.

 

Artikel 10 - Kosten van tijdelijke huisvesting

Dit artikel bepaalt de hoogte van de financiële tegemoetkoming indien de gehandicapte zich als gevolg van een woningaanpassing tijdelijke elders moet huisvesten. De maximale vergoeding is gelijk aan de maximum huurgrens van de Huursubsidiewet. De maximale duur is 6 maanden.

 

Artikel 11 - Kosten van huurderving

Dit artikel bepaalt de hoogte van een financiële tegemoetkoming die aan een verhuurder kan worden verstrekt wegens huurderving. Hier geldt - anders dan bij artikel 10 - dat het maximale bedrag gelijk is aan de helft van de maximum huurgrens van de Huursubsidiewet. Wél zoals ook bij artikel 10, is de maximale duur 6 maanden.

In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt.

De eerste maand dat de woning leeg staat mag dit als normaal beschouwd worden. Daarom bepaalt het vierde lid dat geen financiële tegemoetkoming wegens huurderving wordt verstrekt ter zake van deze eerste maand na de huurbeëindiging.

 

Artikel 12 - Aantal m2 grond waarvoor financiële tegemoetkoming mogelijk is

Dit artikel bevat nadere regels indien ten behoeve van een woningaanpassing grond moet worden aangekocht.

De regels en aantallen vierkante meters zijn afkomstig uit publicaties van de VNG en zullen hieraan bij wijziging worden aangepast.

 

Artikel 13 - Maximaal aanpassingsbedrag woonwagen/woonschip in bepaalde situaties

Artikel 2.13 van de verordening beperkt het recht op woonvoorzieningen aan woonwagens en woonschepen in bepaalde situaties. Lid 2 van dit artikel geeft B&W de bevoegdheid om in het onderhavige besluit voor de een maximum vast te stellen aan de hoogte van financiële tegemoetkoming voor de betreffende woonvoorzieningen. Van deze bevoegdheid is door middel van dit artikel gebruik gemaakt.

 

Artikel 14 - Niet toepassen primaat verhuizing

Dit artikel somt een aantal voorwaarden op waaraan voldaan moet zijn om het primaat van de verhuizing te kunnen toepassen. Is aan één van de voorwaarden niet voldaan dan blijft het primaat van de verhuizing buiten toepassing. In dat geval zal veelal een woonvoorziening in de vorm van (een financiële tegemoetkoming in de kosten van) een woningaanpassing moeten worden toegekend.

Afwijken van het primaat van de verhuizing is overigens ook mogelijk op grond van andere redenen dan welke genoemd worden in dit artikel. Zie in dit verband de toelichting op artikel 2.4 van de verordening.

 

Artikel 15 - Maximaal aanpassingsbedrag bij bezoekbaar maken woning

Artikel 2.5 lid 5 van de verordening geeft B&W de bevoegdheid om de hoogte van de financiële

tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning te maximeren. Van deze bevoegdheid is door middel van dit artikel gebruik gemaakt.

 

Hoofdstuk 3 – Vervoersvoorzieningen

 

Artikel 16 - Financiële tegemoetkoming

Dit artikel bepaalt de hoogte van de financiële tegemoetkomingen voor vervoersvoorzieningen. De opgenomen regels en bedragen zijn gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

• De financiële tegemoetkoming wordt bij gebruikmaking van het collectief systeem vanaanvullend vervoer wordt op nihil gesteld.

• De financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een eigen auto of een aan een eigen auto gelijk te stellen auto wordt gekort met 25% per jaar indien de gehandicapte tevens beschikt over een vervoersvoorziening in natura.

• De financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een taxi wordt gekort met 25% per jaar indien de gehandicapte tevens beschikt over een vervoersvoorziening in natura.

• De financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een rolstoeltaxi wordt gekort met 25% per jaar indien de gehandicapte tevens beschikt over een vervoersvoorziening in natura.

• Indien beide echtgenoten in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 3.1 aanhef en onder c sub 2 tot en met van de verordening bedraagt de hoogte van de financiële tegemoetkoming niet meer dan

anderhalf maal een enkele tegemoetkoming.

 

Hoofdstuk 4 – Rolstoelen

 

Artikel 17 - Forfaitaire vergoeding sportrolstoel

Voor de kosten van een sportrolstoel wordt een forfaitaire vergoeding verstrekt. De verstrekking geschiedt ten hoogste 1 maal per 3 jaar. De gehandicapte dient de rolstoel voor dit bedrag zelf aan te schaffen en gedurende drie jaar te onderhouden en (zonodig) te repareren.

 

Artikel 18 - Kosten van onderhoud, gebruik, reparatie en accessoires

De rolstoel is een zeer persoonlijke voorziening en de gehandicapte is er bijzonder van afhankelijk. De rolstoel is afgestemd op de behoeften van de gebruiker. Mensen behoren door middel van een rolstoel volwaardig te kunnen participeren. Bij de verstrekking horen in elk geval ook de kosten voor onderhoud en reparatie. Naar gelang de persoonlijke situatie kunnen, indien medisch noodzakelijk, ook accessoires tot de verstrekking behoren. De financiële tegemoetkoming ter bekostiging van onderhoud, gebruik, reparaties en accessoires voor rolstoelen wordt op declaratiebasis verstrekt tegen de werkelijk gemaakte kosten. Uiteraard dient ten aanzien van deze kosten de noodzaak vast te staan en moet het gaan om de goedkoopste adequate voorziening. Onderhoudskosten die het gevolg zijn van oneigenlijk gebruik van en door de gebruiker aangebrachte modificaties aan de rolstoel komen niet voor vergoeding in aanmerking. Zie de toelichting op artikel 4.1 van de verordening.

 

Hoofdstuk 5 - Advies en heronderzoek

 

Artikel 19 - Gevallen waarin deskundigenadvies moet worden ingewonnen

Dit artikel bepaalt in welke gevallen advies wordt gevraagd aan een deskundige.

 

Artikel 20 - Heronderzoeken

Op grond van dit artikel kunnen B&W jaarlijks heronderzoeken uitvoeren naar het voortduren van het recht op ingevolge de verordening verstrekte voorzieningen. Indien naar aanleiding van een heronderzoek blijkt dat er niet langer recht bestaat op de verstrekte voorziening dan trekken burgemeester het toekenningsbesluit in.

Daarbij hoeft in beginsel geen overgangstermijn in acht genomen te worden.

 

Hoofdstuk 6 – Slotbepalingen

De artikelen 21 en 22 behoeven geen nadere toelichting.