Regeling vervallen per 01-11-2012

Toezicht- en handhavingsbeleid kinderopvang gemeente Nederbetuwe

Geldend van 01-11-2012 t/m 31-10-2012

Intitulé

Toezicht- en handhavingsbeleid kinderopvang gemeente Nederbetuwe

Deel SAMENVATTING

Hoofdstuk

Voor u ligt de notitie 'Toezicht- en handhavingsbeleid kinderopvang gemeente Neder-Betuwe'.

De verantwoordelijkheid voor het toezicht op de naleving van de kwaliteitsregels in de kinderopvang ofwel de handhaving van de Wet kinderopvang en de regelgeving die bij deze wet hoort, berust bij het College van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente waar de kinderopvang gevestigd is. De uitvoering van het toezicht op de kwaliteit van kinderopvang ligt bij de GGD.

Omdat per 3 april 2008 gewijzigde Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang van kracht zijn, heeft dit heeft geleid tot nieuwe toetsingskaders voor dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang.

Bij het uitvoeren van de handhavingsmaatregelen die nodig zijn op het moment dat een houder van een kindercentrum niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang wordt het 'Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang' gehanteerd. In dit afwegingsmodel staan per inspectiedomein alle kwaliteitsaspecten waaraan een kindercentrum moet voldoen. Afhankelijk van het belang van het kwaliteitsaspect en de mate waarin het kindercentrum niet voldoet aan dit kwaliteitsaspect, wordt een handhavingsmaatregel opgelegd.

Jaarlijks stelt het college een jaarverslag op voor de gemeenteraad en voor de Inspectie voor het Onderwijs van alle toezicht- en handhavingstaken die de gemeente in een kalenderjaar in het kader van de Wet kinderopvang heeft verricht. Op deze wijze kan de gemeenteraad en de Inspectie voor het Onderwijs het gemeentelijke toezicht op het aanbod van kinderopvang beoordelen.

Carin van den Brink

maart 2010

Deel 1 Inleiding

Hoofdstuk 1.1 Aanleiding

Op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang in werking getreden. Deze wet regelt enerzijds de financiering van de kinderopvang, waarbij het uitgangspunt is dat kinderopvang een zaak van ouders, werkgever en overheid is en ook gefinancierd wordt door deze drie partijen. Anderzijds regelt de wet de kwaliteit van kinderopvang. De verantwoordelijkheid voor het bieden van voldoende kwaliteit is nadrukkelijk bij de ondernemers in deze sector neergelegd.

De verantwoordelijkheid voor het toezicht op de naleving van de kwaliteitsregels in de kinderopvang ofwel de handhaving van de Wet kinderopvang en de regelgeving die bij deze wet hoort, berust bij het college van burgemeester en wethouders (vanaf nu: het college) van de betreffende gemeente waar de kinderopvang gevestigd is.

Voor de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang in Neder-Betuwe wordt een door VNG opgestelde afwegingsmodel en het afsprakenkader met de GGD gehanteerd.

Per 3 april 2008 zijn er gewijzigde ministeriële Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang van kracht. Deze gewijzigde beleidsregels hebben geleid tot nieuwe toetsingskaders voor dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang. Enkele eisen zijn gewijzigd en er zijn enkele nieuwe eisen toegevoegd. Om als gemeente de nieuwe regels te kunnen handhaven, dient een gemeentelijk handhavingsbeleid opgesteld te worden. De VNG heeft hiervoor een nieuw afwegingsmodel (13 juni 2008) ontworpen. Dit model is aangepast aan de situatie van den gemeente Neder-Betuwe (zie bijlage 1).

De volgende paragraven gaan in op de beleidsontwikkeling in regionaal verband en welke soorten kinderopvang er zijn. In hoofdstuk 2 vindt u informatie over de wettelijke regels. Het gaat hierbij ondermeer over de Wet kinderopvang en de Regeling Wet kinderopvang, de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang, de Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang, het Tijdelijk besluit innovatieve kinderopvang en de ouderparticipatieopvang. Hoofdstuk 3 geeft inzicht in de gemeentelijke taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot toezicht en handhaving van kinderopvang.

Hoofdstuk 1.2 Beleidsontwikkeling in regionaal verband

Er zijn in regionaal verband afspraken gemaakt tussen de GGD Rivierenland en de gemeenten in het

Kader van de Wet Kinderopvang. Deze afspraken vindt u in bijlage 2.

Daarnaast is in regionaal verband afgesproken dat gemeenten het Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang van de VNG hanteren bij het uitvoeren van de handhavingacties die nodig zijn als een houder van een kindercentrum of een gastouderbureau niet voldoet aan een of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang van de staatssecretaris van OCW. In dit model zijn de algemene geldende regels opgenomen die wij hanteren bij het overtreden van de kwaliteitseisen. De handhavingtermijnen die de VNG hanteert, zijn aangepast aan de praktijkervaringen die de gemeenten de afgelopen 3 jaar hebben opgedaan.

Hoofdstuk 1.3 Soorten kinderopvang

De kinderopvang stelt ouders in de gelegenheid de zorg voor kinderen te combineren met betaalde arbeid. Terwijl ouders werken, moeten zij erop kunnen rekenen, dat hun kind op een professionele wijze wordt opgevangen. De kinderopvang heeft tot taak om kinderen tussen 0 en 13 jaar op een verantwoorde wijze opvang te bieden.

Kinderopvang kent verschillende vormen van opvang: kinderdagverblijven (KDV), buitenschoolse opvang (BSO), gastouderopvang, ouderparticipatieopvang en innovatieve gastouderopvang. Hieronder worden de verschillende vormen van opvang toegelicht.

- Kinderdagverblijven bieden opvang voor kinderen van 0 tot 4 jaar. - Buitenschoolse opvang is opvang van kinderen van 4 tot en met 12 jaar vóór en na schooltijd en in de schoolvakanties. - Gastouderopvang is een kleinschalige vorm van opvang en kan zowel dagopvang als naschoolse opvang aanbieden. Gastouders mogen maximaal zes kinderen tegelijkertijd (inclusief eigen kinderen) opvangen, zoals op dit moment al mogelijk is bij de projecten innovatieve kinderopvang. Een gastouder kan slechts op één locatie kinderen opvangen. Een voorziening voor gastouderopvang kan gevestigd zijn op het woonadres van de gastouder of op het woonadres van één van de vraagouders. - Bij ouderparticipatieopvang worden kinderen door tenminste één van de ouders van de opgevangen kinderen opgevangen. Aan deze vorm van opvang is geen betaalde kracht verbonden. - Bij innovatieve kinderopvang mogen gastouders maximaal zes kinderen tegelijkertijd (inclusief eigen kinderen) opvangen.

Deel 2 Wettelijke regels

Hoofdstuk 2.1 Wet kinderopvang en Regeling Wet kinderopvang

Sinds de invoering van de Wet kinderopvang in 2005 is de kinderopvang een marktgerichte sector. De wet stelt aan instellingen voor kinderopvang de eis dat de houder zorg draagt voor kinderopvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van kinderen in een veilige omgeving.

In de Wet kinderopvang zijn globale eisen ('verantwoorde kinderopvang') en concrete eisen opgenomen: o.a. verplichting verklaring gedrag (VOG) voor personeel in de kinderopvang, een risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid, het instellen van een oudercommissie, etc. Wat betreft de globale eisen heeft de kinderopvangbranche (houders en ouders) deze via zelfregulering verder ingevuld in landelijke normen. Deze landelijke normen zijn opgenomen in het Convenant kwaliteit kinderopvang. Het gaat dan bijvoorbeeld over het aantal leidsters in verhouding tot het aantal kinderen, eisen aan het ruimtegebruik en de beroepskwalificatie.

De rijksoverheid heeft de normen uit het Convenant kwaliteit kinderopvang één op één overgenomen in beleidsregels en deze normen, samen met de concrete eisen uit de wet, toetsbaar uitgewerkt in toetsingskaders voor de GGD. In paragraaf 2.2 worden de beleidsregels nader toegelicht.

De wettelijke kwaliteitseisen hebben het karakter van basiseisen waaraan elke instelling voor kinderopvang moet voldoen. In de wet is in een aantal artikelen de mogelijkheid opgenomen om nadere regels te stellen. Het gaat vooral om regels voor uitvoering van gemeentelijke taken. Deze uitvoeringsregels zijn opgenomen in de Regeling Wet kinderopvang.

Hoofdstuk 2.2 Beleidsregels kwaliteit kinderopvang

Zoals in paragraaf 2.1 al staat beschreven, zijn kinderopvanginstellingen zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van het aanbod. Hiertoe hebben aanbieders en afnemers in de kinderopvang de globale eisen die de Wet kinderopvang stelt aan de branche, vertaald in gedetailleerde kwaliteitseisen voor de kinderopvang. Dit heeft geresulteerd in een Convenant kwaliteit kinderopvang. De eisen die in het Convenant worden gesteld aan de houder van een kindercentrum of gastouderbureau, hebben gediend als uitgangspunt voor de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang. Deze beleidsregels geven uitleg aan de globale kwaliteitsnormen van de wet. In artikel 57a van de Wet kinderopvang is de bevoegdheid van de minister om beleidsregels vast te stellen juridisch verankerd.

Op 17 januari 2008 is een herziene versie van het convenant door de marktpartijen ondertekend. Deze aangepaste kwaliteitseisen van het convenant zijn overgenomen in de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en zijn per 3 april 2008 van kracht.

Kenmerkend is dat de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang niet bindend zijn. Houders van kindercentra mogen van de regels afwijken als zij voor de GGD aannemelijk kunnen maken dat zij op een gelijkwaardige of betere wijze verantwoorde kinderopvang aanbieden en op die manier toch voldoen aan het doel van de specifieke eis waarvan de houder afwijkt.

Hoofdstuk 2.3 Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang

De beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang zijn opgesteld om een uniforme werkwijze van de toezichthouders te bevorderen. Als bijlagen bij de Beleidsregels zijn per opvangsoort toetsingskaders vastgesteld, waarin de kwaliteitsaspecten verder zijn uitgewerkt, ingedeeld naar domeinen en voorwaarden.

Vastgelegd is naar welke kwaliteitsaspecten de toezichthouder kijkt. De verschillende vormen van onderzoek vinden plaats op basis van dit kader. Aan de hand van de toetsingskaders komt de toezichthouder tot een oordeel over de mate waarin aan de basiskwaliteitseisen van de betreffende opvangsoort wordt voldaan. De kwaliteitsaspecten die de toezichthouder beoordeelt zijn voor de dagopvang en de buitenschoolse opvang ingedeeld naar de volgende domeinen: - Ouders - Personeel - Veiligheid en gezondheid - Accommodatie en inrichting - Groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio - Pedagogisch beleid en praktijk - Klachten De kwaliteitsaspecten die de toezichthouder beoordeelt voor de gastouderopvang, zijn ingedeeld naar de volgende domeinen: - Ouders - Personeel - Veiligheid en gezondheid - Accommodatie en inrichting - Pedagogisch beleid en praktijk - Kwaliteit gastouders en opvangwoning - Kwaliteit gastouderbureau - Klachten Elk domein kent verschillende voorwaarden, criteria waarop wordt getoetst of wordt voldaan aan de kwaliteitsvoorschriften van de Wet kinderopvang en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang.

Hoofdstuk 2.4 Tijdelijk besluit innovatieve kinderopvang

De Wet kinderopvang biedt in artikel 87 de mogelijkheid tot het aanwijzen van innovatieve vormen van kinderopvang. De regels voor deze experimentele vorm van kinderopvang zijn opgenomen in het Tijdelijk besluit innovatie kinderopvang. Het Tijdelijk besluit maakt het mogelijk experimenten op te zetten met een looptijd van ten hoogste vier jaar met een mogelijke verlenging van twee jaar.

Innovatieve gastouderopvang is naar aard en inhoud gastouderopvang in de zin van de Wet kinderopvang. Het Tijdelijk besluit bevat een opsomming van onderdelen van de Wet kinderopvang waarvan kan worden afgeweken.

Hoofdstuk 2.5 Ouderparticipatieopvang

Indien opvang in een kindercentrum door tenminste één van de ouders van de opgevangen kinderen geschiedt, worden voor toepassing van artikel 50, eerste lid, ouders gelijkgesteld met personeel en beroepskrachten (art. 57 Wk). Voor ouderparticipatieopvang gelden de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en Beleidsregels kwaliteit, met uitzondering van de eisen voor gekwalificeerd personeel en de verplichte oudercommissie.

Deel 3 Gemeentelijke taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot toezicht en handhaving kinderopvang

Hoofdstuk 3.1 Melding en registratie in het kinderopvangregister

Sinds de invoering van de Wet kinderopvang is het college verplicht om een register bij te houden van de in de gemeente gevestigde kindercentra. Alle kindercentra zijn, voordat de exploitatie van start kan gaan, verplicht zich aan te melden bij het college, zodat ze kunnen worden opgenomen in het kinderopvangregister (art. 45 lid 1 Wk). Met het wetsvoorstel gastouderopvang, ingangsdatum 1 januari 2010, wordt zowel een voorziening voor gastouderopvang (de gastouder) als gastouderbureau (verder: GOB) object van toezicht en handhaving. Deze objecten van toezicht en handhaving moeten worden ingeschreven in het Landelijk Register. Inschrijving in dit register van beide objecten van toezicht gebeurt door de gemeente. De aanvraag voor inschrijving voor zowel GOB als voor een bij dit bureau aangesloten voorziening voor gastouderopvang, wordt gedaan door het GOB.

Voor franchiseorganisaties geldt dat elke franchiseondernemer zich in de gemeente van vestiging moet melden voor opname in het register. Het gaat hierbij om franchiseondernemers die als bemiddelaar voor gastouderopvang werken. Dit geldt dus ook voor gastouders die als zelfstandige op basis van een franchiseformule werken. Gastouders moeten zich ook laten registreren.

Er is één landelijk register kinderopvang. Dit vervangt de 445 individuele gemeentelijke registers. Het register zorgt niet alleen voor meer professionaliteit, maar helpt ook de Belastingdienst om misbruik te voorkomen. Alle bestaande kindercentra en centra voor buitenschoolse opvang (bso) worden vóór 1 juli 2010 automatisch opgenomen in het landelijk register. Gastouderbureaus die in 2009 geregistreerd zijn in gemeentelijke registers worden vóór 1 juli 2010 automatisch opgenomen in een voorlopig register. De inschrijving van bestaande gastouderbureaus is slechts voorlopig, omdat zij aan nieuwe kwaliteitseisen moeten voldoen. De definitieve inschrijving volgt nadat de GGD heeft vastgesteld dat ze aan de nieuwe eisen voldoen. Nieuwe kindercentra en gastouderbureaus worden eveneens pas in het register ingeschreven na een positieve beoordeling door de GGD.

Gastouders

Ook gastouders (bestaand en nieuw) worden ingeschreven in het Landelijk Register. Vanaf 1 januari 2010 ontvangen ouders alleen nog een vergoeding als hun gastouder en gastouderbureau voor het einde van dat jaar zijn ingeschreven in het Landelijk Register Kinderopvang. Zowel gastouders als gastouderbureaus moeten voldoen aan hogere eisen om in dit register opgenomen te worden Het gastouderbureau moet gastouders hiervoor tijdig aanmelden bij de gemeente waar de gastouderopvang plaatsvindt. Alleen dan kunnen gastouders vóór 1 januari 2011 worden opgenomen in het Landelijk register Kinderopvang, na goedkeuring door de GGD.

Binnen 10 weken na melding moet de procedure van aanvraag melding tot informeren door de gemeente aan houder en GGD over wel/geen opname landelijk register, afgerond zijn.

Wijziging en verwijdering van gegevens uit het register

De houder dient elke wijziging van de gegevens die opgenomen staan in het register mee te delen aan het college (art. 47 Wk). De houder wordt vervolgens schriftelijk op de hoogte gesteld van opname van de (gewijzigde) gegevens in het register.

Het college heeft zelf ook de mogelijkheid om wijzigingen in het register aan te brengen, indien is gebleken dat de opgenomen gegevens niet overeenstemmen met de werkelijke situatie. Ook van deze wijziging wordt de houder schriftelijk op de hoogte gesteld (art. 8 Regeling Wk).

Het college kan overgaan tot verwijdering van gegevens uit het register als de houder daartoe een verzoek over heeft ingediend of als is gebleken dat de houder het kindercentrum niet langer exploiteert. Daarnaast kan het college tot verwijdering van gegevens overgaan, indien uit het inspectieonderzoek blijkt dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de kwaliteitseisen van de wet, respectievelijk de Beleidsregels kwaliteit (art. 9 Regeling Wet kinderopvang).

Niet-gemelde kinderopvang

Houders van kindercentra die zich niet bij de gemeente hebben gemeld voor registratie plegen in principe een economisch delict in de zin van de Wet Economische Delicten. Het actief strafrechtelijk opsporen van niet-gemelde kinderopvang hoort niet tot de taak van de toezichthouder.

Krijgt de gemeente echter een signaal dat in haar gemeente kinderopvang of gastouderopvang plaatsvindt zonder dat de houder in het register is opgenomen dan kan de gemeente de GGD opdracht geven een zogenaamde voorselectie te doen. De GGD moet in dat geval onderzoeken of er sprake is van kinderopvang of gastouderopvang in de zin van art 1, eerste lid van de Wk.

Weigert de houder mee te werken aan het onderzoek, en bestaat het vermoeden dat opvang in de zin van de Wet kinderopvang plaats vindt, kan aangifte gedaan worden bij de politie.

Tot slot

Elke opneming (inclusief elke wijziging in de gegevens) in het register wordt openbaar bekend gemaakt in

een lokaal verspreid dag-, nieuwe- of huis-aan-huisblad. Het register ligt kosteloos voor een ieder ter

inzage op het gemeentehuis en is gepubliceerd op de website van de gemeente Neder-Betuwe (www.nederbetuwe.nl).

Hoofdstuk 3.2 Toezicht en uitvoering

Zoals in paragraaf 1.1 al is vermeld, is het college volgens de Wet kinderopvang verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de kwaliteitsregels in de kinderopvang.

In de wet is vastgelegd dat het toezicht op naleving feitelijk is neergelegd bij de GGD. Om de gemeentelijke verantwoordelijkheden te kunnen waarmaken, zijn er schriftelijke afspraken met de GGD gemaakt over de uitvoering van het toezicht. Deze afspraken worden indien nodig jaarlijks geactualiseerd.

Benoemen toezichthouder

Het college ziet toe op de naleving van de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang, de Regeling Wet kinderopvang en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (art. 61 lid 1 Wk).

Voor het uitvoeren van het toezicht benoemt het college ambtenaren van de GGD als toezichthouder en maakt hiervan melding in een lokaal verspreid dag-, nieuws-, of huis-aan-huisblad (art. 61 lid 2 Wk). Benoeming geeft de toezichthouder de bevoegdheid om met of zonder toestemming, onder bepaalde voorwaarden, een woning binnen te treden waar een kindercentrum of gastouderbureau is gevestigd.

Momenteel worden juridische mogelijkheden van aanpassing van artikel 61 lid 1 Wk onderzocht. Het gaat om de mogelijkheid ook andere personen dan ambtenaren, die voldoen aan de vereiste kwalificatie te benoemen als toezichthouder.

Nieuw melding kindercentrum/ gastouderbureau

Binnen 10 weken na een melding door de houder onderzoekt de toezichthouder of de exploitatie van het kindercentrum of gastouderbureau redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de kwaliteitseisen genoemd in hoofdstuk 3, paragraaf 2 en 3 van de Wet kinderopvang (Regeling Wk art, 10).

Jaarlijkse inspectie en incidenteel onderzoek

De toezichthouder onderzoekt jaarlijks of elk kindercentrum of gastouderbureau aan de kwaliteitseisen voldoet (art. 62 lid 2 Wk). Ook kan de toezichthouder incidenteel onderzoek uitvoeren (art. 63 lid 3 Wk).

Nadat de toezichthouder zijn bevindingen in een inspectierapport heeft vastgelegd, krijgt de houder de gelegenheid zijn zienswijze over het rapport kenbaar te maken. De zienswijze wordt in een bijlage bij het inspectierapport opgenomen. Binnen 3 weken na vaststelling wordt het rapport openbaar gemaakt en een afschrift wordt voor ouders en personeel ter inzage gelegd (art. 63 lid 4 en 5 Wk).

Voor de te hanteren werkwijze voor het uitvoeren van het onderzoek heeft de minister op grond van artikel 64 Wet kinderopvang 'Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang' vastgesteld (zie ook paragraaf 1.5).

Het inspectierapport bevat een advies aan de gemeente om al dan niet handhavend op te treden.

In het 'Overzicht bevindingen toezichthouder per inspectiedomein' in het inspectierapport beschrijft de toezichthouder per domein de context van de voorwaarden waar de houder niet aan voldoet.

De gemeente kan de aangegeven verzwarende of verzachtende omstandigheden, de inspanning van de houder, etc. mee laten wegen bij het beoordelen van de te nemen handhavingsactie.

Hoofdstuk 3.3 Gemeentelijk ingrijpen, handhaven en sanctioneren

Indien blijkt dat de houder van een kindercentrum niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen moet de gemeente een handhavingstraject starten. De bevoegdheid om handhavend op te treden ligt bij het college en is gemandateerd aan de manager van de afdeling Onderwijs en Welzijn. Hierover later meer.

Het college kan een keuze maken uit de volgende wettelijke maatregelen om naleving van de kwaliteitseisen af te dwingen: - Aanwijzing (door college) of bevel (door toezichthouder) - Bestuursdwang - Last onder dwangsom - Exploitatieverbod - Uitschrijving uit register - Bestuurlijke boete In de meeste gevallen moet het college eerst een aanwijzing opleggen alvorens tot een zwaarder handhavingsmiddel wordt overgegaan. In spoedeisende gevallen heeft de toezichthouder de mogelijkheid om een bevel op te leggen. Voorwaarde voor het opleggen van een bevel is dat de toezichthouder van oordeel is dat de tekortkomingen bij een kindercentrum of gastouderbureau zodanig zijn dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden.

De gemeente kan, voordat de eerste juridische stap van aanwijzing wordt gezet, overwegen eerst een schriftelijke waarschuwing te geven. Ook kan overwogen worden eerst op basis van mondelinge overreding de houder te bewegen de overtreding te herstellen. Zowel de waarschuwing als de mondelinge overreding hebben geen juridische status en betekenen een uitstel van het sanctioneringtraject. Bij de keuze van de te nemen maatregelen moeten motieven van de overtreder worden meegenomen.

Alle maatregelen en de daarbij horende procedures staan beschreven in de handreiking 'Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang' (zie bijlage 1). De gemeente Tiel hanteert dit afwegingsmodel bij het uitvoeren van de handhavingsacties als blijkt dat een houder van een kindercentrum niet voldoet aan een of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang.

In het afwegingsmodel zijn prioriteiten gesteld. De zwaarte van de prioriteit komt tot uiting in de hersteltermijnen van de aanwijzing. De hersteltermijn in het afwegingsmodel wordt aangegeven in een bandbreedte. Na het verstrijken van een hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen dan wel de GGD de opdracht geven voor een herinspectie.

Mandatering

Indien het nodig is om een handhavingsactie te staken, is het van belang dat er binnen de gestelde termijnen gehandeld wordt. Om de procedure efficiënt te laten verlopen, is het hoofd van de afdeling Onderwijs en Welzijn gemandateerd door het College met betrekking tot hoofdstuk 3 paragraaf 2, en hoofdstuk 4 paragraaf 1 en 2 van de Wet kinderopvang.

Samenvatting handhavingstraject: 1. In principe start het gemeentelijke handhavingstraject direct na ontvangst van het definitieve inspectierapport van de GGD.

2. Op basis van het 'Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang' wordt bepaald welke maatregel genomen wordt.

3. In dit Afwegingsmodel zijn ook de hersteltermijnen vastgelegd. De eerste (juridische) stap is meestal het opleggen van een aanwijzing, fase 1.

4. In geval de GGD al een bevel heeft gegeven, kan het bevel beschouwd worden als fase 1. In dit geval kan de gemeente de aanwijzing overslaan en direct overgaan naar fase 2: een andere maatregel opleggen.

5. De gemeente kan in bijzondere gevallen, voordat de eerste juridische stap van aanwijzing wordt gezet, overwegen eerst een schriftelijke waarschuwing te geven of op basis van een mondelinge overreding de houder te bewegen de overtreding te herstellen.

Hoofdstuk 3.4 Handhaving ten opzichte van ouders

Deze nota heeft betrekking op de handhaving ten opzichte van de houders van kindercentra. In het kader van de Wet Kinderopvang heeft de gemeente voor vastgestelde doelgroepen nog een taak in het mede bekostigen van de kinderopvang. Deze taak is neergelegd bij de afdeling Werk en Inkomen. Ook in dat kader kan handhaving aan de orde komen. Voor een volledig overzicht wordt dit ook in deze nota benoemd.

Als een ouder bepaalde verplichtingen niet nakomt, kan een bestuurlijke boete worden opgelegd. Het gaat hierbij om de verplichting om desgevraagd binnen een redelijke termijn alle gegevens te verstrekken van de ouder en zijn partner die van belang zijn voor de beoordeling op de aanspraak op de tegemoetkoming door de gemeente. Het gaat hierbij ook om de verplichting om gegevens te verstrekken aan het college die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming, onmiddellijk na het bekend worden van die gegevens. De bestuurlijke boete mag ten hoogste € 2.269,— bedragen.

Hoofdstuk 3.5 Integrale handhaving

Houders van kindercentra hebben niet alleen te maken met regels die voortvloeien uit de Wet kinderopvang, maar moeten ook voldoen aan tal van andere regels waarvan het toezicht bij de gemeente berust. Uit oogpunt van efficiency kan het de aanbeveling verdienen om de handhaving integraal uit te voeren samen met de brandweer en bouw- en woningtoezicht. Zo ontstaat een beter beeld van de mate waarin wetten worden nageleefd en wordt voorkomen dat de wijze, waarop regels worden uitgevoerd, verschillend worden geïnterpreteerd. Bovendien neemt de ‘toezichtlast’ voor ondernemers af. Invoering van een volledig integraal handhavingsbeleid vergt verregaande studie en afstemming dan in het kader van opstelling van deze nota mogelijk is.

Om pragmatische redenen kiest de gemeente Neder-betuwe er op dit moment voor om op het registratieformulier kinderopvang en op de website van de gemeente Neder-Betuwe aan de houders kenbaar te maken welke andere wet- en regelgeving zij in acht moeten nemen.

Bij een binnengekomen melding vindt tussen de vakafdelingen gegevensuitwisseling plaats.

Hoofdstuk 3.6 Jaarverslag Wet kinderopvang

De Minister van OCW houdt toezicht op de rechtmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering van de wettelijke taken door het college (art. 68 Wk). Het zogenaamde tweedelijnstoezicht wordt onder gezag van de Minister van OCW uitgevoerd door de Inspectie voor het Onderwijs (voorheen door de Inspectie Werk en Inkomen).

Het college stelt jaarlijks voor 1 mei een verslag vast van alle toezicht- en handhavingstaken die de gemeente in een kalenderjaar in het kader van de Wet kinderopvang heeft verricht (art. 12 lid 1 Regeling Wk). Het verslag bevat een overzicht en geeft inzicht in: - De uitgevoerde onderzoeken door de toezichthouder, gespecificeerd naar onderzoek. - De situaties die aanleiding hebben gegeven tot een incidenteel onderzoek. - De wijze waarop de onderzoeken zijn uitgevoerd. - De onderzoeksresultaten. - De wijze waarop handhaving van de kwaliteitseisen heeft plaatsgevonden. Het college zendt het verslag naar de gemeenteraad en naar de minister. De minister stelt jaarlijks een verslag op van de werkzaamheden in het kader van het tweedelijntoezicht van het voorafgaande kalenderjaar (art. 70 Wk). Het verslag wordt naar de Tweede Kamer gestuurd

Het gemeentelijke jaarverslag heeft dus twee belangrijke functies:

1. De beoordeling van het gemeentelijke toezicht op het aanbod van kinderopvang.

2. De verzameling van aanvullende informatie ten aanzien van de effectiviteit van het systeem van het eerstelijntoezicht Wet kinderopvang.

Geraadpleegde bronnen

Handhavingsbeleid kinderopvang gemeente Tiel, januari 2009

Handreiking voor een transparant handhavingsbeleid, VNG, 2008

www.ocw.nl

www.vng.nl

Ondertekening

Aldus vastgesteld door college van burgemeester en wethouders

Bijlage

1. Afwegingsmodel handhavingsbeleid gemeente Neder-Betuwe.

2. Afspraken tussen de GGD Rivierenland en de (regio)gemeenten Rivierenland in het kader van de Wet Kinderopvang.

3. Aanhangsel gemeentelijk handhavingsbeleid kinderopvang. Bijlage 3. Aanhangsel gemeentelijk handhavingsbeleid kinderopvang Vanaf 1 januari 2010 zijn de wettelijke kwaliteitseisen (vanuit onder meer de Wet kinderopvang en de beleidsregels kwaliteit kinderopvang) voor gastouderbureaus aangepast. Tevens zijn gastouders als object van toezicht en handhaving toegevoegd. Op dit moment zijn beide aanpassingen nog niet in het handhavingsbeleid van de gemeente Neder-Betuwe doorgevoerd. Dit laat echter onverlet dat in voorkomende gevallen er wel gehandhaafd moet worden op basis van de geldende wet- en regelgeving. Hierbij zal zoveel mogelijk aansluiting gezocht worden met het handhavingsbeleid van de gemeente Neder-Betuwe.

Gemeenten hebben de bevoegdheid volgens de wet gemotiveerd af te wijken van het handhavingadvies van de GGD.

Bijlage 1 Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang Gemeente Neder-Betuwe

Bijlage 2 Afspraken gemeenten-GGD