Regeling vervallen per 01-05-2015

Verordening voorzieningen gehandicapten 2005 gemeente Nederbetuwe

Geldend van 01-05-2015 t/m 30-04-2015

Intitulé

Verordening voorzieningen gehandicapten 2005 gemeente Nederbetuwe

De raad van de gemeente Neder-Betuwe;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders, d.d. 14 september 2004 gelet op artikel 2 van de Wet Voorzieningen Gehandicapten Stb. 1993 nr. 545, en gelet op artikel 149 van de Gemeentewet Stb. 1993, 610;

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van voorzieningen aan gehandicapten bij verordening te regelen;

b e s l u i t :

vast te stellen de:

1. Verordening voorzieningen gehandicapten 2005 gemeente Neder-Betuwe

2. In te trekken de Verordening voorzieningen gehandicapten 1997 gemeente Kesteren

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a voorziening: een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoel;

b inkomen:

1. het bruto-inkomen, van de gehandicapte indien de gehandicapte 18 jaar of ouder is en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1, lid 2 tot en met 7 WVG;

2 het gezamenlijk bruto-inkomen van de ouders of pleegouders van de gehandicapte indien de gehandicapte jonger is dan 18 jaar en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1, lid 2 tot en met 7 WVG;

3 het gezamenlijk bruto-inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot indien de gehandicapte een echtgenoot heeft in de zin van artikel 1, lid 2 tot en met 7 WVG;

verminderd met de over het bruto-inkomen verschuldigde belasting, sociale verzekeringspremies en pensioenpremies met uitzondering van de procentuele premie voor de verplichte ziekenfondsverzekering, vermeerderd met de heffingskortingen voor zover deze niet reeds in het inkomen verwerkt zijn met uitzondering van de Kinderkorting en de Aanvullende Kinderkorting.

c woonwagen: voor permanente bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

d standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

e woonschip: elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- of nachtverblijf van een of meer personen.

f ligplaats: een door de gemeente aangewezen ligplaats welke door een woonschip wordt ingenomen.

g hoofdverblijf: de woonruimte bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de gehandicapte zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke

basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien de gehandicapte met een briefadres is

h gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de gehandicapte vanaf de toegang tot de woning te bereiken en ruimten die onder het gehuurde vallen en/of waarvan de gehandicapte gebruik moet kunnen maken;

i woningaanpassing: ingreep die gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische belemmeringen die een gehandicapte ondervindt bij het normale gebruik van de woonruimte en waarvan de kosten een bedrag van € 45.378,00 niet te boven gaan;

j wet: de Wet Voorzieningen Gehandicapten.

k financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de gehandicapte;

l forfaitaire vergoeding: een bijdrage ineens die los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens;

m gemaximeerde vergoeding: een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens

n voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen of huur wordt verstrekt;

o normbedrag: een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding;

p norminkomen: het inkomen zoals bedoeld in artikel 1, sub c van de Regeling financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen WVG en opgenomen als bijlage III bij het Besluit nadere regels voorzieningen gehandicapten. Het norminkomen van een belanghebbende in de leeftijd van 18 tot en met 21 jaar wordt gelijk gesteld met die van een persoon van 22 jaar en ouder. Het norminkomen voor een alleenstaande ouder wordt gelijk gesteld met het norminkomen voor een echtpaar.

q externe woonvoorziening: een woonvoorziening, waarbij sprake is van vergroting van het vloeroppervlak door uit- en /of aanbouw van een ruimte en waarbij sprake is van vermeerdering van de waarde van de woning.

Artikel 1.2 Uitvoering

1 De beleidsregels met betrekking tot het verstrekken van voorzieningen op grond van deze verordening worden neergelegd in richtlijnen voor de verstrekking.

2 De vaststelling van de onder lid 1 genoemde beleidsregels wordt gedelegeerd aan Burgemeester en wethouders; na vaststelling worden de beleidsregels openbaar gemaakt.

3 De uitvoering van de verordening wordt gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders.

4 Burgemeester en wethouders worden gemachtigd de uitvoering van de verordening voor zover dit niet in strijd is met de artikelen van deze verordening te mandateren aan daartoe aangewezen ambtenaren.

Artikel 1.3 Beperkingen

1 Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

a deze in overwegende mate op het individu is gericht;

b en deze langdurig noodzakelijk is om diens belemmeringen op het gebied van het wonen of zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen;

c en deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.

2 In afwijking op hetgeen in het eerste lid sub a is gesteld kan een voorziening worden verstrekt in de vorm van gebruik van en collectief vervoerssysteem als bedoeld in artikel 3.1,onder a.

3 Geen voorziening wordt toegekend:

a indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

b voor zover op grond van enige wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat;

c voorzover de ondervonden ergonomische belemmeringen in de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Artikel 1.4 Identificatie

Een aanvraag voor een voorziening kan slechts voor behandeling in ontvangst worden genomen nadat de identiteit van de aanvrager, ten genoegen van het college van burgemeester en wethouders, is vastgesteld. Als identiteitsbewijs worden op grond van deze verordening geaccepteerd:

1. een geldig paspoort

2. een geldige Europese identiteitskaart

3. een vreemdelingen document ingevolge de Vreemdelingenwet:

- verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier

- verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier

- verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel

- verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd asiel

- geldig (buitenlands) paspoort met aantekening “vergunning tot verblijf”

- een EU document

- W-document voor asielzoekers.

Artikel 1.5 Financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen

Burgemeester en wethouders stellen de hoogte van de financiële tegemoetkomingen voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen vast en nemen dit op in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten.

Artikel 1.6 Cliëntenparticipatie

Burgemeester en wethouders voeren voordat een beslissing wordt genomen ten aanzien van het wijzigen van de verordening of het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten overleg met het cliëntenpanel waarbij de navolgende zaken in acht worden genomen:

1. De reikwijdte van cliëntenparticipatie via het cliëntenpanel heeft betrekking op het integrale gemeentelijke gehandicaptenbeleid.

2. Ten aanzien van gehandicaptenbeleid wordt tijdig advies gevraagd aan het cliëntenpanel over wijzigingen in de verordening en uitvoeringsregelingen.

3. Aan het cliëntenpanel worden zodanige faciliteiten geboden door het gemeentebestuur dat een adequate uitvoering van haar functie als advies- en overlegorgaan mogelijk is. Het clïentenpanel kan gevraagd en ongevraagd burgemeester en wethouders adviseren.

Hoofdstuk 2 WOONVOORZIENINGEN

Artikel 2.1 Type woonvoorzieningen

De door burgemeester en wethouders te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

a verhuizing en (her)inrichting;

b woningaanpassing, voorzover de kosten betrekking hebben op de volgende limitatieve lijst:

1. de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening.

2. de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

Ad 1 en 2: Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten als subsidiabel aangemerkt.

3. het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woning-aanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woning-aanpassingen;

4. de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

5. de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

6. de verschuldigde en niet verrekenbare- of terugvorderbare omzetbelasting;

7. renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voorzover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

8. de prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, gemaximeerd aan hetgeen gesteld is in artikel 2.7;

9. de door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

10. de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

11. de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

12. de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voor zover de kosten onder 1 tot en met 11 meer dan € 908,-- bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 350, --

c woonvoorzieningen van niet-bouwkundige en woontechnische aard;

d onderhoud, keuring en reparatie van een in het kader van deze verordening dan wel Besluit Geldelijke Steun Huisvesting of Regeling Geldelijke Steun Huisvesting gehandicapten verstrekte en in bijlage II genoemde voorzieningen tot een maximumbedrag zoals opgenomen in en vastgesteld bij het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten, mits ten tijde van het onderhoud, keuring of de reparatie de gehandicapte de woonruimte als hoofdverblijf bewoont.

e tijdelijke huisvesting;

f huurderving;

g verwijderen van voorzieningen.

2. Burgemeester en wethouders kunnen de in het eerste lid onder b. en c. genoemde voorziening ook als voorziening in natura verstrekken.

Artikel 2.2 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling financiële tegemoetkoming

1. a Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden, doch uiterlijk binnen 12 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming verklaart diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald aan burgemeester en wethouders dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

b De gereedmelding als bedoeld onder a gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend.

2. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

3. a De tegemoetkoming in de kosten, genoemd in artikel 2.1 onder b, d, f, g wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte, tenzij en voorzover de kosten van een woningaanpassing door de huurder zelf zijn gefinancierd, in welk geval de tegemoetkoming aan de huurder wordt uitbetaald.

b Diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

4. De tegemoetkoming in de kosten, genoemd in artikel 2.1 onder a, c en e worden uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte.

Artikel 2.3 Woon- en verblijfruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt

De bepalingen van hoofdstuk 2 zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, bejaardenoorden, vakantiewoningen, tweede woningen, kamerverhuur, instellingen die ingevolge artikel 8 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten zijn erkend en specifieke op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel

Artikel 2.4 Het primaat van de verhuizing

1 Een gehandicapte kan voor een woonvoorziening als bij artikel 2.1, onder a genoemd in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.

2 Een gehandicapte kan voor een woonvoorziening als bij artikel 2.1 aanhef en onder b en c genoemd in aanmerking worden gebracht indien de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate oplossing is.

3 Indien de aanpassing van de huidige woning € 20.420, -- of meer bedraagt dient voor verhuizing te worden gekozen, tenzij binnen een periode van zes maanden na besluit en berichtgeving aan belanghebbende daaromtrent geen geschikte woning wordt gevonden dan wel aangeboden.

Artikel

Artikel 2.5 Hoofdverblijf

1 Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de gemaakte kosten indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

2 In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een financiële tegemoetkoming worden verleend in de kosten van het aanpassen van één woonruimte indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting.

3 De aanvraag wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

4 De financiële tegemoetkoming betreft een tegemoetkoming in de kosten van het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte.

5 Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de gehandicapte de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

Artikel 2.6 Frequentie van woningaanpassingen

1 De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1 onder b en c wordt geweigerd, indien de noodzaak tot het treffen van deze woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van ergonomische belemmeringen geen aanleiding bestond.

2 Burgemeester en wethouders verlenen een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1, onder b en c maximaal éénmaal.

3 Het gestelde in het tweede lid is niet van toepassing, indien sprake is van minimaal één van de volgende omstandigheden:

a er is een noodzaak aanwezig voor een verhuizing op grond van ergonomische belemmeringen;

b naar het oordeel van burgemeester en wethouders is het door gezinsomstandigheden dringend noodzakelijk om te verhuizen;

c de te verlaten woning kan worden aangemerkt als meest adequate voorziening voor een andere gehandicapte en de gekozen oplossing is als meest goedkoopste adequate aan te merken;

d de verhuizing plaatsvindt als gevolg van het aanvaarden van een werkkring in een andere gemeente.

Artikel

Artikel 2.7 Het verwerven van grond

Voorzover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in artikel 2.1, onder b betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kunnen burgemeester en wethouders een bijdrage verlenen voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in bijlage I.

Artikel 2.8 Aanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming verlenen voor het treffen van voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte indien zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de gehandicapte ontoegankelijk blijft.

Artikel

Artikel 2.9

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen indien:

a de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

b de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

c de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond.

d de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een voor de standplaats vereiste vergunning.

Artikel 2.10

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip indien:

a de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

b het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

Artikel 2.11

Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, bedragen de maximale aanpassingskosten.

Artikel 2.12

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, 466), van een binnenschip, dat:

a in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel teboekgestelde schepen 1992;

b bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het metingsbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van tenminste 15 ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan 12 personen buiten de in de aanhef bedoelde.

Artikel

Artikel 2.13

1 Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten als bedoeld in artikel 2.1 onder a verstrekken aan:

a de gehandicapte;

b of een persoon die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een gehandicapte de woonruimte bestemd voor permanente bewoning heeft ontruimd.

2 Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, onder a, indien:

a de gehandicapte niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

b de gehandicapte niet verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

c de gehandicapte niet verhuisd is naar een AWBZ-inrichting of een bejaardenoord;

d in de te verlaten woonruimte ergonomische belemmeringen zijn ondervonden, tenzij het een verhuizing naar een ADL-woning betreft.

e de gehandicapte niet verhuisd is op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie de verhuizing ook zonder handicap algemeen gebruikelijk geacht zou zijn.

Artikel

Artikel 2.14 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

Burgemeester en wethouders verlenen een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie aan woonvoorzieningen als bedoeld in artikel 2.1, onder d indien:

a de woonvoorziening in het kader van deze verordening dan wel Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is verleend;

b de woonvoorziening voorkomt op de in bijlage II genoemde voorzieningen;

c de gehandicapte ten tijde van het onderhoud, keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf bewoont.

Artikel 2.15

1 Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten van tijdelijke huisvesting die door de gehandicapte moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

a zijn huidige woonruimte;

b de door de gehandicapte nog te betrekken woonruimte.

2 De financiële tegemoetkoming als bedoeld onder lid 1 a en b wordt verleend uitsluitend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de gehandicapte als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan met een maximum van zes maanden.

Artikel 2.16 Kosten in verband met huurderving

In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan € 5.100, -- is aangepast, kunnen burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de aangepaste woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal zes maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

Artikel 2.17 Kosten in verband met het verwijderen van voorzieningen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van het verwijderen van voorzieningen als bedoeld in artikel 2.1, onder g indien:

a de kosten van de aanpassing van de woonruimte meer hebben bedragen dan €. 5.100, --;

b de woning langer dan zes maanden leeg staat;

c de aanpassingen zo specifiek zijn dat het door de aanwezigheid van de voorzieningen niet mogelijk is om de woning aan een niet-gehandicapte te verhuren.

Artikel

Artikel 2.18 Anti-speculatiebeding

1 a De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een financiële tegemoetkoming van meer dan € 9.076, heeft ontvangen voor een externe woonvoorziening en die binnen een periode van tien jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte burgemeester en wethouders hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan dient gedeeltelijk te worden teruggestort.

b De gehandicapte die krachtens deze verordening een financiële tegemoetkoming van meer dan € 9.076,00 heeft ontvangen voor een externe woonvoorziening en die binnen een periode van tien jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verlaat, is gehouden om binnen een week na het verlaten van de woning burgemeester en wethouders hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen.

De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan dient aan de gemeente te worden gerestitueerd, nadat een bedrag van € 9.076,-- is vrijgelaten, zoals bepaald in lid 2 van dit artikel.

2 De restitutie als bedoeld in het eerste lid bedraagt:

voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde;

voor het tweede jaar 90% van de meerwaarde;

voor het derde jaar 80% van de meerwaarde,

voor het vierde jaar 70% van de meerwaarde;

voor het vijfde jaar 60% van de meerwaarde, minus € 9.076,-- en vervolgens voor elk jaar verminderd met 10% in alle gevallen minus het percentage dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.

Hoofdstuk 3 VERVOERSVOORZIENINGEN

Artikel 3.1 Algemene omschrijving

De door burgemeester en wethouders te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit:

a een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer;

b een voorziening in natura in de vorm van:

1 een al dan niet aangepaste bruikleenauto;

2 een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

3 een open elektrische buitenwagen

4 een ander verplaatsingsmiddel.

5 accessoires die voor doelmatig gebruik noodzakelijk zijn

c een tegemoetkoming of een vergoeding in de kosten van:

1 aanpassing van een eigen auto

2 gebruik van een bruikleenauto

3 gebruik van een taxi of eigen auto

4 gebruik van een rolstoeltaxi

5 aanschaf of gebruik van een ander al dan niet aangepast verplaatsingsmiddel

6 medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer

Artikel 3.2 Het recht op een vervoersvoorziening

1 Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 3.1, onder a vermeld in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek:

a het gebruik van het openbaar vervoer of;

b het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken.

2 Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 3.1, onder b en c vermeld in aanmerking worden gebracht wanneer:

a aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 3.1, onder a onmogelijk maken dan wel;

b een collectief systeem als bedoeld in het eerste lid niet aanwezig is.

3 Voor de bij artikel 3.1, onder b, sub 2, 3 en 4, en onder c sub 1 t/m 6 genoemde voorzieningen geldt, in afwijking op het gestelde in het vorige lid onder b, dat zij ook in aanvulling op het gebruik van een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 3.1 onder a verstrekt kunnen worden.

4 Bij het vaststellen van de hoogte van de vervoerskostenvergoeding als bedoeld in artikel 3.1, onder c, sub 2,3 en 4 kan rekening worden gehouden met de individuele vervoersbehoefte van de gehandicapte en de mate waarin een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 3.1, onder a in die vervoersbehoefte kan voorzien.

5 Voor zover de behoeften van twee gehandicapte echtgenoten niet samenvallen wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele tegemoetkoming toegekend.

6 Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de gehandicapte zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek noodzakelijk is voor de gehandicapte om dreigende vereenzaming te voorkomen.

Inkomensgrens:

7 Indien het inkomen, zoals bedoeld onder artikel 1.1 onder b hoger is dan 1,5 x het norminkomen, wordt geen financiële tegemoetkoming in de vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 3.1 onder a, artikel 3.1 onder c sub 2 t/m 4, dan wel een vervoersvoorziening in natura als bedoeld in artikel 3.1. onder b sub 1 verstrekt.

Hoofdstuk 4 ROLSTOELEN

Artikel 4.1 Algemene omschrijving

De door burgemeester en wethouders te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

a een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daaraan;

b een sportrolstoel;

c een tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, gebruik en reparatie;

d een tegemoetkoming in de kosten van accessoires, die voor doelmatig gebruik noodzakelijk zijn.

Artikel 4.2 Het recht op een rolstoel

1 Een gehandicapte kan voor een rolstoel in aanmerking worden gebracht wanneer de aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten een onvoldoende oplossing bieden.

2 In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid kan een gehandicapte in aanmerking voor een sportrolstoel worden gebracht indien de gehandicapte zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

Artikel 4.3 Bruikleen en eigendom

1 Een rolstoel wordt in bruikleen verstrekt.

2 In afwijking van het eerste lid vindt de verstrekking van een sportrolstoel plaats in de vorm van een forfaitaire vergoeding, waarmee voor een periode van drie jaar een rolstoel aangeschaft en onderhouden kan worden.

Hoofdstuk 5 HET VERKRIJGEN VAN EEN VOORZIENING

Artikel 5.1 Aanvraagprocedure

1. Een aanvraag voor een voorziening dient te worden ingediend door middel van een door burgemeester en wethouders beschikbaar gesteld formulier.

2. Desgevraagd dient een aanvrager een geldig identificatiebewijs te overleggen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht

Artikel 5.2 Gronden voor weigering

Burgemeester en wethouders kunnen de gevraagde voorzieningen in ieder geval weigeren:

a indien op grond van de verstrekte gegevens het recht op een voorziening niet kan worden vastgesteld;

b voorzover de aanvraag een financiële tegemoetkoming betreft in kosten die de aanvrager voor het moment van beschikken heeft gemaakt;

c indien een middel als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze verordening is vergoed of verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor dat middel nog niet is verstreken, tenzij het eerder vergoede of verstrekte middel geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

Artikel 5.3 Bijzondere bepalingen

1 Indien een financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft.

2 Indien een periodieke tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking tevens vermeld: de geldingsduur, de uitkeringsmaatstaf, alsmede de voorschriften waaraan de rechthebbende dient te voldoen alvorens tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.

Hoofdstuk 6 VERPLICHTINGEN EN BEVOEGDHEDEN VAN RECHTHEBBENDE EN HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS

Artikel 6.1 Inlichtingen, onderzoek, advies

1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

a op te roepen in persoon te verschijnen op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

b op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

2 Burgemeester en wethouders vragen een daartoe door hen aangewezen advies- instantie om advies indien:

a het handelt om een aanvraag die een gehandicapte betreft die nog niet eerder een aanvraag heeft ingediend in het kader van deze regeling en de voorziening naar

verwachting een bedrag van € 2.000,00 te boven zal gaan;

b de aanvraag betrekking heeft op tenminste twee van de drie terreinen woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen of rolstoelen;

c de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen.

3 Ingeval een woningaanpassing wordt aangevraagd waarvan de kosten naar verwachting gelijk zijn of meer bedragen dan € 20.420,11 wordt advies gevraagd aan het orgaan bedoeld in artikel 9a van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

4 De adviseur dient te beschikken over kennis op de volgende gebieden:

a medische kennis op het niveau van een arts;

b sociale kennis;

c ergonomische kennis;

d technische kennis.

5 Bij een volgende aanvraag voor een voorziening hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid aan te geven dat opnieuw advies dient te worden uitgebracht. 6 Een gehandicapte is verplicht aan burgemeester en wethouders of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te (doen) verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

Artikel 6.2 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan burgemeester en wethouders mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 6.3 Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening

1 Burgemeester en wethouders kunnen een beschikking genomen op grond van deze verordening geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

a niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

b op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

2 Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming, dan wel een gemaximeerde vergoeding, kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of vergoeding binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend.

Artikel 6.4 Terugvordering

Ingeval een besluit tot verlening van een voorziening is ingetrokken kunnen burgemeester en wethouders op basis daarvan de betreffende voorziening terugvorderen.

Hoofdstuk 7 SLOTBEPALINGEN

Artikel 7.1 Afwijken van bepalingen /hardheidsclausule

1. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte of de woningeigenaar afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, voorafgaande aan de toepassing van het eerste lid, advies te vragen.

3. Indien een bouwkundige woningaanpassing het bedrag van € 45.378,-- te boven gaat, het orgaan bedoeld in artikel 9a van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten de noodzaak van deze aanpassing heeft vastgesteld en weigering van deze voorziening gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard, kunnen burgemeester en wethouders besluiten tot verstrekking van deze voorziening.

Artikel 7.2 Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

Artikel 7.3 Indexering

Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 7.4 Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening

Het door de gemeente gevoerde beleid wordt tenminste eenmaal per vier jaar geëvalueerd; indien deze evaluatie daar aanleiding toe geeft wordt de verordening aangepast. Burgemeester en wethouders zenden hiertoe in 2005 en vervolgens telkens na vier jaren aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 7.5 Citeertitel; inwerkingtreding

1 Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening voorzieningen gehandicapten 2005 gemeente Neder-Betuwe.

2 De verordening treedt in werking 6 weken na de datum van bekendmaking (per 1-01-2005)

3 De Verordening voorzieningen gehandicapten 1997 van de voormalige gemeente Kesteren, alsmede het Besluit financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen voorzieningen gehandicapten 2002 van de voormalige gemeente Kesteren wordt ingetrokken 6 weken na de datum van bekendmaking. (per 1-01-2005)

Ondertekening

Besloten in de raadsvergadering van 28 oktober 2004,
de griffier,
A.J.D. Fukkink
de voorzitter
ir. A.P. Heidema

Nota-toelichting

DEEL 1 ALGEMEEN DEEL

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen verklaard.

a voorziening

Onder a wordt het begrip voorziening beperkt tot de onderdelen die onder de Wet voor-zieningen gehandicapten vallen, te weten woonvoorzieningen, vervoersvoorzie ningen en rolstoelen. De Wet geeft zelf een omschrijving van het begrip woonvoorzie ning 1 en van het begrip vervoersvoorziening 2. Van het begrip rolstoel is geen om schrijving gegeven, noch in de Wet noch in deze verordening. Hoewel iedereen precies weet wat onder een rolstoel verstaan wordt, geeft het formuleren van een begrips omschrijving grote problemen. Onder rolstoel dient hier begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een trippel stoel wordt niet als rolstoel beschouwd. De trippel stoel valt onder de door de AWBZ te verstrekken voorzieningen. Een scootermobiel komt voor in drie varianten, voor binnen, zowel voor binnen als buiten, en uitsluitend voor buiten. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Indien een rolstoel uitsluitend voor buitengebruik geschikt is,

is de rolstoel per definitie een vervoersvoorziening. De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel.

b inkomen

Bij het begrip inkomen wordt uitgegaan van het begrip zoals dat in het (ingetrokken) Besluit landelijke draagkrachtcriteria (Bld) was omschreven. Als gevolg van de Oortwetgeving is het echter niet mogelijk de omschrijving zoals indertijd in het Bld in artikel 1 onder b was opgenomen, integraal over te nemen. Om die reden is de formulering van dit begrip ten opzichte van de formulering in het Bld aangepast. Daarbij is aangesloten bij de formulering van het begrip inkomen in het Ontwerp Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand (Stcrt 174, 13 901993).

De regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen WVG bepaalt voorts in artikel 2 dat bij de vaststelling van het inkomen in ieder geval buiten beschouwing wordt gelaten de inkomsten bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Wet Werk en bijstand. In dit artikel wordt onder meer genoemd:

a Kinderbijslag;

b Uitkering of vergoeding voor specifieke kosten;

c Inkomsten uit arbeid of uitkering van ten laste komende kinderen;

d Inkomsten uit bescheiden vermogen,

Voor wat betreft de eigen bijdragen AWBZ is in deze regeling vastgelegd dat deze in ieder geval in mindering op de draagkracht moet worden gebracht alvorens de hoogte van de eigen bijdrage of eigen betaling wordt vastgesteld. Zie ook het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten.

c. woonwagen

een wagen als bedoeld in de Woningwet;

d standplaats

een standplaats op een centrum als bedoeld in artikel 1,1 onderdeel H van de Woningwet (Stb. 1991, 439);

e woonschip

een vaartuig als bedoeld in artikel 1 van de Wet op Woonwagens en Woonschepen;

f ligplaats

een door de gemeente aangewezen ligplaats welke door een woonschip wordt ingenomen;

9 hoofdverblijf

Krachtens de WVG heeft de gemeente zorgplicht voor de in de gemeente woonachtige gehandicapten. In eerste instantie geeft de gemeentelijke bevolkingsadministratie hier over uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de gehandicapte daadwerkelijk verblijft heeft een zorgplicht voor het verlenen van voorzieningen. In het geval van de AWBZ bewoners heeft de zorgplicht betrekking op de vervoersvoorzieningen. In die gevallen waarin de gehandicapten een briefadres elders hebben, kan de gemeente de betreffende instellingen op grond van artikel 75 van de Wet GBA aanwijzen op bepaal de, door de gemeente vast te stellen tijdstippen een overzicht te verstrekken van personen welke naar redelijke verwachting voor onbepaalde tijd verblijven in de instelling, dan wel gedurende drie maanden te minste tweederde van de tijd in de instelling zullen verblijven.

Het is noodzakelijk de zinsnede ’Man wel zal staan ingeschreven" op te nemen voor situaties waarin de gehandicapte naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten

aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken.

Beoogd wordt aan te geven dat de aanvraag voor een aan te passen en te betrekken woning ingediend moet worden in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

Ook in die gevallen dat een gehandicapte die in een AWBZ instelling verblijft, is bovenstaande formulering van belang.

Een verhuisvergoeding moet worden aangevraagd bij de te verlaten gemeente.

b gemeenschappelijke ruimten

Het begrip gemeenschappelijke ruimte wordt onder i. omschreven als ruimten die niet tot de onderscheiden woning behoren zoals gangen, portalen en trappenhuizen die toegang verschaffen tot de woonruimte en ruimten die onder het gehuurde en/of waarvan de gehandicapte gebruik moet kunnen maken. Ook schuurtjes behoren hiertoe.

i Woningaanpassing

In het begrip woningaanpassing komt het onderscheid terug dat de Wet voorzieningen gehandicapten maakt tussen enerzijds woningaanpassingen van bouw of woontechnische aard (onroerende woonvoorzieningen) en anderzijds woningaanpassingen van niet bouw of woontechnische aard (roerende woonvoorzieningen). De eerste categorie betreft de voorzieningen die onder het VROM regime werden verstrekt (RGSHG). Om voor deze voorzieningen in aanmerking te komen moet er sprake zijn van ergonomische beperkingen.

De tweede categorie betreft de woonvoorzieningen die voorheen onder de AAW werden verstrekt en waar het criterium ’ergonomisch’ geen directe rol speelt (woningsanering in verband met CARA bijvoorbeeld). Het criterium ergonomische beperkingen is dus gekoppeld aan bouw of woontechnische voorzieningen.

De woonvoorzieningen van niet bouw of woontechnische aard vallen niet onder het begrip woningaanpassing. Deze wordt afzonderlijk in artikel 2. 1. onder c. genoemd.

Onder woningaanpassingen wordt tevens verstaan: aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten die noodzakelijk zijn om de individuele woning van de gehandicapte te kunnen bereiken.

j. Wet

Overal waar in deze verordening over Wet gesproken wordt, zo bepaalt artikel 1.1 onder 1, wordt de Wet voorzieningen gehandicapten bedoeld.

k, l, m en n Financiële tegemoetkomingen, forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen

Onder een financiële tegemoetkoming wordt begrepen een tegemoetkoming in de kosten van de voorziening die op het inkomen van de gehandicapte kan worden afgestemd, terwijl een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding wordt verstrekt los van het inkomen. Het verschil tussen een forfaitaire vergoeding en een gemaximeerde vergoeding is het feit dat een forfaitaire vergoeding ook los van de werkelijk gemaakte kosten wordt verstrekt terwijl een gemaximeerde vergoeding aangewend moet worden voor het doel waarvoor de vergoeding wordt verstrekt. Een gemaximeerde vergoeding kan dus worden afgerekend op declaratiebasis. Een forfaitaire vergoeding is een "bedrag ineens" en kan dus niet op basis van declaraties worden afgerekend. Een forfaitaire vergoeding is te vergelijken met een "cliënt gebonden budget” waarbij de cliënt volledige bestedingsvrijheid heeft.

Voor de WVG is dit onderscheid tussen financiële tegemoetkomingen enerzijds en forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen anderzijds van belang omdat de meerkosten bij forfaitaire of gemaximeerde vergoedingen niet vallen onder de regels die de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen stelt aan "eigen betalingen". Eventuele meerkosten (men reist meer dan het forfaitaire of gemaximeerde bedrag toelaat) behoeven dus ook niet bij draagkrachtvaststelling in het kader van de WVG te worden betrokken. Indien de vervoerskostenvergoeding als financiële tegemoetkoming zou worden verstrekt en deze op het inkomen wordt afgestemd, zouden de werkelijke kosten en dus ook de draagkracht wel in beeld kunnen komen, hetgeen uit oogpunt van beheersbaarheid van de kosten ongewenst wordt geacht.

Artikel 1.3 Beperkingen

Lid 1 geeft beperkingen aan, die betrekking hebben op het toekennen van een voorziening.

a individueel gericht

Met uitzondering van het collectief vervoer dient een voorziening in overwegende mate op het individu gericht te zijn. In dit artikel wordt het aanvragen van gemeenschappelijke voorzieningen dus uitgesloten, hoewel voorzieningen die naast een individueel ook een gezamenlijk karakter kunnen hebben, wel

passen in het kader van deze verordening. Een voorbeeld van een voorziening met een individueel karakter waar daarnaast ook anderen gebruik van kunnen

maken is bijvoorbeeld een auto, waarin ook anderen mee kunnen rijden.

b langdurig noodzakelijk

Voorzieningen dienen langdurig noodzakelijk te zijn om beperkingen op het gebied van het wonen of het buiten of binnen verplaatsen op te heffen. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op een desbetreffende aanpassing of een de desbetreffende rolstoel. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk gehandicapt is, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelen depots van de Thuiszorg organisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men drie maanden een hulpmiddel lenen, welke periode éénmaal met nog eens drie maanden kan worden verlengd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. Als er sprake is van "onomkeerbaarheid" is er sprake van langdurig.

c. Goedkoopst adequaat

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de gehandicapte als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening.

Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Het is denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan wordt, is duidelijk dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau wordt aangesloten. Dit niveau kan bij woonvoorzieningen omschreven worden als de norm die in het Bouwbesluit gangbaar is. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit Welstand toezicht hogere eisen worden gesteld, kan de gemeente hier een uitzondering op maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten afspraken gemaakt worden.

Het is uiteraard wel mogelijk een voorziening te verstrekken die duurder is dan de geplande goedkoopst adequate voorziening, mits de gehandicapte bereid is het prijsverschil voor eigen rekening te houden.

Artikel 1.3. lid 3

a algemeen gebruikelijk

Onder a wordt aangegeven dat in geval een voorziening voor een persoon als a4anvrager algemeen gebruikelijk is, geen voorziening wordt toegekend.

Waar de grens tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat dat niet is precies getrokken moet worden, zal afgemeten moeten worden aan algemeen maatschappelijke normen.

Rolstoelen zijn nooit algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager.

Een fiets daarentegen is voor een persoon als gehandicapte wel algemeen gebruikelijk omdat in Nederland een ieder geacht kan worden te beschikken over een fiets. Om die reden komt de gehandicapte niet voor een fiets in aanmerking. Indien echter de gehandicapte een speciale fiets nodig heeft worden de kosten van de te verstrekken bijzonder uitgevoerde fiets wel vergoed.

Bij het al of niet verstrekken van een bruikleen auto geldt dat voor een ieder boven de grens van 1,5 X het norminkomen een auto algemeen gebruikelijk is. Alleen de meerkosten, bijvoorbeeld kosten voor speciale aanpassingen komen voor vergoeding in aanmerking.

b Aanspraken via andere regelingen

Onder b wordt aangegeven dat voorzieningen niet worden verstrekt indien er een andere wettelijke regeling bestaat, op grond waarvan men aanspraak kan maken op de aangevraagde voorziening. Hetzelfde geldt voor privaatrechtelijke overeenkomsten.

c Aard van de materialen

Vocht en tocht komen in iedere woning voor. Het wegnemen hiervan valt niet onder de zorgplicht. Dit houdt niet in dat belemmeringen die voortvloeien uit bijvoorbeeld Cara niet op grond van deze Wet weggenomen kunnen worden. Deze woonvoorzieningen vallen onder artikel 2. 1. sub c.

Het opheffen van allergenen factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van de verordening.

Artikel 1.4 Financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen

In dit artikel wordt geregeld dat burgemeester en wethouders een apart besluit nemen ter vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkomingen en de eigen bijdragen.

Door de hoogte van de financiële tegemoetkomingen en de eigen bijdragen onder te brengen in een apart besluit, hoeft niet steeds de verordening door de gemeenteraad aangepast te worden doch kan volstaan worden met het bijstellen van dit besluit door burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk 2. Woonvoorzieningen

Paragraaf 1 Algemene omschrijving

Artikel 2.1 Type woonvoorzieningen

a verhuis en inrichtingskosten

Burgemeester en wethouders kunnen besluiten om een gemaximeerde vergoeding te verstrekken in de verhuis en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woonruimte.

Bij deze afweging tussen verhuizen of aanpassen moet rekening gehouden worden met de sociale omstandigheden waarin de gehandicapte zich bevindt zoals de aanwezigheid van mantelzorg. Het wegvallen van de mantelzorg is een reden om niet te verhuizen.

Om zo doelmatig mogelijk met de aangepaste voorraad woningen om te gaan is het wenselijk om, indien de band tussen gehandicapte en woning is verbroken (bijvoorbeeld door overlijden van de gehandicapte) deze woning opnieuw aan een andere gehandicapte kan worden toegewezen. In dat geval zullen de achterblijvende huurders naar een andere woonruimte moeten verhuizen.

Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming verstrekken ten behoeve van het vrijmaken van een aangepaste woning.

b woningaanpassingen

Van een tegemoetkoming in de woning aanpassingskosten wordt hier geen nadere specificatie gegeven. Het gaat hierbij om bouwkundige (onroerende) woningaanpassingen die de ergonomische beperkingen van de gehandicapte wegnemen of gedeeltelijk wegnemen.

Hieronder volgt een overzicht van de kosten die subsidiabel zijn:

1 de aanneemsom (hierin begrepen de loon en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten als subsidiabel aangemerkt;

2 het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woning aanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woning aanpassingen;

3 de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

4 de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening ,

5 de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

6 de prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, gemaximeerd aan hetgeen

gesteld is in artikel 2. 1 l.;

7 de door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

8 de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing ,

9 de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

10 de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte.

c woonvoorzieningen van niet bouwkundige of woontechnische aard.

Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouwen woontechnische aard zal in de praktijk met name een financiële tegemoetkoming voor woningsanering 1.v.m. CARA, tilliften, douche en toiletstoelen e. d.

Geen vergoeding wordt gegeven voor aanschaf rolstoeltapijt daar een ieder kan kiezen voor een goed projecttapijt dat voldoende rolstoelgeschikt is.

d, e, f en g Kosten van onderhoud, keuring en reparatie (d), tijdelijke huisvesting (e) huurderving (f) komen voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking.

Kosten van het verwijderen van voorzieningen (g) komen voor een bijdrage in aanmerking mits de kosten van de voorzieningen, geïndexeerd naar de huidige kosten een bedrag van € 4537,80 te boven gaan én indien deze woning aangemeld is als leegstaande aangepaste woning bij het centrale registratiesysteem aangepaste woningen. Indien blijkt dat binnen 6 maanden geen geschikte kandi- daat huurder gevonden is, kan gevoeglijk worden aangenomen dat er alles aan gedaan is om deze aangepaste woning te verhuren, c.q. hergebruik, waardoor het verwijderen van de voorziening met subsidie verantwoord is.

Artikel 2.2 Uitbetaling financiële tegemoetkoming

In dit artikel wordt geregeld dat de woningaanpassing binnen 12 maanden gereed gemeld moet worden. De gereedmelding vindt plaats door degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald.

De gemeente controleert of aan de voorwaarden bij het verlenen van de subsidie is voldaan.

Om te voorkomen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd is er voor gekozen om een verklaring te vragen. Indien later zou blijken dat niet aan alle voorwaarden is voldaan kan alsnog tot intrekking c,q, terugvordering van subsidie worden overgegaan.

De termijn bedoeld in het derde lid onder b. is gesteld op vijf jaar. Deze termijn sluit aan op de normaal geldende verjaringstermijn.

De hoogte van de financiële tegemoetkoming is afhankelijk van de hoogte van de subsidiabele kosten. Deze is pas definitief bekend op het moment dat de aanpassing is uitgevoerd.

Artikel 2.3 Woon of verblijfruimten waar geen woonvoorziening voor wordt verstrekt

Een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreffen die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet Individuele Huursubsidie als zodanig aangemerkt worden. Met uitzondering van aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen, deze zijn apart geregeld in de verordening.

Paragraaf 2. Het recht op een woonvoorziening

Artikel 2.4 Het primaat van de verhuizing

De manier waarop de woonvoorzieningen hier zijn gegroepeerd geeft een rangorde aan.

Primair zal gekeken worden of verhuizing mogelijk en zinvol is. Dat wil zeggen dat indien de aanpassing van de huidige woning € 20420,-- of meer bedraagt een geschikte woning beschikbaar is of op korte termijn beschikbaar komt.

Onder geschikte woning dient hier begrepen te worden een woning die zonder of met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden.

Is geen geschikte woning beschikbaar dan kunnen burgemeester en wethouders besluiten één van de andere voorzieningen te verstrekken. Overigens moeten hierbij ook andere omstandigheden een rol spelen, zoals de bereidheid van de gehandicapte te verhuizen, opgebouwde mantelzorg etc.

Indien de gemeente, nadat alle factoren in de overweging zijn meegenomen, tot de conclusie komt dat verhuizing de goedkoopst, adequate oplossing is, dan heeft bij het verstrekken van de woonvoorziening de vergoeding voor verhuizen (her) inrichtingskosten het primaat.

In de wet wordt het begrip woonvoorziening omschreven; daarbij wordt aangegeven dat het alleen gaat om het opheffen van (ergonomische) beperkingen die het normale gebruik van de woning omvatten. Het gaat hierbij om de normale (elementaire) woonfuncties zoals slapen, eten en lichaamsreiniging. Het gebruiken van een hobby , werk of recreatieruimte vallen niet onder de zorgplicht van de gemeente. Evenmin als het treffen van een voorziening uit oppas of verzorgingsoogpunt.

Paragraaf 3. Voorwaarden bij verstrekking woonvoorzieningen

Artikel 2.5 Hoofdverblijf

2.5.1 De zorgplicht die de gemeente heeft met betrekking tot de verlening van woonvoorzieningen, beperkt zich tot het hoofdverblijf van de gehandicapte. In principe is een financiële tegemoetkoming voor een woning aanpassing dus alleen mogelijk indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in de woning waaraan de voorzieningen worden getroffen.

2.5.2 Een uitzondering kan gemaakt worden als de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk dat éénmalig een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt ten behoeve van het aanpassen van één woonruimte waar de gehandicapte vaak verblijft, uiteraard met toestemming van de eigenaar van die woonruimte.

De financiële tegemoetkoming beperkt zich slechts tot het bezoekbaar maken van die woning omdat de gehandicapte daar slechts geringe tijd verblijft. Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat er geen volledige maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt.

Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt in deze verordening verstaan dat de gehandicapte de woonruimte, de woonkamer en één toilet kan bereiken.

Hoewel het bereikbaar maken van een slaapkamer door dit artikel wordt uitgesloten, kunnen burgemeester en wethouders toch besluiten een dergelijke aanpassing te subsidiëren, waardoor een overnachting tot de mogelijkheden behoort. Er moet dan echter wel sprake zijn van een bijzondere omstandigheid waarbij het niet aanpassen tot onredelijkheid zou leiden. De aanpassing zal daarbij slechts minimaal kunnen plaatsvinden.

2.5.3 Het derde lid bepaalt dat de aanvraag moet worden ingediend in de gemeente waar de bezoekbaar te maken woning staat. Deze bepaling wordt opgenomen omdat de gehandicapte anders in de gemeente waar hij zijn hoofdverblijf heeft de aanvraag zou indienen.

2.5.4 Het vierde lid bepaalt dat de gemeente waar de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft, verklaart dat haar niet bekend is dat ten behoeve van de gehandicapte reeds eerder een woning bezoekbaar is gemaakt. Deze verklaring van de gemeente waar de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft (de gemeente waar de AWBZ instelling staat), heeft tot doel te voorkomen dat de gehandicapte in meerdere gemeenten een aanvraag indient voor het bezoekbaar maken van een woonruimte. De verordening gaat er van uit dat voor maximaal één woonruimte een financiële tegemoetkoming wordt verleend voor het bezoekbaar maken.

Artikel 2.6 Frequentie van woningaanpassingen

Uitgangspunt is dat de gehandicapte 7 jaar nadat zijn woning met overheidssubsidie is aangepast, de mogelijkheid heeft naar een andere woning te verhuizen zonder dat dit vanwege ergonomische beperkingen noodzakelijk is en hiervoor een financiële tegemoetkoming kan krijgen.

Indien verhuizing plaatsvindt om redenen van een nieuwe werkkring zal nagegaan worden of de gevraagde woningaanpassing wel tot de competentie van de gemeente behoort of dat de bedrijfsvereniging de voorliggende voorziening is.

Paragraaf 4. Beperking van woonvoorzieningen

Artikel 2.7 Het verwerven van grond

Als de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning tot gevolg heeft kan de gemeente een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van het verwerven van extra grond die noodzakelijk is om de woningaanpassing te realiseren. Uiteraard wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt indien de extra te verwerven grond als tuin o.i.d. wordt benut. Alleen de grond die noodzakelijk is voor de woningaanpassing zelf kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming, waarbij een maximum aantal m2 wordt gehanteerd voor de verschillende vertrekken (zie bijlage l).

Artikel 2.8 Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

De subsidie voor het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten wordt alleen dan verstrekt indien door het realiseren van deze woningaanpassing de woning bereikbaar wordt voor de gehandicapte. De gemeenschappelijke ruimten zullen voornamelijk entrees en portieken van woongebouwen betreffen.

Daarbij zal het vooral gaan om het verbreden van toegangsdeuren, het aanbrengen van elektrische deuropeners, de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang tot de woning, drempelhulpen en vlonders, het aanbrengen van een extra trapleuning, een opstelplaats voor een rolstoel of een vervoersvoorziening bij de toegangsdeur van het woongebouw.

Het aanpassen van hobby en recreatieruimten komen niet in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming, tenzij uitsluitend via deze ruimte(n) de woning bereikt kan worden.

Paragraaf 5. Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepen

Artikel 2.9, 2.10, 2.11 en 2.12

De uitgangspunten en de gevallen waarin een voorziening aan een woonwagen, woonschip of het verblijf van een binnenschip kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten worden nadere voorwaarden gesteld. De verschillende artikelen in deze paragraaf geven aan hoe dit mogelijk is.

Het stellen van een maximale kostengrens lager dan de in de wet genoemde 45.000 gulden is echter niet generiek mogelijk, omdat op deze wijze de gemeente de reikwijdte van de wet zou inperken.

Paragraaf 6. Verhuis en (her)inrichtingskosten

Artikel 2.13 Verhuis en (her)inrichtingskosten

2.13.1 Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de verhuis en inrichtingskosten verstrekken aan een gehandicapte die naar een ge

schikte (aangepaste) of een goedkoper dan de huidige woonruimte aan te passen woonruimte verhuist.

Burgemeester en wethouders kunnen ook aan een niet gehandicapte persoon een financiële tegemoetkoming in verhuis en inrichtingskosten verstrekken indien op deze wijze een aangepaste of geschikte woonruimte vrij komt voor een gehandicapte.

Paragraaf 7. Facultatieve voorzieningen

Artikel 2.14 Onderhoud, keuring en reparatie

Alleen van bepaalde voorzieningen (genoemd in artikel 9 van het besluit nadere regels van de Verordening voorzieningen gehandicapten) komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming. De maximale hoogte van deze financiële tegemoetkoming staat vermeld in artikel 9.

Artikel 2.15 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

2.15.1 Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als de gehandicapte redelijkerwijs niet

kan voorzien dat hij dubbele woonlasten heeft. De tegemoetkoming heeft betrekking op kosten die gemaakt worden in verband met het tijdelijk betrek ken van een zelfstandige woonruimte, het tijdelijk betrekken van een niet zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

Artikel 2.16 Kosten in verband met huurderving

Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal in veel gevallen langer duren dan de termijnen die voor niet gehandicapten gelden. Om deze reden wordt een grens worden getrokken bij een investeringsbedrag van € 5.100,--. Woningen die voor een lager bedrag zijn aangepast zullen in veel gevallen niet zo specifiek zijn aangepast dat het vinden van een geschikte kandidaat door de woningaanpassingen belemmerd wordt. Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen wordt bevorderd dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor gehandicapten. De duur van de tegemoetkoming wordt afhankelijk gesteld van de situatie ter plaatse. Een algemene termijn die redelijk geacht wordt, is zes maanden. In bepaalde gevallen kan echter ook geconcludeerd worden dat een kortere periode ook redelijk is. Dit is afhankelijk van de woningmarktsituatie op dat moment.

In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat mag dit als normaal beschouwd worden. Het is daarentegen niet onredelijk dat de gemeente enigszins tegemoet komt in de extra risico’s die een verhuurder loopt als gevolg van het feit dat er sprake van een aangepaste woning is.

Artikel 2.17 Kosten in verband met verwijderen van voorzieningen

Uitgangspunt voor het gemeentelijk beleid is dat zo weinig mogelijk voorzieningen uit de woning worden verwijderd en aangepaste woningen zo veel mogelijk aan andere kandidaten worden toegewezen. In uitzonderlijke gevallen wordt er toe overgaan om tegemoet te komen aan de risico’s die een verhuurder loopt indien de band tussen de woning en de gehandicapten verbroken wordt en er niet binnen zes maanden een geschikte kandidaat kan worden gevonden voor de woning.

Tevens moet dan bekend zijn dat binnen drie maanden geen kandidaat zich voor de woning zal aanmelden (bijvoorbeeld iemand die in een revalidatiecentrum verblijft).

Een derde voorwaarde is dat door de aanwezigheid van specifieke voorzieningen de woning niet verhuurd kan worden. Als aan alle drie de voorwaarden is voldaan, kan een bijdrage in de kosten van het verwijderen van de voorziening worden gegeven.

Hoofdstuk 3. Vervoersvoorzieningen Artikel 3.1 Algemene omschrijving

Artikel 3.1 maakt een onderscheid tussen vervoersvoorzieningen, te weten:

a het collectief vervoerssysteem (al),

b voorzieningen in natura (a2, a3, a4, a5 en bl. en b5

c en een tegemoetkoming in de kosten van vervoer (b2, b3 en b4).

Het onderscheid tussen deze drie hoofdcategorieën vervoersvoorzieningen (collectief vervoerssysteem, voorzieningen in natura en tegemoetkomingen in kosten van vervoer) is gemaakt, gezien het verschillende karakter van deze vormen van voorzieningverstrekking. In deze algemene omschrijving wordt een opsomming gegeven van vervoersvoorzieningen die op grond van deze verordening kunnen worden verstrekt. Omdat het een opsomming is waaraan niet de voorwaarde verbonden is, dat het om de ene of de andere voorziening gaat, is het ook mogelijk een combinatie van deze vervoersvoorzieningen te verstrekken.

Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor wat betreft de in gebruik gegeven auto. Deze vervoersvoorziening kan niet in combinatie met het gebruik van een collectief vervoerssysteem worden verstrekt.

A Een collectief systeem van aanvullend openbaar vervoer

Dit is de eerste vorm die genoemd wordt bij de algemene omschrijving van vervoersvoorzieningen, omdat dit een vorm is die tevens individuele voorzieningen (gedeeltelijk) overbodig kan maken. Het is tevens de voorziening die in de rangorde het primaat heeft. Door een hoogwaardig systeem van aanvullend openbaar vervoer op te nemen, voldoet de gemeente in belangrijke mate aan haar zorgplicht ten aanzien van het vervoer buitenshuis. Een dergelijk systeem dient wel aan een aantal voorwaarden te voldoen. De volgende kenmerken kunnen een rol spelen bij de beoordeling van een systeem:

a Het systeem dient te functioneren op de tijden die zoveel mogelijk een relatie hebben met de tijden waarop het bestaande openbaar vervoer ook functioneert; mensen met een handicap dienen zoveel mogelijk gelijke reismogelijkheden te hebben als mensen zonder handicap. Deze tijden zullen in praktijk liggen tussen 9.00 en 23.00 uur. De ervaring leert dat vervoer in het kader van de vrije tijd loopt van na de ochtend spits (9.00 uur) tot uiterlijk 23.00 uur’s avonds.

b het systeem dient mensen met een handicap voor de deur op te halen en naar de deur van bestemming te brengen (m.a.w. een van deur tot deur systeem), of van deur naar een halte (bijvoorbeeld het station) te brengen (m.a.w. een deur tot halte systeem). Ook vervoer met behulp van zogenaamde service routes (halte tot halte, maar met een fijnmazig netwerk en halten op voor de doelgroep relevante plaatsen) kan onderdeel uitmaken van het systeem.

c het systeem dient geschikt te zijn voor mensen met een handicap. Dat wil zeggen dat rekening gehouden wordt met mensen die moeite hebben met zitten en dat ook rolstoelen of scootermobielen meegenomen kunnen worden of personen vervoerd kunnen worden gezeten in een rolstoel;

d het systeem dient oproep gestuurd te zijn; bij vooraanmelding dient de vooraanmeldingstijd tot maximaal 1 uur beperkt te blijven; eventueel kan het systeem ook gebruik maken van bloktijden bij halte tot deur vervoer (het voertuig staat op bepaalde tijdstippen bij vaste haltes);

e als het systeem aansluit op andere systemen dient een overstap (of eventueel meerdere overstaps het aantal overstaps dient echter tot een minimum beperkt te worden) bij het aanmeldings telefoontje gemeld en geregeld te kunnen worden ;

f de kosten voor de gebruiker van een dergelijk systeem dienen in relatie te staan tot de kosten van het overige openbaar vervoer.

B Voorzieningen in natura

Onder de punten 2, 3 en 4 van lid 3.1 sub a worden andere vervoersvoorzieningen genoemd, die in natura kunnen worden verstrekt:

a allereerst de (aangepaste) auto voor korte en lange afstand. Dit kan zowel een personen auto zijn als een aangepaste bus. Deze voorziening kan gecombineerd worden met een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van dit vervoermiddel zoals verderop onder tegemoetkomingen in vervoerskosten zal worden vermeld. Bedoeling van een voorziening als deze is dat hiermee alle vervoersbehoeften kunnen worden ingevuld, omdat het openbaar vervoer en een aanvullend systeem niet in aanmerking komen. Hiervan zou bijvoorbeeld sprake kunnen zijn wanneer men woont op een plaats waar geen (aanvullend) openbaar vervoer komt of kan komen.

b een (aangepaste) gesloten buitenwagen. Een dergelijke voorziening kan worden verstrekt als aanvulling op het gebruik van een collectief systeem dan wel een taxi of autokosten vergoeding. Het gaat hier om vervoermiddelen die voorzien in de vervoersbehoefte op de korte afstand, in de directe omgeving van de eigen woning;

c een scootermobiel voor (binnen en) buitengebruik of een open elektrische buitenwagen.

C Tegemoetkomingen in kosten van vervoer

Ook de volgende groep voorzieningen dient vervangend voor of aanvullend op het gebruik van een collectief systeem gezien te worden. De hoogte van de vervoersvergoeding kan daarom afhankelijk worden gesteld van de mate waarin een collectief systeem in de individuele vervoersbehoefte kan voorzien (zie artikel 3.2 lid 4).

Deze categorie vervoersvoorzieningen is onder te verdelen in tegemoetkomingen in kosten van:

a aanpassingen aan de auto. Wanneer de gehandicapte een eigen auto bezit, bestaat de mogelijkheid financieel tegemoet te komen in de kosten van aanpassing aan de eigen auto. Zie ook artikel 3 financieel besluit

b gebruik van een bruikleen auto. Het betreft hier een vergoeding voor het gebruik van een bruikleenauto;

c gebruik van taxi of een eigen auto: voor dat deel waarin een collectief systeem onvoldoende verplaatsingsmogelijkheden biedt kan aanvullend daarop een vergoeding worden gegeven in de kosten van het gebruik van de eigen auto of een taxi;

d gebruik van een rolstoel taxi. Omdat de kilometerprijs van een rolstoel taxi hoger is dan die van een gewone taxi worden hier aparte normbedragen voor opgevoerd.

e aanschaf of gebruik van een ander vervoermiddel. Hierbij kan gedacht worden aan dezelfde vervoersvoorzieningen als hierboven genoemd onder B 4; hier wordt echter de voorziening niet in natura geleverd, maar in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Tevens kan het gaan om aanpassingen aan diverse vervoermiddelen, zoals aanpassingen aan een standaardfiets. En tenslotte kunnen onder de noemer "gebruik van een ander verplaatsingsmiddel kosten vallen als oplaatkosten voor een elektrische buitenwagen.

Overigens wordt er in deze verordening van uit gegaan dat de sub categorieën 2, 3 en 4 van artikel 3.1 onder C altijd zullen worden ver strekt in de vorm van forfaitaire of gemaximeerde vergoedingen en dus niet in de vorm van financiële tegemoetkomingen.

Artikel 3.2 Het recht op een vervoersvoorziening

Lid 1 van artikel 3.2 geeft aan dat een gehandicapte voor een vervoersvoorziening in aanmerking kan worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek :

a het gebruik van het openbaar vervoer of

b het bereiken van dit openbaar vervoer deels onmogelijk maken.

Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de gehandicapte in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoer systemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de gehandicapte in aanmerking komt voor een voorziening ter zake. Doordat de streekbus, bijvoorbeeld, voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening.

Hier moet een adequate voorziening getroffen worden, hetgeen wellicht beter gevonden kan worden in een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo’n situatie de problematiek op te lossen, dan was de problematiek tijdelijk en viel derhalve terecht niet onder de Wet voorzieningen gehandicapten, bij gebrek aan een langdurige noodzaak. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden.

Lid 2 van artikel 3.2 geeft het primaat van het collectief systeem aan boven de individuele verstrekkingen zoals opgenomen onder b en c van artikel 3. 1. De twee condities waaronder gehandicapten voor individuele verstrekkingen in aanmerking komen zijn dus:

a indien de gehandicapte door de aard van zijn handicap geen gebruik kan maken van het collectief aanvullend vervoerssysteem en

b indien er geen collectief aanvullend systeem aanwezig is.

Lid 4 van artikel 3.2 bepaalt vervolgens dat bij het vaststellen van de omvang van de vervoersvoorziening rekening wordt gehouden met de individuele vervoersbehoefte en de mate waarin een collectief vervoerssysteem in die vervoersbehoefte kan voorzien. Bij het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor vervoerskosten zal dus eerst moeten worden vastgesteld of er sprake is van een uitzonderlijke vervoersbehoefte en vervolgens is dan de vraag aan de orde in welke mate een collectief vervoerssysteem in die vervoersbehoefte kan voorzien. Ter bepaling van dit laatste kan worden uitgegaan van algemene richtlijnen die op bepaalde typen vervoerssystemen van toepassing zijn of kan worden gekozen voor onderzoek ter plekke. Indien er in individuele gevallen sprake is van een bijzondere vervoersbehoefte kan het van toepassing zijnde normbedrag zowel in bovenwaartse zin als in neerwaartse zin wordt bijgesteld.

Wanneer, zoals lid 5 van artikel 3.2 bepaalt, echtgenoten beide gehandicapt zijn en een vervoersvoorziening behoeven, kan, in het geval dat de behoeften van de echtgenoten samenvallen, volstaan worden met een enkele voorziening. Dit om te voorkomen dat men een financiële tegemoetkoming krijgt die niet in relatie staat tot de tegemoetkoming die anderen ontvangen.

Vallen de behoeften niet samen, of slechts ten dele, dan kan twee maal een financiële tegemoetkoming worden verstrekt tot maximaal 1.5 x het normbedrag. Hiermee wordt het AAW beleid op dit punt bestendigd.

Nadere uitwerking artikel 3.2. "Het recht op een vervoersvoorziening".

Een vervoersvoorziening wordt in principe altijd toegekend als een collectieve vervoersvoorziening, bestaande uit deelname aan het Lokale WvG taxi vervoer en Ketenkaart.

In artikel 3.2.2 wordt bepaald, dat als er sprake is van medische redenen waardoor cliënt geen gebruik kan maken van dit collectief vervoer, andere vervoersvoorzieningen toegekend kunnen worden.

Een plateau rolstoel (schootmobiel) is een vervoersvoorziening voor vervoer in de directe omgeving van de woning.

Een Arola is een vervoersvoorziening voor de langere afstanden en voor de kortere afstanden indien de gehandicapte problemen heeft met sterke temperatuurwisselingen.

Hoofdstuk 4. Rolstoelen

Artikel 4.1 Algemene omschrijving

Dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders een rolstoel verstrekken voor verplaatsing binnen en/of buiten. Rolstoelen die uitsluitend geschikt zijn voor buitenvervoer zijn per definitie vervoersvoorzieningen (b.v. een scootermobiel, een elektrische buitenwagen).

Onder het begrip "rolstoel" wordt een handbewogen of elektrische rolstoel verstaan voor verplaatsing binnen en buiten de woning. Voorzieningen zoals "trippelstoelen’, zijn in het kader van deze verordening geen rolstoelen.

Onder het begrip "handbewogen rolstoel kan ook verstaan worden een duwwandelwagen of een zelfbeweger. Een "buggy" echter is een vervoersvoorziening.

Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de rostoelverstrekkingen. Vaak zullen aanpassingen tegelijkertijd met een rolstoel gerealiseerd worden doch dit is niet altijd noodzakelijk.

Artikel 4.2 Het recht op een rolstoel

In dit artikel is omschreven wanneer een gehandicapte in aanmerking komt voor verstrekking van een rolstoel. De eerste voorwaarde is dat er sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek (afgeleid van de begripsomschrijving van de gehandicapte). Voorts moet men (om medisch ergonomisch redenen) in belangrijke mate aangewezen zijn op zittend verplaatsen. Ten slotte moeten andere loop hulpmiddelen onvoldoende uitkomst bieden. De noodzaak tot zittend verplaatsen hoeft niet de gehele dag, maar wel in belangrijke mate, aanwezig te zijn.

Voor sportrolstoelen kunnen ook gehandicapten in aanmerking komen die in het dagelijkse leven van loophulpen gebruik kunnen maken, maar zonder sportrolstoel niet in staat zijn tot sportbeoefening.

Artikel 4.3 Bruikleen of eigendom

Een rolstoel wordt in bruikleen verstrekt.

De wijzigingen in de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen WVG die op 1 april 1996 van kracht zijn houden in dat voor rolstoelen geen eigen bijdrage gevraagd kunnen worden.

De hoogte van de forfaitaire vergoeding voor een sportrolstoel is vastgesteld in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten.

DEEL II PROCEDURES

Hoofdstuk 5 Het verkrijgen van een voorziening

De aanvraagprocedure wordt in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geregeld, met name in hoofdstuk 3, Algemene bepalingen over besluiten en hoofdstuk 4, Bijzondere bepalingen over besluiten.

Al hetgeen in de AWB is geregeld, hoeft niet meer in de verordening te worden geregeld. Vandaar dat het procedurele deel van deze verordening zeer beperkt kan blijven. Voor een goed begrip zullen hier een aantal toepasselijke artikelen van de AVM besproken worden.

Artikel 5.1 Aanvraagprocedure

De Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een voorziening op aanvraag wordt toegekend. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de gehandicapte noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een gehandicapte kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen.

In artikel 5.1 is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Het is artikel 4.4 Awb³ dat hiertoe de mogelijkheid biedt.

De aanvraag in het kader van de WVG die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan niet zonder meer terzijde worden gelegd. De Awb bepaalt dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd.

Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.

Ditzelfde geldt wanneer het aanvraagformulier niet volledig is ingevuld. Alvorens overgegaan kan worden tot een besluit de aanvraag niet te behandelen dient de gehandicapte eerst de gelegenheid gegeven te worden de ontbrekende gegevens aan te vullen. Artikel 4:5 (4) Awb regelt dit in lid 1.

Besluit men, nadat deze gelegenheid is geboden, alsnog een aanvraag niet te behandelen, dan moet dit conform artikel 4.5 Awb lid 4 (5) schriftelijk binnen een bepaalde termijn worden meegedeeld aan de gehandicapte. Tegen een beschikking om een aanvraag niet in behandeling te nemen staan overigens dezelfde rechtsmiddelen open als tegen een weigering van de bestaande beschikking zou hebben opengestaan.

Wie een aanvraag in kan dienen en waar dat moet gebeuren kan ook nog verwarring opleveren. De aanvraag kan uiteraard ingediend worden door de gehandicapte. Maar het is ook mogelijk dat een ander namens de gehandicapte een aanvraag indient. In principe dient men een aanvraag in te dienen bij die gemeente waar men in het bevolkingsregister is ingeschreven. Alleen in de situatie dat men verhuist naar een andere gemeente, kan het voorkomen dat men een aanvraag indient bij een gemeente waar men (nog) niet in het bevolkingsregister staat ingeschreven.

De aanvrager van een beschikking kan aangeven dat zijn gegevens vertrouwelijk ter beschikking worden gesteld. Op grond van artikel 2.5 Awb (6) dienen de gegevens vertrouwelijk te worden behandeld.

Artikel 3.17 Awb bepaalt (7) dat de datum van ontvangst direct op de aanvraag dient te worden aangetekend terwijl de aanvrager hier per omgaande bericht van ontvangt.

De Awb regelt dan dat, bij gebreke daarvan, dit binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag dient te gebeuren. In het tweede lid van artikel 4:13 geeft de Awb aan dat die redelijke termijn in ieder geval verstreken is wanneer het bestuursorgaan binnen 8 weken geen beschikking heeft gegeven noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14. (8).

3. Artikel 4:4 Awb: Het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen, kan voor het indienen van aanvragen en het verstrekken van gegevens een formulier vaststellen, voor zover daarin niet is voorzien bij wettelijk voorschrift.

4. Art. 4:5 Awb: 1. Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.

5. Artikel 4:5 lid 4 Awb: 4. Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekend gemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

6. Artikel 2:5 Awb: 1. Een ieder die is betrokken bij de uitvoering van de taak van een bestuursorgaan en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt. beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt. is verplicht tot geheimhouding van die gegevens. behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

2. Het eerste lid is mede van toepassing op instellingen en daartoe behorende of daarvoor werkzame personen die door een bestuursorgaan worden betrokken bij de uitvoering van zijn taak. en op instellingen en daartoe behorende of daarvoor werkzame personen die een bij of krachtens de wet toegekende taak uitoefenen.

7. Art. 3:17 Awb: 1. Het bestuursorgaan tekent onverwijld de datum van ontvangst aan op het geschrift waarbij de aanvraag is ingediend. 2. Het zendt de aanvrager onverwijld een bewijs van ontvangst. waarin die datum is vermeld. 3. Het zendt de betrokken andere bestuursorganen onverwijld een exemplaar van de aanvraag en van de daarbij gevoegde stukken, onder vermelding van de datum van ontvangst.

8. Artikel 4:14 Awb: Indien. bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn. een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, stelt het bestuursorgaan de aanvrager daarvan in kennis en noemt het daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden voorzien.

Dit betekent dat binnen 8 weken na het indienen van de aanvraag, de aanvrager in leder geval bericht van burgemeester en wethouders ontvangt. Dat bericht houdt ofwel een besluit (beschikking) in ofwel een kennisgeving van een termijn waarbinnen het besluit (de beschikking) kan worden verwacht.

Wat een redelijke termijn is, is in het kader van de WVG in zijn algemeenheid niet aan te geven. Zo zal een ingewikkelde woningaanpassing aanmerkelijk meer tijd vergen dan een betrekkelijk eenvoudige aanvraag voor een vervoersvoorziening.

Het is aan de rechter, na een bezwaarschriften procedure, om in een concreet geval te bezien of de redelijke termijn inderdaad reeds verstreken was. De rechter kan dit doen op verzoek van betrokken gehandicapte in twee situaties:

1 wanneer de acht weken verstreken zijn van artikel 4:13 lid 2 Awb en geen beschikking is afgegeven;

2 wanneer de termijn die burgemeester en wethouders volgens de regeling van artikel 4:14 hebben genoemd als redelijke termijn, is verstreken,

eveneens zonder dat beschikt is.

Omdat overschrijding van deze termijnen gelijkgesteld is met een uitdrukkelijk besluit kan de gehandicapte in deze gevallen de hulp inroepen van de rechter door eerst bezwaar te maken en daarna beroep in te stellen tegen het uitblijven van de beslissing.

Maakt een gehandicapte gebruik van de mogelijkheden tot bezwaar of beroep, dan behouden burgemeester en wethouders de mogelijkheid ook na het verstrijken van de beslistermijn tot het geven van een beschikking. Burgemeester en wethouders zijn hier zelfs toe verplicht.

Artikel 4:15 Awb tenslotte bepaalt dat de termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop burgemeester en wethouders krachtens artikel 4:5 Awb de aanvrager uitnodigen de aanvraag aan te vullen, welke opschorting voortduurt tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Motivering

Ingevolge artikel 3:46 Awb dient de beschikking te berusten op een deugdelijke motivering. De motivering dient vermeld te worden bij de bekendmaking van de beschikking (art. 3:47 lid 1 Awb). Volgens lid 2 van artikel 3:47 Awb dient zo mogelijk vermeld te worden krachtens welk wettelijk voorschrift de beschikking wordt gegeven. In het kader van deze verordening is dat artikel 2 WVG (zorgplicht).

Lid 3 van artikel 3:47 Awb bepaalt dat indien de motivering in verband met de

vereiste spoed niet aanstonds bij de bekendmaking van de beschikking kan worden vermeld, het bestuursorgaan deze zo spoedig mogelijk daarna verstrekt.

Vermelding van de motivering kan achterwege blijven indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat, zo bepaalt artikel 3:48 lid 1 Awb. Maar wordt dan om een motivering verzocht, dan dient die zo spoedig mogelijk gegeven te worden.

Artikel 3:49 Awb bepaalt dat, indien een advies zelf volledig de motivering bevat en het advies ter kennis van de gehandicapte is of wordt gebracht, kan worden volstaan met verwijzing naar dit advies.

Tot slot bepaalt de Awb nog in artikel 3:50 dat indien burgemeester en wethouders een beschikking geven die afwijkt van een krachtens wettelijk voorschrift (i.c. de WVG) met het oog daarop uitgebracht advies, dit in de motivering wordt vermeld, met vermelding van de redenen voor de afwijking.

Artikel 5.2 Gronden voor weigering

In artikel 5.2 geeft de verordening een tweetal gronden voor weigering aan.

a Onder a wordt gedoeld op de situatie dat de gehandicapte een voorziening aanvraagt nadat deze gerealiseerd is. Omdat de gemeente dan geen

mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch invloed heeft op de te verstrekken soort voorziening, zal in deze situatie de voorziening worden geweigerd.

Niet eerder dan nadat burgemeester en wethouders een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing hebben genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment hebben burgemeester en wethouders alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen burgemeester en wethouders als goedkoopst adequate voorziening beschouwen. Burgemeester en wethouders kunnen immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de gehandicapte gelegen zijn zoals een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor een woningaanpassing niet noodzakelijk is.

Pas nadat de gemeente een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven, komt een gehandicapte hiervoor in aanmerking.

Met deze voorwaarde wordt voorkomen dat de gemeente achteraf geconfronteerd wordt met een claim voor verhuiskostenvergoeding.

In bepaalde gevallen kan het voorkomen dat de gehandicapte snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In dit soort van urgente gevallen is een mondelinge toezegging voldoende. Deze toezegging kan slechts gedaan worden op basis van een schriftelijke aanvraag.

b Onder b wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd wordt als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad,

terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid. Het moge duidelijk zijn dat deze regeling niet geldt indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de gehandicapte hier voor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen.

Indien in een woning een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht, heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden.

Artikel 5.3 Bijzondere bepalingen

1 In lid 1 wordt bepaald dat in de beschikking moet worden vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft, indien een financiële tegemoetkoming, dan wel gemaximeerde vergoeding wordt verleend.

Door deze vermelding kan worden voorkomen dat later onduidelijkheid blijkt te bestaan over het precieze doel van de financiële tegemoetkoming. Ook maakt deze omschrijving de intrekking van een voorziening en de terugvordering daarvan eenvoudiger.

2 In lid 2 wordt bepaald dat in de beschikking geldingsduur, uitkeringsmaatstaf alsmede toepasselijke voorschriften voor uitbetaling vermeld dienen te worden indien het een periodieke tegemoetkoming betreft. Deze voorschriften hebben primair tot doel een goede motivering te geven voor de beslissing. Een tweede doel is om voldoende duidelijkheid te scheppen bij de gehandicapte wat van hem verwacht wordt.

Hiermee kan voorkomen worden dat de situatie ontstaat dat gehandicapte en gemeentebestuur beide een initiatief van de ander afwachten, terwijl de gehandicapte actie dient te ondernemen.

Bezwaar en beroep

Artikel 11 WVG bepaalt dat tegen beschikkingen tot toekenning, weigering of intrekking van een in artikel 2 (WVG) bedoelde voorziening voor de gehandicapte beroep openstaat. Dit beroep is mogelijk bij de administratieve kamers van de Arrondissementsrechtbanken; hoger beroep is mogelijk bij de Centrale Raad van Beroep.

Artikel 7:1 Awb bepaalt dat voordat een beroep gedaan kan worden op de administratieve kamer van de Arrondissementsrechtbank, eerst bezwaar gemaakt dient te worden tegen dit besluit. Dit betekent dat er altijd aan een beroepsprocedure eerst een bezwaarschriftenprocedure vooraf dient te gaan. Laat men de periode om bezwaar te maken ongebruikt passeren, dan verspeelt men daarmee in principe ook de mogelijkheid tot beroep.

Beroep op de rechter is dus pas mogelijk nadat via bezwaar het besluit aan een bestuurlijke heroverweging is onderworpen.

Een bezwaarschrift moet ingediend worden bij hetzelfde bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen, i.e. burgemeester en wethouders.

Men kan een bezwaarschrift indienen na ontvangst van een beschikking en na verstrijken van de redelijke termijn voor de beslissing (art. 4:13 Awb).

Het bezwaarschrift moet naam en adres van de indiener bevatten evenals de dagtekening en de omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht. Verder moet het bezwaarschrift de gronden voor het bezwaar bevatten. Daarbij kunnen ook de nieuwste feiten, ook die zich hebben voorgedaan na het nemen van het bestreden besluit, meegenomen worden.

De termijn waarbinnen een bezwaarschrift moet worden ingediend bedraagt zes weken (Art. 6:7 Awb) en deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt (Art. 6:8 lid 1 Awb). Wanneer een bezwaarschrift ingediend wordt tegen het niet (tijdig) nemen van een besluit dan is het bezwaar niet aan een termijn gebonden, met dien verstande dat het niet onredelijk laat ingediend mag worden (bijvoorbeeld enkele jaren nadat het bestuursorgaan in gebreke is gebleven).

Wordt een bezwaarschrift ingediend bij een onbevoegd orgaan, dan dient dit orgaan het bezwaarschrift, nadat de datum van ontvangst erop is aangetekend, zo spoedig mogelijk door te zenden onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender (art. 6:15 lid 1 Awb).

Burgemeester en wethouders dienen de ontvangst van een bezwaarschrift schriftelijk te bevestigen.

Burgemeester en wethouders beslissen binnen zes weken op een bezwaarschrift, tenzij een bezwaarschriftencommissie wordt ingeschakeld in dat geval dient een beslissing te vallen binnen tien weken (Art. 7: 10 Awb lid l).

In het kader van de procedure wordt aan de gehandicapte de gelegenheid geboden gehoord te worden (Art. 7:2 Awb en volgende artikelen).

De beslissing betekent dat burgemeester en wethouders ofwel het bezwaar ongegrond achten (hun eerdere beslissing in stand laten) ofwel hun eerdere beslissing herroepen en een nieuwe beslissing nemen (Art. 7:11 de leden 1 en 2 Awb).

Na een bezwaarschriften procedure kan men in beroep gaan bij de administratieve kamer van de Arrondissementsrechtbank. Dit beroep moet ook weer binnen 6 weken worden ingesteld.

Elke beschikking dient de mededeling te bevatten dat tegen het genomen besluit bezwaar c.q. beroep mogelijk is en waar dit mogelijk is. Dit kan bijvoorbeeld door opname van de volgende formulering: "De belanghebbende kan ingevolge artikel 8.1.1.1 jo. art. 7:1 Awb tot zes weken na de dag van bekendmaking tegen dit besluit bezwaar maken door het indienen van een bezwaarschrift bij het college van burgemeester en wethouders. Van de beslissing op het bezwaarschrift staat voor de belanghebbende beroep open bij de administratieve kamer van de rechtbank in het arrondissement van zijn woonplaats".

Tot slot bepaalt artikel 7:15 Awb dat voor de behandeling van het bezwaar geen recht verschuldigd is. Daarentegen is bij beroep op de rechtbank wel griffierecht verschuldigd.

Hoofdstuk 6 Verplichtingen en bevoegdheden van rechthebbende en het college van burgemeester en wethouders

Artikel 6.1 Inlichtingen, onderzoek, advies

1 Lid 1 van dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de gehandicapte op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een

door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen.

Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.

Burgemeester en wethouders mogen dus geen gegevens (doen) opvragen waarin zij uit andere hoofde geïnteresseerd zijn.

2 Lid 2 geeft aan wanneer Burgemeester en wethouders advies vragen bij de door hen aangewezen advies instantie. In ieder geval zal er vanwege de zorgvuldigheid een deskundige beoordeling van de aanvraag plaatsvinden. Deze deskundige beoordeling vindt in eerste instantie plaats door de WVG-consulent. In die gevallen waarin de consulent niet kan komen tot een éénduidig oordeel, wordt advies gevraagd aan het regionaal indicatieorgaan.

Bij een functiegerichte benadering (in tegenstelling tot claimgericht) wordt niet slechts bepaald of de aangevraagde voorziening toegekend wordt maar wordt bepaald welke voorziening(en) voor de betrokkene de ervaren belemmering opheft (opheffen). Samenhang met andere voorzieningen is zeer belangrijk. Gezien het belang van één zorgdossier per gehandicapte en de integratie met andere zorgvoorzieningen zal een afschrift van iedere WVG beschikking aan het indicatieorgaan worden toegezonden.

Het al dan niet vragen van advies is niet afhankelijk van de hoogte van de vermoedelijke kosten van de gevraagde voorziening maar wel van een scala van inhoudelijke overwegingen waarbij verwachtingen voor de toekomst (de prognose) en een integrale benadering van de aanvrager een zeer belangrijke rol spelen.

Bij aanvragen voor specifieke, individuele aanpassingen dient een ergotherapeut betrokken te worden.

3 Hierin wordt aangegeven over welke kennis de adviseur die door burgemeester en wethouders wordt geraadpleegd moet beschikken.

Artikel 6.2 Wijzigingen in de situatie

Ingevolge artikel 7.2 is de gehandicapte die een voorziening heeft ontvangen verplicht wijzigingen die relevant (kunnen) zijn voor de beoordeling van het (voortduren van het) recht op een voorziening, uit eigen beweging aan burgemeester en wethouders door te geven. Het gaat hier om alle gegevens en feitelijkheden waarvan redelijkerwijs verondersteld kan worden dat zij van belang zijn, zoals verandering van de hoogte van het inkomen als het gaat om inkomensafhankelijke bijdragen, de staat van een in bruikleen verstrekt voorwerp, gewijzigde burgerlijke staat, verhuizing etc.

Artikel 6.3 Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening

Parallel aan artikel 4 2.6.1 lid 1 sub c AWB kunnen burgemeester en wethouders volgens het eerste lid de voorziening geheel of gedeeltelijk intrekken indien zodanig onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt dat zo de juiste gegevens bekend waren geweest burgemeester en wethouders niet tot toekenning zouden zijn overgegaan. Het moge duidelijk zijn dat hiervan sprake is wanneer opzettelijk onjuiste gegevens zijn verstrekt, bijvoorbeeld over inkomen of draagkracht.

Intrekking is, conform het gestelde onder b ook mogelijk als de gehandicapte in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen.

Het onderscheid tussen het eerste lid onder b en het tweede lid betreft de verwijtbaarheid. Indien geen sprake is van verwijtbaarheid wordt de subsidie vastgesteld op grond van de juiste gegevens, dan wel beperkt tot het bedrag dat reeds is uitbetaald. Indien wel sprake is van verwijtbaarheid kunnen burgemeester en wethouders de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Er is dan sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waartoe het Burgerlijk Wetboek boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt.

Wanneer blijkt dat een voorziening die bestaat uit een volledige vergoeding, een financiële tegemoetkoming of een gemaximeerde vergoeding binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de (gedeeltelijke) bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend, kan deze voorziening ook worden ingetrokken (lid 2). Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening vooraf gaat. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas dan plaatsvindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd. Dit tweede lid van 6.3 is dus niet van toepassing op woningaanpassingen. Voor woningaanpassingen is naar analogie van artikel 6.3. tweede lid in artikel 2.2 eerste lid geregeld dat binnen een periode van twee jaar na het verlenen van de financiële tegemoetkoming de woningaanpassing gereed moet zijn en dat dit aan burgemeester en wethouders gemeld wordt.

Op grond van de AWB dient een besluit tot intrekking van een voorziening betrokkene schriftelijk te worden medegedeeld. Een aparte bepaling hieromtrent in de verordening is derhalve niet nodig.

DEEL III SLOTDEEL

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 7.1 Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule

Artikel 7.1 bepaalt dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte kunnen afwijken van de bepalingen van deze verordening, zo nodig na het inwinnen van advies.

Dit afwijken kan uiteraard alleen maar ten gunste van de betrokken gehandicapte of eigenaar van de woonruimte en nooit ten nadele. Ook de eigenaar van de aangepaste woonruimte kan in aanmerking komen voor de hardheidsclausule. Gedacht kan worden aan een situatie waar het van belang is, dat een woonruimte langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een gehandicapte op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen en waar de aangepaste woning uitermate geschikt voor is. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken.

Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. De gemeente moet in verband met precedentwerking duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 7.2 Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Deze restclausule biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid in alle niet voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Omdat ook deze beslissingen onderworpen zijn aan de voorgeschreven bezwaar en beroepsprocedures, dient ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd genomen te worden.

Artikel 7.3 Indexering

Dit artikel maakt het voor burgemeester en wethouders mogelijk alle bedragen aan te passen aan het prijspeil. Indexering vindt plaats aan de hand van de CBS prijsindex gezinsconsumptie.

Door de bevoegdheid tot aanpassing van de bedragen neer te leggen bij

Burgemeester en wethouders kan jaarlijks volstaan worden met een aanpassing van het Financieel besluit, zonder dat daarvoor de verordening gewijzigd moet worden.

Artikel 7.4 Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening

Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening.

Artikel 7.5 Citeertitel; inwerkingtreding

Artikel 7.5 geeft de citeertitel van de verordening en geeft aan wanneer de verordening in werking treedt.