Regeling vervallen per 01-07-2015

Verordening bevorderen maatschappelijke participatie 2012

Geldend van 01-01-2012 t/m 30-06-2015

Intitulé

Verordening bevorderen maatschappelijke participatie 2012

De raad van de gemeente Nederweert,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 november 2011;

gelet op artikel 8, lid 1, sub g, en lid 2, sub d, juncto artikel 35, lid 5, alsmede artikel 48, lid 4, van de Wet werk en bijstand,

overwegende dat maatschappelijke participatie van belang is met het oog op een zelfredzame toekomst, en in het bijzonder kinderen in hun kansen en mogelijkheden op ontwikkeling niet moeten worden belemmerd door de slechte financiële positie van hun ouders;

B E S L U I T vast te stellen de volgende

“Verordening bevorderen maatschappelijke participatie 2012”

 

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijving, doel en strekking

Artikel 1

  • 1 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2 In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. de wet: de Wet werk en bijstand;

    b. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert;

    c. alleenstaande, alleenstaande ouder en gezin: zoals bedoeld in artikel 4 de wet;

    d. kind: een ten laste komend kind in de leeftijd van 4 jaar tot en met 17 jaar en dat  onderwijs of een beroepsopleiding volgt;

    e. bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, sub c, van de wet;

    f. inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet waarbij een eventuele bijstandsuitkering in afwijking van artikel 32 van de wet, voor de beoordeling van het  recht op categoriale bijstand als inkomen wordt gezien;

    g. vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet op de aanvraagdatum.

     

Hoofdstuk 1

Artikel 2

Degenen die tot de doelgroep, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onder c en d van deze verordening behoren en aan de voorwaarden voldoen, hebben ter vergroting van hun participatie, recht op een bijdrage in de kosten hiervan. Op deze wijze wordt voorkomen dat om redenen van financiële aard niet wordt deelgenomen. Onder maatschappelijke participatie wordt in ieder geval verstaan:

-  lidmaatschap van een jeugd-, sport- of ont¬span¬nings¬vereniging;

-  deelneming aan muziek- en/of dansonderwijs; 

-  bezoek aan zwembad, bibliotheek, theater, concert, museum, bioscoop en/of pretpark;

-  deelneming aan schoolreisjes, excursies en andere door school georganiseerde activiteiten;

-  activiteiten op het gebied van het maatschappelijk wel¬zijn;

-  kosten die verband houden met telefoon en internet, abonnement op krant of tijdschrift, sportkleding of medische behandeling van een huisdier

 

Hoofdstuk 2 Doelgroep en voorwaarden

Artikel 3

  • 1 De alleenstaande, de alleenstaande ouder of het gezin die/dat op de aanvraagdatum aangewezen is op een inkomen dat niet hoger is dan 110% van de geldende bijstandsnorm, en niet beschikt over in aanmerking te nemen vermogen.

  • 2 Het ten laste komend kind van deze alleenstaande ouder of het gezin, dat op de aanvraagdatum aan het leeftijds- en onderwijscriterium als bedoeld in artikel 1, lid 2, sub d, van deze verordening te voldoen.

Hoofdstuk 1

Artikel 4

  • 1 Er is sprake van bijzondere omstandigheden als degene waarvoor de bijdrage is aangevraagd, voldoet aan de voorwaarden van de verordening.

     

  • 2 De bijdrage bedraagt per kalenderjaar € 115,00 voor de alleenstaande, alleenstaande ouder of gezin, te verhogen met € 115,00 per ten laste komend kind dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt.

     

  • 3 De aanvraag kan op ieder moment in het lopende kalenderjaar worden ingediend.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen en verantwoording

Artikel 5

  • 1 Een aanvraag tot het verkrijgen van een bijdrage wordt bij het college ingediend door middel van een daarvoor geëigend aanvraagformulier en onder overlegging van de op het aanvraagformulier genoemde bescheiden (t.a.v. het vermogen wordt volstaan met een verklaring);

     

  • 2 De bijdrage voor het kind wordt categoriaal verstrekt;

  • 3 De meerderjarige die een bijdrage ontvangt, moet tot en met de derde maand, volgend op het kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend, bewijsstukken van uitgaven beschikbaar houden en desgevraagd ter beschikking stellen;

  • 4 Steekproefsgewijs wordt vastgesteld of de bijdrage ten behoeve van de meerderjarige rechthebbende(n) is aangewend voor kosten van maatschappelijke participatie, als bedoeld in artikel 2 van deze verordening.

     

Hoofdstuk 1

Artikel 6

Door of namens het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Hoofdstuk 1

Artikel 7

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening bevorderen maatschappelijke participatie 2012.

Hoofdstuk 1

Artikel 8

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 20 december 2011.
De raadsgriffier,                            De voorzitter,
E.G. Schrier                                   H.F.M. Evers
 

Toelichting 1 Algemene toelichting

In de motie Blanksma-Spekman c.s. heeft de Tweede Kamer de regering gevraagd om gemeenten financieel af te rekenen door een korting op de algemene uitkering uit het gemeentefonds, als die onvoldoende bijdragen aan de rijksdoelstelling om het aantal kinderen uit arme gezinnen dat vanwege financiële redenen maatschappelijk niet meedoet, met de helft terug te dringen. Bij de uitvoering van deze motie heeft de regering gekozen

voor een uitwerking die recht doet aan het uiteindelijke doel van de motie, namelijk in de Wet werk en bijstand gemeenteraden voor te schrijven dat zij gehouden zijn een verordening op te stellen met betrekking tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen. Voorts dient invulling te worden gegeven aan het begrip maatschappelijke participatie. Deze vorm van categoriale bijzondere bijstand wordt alleen verstrekt aan personen met een inkomen van maximaal 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Kinderen moeten in hun kansen en mogelijkheden op ontwikkeling niet worden belemmerd door de slechte financiële positie van hun ouders. Maatschappelijke participatie van een kind is van groot belang met het oog op zijn of haar kansen op een zelfredzame toekomst. De regering acht het wenselijk om de categoriale bijzondere bijstand aan deze groep in natura en niet als geldbedrag uit te keren. Als verstrekking in natura naar het oordeel van het college leidt tot een ondoelmatige uitvoering hiervan, kan gekozen worden voor een andere vorm. De regering realiseert zich dat gezien de aard van hetgeen geregeld wordt een verstrekking in natura in een aantal gevallen ondoelmatig of ondoeltreffend kan zijn, nog afgezien van het feit dat er discussie kan ontstaan over wat nu wel of niet als in natura is te duiden. Daarom is in de wet de mogelijkheid opgenomen, dat wanneer verstrekking in natura ondoelmatig is, het college mag afwijken van deze verplichting. Door deze mogelijkheid te bieden om op andere wijze te bewerkstelligen dat een kind deel kan nemen aan noodzakelijke activiteiten, wil de regering tot uitdrukking brengen dat gemeenten de doeltreffendheid de doorslag kunnen laten geven. De regering voorziet dat gemeenten aldus geen belemmeringen zouden moeten ervaren om voorzieningen te treffen gericht op maatschappelijke participatie en ontwikkeling van kinderen. Gelet op de vele soorten van activiteiten die in de verordening onder het begrip van maatschappelijke participatie worden geschaard, de waarde van de verstrekking in natura uitgedrukt in geld, stigmatisering van de doelgroep, alsmede de uitvoeringskosten in ogenschouw genomen, leidt verstrekking in natura tot een ondoelmatige uitvoering van de regeling. Gekozen is dan ook voor een geldelijke bijdrage.

Een categoriale voorziening voor de ten laste komende schoolgaande kinderen impliceert niet dat ambtshalve een bijdrage wordt verstrekt. Er moet nog steeds een aanvraag ingediend worden, maar de beoordeling hiervan is veel eenvoudiger. Er behoeft alleen getoetst te worden of de persoon behoort tot de categorie die in de wet is omschreven, dus zonder na te gaan of de kosten waarvoor die bijstand wordt verleend in het geval van aanvrager daadwerkelijk noodzakelijk en gemaakt zijn. Deze verordening biedt de mogelijkheid om ook een bijdrage toe te kennen aan meerderjarige minima, bv. de ouders. Belangrijk verschil is echter dat de bijdrage ten behoeve van meerderjarigen niet categoriaal mag worden verstrekt. Er is voor één regeling in de vorm van deze verordening gekozen omdat het uitvoeringstechnisch niet wenselijk is om aparte beleidsregels ten behoeve van meerderjarige minima in stand te houden. Om tot rechtmatige verstrekking van deze individuele bijzondere bijstand te kunnen overgaan, moet de gemeente wel vaststellen dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Hier ligt precies het verschil met de categoriale bijzondere bijstandverlening, waarbij slechts wordt aangenomen dat iemand die tot een bepaalde groep behoort kosten maakt, en er geen controle plaatsvindt of en zo ja in hoeverre deze kosten zijn gemaakt. De WWB schrijft niet voor hoe de gemeenten in geval van individuele bijzondere bijstand moeten vaststellen in hoeverre de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Gemeenten zijn vrij om hier op eigen (niet-bureaucratische) wijze invulling aan te geven.

In artikel 5 van deze verordening is daarom vastgelegd dat ten aanzien van meerderjarige rechthebbenden, steekproefsgewijs wordt gecontroleerd of de bijdrage is aangewend voor kosten van maatschappelijke participatie. In 10% procent van deze gevallen worden jaarlijks achteraf in een steekproef de bonnen gecontroleerd. Dit percentage is nodig om te komen tot een statistisch verantwoorde steekproef. Daartoe dient de meerderjarige rechthebbende bewijsstukken (bonnen en lidmaatschapsbewijzen, etc.) maximaal 15 maanden beschikbaar te houden en desgevraagd beschikbaar te stellen. Tot en met de derde maand, volgend op het kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend, moet deze bewijsstukken van uitgaven kunnen overleggen.