Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening langdurigheidstoeslag 2013

Geldend van 18-10-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag 2013

De raad van de gemeente Nederweert,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 september 2013;

gelet op artikel 36 van de WWB;

B E S L U I T vast te stellen de “verordening langdurigheidstoeslag 2013”

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1 In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. College: burgemeester en wethouders;

    b. Wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

    c. Referteperiode: een aaneengesloten periode van 36 maanden onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraagdatum;

    d. Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.

    e. Gehuwdennorm: de norm van artikel 21 van de wet.

    f. WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

    g. WSF 2000: Wet studiefinanciering 2000.

     

  • 2 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB.

     

Artikel 2 Langdurig, laag inkomen, uitzicht op inkomensverbetering

  • 1 Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het inkomen niet uitkomt boven 101 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2 Er bestaat in ieder geval geen recht op langdurigheidstoeslag voor de belanghebbende die op de aanvraagdatum een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000.

Artikel 3 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1 De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

                 a. voor gehuwden € 500,00,

                 b. voor een alleenstaande ouder € 450,00,

                 c. voor een alleenstaande € 350,00.

     

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de aanvraagdatum bepalend.

  • 3 Indien één van de gehuwden op de aanvraagdatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4 Het bedrag van de langdurigheidstoeslag, genoemd in artikel 3 lid 1 kan elk jaar per 1 januari worden geïndexeerd op basis van de “consumentenindex alle huishoudens van het Centraal Bureau voor de Statistiek”.

     

Artikel 4 Slotbepalingen

  • 1 In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2 Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2013.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 12 januari 2009, laatstelijk gewijzigd op 8 oktober 2013.
De raadsgriffier,        De voorzitter,
W.A. Ernes        H.F.M. Evers
 

Toelichting 1 Nieuwe Toelichting

Algemeen

Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig, laag inkomen zoals die in artikel 36 lid 1 WWB worden gebruikt. In deze verordening is gekozen voor invulling die rekening houdt met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de in de huidige regeling en uitvoeringspraktijk gesignaleerde tekortkomingen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening. Tot 1 juli 2013 was ten aanzien van de langdurigheidstoeslag (onder meer) artikel 44 van de Wet werk en bijstand niet van toepassing. Lid 1 van dit laatste artikel bepaalt, dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop het recht op bijstand is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. De wijziging van artikel 36 lid 5 van de Wet werk en bijstand bij Verzamelwet SZW 2013

voorziet erin, dat artikel 44 van de Wet werk en bijstand als hoofdregel vanaf 1 juli 2013 ook geldt voor de verlening van de langdurigheidstoeslag, net als voor de overige vormen van categoriale bijzondere bijstand. Hiermee kan de peildatum niet meer vóór de aanvraagdatum zijn gelegen. Het huidige artikel 36 lid 4 van de Wet werk en bijstand wordt door het van toepassing verklaren van artikel 44 van de Wet werk en bijstand bij de verlening van langdurigheidstoeslag overbodig. Dit artikellid komt dan ook te vervallen onder vernummering van het huidige lid 5 en het huidige lid 6 tot lid 4 en lid 5. Met deze wetswijziging is het per 1 juli 2013 niet meer mogelijk een langdurigheidstoeslag met terugwerkende kracht aan te vragen over voorgaande jaren. Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht heeft gegeven om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 WWB.

Artikel 2

De termijn van drie jaar sluit impliciet aan bij de door de wetgever gegeven termijn. Het begrip

‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 101% van

de bijstandsnorm. Door te kiezen voor 101% in plaats van voor 100% is duidelijk dat een

belanghebbende met een inkomen op minimumniveau krachtens een andere regeling dan de WWB

toch in aanmerking kan komen voor het recht op langdurigheidstoeslag ook al zou ten gevolge van

een iets andere berekeningssystematiek en/of afrondingsverschillen er netto een iets hogere uitkering

worden ontvangen dan de bijstandsnorm. De grens van 101% vangt dit soort kleine verschillen op.

Als de afwijkingen meer bedragen dan 101% is het ‘gladstrijken’ van de bedoelde geschillen niet meer

aan de orde en zal een aanvraag moeten worden afgewezen. Er is bewust niet voor gekozen om het

recht op langdurigheidstoeslag ook toe kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau. Van deze

bevoegdheid wordt om twee redenen geen gebruik gemaakt. Ten eerste omdat dit ongewenste

armoedevaleffecten in zich heeft. Weliswaar doen de armoedevaleffecten zich ook voor bij de grens

van 101% van de bijstandsnorm, maar zullen belanghebbenden die uitstromen doorgaans een

dermate hoger inkomen ontvangen, dat het verlies van de langdurigheidstoeslag feitelijk minder wordt

gevoeld. Bij een hogere inkomensgrens bestaat er een risico dat belanghebbenden als het ware

blijven steken bij een inkomen tot bijvoorbeeld 110% van de bijstandsnorm. Ten tweede omdat het in

aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen van bijvoorbeeld 110% van de

bijstand niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden die de

pensioengerechtigde leeftijd bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet hebben

bereikt. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al

voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden die de pensioengerechtigde

leeftijd nog niet hebben bereikt.

Voor de hoogte van de inkomsten dient gekeken te worden naar de afzonderlijke leefvormen gedurende de referteperiode en of belanghebbende boven de voor hem toepasselijke bijstandsnorm is gekomen. In de toelichting in de nota van wijziging geeft de Staatssecretaris aan dat door de zinsnede "geen uitzicht heeft op inkomensverbetering" in artikel 36 WWB wordt gewaarborgd dat bepaalde groepen met zicht op inkomensverbetering (vanwege een goed arbeidsmarktperspectief), zoals studenten, niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag. Daarmee is evenwel geen formele uitsluitingsgrond in de regelgeving opgenomen. In het tweede lid is daarom geregeld dat in ieder geval de belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000, niet voor langdurigheidstoeslag in aanmerking komt.

Het college is bevoegd om nadere regels te stellen waardoor ook bepaalde andere groepen met zicht op inkomensverbetering niet in aanmerking komen voor langdurigheidstoeslag.

Artikel 3

Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen voor de mogelijkheid om de langdurigheidstoeslag jaarlijks te indexeren. Voor de hoogte van de langdurigheidstoeslag moet gekeken worden naar de leefvorm op de aanvraagdatum. In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is. NB: Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.

Vastgesteld op 12 januari 2009.

Gewijzigd vastgesteld op 20 december 2011, inwerkingtreding 1 januari 2012.

Gewijzigd vastgesteld op 29 augustus 2012, inwerkingtreding 1 januari 2012.

Gewijzigd vastgesteld op 8 oktober 2013, inwerkingtreding 1 juli 2013.