Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening Individuele voorzieningen gemeente Neerijnen 2012

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening Individuele voorzieningen gemeente Neerijnen 2012

De gemeenteraad stelt de volgende regeling vast.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

1. In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

a. Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning; b. Besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Neerijnen waarin door het college nadere regels worden gesteld ten aanzien van de voorwaarden waaronder een voorziening wordt verstrekt en de bijbehorende financiële bedragen; c. Beleidsregels Wmo: door het college vastgestelde (uitvoerings)richtlijnen individuele voorzieningen Wmo; d. Doelgroep Wmo:

– mantelzorgers en vrijwilligers;

– mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en

– mensen met een psychosociaal probleem; e. Compensatiebeginsel: Algemene verplichting van het college om de doelgroep Wmo door het treffen van voorzieningen een zodanige uitgangspositie te verschaffen, dat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie; f. College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neerijnen; g. Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten in het kader van maatschappelijke participatie, als gevolg van fysieke, chronisch psychische of psychosociale problemen.

    

h. Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van fysieke, chronisch psychische of,  psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij de maatschappelijke participatie; i. Aanvrager; een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet. j. Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet; k. Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken; l. Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven; m. Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt; n. Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt; o. Eigen bijdrage of een eigen aandeel in de kosten: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit individuele voorzieningen gemeente Neerijnen van toepassing zijn; p. Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt; q. Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Neerijnen te stellen regels van toepassing zijn; r. Vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget: vergelijkbaar houdt in dat de aanvrager dezelfde voorziening moet kunnen inkopen als de aanvrager die kiest voor een voorziening in natura. Toereikend betekent dat de voorziening die de aanvrager zelf inkoopt in dezelfde mate compenserend moet zijn als de voorziening in natura en dat de aanvraag minimaal moet kunnen voldoen aan de wettelijke verplichtingen, zoals het minimumloon; s. Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager; t. Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend; u. Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening; v. Vervallen w. Budgethouder: een persoon aan wie op grond van deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is; x. Gebruikelijke zorg: hulp bij het huishouden door éen of meerdere huisgenoten van de persoon met beperkingen, behorend tot diens leefeenheid, die in staat zijn het huishoudelijke werk te verrichten; y. Leefeenheid: een eenheid bestaande uit gehuwden die al dan niet samen met één of meer minderjarige ongehuwden duurzaam een huishouden voeren, dan wel bestaande uit een ongehuwde meerderjarige die met één of meer minderjarige ongehuwden duurzaam een huishouden voert. Onder gehuwden worden hierbij ook verstaan ongehuwd samenwonenden en andere volwassenen die met elkaar en/of kinderen samenwonen. 2. Bij de bepaling van het inkomen wordt in deze verordening en de hierop gebaseerd regelgeving aansluiting gezocht bij de wijze waarop de Belastingdienst het verzamelinkomen op grond van de Wet op de Inkomstenbelasting vaststelt. 3. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Algemene wet bestuursrecht, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de voormalige Wet voorzieningen gehandicapten.

Artikel 2 Toekenning en weigering van voorzieningen

1. Een voorziening kan slechts worden toegekend voorzover:

a. deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van maatschappelijke participatie op te heffen of te verminderen;

b. deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst compenserende voorziening kan worden aangemerkt;

c. deze in overwegende mate op het individu is gericht. 2. Geen voorziening wordt toegekend:

a. indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

b. indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Neerijnen

c. voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

d. voorzover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt en waarvan het college de noodzaak daarvoor niet meer kan vaststellen;

e. indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen,

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 3 Keuzevrijheid

1. Een individuele voorziening kan verstrekt worden

a. in natura;

b. als financiële tegemoetkoming of;

c. als persoonsgebonden budget. 2. Het college legt in het Besluit individuele voorzieningen gemeente Neerijnen vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en persoonsgebonden budget niet wordt geboden.

Artikel 4 Voorziening in natura

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst tussen de gemeente en de aanvrager van toepassing.

Artikel 5 Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming zijn de voorwaarden uit het Besluit individuele voorzieningen gemeente Neerijnen van toepassing.  

Artikel 6 Persoonsgebonden budget

1. Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

a. een persoonsgebonden budget  wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

b. de omvang van het persoonsgebonden budget wordt, met uitzondering van het persoonsgebonden budget voor vergoeding van een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5 lid 2 van de Wet op de loonbelasting 1964, afgeleid van de tegenwaarde van de in de betreffende situatie te verstrekken voorziening in natura;

c. het persoonsgebonden budget wordt, indien noodzakelijk, aangevuld met een vergoeding voor aanvullende kosten, zoals vastgelegd in het Besluit individuele voorzieningen gemeente Neerijnen;

d. de wijze waarop het de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in het Besluit individuele voorzieningen gemeente Neerijnen;

e. op het persoonsgebonden budget  is de Overeenkomst persoonsgebonden budget gemeente Neerijnen van toepassing. 2. De toekenning, omvang en looptijd van het te verstrekken persoonsgebonden budget worden in de beschikking opgenomen 3. Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin is aangegeven aan welke vereisten de voorziening moet voldoen waarvoor het persoonsgebonden budget is verstrekt. 4. Het persoonsgebonden budget wordt overgemaakt op een door de aanvrager opgegeven rekeningnummer, tenzij het college hiertegen overwegende bezwaren heeft.  5. Het college gaat steekproefsgewijs na of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals genoemd in het Besluit individuele voorzieningen gemeente Neerijnen, op verzoek van het college per omgaande te verstrekken. 6. Na ontvangst van lid 5 bedoelde stukken of als de gevraagde stukken door de budgethouder niet worden overgelegd wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 7 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen of op grond van de wet kan het college bepalen dat de aanvrager een eigen bijdrage is verschuldigd of dat de financiële tegemoetkoming kan worden afgestemd op het inkomen. Het college legt in het Besluit individuele voorzieningen gemeente Neerijnen de omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 8 Vormen van hulp bij het huishouden

De door het college te verstrekken compenserende voorziening, als gevolg beperkingen, bij het voeren van een huishouden kan bestaan uit: a.  algemene hulp bij het huishouden waaronder vrijwillige thuishulp door welzijnsinstellingen of anderszins;

b.  hulp bij het huishouden in natura;

c.  een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.  

Artikel 9 Aanspraak op de voorziening

1. Een aanvrager kan voor de in artikel 8 onder a vermelde voorziening in aanmerking komen indien het voor hem / haar  onmogelijk is om zelf een of meer huishoudelijke taken uit te voeren als vastgesteld is dat deze:

a. aantoonbare beperkingen heeft of

b. problemen ondervindt bij het uitvoeren van de mantelzorg. 2. Een aanvrager kan voor de in artikel 8 onder b en c vermelde voorzieningen in aanmerking komen indien:

a. de in artikel 8 onder a genoemde voorziening onvoldoende tot een oplossing leidt; of

b. de in artikel 8, onder a genoemde voorziening niet beschikbaar is.

Artikel 10 Gebruikelijke zorg

In afwijking van het gestelde in artikel 9 komt een aanvrager niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden indien deze persoon deel uitmaakt van een leefeenheid waarin een of meer huisgenoten wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.

Artikel 11 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang in uren van de hulp bij het huishouden wordt bepaald door de aard van de beperkingen, de gezinssituatie en de woonsituatie van de persoon met beperkingen.

Artikel 12 Omvang van het persoonsgebonden budget

De bedragen die per tijdseenheid van een uur, zoals genoemd in artikel 11, in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt, worden jaarlijks door het college vastgesteld en opgenomen in het Besluit individuele voorzieningen gemeente Neerijnen.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 13 Vormen van woonvoorzieningen

De door het college te verstrekken compenserende voorziening, als gevolg van beperkingen, bij het wonen kan bestaan uit: a. een algemene woonvoorziening;

b. een woonvoorziening in natura;

c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

d. een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 14 Aanspraak op individuele woonvoorzieningen.

1. Een aanvrager kan voor de in artikel 13, onder a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen. 2. Een aanvrager kan voor de in artikel 13, onder b, c, en d vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de voorziening in het eerste lid

a. onvoldoende tot een oplossing leidt of

b. niet beschikbaar is. 3. De in lid 1 en 2 genoemde beperkingen moeten in direct oorzakelijke verband staan met de bouwkundige of woontechnische staat van de woning zelf, waaronder begrepen de toegankelijkheid van de woning.

 

Artikel 15 Soorten individuele woonvoorzieningen

1. De in artikel 13 onder b, c en d genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

a. een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

b. een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening (woningaanpassing):

c. een voorziening in natura niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

d. een uitraasruimte;

e. een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting gedurende maximaal 6 maanden;

f. een financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving gedurende maximaal 3 maanden;

g. een financiële tegemoetkoming voor de kosten van reparatie, keuring en onderhoud van een verstrekte voorziening;

h. een financiële tegemoetkoming voor het verwijderen van een voorziening uit een huurwoning;

i. een financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning;

j. een financiële tegemoetkoming in de kosten van sanering van de slaapkamer. 2. Het college legt in het Besluit individuele voorzieningen gemeente Neerijnen nadere regels en de hoogte van de financiële tegemoetkoming als bedoeld onder a, e, f, g, h, i en j. vast.

 

Artikel 16 Recht op een woonvoorziening

1. Een aanvrager kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 eerste lid onder a in aanmerking komen indien aantoonbare beperkingen het normale gebruik van de woning belemmeren. 2. Een aanvrager kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 eerste lid onder b, c en g in aanmerking komen wanneer blijkt dat verhuizing binnen een redelijke termijn van maximaal 6 maanden niet mogelijk is of niet de goedkoopst compenserende voorziening is. 3. Een aanvrager kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 eerste lid, onder d in aanmerking komen wanneer sprake is van een, door aantoonbare beperkingen veroorzaakte, gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze tot rust kan komen.  

Artikel 17 Primaat van de losse woonunit

Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die niet het eigendom is van een verhuurder, die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen behoefte hebben aan een dergelijke woning, kan het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

Artikel 18 Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

a. het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur;

b. het treffen van voorzieningen in AWBZ instellingen en/of woongebouwen, die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen en waarvan verwacht mag worden dat reeds voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimten of dat voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.  

Artikel 19 Hoofdverblijf

1. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen. 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling. 3. De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat. 4. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het middels een woonvoorziening bewerkstelligen dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken. 5. In het Besluit individuele voorzieningen gemeente Neerijnen legt het college de hoogte van de financiële tegemoetkoming vast.

 

Artikel 20 Aanvullende begrenzing recht op woonvoorzieningen

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

a. de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van beperkingen geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

b. de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

c. deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, extra trapleuningen en stroompunten;

d. de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht intredende noodzaak;

e. de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, uitsluitend voor zo ver de aanvraag een verhuiskostenvergoeding betreft;

f. de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

g. de aanvrager verhuisd (is) naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

h. in de verlaten woonruimte geen problemen bestonden met het normale gebruik van de woning;

i. de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

j. de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

k. de woonruimte in aanmerking kan komen voor renovatie, waarbij de stijging van de maandelijkse huurprijs, voor de aanvrager, niet hoger is dan de maximale maandelijkse eigen bijdrage die zou zijn verschuldigd als de aanvraag was toegekend:

l. de woonvoorziening aangevraagd wordt op het moment dat de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip, waarin aanvrager zijn/haar hoofdverblijf heeft, minder dan 5 jaar is;

m. de standplaats van de woonwagen of ligplaats van het woonschip binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

n. de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woningvoorziening op een gemeentelijke standplaats stond.

 

Artikel 21 Terugbetaling bij verkoop

De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen bestaande uit een aanbouw of een woonhuislift die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens het in het Besluit individuele voorzieningen gemeente Neerijnen door het college vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.

 

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 22 Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college te verstrekken compenserende voorziening, als gevolg van beperkingen, bij het zich lokaal verplaatsen kan bestaan uit:

a. een algemene voorziening, waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

b. een vervoersvoorziening in natura;

c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening;

d. een financiële tegemoetkoming.  

Artikel 23 Soorten vervoersvoorzieningen

1. De in artikel 22 genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

a. een collectieve vervoersvoorziening (regiotaxi) b. een voorziening in natura in de vorm van:

1. een scootmobiel

2. een ander vervoermiddel

3. een aanpassing van scootmobiel of een ander vervoermiddel c. een persoonsgebonden budget voor de kosten van:

1. aanschaf en/of aanpassing van een scootmobiel

2. aanpassing van een eigen auto

3. aanschaf en/of aanpassing van een ander vervoermiddel d. een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

1. gebruik van een eigen auto

2. gebruik van een taxi 2. Het college stelt in het Besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Neerijnen nadere regels inzake het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid onder c. en d. vast.

 

Artikel 24 Het recht op een algemene voorziening

Een aanvrager kan voor de in artikel 22 onder a vermelde voorziening in aanmerking komen indien aantoonbare beperkingen het onmogelijk maken om:

a. gebruik te maken van het openbaar vervoer of

b. het openbaar vervoer te kunnen bereiken.

 

Artikel 25 Het primaat van het collectief vervoer

Een aanvrager kan alleen voor de in artikel 22, onder b, c en d vermelde voorziening in aanmerking komen indien aantoonbare beperkingen het gebruik van een collectief systeem als bedoeld onder artikel 22 onder a onmogelijk maken.

 

Artikel 26 Aanspraak op een voorziening

Dit artikel is vervallen.

 

Artikel 27 Omvang in gebied en in kilometers

1. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag. 2. In afwijking op het gestelde in het eerste lid wordt rekening gehouden met de vervoersbehoefte buiten de directe woon- of leefomgeving in een situatie waarin een bovenregionaal contact alleen door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen. 3. De te verstrekken collectieve vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie bevorderen door middel van lokale verplaatsingen met een maximum omvang van 750 zones per kalenderjaar. 4. De te verstrekken vervoersvoorziening, anders dan de collectieve vervoersvoorziening,  zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met een maximum omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 28 Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het college te verstrekken compenserende voorziening, als gevolg van beperkingen, bij het verplaatsen in en om de woning kan bestaan uit: a. een algemene rolstoelvoorziening waaronder een rolstoelpool;

b. een rolstoelvoorziening in natura

c. een persoonsgebonden budget voor de kosten van een rolstoelvoorziening;

Artikel 29 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik

1. Een aanvrager kan voor de in artikel 28, onder a vermelde voorziening in aanmerking komen indien aantoonbare incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden. 2. Een aanvrager kan voor de in artikel 28, onder b en c vermelde voorziening in aanmerking komen indien aantoonbare beperkingen dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

Artikel 30 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 29 komt een persoon die verblijft in een AWBZ instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

 

Hoofdstuk 7 Overige voorzieningen

Artikel 31 Financiële tegemoetkoming voor sporthulpmiddelen

1. Een aanvrager, die zonder hulpmiddelen niet in staat is tot sportbeoefening, kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor de kosten van aanschaf een sportrolstoel of sporthulpmiddel. 2. De financiële tegemoetkoming wordt slechts verstrekt, indien de sport als amateur in verenigingsverband wordt beoefend. 3. Het college stelt in het Besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Neerijnen nadere regels en de hoogte van de financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerst en tweede lid vast.

 

Hoofdstuk 8 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten.

Artikel 32 Aanvraag en gebruik aanvraagformulier.

Een aanvraag voor een voorziening kan schriftelijk of elektronisch worden ingediend. Voor de aanvraag van een voorziening stelt het college een formulier ter beschikking.

Artikel 33 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Een aanvraag dient te worden ingediend bij het Loket Wonen, Welzijn & Zorg.  Het loket  verzorgt de doorgeleiding van de vraag naar de afdeling Werk Inkomen en Zorg van de gemeente Neerijnen.

Bij het loket kunnen ook aanvragen voor zorg inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten worden ingediend.

 

Artikel 34 Inlichtingen en onderzoek

Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht

op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

a. op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

b. op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een daartoe aangewezen deskundige  te doen ondervragen en/of onderzoeken.

 

Artikel 35 Extern advies

1 Het college kan een door hem daartoe aanwezen instantie om advies vragen indien:

a. de aanvrager nog niet eerder een aanvraag in het kader van deze verordening heeft ingediend en het een voorziening betreft waarvan de kosten naar verwachting het bedrag als genoemd in het Besluit individuele voorzieningen gemeente Neerijnen te boven zal gaan;

b. de gevraagde voorziening om medische redenen zal worden afgewezen;

c. het college dat voor het overige gewenst vindt. 2. Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

Artikel 36 Beschikking

De beschikking vermeldt op welke wijze in dat individuele geval wordt bijgedragen aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem.  

Artikel 37 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager doet het college onderzoek naar de situatie van de aanvrager.

 

Artikel 38 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

 

Artikel 39 Intrekking van een voorziening

1. Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

a. niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

b. op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen. 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening  waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 40 Terugvordering

1. Ingeval het recht op een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget worden teruggevorderd. 2. In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk of onjuist verstrekte gegevens.

 

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 41 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 42 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit individuele voorzieningen gemeente Neerijnen geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 43 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per twee per jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college zendt hiertoe telkens na twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk. 

Artikel 44 Inwerkingtreding

1. Deze Verordening treedt in werking op 1 oktober 2012. 2. De oude Verordening Individuele voorzieningen Gemeente Neerijnen 2012  wordt ingetrokken.

Artikel 45 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Individuele voorzieningen gemeente Neerijnen 2012.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 20-09-2012
 
,de voorzitter
,de griffier                                                             

Nota-toelichting

Hoofdstuk 1.  Algemene bepalingen

Artikel 1  Begripsbepalingen

Lid 1

Ad a.

Deze bepaling spreekt voor zich; zie ook de in artikel 43 van de Wet maatschappelijke ondersteuning opgenomen citeertitel van de wet. Ad b.

Deze bepaling spreekt voor zich. Ad c.

In de beleidsregels Wmo zijn de door het college vastgestelde (uitvoerings)richtlijnen individuele voorzieningen Wmo opgenomen Ad d.

Deze bepaling spreekt voor zich; de doelgroep Wmo omvat mantelzorgers en vrijwilligers, mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem;

De doelgroep “personen met een chronisch psychisch of psychosociaal probleem”is afkomstig uit de AWBZ-regelgeving (Besluit zorgaanspraken). Ad e.

Het compensatiebeginsel is via het amendement-Miltenburg c.s. (30 131, nr. 65) aan het wetsvoorstel toegevoegd. In het amendement is geen begripsomschrijving van dit begrip opgenomen. Gevolg hiervan is dat er in de wet een begripsomschrijving van het cruciale begrip compensatiebeginsel ontbreekt. Daarom staat de begripsomschrijving van het compensatiebeginsel in de verordening. Ad f.

Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op eerder reeds onder a. genoemde amendement -Van Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd. Ad g.

De term “beperkingen” is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). Het onder de toelichting op onderdeel 1.2 van dit artikel genoemde amendement-Miltenburg stelt over de ICF: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.” Ad h.

De begripsomschrijving van het begrip “persoon met beperkingen” is afgeleid van de

begripsomschrijving van “beperkingen” en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Ten behoeven van de objectiveerbaarheid is daar het onderdeel “fysieke, chronisch psychische of psychosociale problemen” aan toegevoegd (nieuw) Ad i.

Deze bepaling spreekt voor zich.

Ad j.

De begripsomschrijving van het begrip “ mantelzorger” is ontleend aan de begripsomschrijving van “mantelzorg” in de wet (artikel 1, lid 1 onder b, van de wet). Ad k.

Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op eerder reeds genoemde amendement – Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd. Ad l.

Ook deze begripsomschrijving is, evenals de onder k. genoemde, ontleend aan de toelichting op het amendement - Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd. Ad m.

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: collectief vervoer, scootermobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten.

De verstrekkingsprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordeling, geen formele beslissing (beschikking) en geen eigen bijdragen. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt  worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Op verzoek zal er aan de aanvrager wel een beschikking kunnen worden afgegeven, zodat rechtsbescherming gewaarborgd is. Ad n.

Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de aanvrager. Door het college vast te stellen beleidsregels zullen afwegingscriteria geven, verder zal een op de individuele situatie afgestemd medisch advies vaak van groot belang zijn. De algemene voorzieningen, nu nog genoemd in de vorm van een primaat, kunnen uitgroeien tot voorliggende voorzieningen en op den duur uit deze verordening verdwijnen, wanneer zij zodanig functioneren dat zij gerekend kunnen worden tot de groep voorzieningen als maaltijdvoorzieningen en personenalarmering. Ad o.

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de wet. Deze eigen bijdrage kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning. In deze AMvB is bepaald wat de ruimte is die gemeenten hebben voor het vaststellen van een eigen bijdrage, als ze daartoe willen overgaan. Ad p.

Voorzieningen in natura zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Ad q.

Persoonsgebonden budget: een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze, waaronder de vergoeding voor dienstverlening aan huis als bedoeld in de zogenaamde “Regeling dienstverlening aan huis.” Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit individuele voorzieningen gemeente Neerijnen. Ad r.

Vergelijkbaar zijn met de voorziening in natura.

Uit de parlementaire geschiedenis (EK 2005-2006, 30 131, C, p. 19 en 60 (Memorie van antwoord)) volgt dat het aan de gemeente is om de hoogte van het persoonsgebonden budget te bepalen. De hoogte van het persoonsgebonden budget moet de belanghebbende wel in staat stellen een voorziening in te kopen die vergelijkbaar is met de voorziening in natura. Toereikend

De voorziening die door de aanvrager ingekocht wordt dient in dezelfde mate compenserend te zijn als de voorziening in natura.   

Alle kosten die vanwege reguliere wet- en regelgeving door de ontvanger van het persoonsgebonden budget worden gemaakt, moeten door de gemeente aan de aanvrager worden vergoed. Zo moet een belanghebbende tenminste het minimumloon kunnen betalen zodra er sprake is van een arbeidsrelatie (TK 2008-2009, 31 795, nr. 17, p. 2).

Ad s.

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet perse een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten. Ad t.

Het is onder de Wet maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen:

die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;

die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel. Het begrip “algemeen gebruikelijk” moet overigens niet worden verward met “gebruikelijke zorg”, zoals dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geformuleerd in beleidsregels. Het begrip “gebruikelijke zorg” komt onder de Wet maatschappelijke ondersteuning terug, zie hieronder, onder x. Ad u.

Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g. achtste volzin van de wet. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht. Ad v.

Dit begrip spreekt voor zich. Ad w.

De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.   Ad x.

Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol Gebruikelijke zorg, zoals tot aan de invoering van de wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzameling beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. Het is op enkele punten aangepast om te voorkomen dat problemen die in de AWBZ met dit begrip speelden ook naar de wet overgaan.

Gebruikelijke zorg is ‘de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden’. In de toegangsbeoordeling wordt rekening gehouden met de mogelijkheden die een partner, of andere huisgenoot heeft in de verzorging van het huishouden. Het uitgangspunt is dat een leefeenheid zelf verantwoordelijk is voor het eigen huishouden, de eigen gezondheid, levensstijl en de wijze waarop het huishouden wordt gevoerd. Huisgenoten nemen daarom de huishoudelijke taken over, die de cliënt zelf niet (meer) uit kan voeren (de gebruikelijke zorg). Uitgangspunt is dat gebruikelijke zorg vóór gaat op Hulp bij het Huishouden in het kader van de Wmo, omdat Hulp bij het Huishouden alleen geboden kan worden ter aanvulling op de eigen mogelijkheden. Ad y.

Een leefeenheid is zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden, de eigen gezondheid, levensstijl en de wijze waarop het huishouden wordt gevoerd. Huisgenoten nemen daarom de huishoudelijke taken over, die de cliënt zelf niet (meer) uit kan voeren (de gebruikelijke zorg). Uitgangspunt is dat gebruikelijke zorg vóór gaat op hulp bij het huishouden in het kader van de Wmo, omdat hulp bij het huishouden alleen geboden kan worden ter aanvulling op de eigen mogelijkheden. Niet als leefeenheid worden aangemerkt: kamerhuurder, kloosterlingen, ouderen of gehandicapten die omwille van hun zorgbehoefte op één adres ieder zelfstandig wonen. Lid 2

Het verzamelinkomen is een fiscaal begrip. Hieronder wordt begrepen het totaal van inkomen en aftrekposten van drie belastingboxen. De belastingdienst vermindert dit verzamelinkomen met een bepaald bedrag waarna het gecorrigeerd verzamelinkomen resteert.

Het verzamelinkomen wordt vermeld op de beslissing tegemoetkoming in de bijdrage kinderopvang, beschikking zorgtoeslag en beschikking huurtoeslag op de (voorlopige) berekening/beslissing van de belastingdienst over de toezegging teruggaaf. Lid 3

Deze bepaling spreekt voor zich. Artikel 2  Toekenning en weigering van voorzieningen

Lid 1

Ad a.

Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is verschuldigd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen.

Kortdurende hulp

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden. Ad b.

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel compenserend als de meest goedkope voorziening te zijn. Met het begrip compenserend wordt bedoeld: ondersteuning biedend om te kunnen participeren. Indien er 2 of meer in gelijke mate compenserende voorzieningen zijn moet gekozen worden voor de goedkoopste. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een compenserende voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst compenserende  voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst compenserend geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid. Ad c.

Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet. Lid 2.

Ad a.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals die is opgenomen in artikel 1, onder t. van deze verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de – financiële - situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager – mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren. Ad b.

In de wet is geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over “ingezetenen van de gemeente”. Dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat aanvragen die ingediend worden in onze gemeente inhoudelijk afgehandeld moeten worden terwijl de aanvrager niet feitelijk woonachtig is in Neerijnen. Het niet in behandeling nemen/ doorsturen naar de feitelijke woongemeente kan o.g.v. dit artikel plaatsvinden.  

Ad c.

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze onder c. genoemde bepaling bedoeld. Ad d.

Gedoeld wordt op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de aanvrager gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Bijvoorbeeld nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst compenserende voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is. Pas nadat het college een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven, komt een aanvrager hiervoor in aanmerking. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het goedkoopst compenserend is kan de aanvrager tot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de aanvrager reeds is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt.

In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende. Maar in alle gevallen dient de aanvrager voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.

Jurisprudentie wijst uit dat weigering niet mag plaatsvinden als het college achteraf alsnog kan vaststellen welke kosten er zijn gemaakt en deze overeenstemmen met hetgeen het college, in vergelijkbare situaties waarbij de voorziening vooraf is aangevraagd, als goedkoopst compenserende voorziening beschouwd. Ad e.

Hier wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 3  Keuzevrijheid

Lid 1

De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een voorziening in natura is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken. Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid: namelijk de vrijheid om bij de voorziening hulp bij het huishouden in natura te kiezen uit meerdere, door de gemeente contracteerde, aanbieders. Lid 2

Dit spreekt voor zich. Artikel 4  Voorziening in natura

Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de aanvrager. Deze bepaling ziet op de situatie waarin het college eigenaar blijft van de in natura verstrekte voorziening of het college de zorg in natura zelf geregeld heeft. Artikel 10 van de wet stelt weliswaar dat het verlenen van maatschappelijke ondersteuning zo veel mogelijk aan derden moet worden overgelaten, maar als dat redelijkerwijs niet mogelijk is, kan gekozen worden voor het door de gemeente zelf verlenen van de maatschappelijke ondersteuning.

Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt is een overeenkomst als bedoeld in artikel 4 uiteraard niet nodig. Artikel 5  Financiële tegemoetkoming

Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond van de wet. Deze bepaling, die moet worden bezien in relatie tot de bepalingen uit hoofdstuk 7 van deze verordening, biedt daartoe de mogelijkheid. Artikel 6  Persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. De onder lid 1, onder a., van dit artikel genoemde bepaling spreekt dan ook voor zich en sluit aan op de bepalingen in artikel 6 en 6a van de wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een toereikend en (met een voorziening in natura) vergelijkbaar persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis. Lid 1 onder b.

Hierin is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is afgeleid van de tegenwaarde van de te verstrekken voorziening in natura. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. Uitzondering op laatstgenoemde regel is het persoonsgebonden budget voor de vergoeding van een arbeidsverhouding als bedoeld artikel 5 lid 2 van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat per 1 januari 2010 wordt opgenomen in de wet. Lid 1 onder c.

Voorts kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingskosten (onderhoud en reparatie) van de voorziening. Maar het kan ook gaan om een aanvulling voor servicekosten en verzekering bij een vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld artikel 5 lid 2 van de Wet op   de loonbelasting 1964 voor dienstverlening aan huis.

Voor de diverse soorten voorzieningen zal een nadere regeling moeten worden gegeven in het Besluit individuele voorzieningen gemeente Neerijnen dat door het college moet worden vastgesteld. Lid 1 onder d.

Het college bepaalt de omvang van een persoonsgebonden budget. Het zal immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. Daarbij zullen, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige richtlijnen noodzakelijk zijn. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in het Besluit individuele voorzieningen gemeente Neerijnen en de beleidsregels.

Lid 1 onder e.

Om misverstanden zoveel mogelijk te voorkomen is bepaald dat een overeenkomst getekend dient te worden in welke is opgenomen onder welke voorwaarden het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Lid 2

De belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget worden in de toekenningsbeschikking vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar het kan ook gaan om de periode waarover het wordt toegekend. Het spreekt voor zich dat dergelijke beschikkingen uiterst zorgvuldig worden geformuleerd. De gemeente houdt rekening met de financiële omstandigheden van de aanvrager bij het vaststellen van het moment van overmaken van het budget. Deze financiële omstandigheden kunnen ook reden zijn om een voorziening in natura te verlenen i.p.v. van een persoonsgebonden budget. Zie het vierde lid van dit artikel. Lid 3

Hierin is neergelegd de algemene eis dat er een programma van eisen wordt vastgesteld, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen. Het programma van eisen is dus een belangrijk document; als niet aan het programma van eisen wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget. Lid 4

Indien de aanvrager het persoonsgebonden budget wenst te laten overmaken op het de rekening van een derde, bijvoorbeeld op die van een servicebureau voor beheer van persoonsgebonden budgetten, kunnen er tegen deze derde overwegende bezwaren zijn. Ook de financiële omstandigheden van de aanvrager kunnen aanleiding geven om de voorziening niet in de vorm van een persoonsgebonden budget te verstrekken. In een dergelijk geval kan het college op basis van dit artikellid weigeren het persoonsgebonden budget op het opgegeven rekeningnummer te storten. Lid 5

De gemeente is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet, en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of de aanvrager het persoonsgebonden budget besteedt conform de toekenningsvoorwaarden. Het is dus aan de raad en het college om te bepalen hoe die controle plaatsvindt en daarbij de afweging te maken tussen volledige controle en steekproefsgewijze controle.

In dit lid is bepaald dat de controle op de besteding van het persoonsgebonden budget steekproefsgewijs plaatsvindt. Een bepaald gedeelte van de toegekende persoongebonden budgetten wordt gecontroleerd via het opvragen van gegevens bij de budgethouders. De grootte van de steekproef bepaald het college in het Besluit individuele voorzieningen gemeente Neerijnen. Dat kan mede afhankelijk zijn van het algehele controlebeleid / risicomanagement van de gemeente Neerijnen. Afhankelijk van de vraag waarvoor het persoonsgebonden budget is bedoeld en de wijze waarop de noodzakelijke voorziening is verkregen, worden bepaalde bewijsstukken opgevraagd bij de budgethouder. Een factuur is nodig in situaties waarin voorzieningen zijn aangeschaft bij een leverancier, bijvoorbeeld een rolstoel of een scootermobiel. Een betalingsbewijs kan van belang 

zijn in situaties waarin er geen nota is, bijvoorbeeld bij een tweedehands aankoop bij een particulier of uitbetaling aan een dienstverlener, bijvoorbeeld iemand die hulp bij het huishouden heeft verleend. Een salarisadministratie kan noodzakelijk zijn in situaties waarin men iemand in dienst heeft genomen voor het verrichten van hulp bij het huishouden. Lid 6

Dit lid spreekt voor zich. 

Artikel 7  Eigen bijdragen

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget een eigen bijdrage te vragen. In dit artikel stelt de raad, zoals opgedragen in artikel 15 lid 1 van de wet, vast van deze mogelijkheid gebruik te maken. In artikel 4.1 lid 5 van het Besluit Maatschappelijke ondersteuning (AMvB) is bepaald dat indien de voorziening bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager, gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening kan worden gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming gedurende maximaal die periode een met toepassing van de daarvoor geldende regels berekende bedrag in mindering worden gebracht. Ook het vragen van een eigen bijdrage als de voorziening in bruikleen wordt verstrekt is niet strijdig met het karakter van de bruikleenovereenkomst die is gesloten tussen de leverancier en de belanghebbende. Er is geen aanleiding om de eigen bijdrage als vergoeding voor het gebruik van de voorziening aan te merken. De eigen bijdrage wordt namelijk in de wet nergens afhankelijk gesteld van de aard, vorm of duur van de voorziening. Eveneens wordt noch in de wet noch in de jurisprudentie een verband gelegd tussen de eigen bijdrage en de in bruikleen verstrekte voorziening. De hoogte van de eigen bijdrage en de termijn waarover deze verschuldigd wordt door het college in het Besluit individuele voorzieningen gemeente Neerijnen vastgelegd. Het is de bedoeling van de wetgever geweest dat bij aanvragen door of ten behoeve van personen jonger dan 18 jaar geen eigen bijdragen, maar ook geen eigen aandeel verschuldigd is. Hoewel dit ten aanzien van het eigen aandeel niet als zodanig is geformuleerd, ligt het voor de hand hierin één lijn te trekken.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden

Artikel 8  Vormen van hulp bij het huishouden

In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze verordening is dit onderdeel opgesplitst in twee onderdelen. In hoofdstuk 3 van deze verordening gaat het om de voorziening “hulp bij het huishouden”, in hoofdstuk 4 om “woonvoorzieningen” . Bij het interpreteren van het begrip “voeren van een huishouden” is er van uitgegaan dat een persoon pas behoefte kan hebben aan hulp bij het huishouden indien dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd. Vandaar dat de onder de Wet voorzieningen gehandicapten bestaande woonvoorzieningen onder dit begrip zijn gebracht.

Onder de AWBZ werd gesproken van de functie huishoudelijke verzorging. Om aan te geven dat onder de Wmo sprake is van een eigen begrip wordt in deze verordening het begrip ‘hulp bij het huishouden’ geïntroduceerd.

Hulp bij het huishouden kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden. Onder a. wordt genoemd de algemene voorziening; een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. Gedacht moet worden aan vormen van direct beschikbare hulp bij het huishouden zoals bijvoorbeeld vrijwillige thuishulp door welzijnsinstellingen of anderszins vanuit een wijksteunpunt, met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte. Het is aan een gemeente om te bezien of zij deze vorm van hulp bij het huishouden in hun voorzieningenpakket wil opnemen. Onder b. wordt genoemd de hulp bij het huishouden in natura. Ook hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening, net als bij de onder a. genoemde vorm. Het verschil zit echter in de toekenningsprocedure, die meer op de persoon is afgestemd, en in de regel meer betrekking heeft op de wat grotere en langdurigere behoefte aan hulp. Onder c. is genoemd het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden. Met dit persoonsgebonden budget moet de aanvrager zelf hulp inhuren. Artikel 9  Aanspraak op de voorziening

In artikel 9 lid 1 wordt geregeld onder welke basisvoorwaarden men gebruik kan maken van een algemene voorziening voor hulp bij het huishouden, indien deze in de gemeente voorhanden is. In aanmerking komen in eerste instantie personen met een aantoonbare beperking ten gevolge van fysieke, chronisch psychische of psychosociale problemen. Ook een mantelzorger kan een beroep doen op de ondersteuning op grond van de wet en deze verordening. Onder het ondersteunen van mantelzorgers wordt mede begrepen het bieden van steun bij het vinden van compenserende oplossingen indien de mantelzorger zijn taken tijdelijk niet kan verrichten (artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 4° Wmo). Deze ondersteuning kan worden geboden in de vorm van respijtzorg. Als argument hiervoor wordt genoemd dat, nu mantelzorg als belangrijke vorm van zorg wordt gezien, een dergelijke noodvoorziening in de Wmo niet mag ontbreken (TK 2005-2006, 30 131, nr. 45).

Respijtzorg is zorg die gericht is op het (tijdelijk) ontlasten van de mantelzorger, wanneer deze overbelast dreigt te raken, door overname van de zorg. Reden voor overbelasting van de mantelzorger kan zijn dat het bieden van mantelzorg een behoorlijke impact kan hebben op iemands leven. Respijtzorg moet verkrijgbaar zijn voor alles waarvoor een bepaalde persoon geïndiceerd is (TK 2005-2006, handelingen, nr. 45, p. 2998).

De Wmo geeft geen definitie van het begrip respijtzorg. In de concept-nota informele zorg wordt respijtzorg omschreven als een verzamelbegrip voor voorzieningen die de mantelzorg tijdelijk en volledig overnemen, zodat de mantelzorger de zorg uit handen kan geven om eigen activiteiten te ontplooien (werk, opleiding, ontspanning)

Algemeen aangeboden hulp bij het huishouden is in de vorm van een primaat in deze verordening neergelegd. Dat houdt in dat in eerste instantie wordt bezien of deze vorm van hulp bij het huishouden het probleem op compenserende wijze kan oplossen. Als de in het vorige lid genoemde algemene voorziening onvoldoende compenserend is of niet aanwezig is, komt de individuele voorziening voor hulp bij het huishouden aan de orde. Lid 2 moet dus in samenhang met lid 1 worden gelezen. De individuele voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een persoongebonden budget. Het college bepaalt wanneer iemand voor een persoonsgebonden budget in aanmerking kan komen. Deze criteria zijn vastgelegd in het Besluit individuele voorzieningen gemeente Neerijnen. Artikel 10  Gebruikelijke zorg

Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Deze ontwikkeling is al onder de AWBZ-indicatiestelling in gang gezet vanaf het midden van de jaren ’90 van de vorige eeuw. Voorzover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij het huishouden.

Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat een beroep op gebruikelijke zorg hoge eisen stelt aan het onderzoek dat aan een besluit voorafgaat. Indien het voorzieningenbeleid dit bepaalt zullen bijvoorbeeld de betreffende huisgenoten gehoord moeten worden. Ook de zogenaamde dreigende overbelasting zal nauwkeurig onderzocht dienen te worden, waarbij het oordeel van een adviserend arts vaak niet zal kunnen ontbreken. Artikel 11  Omvang van de hulp bij het huishouden

Omdat hulp bij het huishouden uiteindelijk altijd in de vorm van dienstverlening wordt verstrekt, moet de omvang in tijd worden vastgesteld. Bij het bepalen van de omvang wordt rekening gehouden met de aard van de beperking(en), de gezinssituatie en de woonsituatie van de aanvrager. Artikel 12  Omvang van het persoonsgebonden budget

Deze bepaling spreekt voor zich en sluit nauw aan op de keuze, genoemd in artikel 11.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 13  Vormen van woonvoorzieningen

De woonvoorziening kan worden verstrekt in vier hoofdvormen:

Ad a.

De algemene woonvoorziening. Hierbij moet worden gedacht aan een mogelijkheid om snel oplossingen voor vaak minder complexe woonproblemen te krijgen. Te denken valt aan klussendiensten, snel beschikbare voorzieningen uit depot een opstelplaats voor scootmobielen bij de toegang van een woongebouw, een centrale stalling voor hulpmiddelen, een opstelplaats bij de toegangsdeur van het woongebouw en mogelijk andere, nog te ontwikkelen voorzieningen; Ad b.

Een woonvoorziening in natura. Dergelijke woonvoorzieningen worden niet in de vorm van financiële tegemoetkoming - op individuele basis - verstrekt, bijvoorbeeld de losse tillift of een douchestoel; Ad c.

Het persoonsgebonden budget, bijvoorbeeld voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte van het eigen huis.; Ad d.

Een financiële tegemoetkoming voor woningeigenaren die niet zelf huren en soms ook rechtspersoon zijn. Deze financiële tegemoetkoming wordt genoemd in artikel 7 lid 2 en artikel 19 van de wet. Artikel 14  Aanspraak op individuele woonvoorzieningen

Lid 1

In eerste instantie zal worden bezien of een woonprobleem kan worden opgelost met een algemene voorziening. Deze voorziening heeft voorrang bij het zoeken naar een oplossing voor een voor de wet relevant woonprobleem, dus een probleem bij het normale gebruik van de woning, zie de toelichting op het amendement dat leidde tot artikel 4 van de wet (amendement -Van Miltenburg c.s., Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 131, nr. 65). Lid 2

Als een algemene voorziening niet volstaat als oplossing ofwel niet aanwezig is in de gemeente, moet het probleem middels een individuele voorziening worden opgelost; dat kan zijn een woonvoorziening in natura, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming. Lid 3

Een woonvoorziening, en dus ook een verhuiskostenvergoeding is, volgens de Wvg-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de te verlaten

woning zelf. Omgevingsfactoren als overlast van hangjongeren, lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast et cetera zijn dus niet van belang. Uit vaste Wvg –jurisprudentie van de CRvB (o.a. CRvB 04-02-2004, nr. 01/6163, LJN AO 3543) blijkt dat er geen Wvg voorziening verstrekt hoeft worden in dergelijke situaties. Vereist is dus dat het woonprobleem echt direct samenhangt met de woning zelf. Artikel 15  Soorten woonvoorzieningen

Met dit artikel bepaald de Gemeenteraad in welke vorm de onderscheidenlijke woonvoorziening wordt verstrekt. Lid 1 onder a.

Een financiële tegemoetkoming kan verstrekt worden in verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de al bewoonde woning . Daarvoor wordt een afweging gemaakt tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

Een verhuis- en herinrichtingskosten kan ook verstrekt worden aan een persoon zonder beperkingen die de aangepaste woning waarin hij woont op verzoek van het college verlaat ten gunste van een persoon met beperkingen. Lid 1 onder b.

Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Deze voorziening wordt in natura verstrekt als er sprake is van bewoning van een huurwoning. Het college laat de woningaanpassing dan door een derde i.c. de woningcorporatie uitvoeren en betaald de kosten daarvan rechtstreeks aan de woningcorporatie. Als de woningaanpassing in de eigen woning van de aanvrager / belanghebbende gerealiseerd moet worden wordt de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt. Een uitzondering hierop is een traplift. Deze wordt in de vorm van natura verstrekt omdat de bouwkundige / woontechnische ingreep relatief eenvoudig is te realiseren en een traplift ook weer uit een woning verwijderd kan worden en voor hergebruik geschikt is. Zie ook artikel 9 van het Besluit individuele voorzieningen. Lid 1 onder c.

Een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening is een woningaanpassing waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zoals hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften. Deze (roerende) woonvoorziening wordt in de vorm van een voorziening in natura in bruikleen verstrekt. Deze voorzieningen worden ingenomen zodra er geen gebruik meer van gemaakt wordt waardoor hergebruik mogelijk is. Een hulpmiddel met een cataloguswaarde beneden € 500,- kan ook in eigendom worden verstrekt. Zie artikel 9 van het Besluit individuele voorzieningen. Lid 1 onder d.

De uitraasruimte werd in de Wet voorzieningen gehandicapten expliciet genoemd als woonvoorziening, in de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt deze voorziening niet genoemd. Omdat met de Wet maatschappelijke ondersteuning echter niet wordt beoogd om het beleidsterrein ten opzichte van de vervallen Wet voorzieningen inhoudelijk te verbreden, noch om dat te versmallen, is de uitraasruimte als woonvoorziening opgenomen. Een uitraasruimte is een ruimte die op basis van het vervallen artikel 1, lid 1, onder e. van de Wet voorzieningen gehandicapten kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen

De uitraasruimte is bedoeld voor een specifieke groep gehandicapten, met specifieke problemen. Het gaat bij de uitraasruimte, bij wijze van uitzondering, niet om het compenseren van problemen bij het normale gebruik van de woning, maar om het tot rust komen. De uitraasruimte is dus geen zogenaamde snoezelkamer. De uitraaskamer is niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken.

De uitraasruimte is een zeer specifieke voorziening, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte, die gerealiseerd kan worden in de bestaande woonruimte. Het is een bijzondere vorm van een niet bouwkundige / niet woontechnische voorziening die in natura wordt verstrekt. Lid 1 onder e.

Het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting moet gezien worden als een stimulans om de bereidheid van de cliënt te vergroten om mee te werken aan het aanpassen van een woonruimte, c.q. te voorkomen dat een woonruimte aangepast moet worden, c.q. dat een aanpassing verwijderd moet worden. De vergoeding bedraagt 100% van de werkelijke huur, tot een maximum van de bovengrens huurtoeslag per maand. De maximale termijn waarover deze tegemoetkoming kan worden verstrekt bedraagt 6 maanden. Lid 1 onder f.

Het aanpassen van woningen brengt vaak hoge kosten met zich mee. De gemeente kan er daarom belang bij hebben om eenmaal aangepaste woningen blijvend beschikbaar te houden voor mensen met een beperking of probleem. Het kan voorkomen dat een woning die vrij komt niet direct verhuurd kan worden aan andere belanghebbende omdat er op dat moment geen belanghebbende is voor wie de woning geschikt is. Niettemin kan het verstandig zijn om de betreffende woning toch beschikbaar te houden. Ter compensatie van de huurderving kan het college aan de verhuurder een voorziening verstrekken om het verlies aan huurinkomsten te compenseren. Lid 1 onder g.

Dit betreft de financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen die verleend zijn in het kader van de Wvg, de RGHSG of de BGSHG. De vergoeding van de kosten bedraagt 100%. Hierbij geldt wel dat als de (totale) kosten van vervanging minder bedragen dan die van onderhoud of reparatie vervanging dient plaats te vinden. Lid 1 onder h.

Uitgangspunt is dat zo min mogelijk aangebrachte woonvoorzieningen worden verwijderd. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij het voor het college mogelijk moet zijn om een financiële tegemoetkoming te verstrekken aan een verhuurder voor het verwijderen van aangebrachte woonvoorzieningen. Veelal zal het daarbij gaan om woningcorporaties. Lid 1 onder i.

De kostenraming van "het  bezoekbaar" maken wordt opgesteld door een bouwtechnisch adviesbureau dat in opdracht van het college werkzaam is. Lid 1 onder j.

Een aanvrager kan voor een financiële tegemoetkoming voor woningsanering in aanmerking komen wanneer dit noodzakelijk is als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis (COPD). Daarbij geldt dat een duidelijke diagnose moet zijn gesteld door een longarts. Bij woningsanering gaat het meestal om het vervangen van tapijt in de slaapkamer van de aanvrager.

Er wordt alleen overgegaan tot sanering indien de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Is een artikel afgeschreven (in de regel na 8 jaar), dan wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt. Lid 2

In het eerste lid van dit artikel is bepaald in welke vorm de voorziening wordt verstrekt. Het college bepaalt wanneer iemand voor de in het voorgaande lid genoemde financiële tegemoetkoming in aanmerking kan komen en hoeveel deze bedraagt. Deze criteria worden door het college vastgelegd in het Besluit individuele voorzieningen gemeente Neerijnen.

Artikel 16 Recht op een woonvoorziening

Lid 1

Al onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold de regel dat bij een aanvraag voor een woningaanpassing eerst werd bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kon bieden. Dit is het zogenaamde primaat van de verhuizing. Dit primaat van de verhuizing blijkt uit de samenhang tussen de leden 1 en 2 van artikel 16. Lid 2

In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst compenserende voorziening. De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat van de verhuizing is onder de Wet voorzieningen gehandicapten in de jurisprudentie erkend, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld. In de eerste plaats moeten de financiële gevolgen van de verhuizing voor de woonlasten binnen aanvaardbare financiële grenzen vallen, een eis die ook onder de wet gesteld kan worden. Verder moet duidelijk zijn dat de oplossing in de vorm van een verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkende medisch verantwoorde termijn. Dat houdt dus in dat het college zicht moet hebben op de woningvoorraad om een indicatie te kunnen geven van de mogelijkheden om binnen die medisch verantwoorde termijn te kunnen verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning. Ook diverse andere relevante aspecten kunnen, afhankelijk van de situatie, een rol spelen bij de afweging omtrent het toepassen van het primaat van de verhuizing in een concreet geval. Voor zover van toepassing worden nadere regels hierover vermeld in het Besluit individuele voorzieningen gemeente Neerijnen. De noodzakelijke aanpassingskosten van de huidige woning moeten worden afgewogen tegen de vergoeding van verhuizing en inrichting vermeerderd met de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe (huur)woning. Lid 3

Deze bepaling spreekt voor zich. Artikel 17  Primaat van de losse woonunit

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten konden gemeenten woningaanpassingen duurder dan € 20.420,- onder bepaalde voorwaarden declareren bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Onder de Wet maatschappelijke ondersteuning vervalt deze mogelijkheid en zullen de kosten voor rekening van de gemeenten komen. Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. In situaties waarin de mogelijkheid in de concrete situaties bestaat, wordt aan gebruik van een dergelijke unit voorrang gegeven middels deze bepaling. Artikel 18  Uitsluitingen

Een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Een uitzondering zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen; deze komen weinig voor en worden apart geregeld in deze verordening en het voorzieningenbeleid. Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten. Hetzelfde geldt indien voorzieningen in dergelijke gebouwen (ook in de wooneenheden) bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen. De rechtbank Arnhem vindt het uitsluiten van het treffen van bepaalde voorzieningen in recreatiewoningen onder de Wmo op zich aanvaardbaar, mits in de Wmo-verordening is voldaan aan de in de artikelen 4, 5 en 6 Wmo neergelegde vereisten (Rechtbank Arnhem 19-12-2008, nr. AWB 08/1131). Dat is volgens de rechtbank niet het geval ten aanzien van het compensatiebeginsel, als de bepaling in de Wmo-verordening het treffen van woonvoorzieningen categorisch uitsluit voor bewoners van recreatiewoningen. De categorische uitsluiting van bewoners van recreatiewoningen is niet aan de orde als de aanvrager permanent zijn hoofdverblijf heeft in betreffende recreatiewoning en toestemming van de gemeente heeft om permanent hoofdverblijf te houden in die recreatiewoning. Artikel 19  Hoofdverblijf

In tegenstelling tot de Wet voorzieningen gehandicapten wordt in de wet niet expliciet vermeld dat de gemeentelijke compensatieplicht alleen geldt voor de inwoners van de gemeente. Artikel 11 van de wet geeft echter wel een aanwijzing in die richting door vermelding van “ingezetenen van de gemeente”. Een ander aanknopingspunt voor de regel dat alleen inwoners van een bepaalde gemeente in aanmerking komen voor (individuele) Wmo-voorzieningen is het feit dat er met de wet geen inhoudelijke uitbreiding van de werking van de Wet voorzieningen gehandicapten is beoogd. In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel. Voor bepaalde

gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen. Het is noodzakelijk de zinsnede 'of zal hebben' op te nemen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken, zie ook artikel 20, onder b. Lid 2

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren AWBZ-bewoners uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop werd door gemeenten gemaakt voor het  zogenaamde bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek aan ouders of andere familieleden. Deze uitzondering was gebaseerd op de verordening. Omdat met de wet niet wordt beoogd om de omvang van de onder de Wet voorzieningen gehandicapten geregelde zorgplicht in te krimpen of uit te breiden, is de optie van het bezoekbaar maken ook weer in de verordening opgenomen in artikel 19. Verdere verplichtingen dan hier genoemd in de verordening heeft de gemeente derhalve niet. Lid 3

Dit lid spreekt voor zich. Lid 4

“Bezoekbaar maken” wordt met dit lid nadrukkelijk gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woonruimte zelf, de woonkamer en het toilet.  Lid 5

Het college bepaalt de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van het bezoekbaar maken van de woning. De hoogte wordt vastgelegd in het Besluit individuele voorzieningen gemeente Neerijnen. Artikel 20  Aanvullende begrenzing recht op woonvoorzieningen

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet er een duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op grond van artikel 20. Ad a.

Wanneer mensen een aanvraag doen voor een vergoeding voor een woningaanpassing, zijn gemeenten op grond van artikel 4 van de Wmo gehouden rekening te houden met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van een voorziening.

In de praktijk komt het echter voor dat gemeenten een aanvraag voor woningaanpassingen, zoals een traplift, afwijzen op het moment dat een persoon vrijwillig vertrekt van een compenserende woning naar een woning die dat niet is. De ondergetekende begrijpt dat niet als de aanvrager een vergoeding aanvraagt in het kader van «een normale wooncarrière». Wanneer sprake is van een verhuizing vanwege een veranderde gezinssituatie of leefsituatie kan een vergoeding wel wenselijk zijn. Denk daarbij aan situaties dat mensen moeten verhuizen omdat het huis vanwege gezinsuitbreiding te klein wordt, of juist te groot, bijvoorbeeld bij oudere mensen.

De regering heeft in reactie op de vragen van de leden van de SGP-fractie in de Nota naar aanleiding van het Verslag geantwoord dat gemeenten op grond van artikel 4 verplicht zijn om in geval van een gewijzigde leefsituatie van de aanvrager rekening te houden met de persoonskenmerken en behoeften. TK 2008-2009, 31 795, nr. 12 (Amendement van het lid van der Vlies). De praktijk wijst uit dat gemeenten dit niet altijd doen. Daarom wordt in dit amendement in artikel 4, tweede lid van de Wmo een zinsdeel toegevoegd waarmee geregeld wordt dat het college van burgemeester en wethouders rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorziening, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van de leefsituatie. Ad b.

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract, zie ook artikel 19, lid 1, waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning “zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben”.

Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zonodig het koopwoningenbestand. Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning. Ad c.

Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaak zijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt.

Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold, zijn er uitzonderingen gemaakt voor de in de verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan er in de verordening is genoemd. Ad d.

Onder d. wordt in het bijzonder gedoeld op verhuiskostenvergoedingen; veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen. Ouderen hebben de eigen verantwoordelijkheid om een woning te zoeken die bij de leeftijd past. Als de mogelijkheden voor het zoeken naar een andere woning er zijn, men desondanks geen maatregelen neemt en men in een ongeschikte woning voor voorzienbare woonproblemen komt te staan, dan kunnen ook andere woonvoorzieningen dan verhuiskostenvergoedingen worden geweigerd.

De grondslag voor deze bepaling is gelegen in artikel 4 lid 2 Wmo, waarin wordt gesteld dat geen

recht op maatschappelijke ondersteuning bestaat voorzover men zelf in staat is om oplossingen te realiseren. In dit geval gaat het om preventieve oplossingen voor voorzienbare problemen.

Naast de toetsing m.b.t. de eigen verantwoordelijkheid dient ook aandacht geschonken te worden aan de individuele kenmerken. Deze bepaling in de verordening is toepasbaar als de gemeente de Wmo-doelgroep intensief en gericht informeert en als er daadwerkelijk alternatieven aanwezig zijn om woonproblemen te voorkomen. Jurisprudentie zal zich uiteraard op dit punt nog moeten ontwikkelen. Ad e.

In feite gaat het bij verhuizing vanuit het ouderlijk huis of vanuit een vergelijkbare situatie naar een zelfstandige woonruimte om een algemeen gebruikelijke verhuizing. Een dergelijke verhuizing staat dus op zichzelf los van de beperkingen die men heeft. Ook zal verhuisd moeten worden naar een zo compenserend mogelijke woning. Voorzieningen aan de woning waarheen vanuit het ouderlijk huis wordt verhuisd zijn uiteraard wel mogelijk, mits verhuisd is naar de op dat moment beschikbare meest geschikte woning. Ad f.

Woningen die niet geschikt zijn om het gehele jaar te bewonen kunnen ook niet – als hoofdverblijf – compenserend gemaakt worden. Daarvoor zal dus per definitie geen woonvoorziening worden verstrekt; aanpassen leidt niet tot een compenserende situatie en verhuizen vanuit een dergelijke woning naar een woning die wel geschikt is om het gehele jaar te bewonen kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Ook zonder handicap zal men immers moeten verhuizen naar een woning de wel het gehele jaar bewoonbaar is. Ad g.

De Wmo is onder meer gericht op het behoud c.q. het bevorderen van de zelfstandigheid en is als opvolger van de Wvg ook bedoeld voor mensen die nog zelfstandig kunnen blijven wonen. Op het moment dat men verhuist naar een AWBZ- instelling, valt men feitelijk buiten de Wmo- doelgroep, omdat het, ook met ondersteuning, niet meer mogelijk is zelfstandig een huishouden te voeren. Ad h.

Werden in de verlaten woonruimte geen problemen ondervonden met het normale gebruik van de woning dan was er geen in de beperking, in relatie tot de bouwkundige staat van de woning, gelegen oorzaak voor de verhuizing en is er geen ruimte voor een woonvoorziening,waaronder een verhuiskostenvergoeding. Dit is al meermaals door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd. Ad i.

Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen. Het is daarbij zaak onderscheid te maken tussen de constructie, waarbij een bepaald materiaal is toegepast, en de aard van het gebruikte materiaal zelf. Ad j.

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003.   Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing daardoor. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan. Ad k.

Het komt regelmatig voor dat bij een gevraagde aanpassing van een huurwoning de woningbouwvereniging aangeeft dat er mogelijkheden zijn om de aanpassing te realiseren in het kader van renovatie. Een gerenoveerde woning kan gepaard gaan met een huurverhoging. Als de huurverhoging niet hoger is dan de eigen bijdrage die de aanvrager zou moeten betalen bij een woningaanpassing op grond van deze verordening, dan wordt de gevraagde woonvoorziening geweigerd. Hierdoor wordt het voor de gemeente mogelijk om in plaats van een dure woningaanpassing gebruik te maken van de mogelijkheid van renovatie welke op kosten van de woningbouwvereniging en de aanvrager uitgevoerd wordt. Ad l., m. en n.

Uitgangspunt is dat voorzieningen langdurig gebruikt en in stand gehouden wordt. Lid l, m en n voorzien er in dat deze voorwaarden gelden bij andere dan vaste woongebouwen.

Artikel 21  Terugbetaling bij verkoop

Dit artikel betreft de zogenaamde antispeculatiebepaling.

Dat heeft tot doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. De waardestijging wordt al aangenomen als woningaanpassing heeft plaatsgevonden in de vorm van aanbouw of plaatsing van een woonhuislift. De datum van de verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum al vaststaat wat de verkoopprijs van de woning en wat de meerwaarde ten gevolge van de aanpassing is.

Het is aan het college om te bepalen of en in hoeverre in een concrete situatie gebruik van deze bepaling wordt gemaakt, aangezien er een afweging dient plaats te vinden tussen de kosten van het effectueren van deze bepaling (taxatie, administratieve lasten) in relatie tot de te verwachten baten. Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 22  Vormen van te verstrekken voorzieningen

Ad a.

De collectieve vervoersvoorziening is als algemene vervoersvoorziening met specifieke mogelijkheden bekend in de vorm van het collectief vraagafhankelijk vervoer. Naast het aanbieden van collectief vervoer wordt, m.i.v. 2010, ook het gebruik van scootmobiel en /of rolstoel uit een scootmobielpool en rolstoelpools mogelijk. Het aanbod van een dergelijke algemene voorziening is goed mogelijk in wooncomplexen waarin meerdere bewoners aanspraak hebben op een (min of meer) standaard scootmobiel of rolstoel. Verdere ontwikkeling van dit concept zal, ook wijkgericht, plaats gaan vinden. Ad b.

Individuele voorzieningen in natura kunnen bestaan uit een diversiteit van vervoermiddelen. In het Besluit individuele voorzieningen gemeente Neerijnen wordt door het college vastgelegd welke voorzieningen in natura worden verstrekt en welke voorziening als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt.   Ad c.

Een aanvrager kan er ook voor kiezen om de geïndiceerde vervoersvoorziening aan te schaffen via een persoonsgebonden budget. Door het college wordt in het Besluit individuele voorzieningen gemeente Neerijnen de hoogte van het persoonsgebonden budget en de voorzieningen waarvoor een persoonsgebonden budget worden verstrekt vastgelegd. Ad d.

Indien de hiervoor genomen vormen van vervoersvoorzieningen het beoogde resultaat niet mogelijk maken kan in een beperkt aantal situaties een financiële tegemoetkoming worden verstrekt.  

Artikel 23  Soorten vervoersvoorzieningen

In dit artikel zijn de mogelijke vervoersvoorzieningen opgesomd en ook de wijze waarop zij kunnen worden verstrekt. Lid 1 onder a.

Collectief vervoer in de vorm van de Regiotaxi Gelderland is een in beginsel voor een ieder toegankelijke voorziening op basis van een beperkte toelatingsbeoordeling aan de hand van een beperkt aantal geformuleerde maatstaven. Bij de beoordeling dient acht geslagen te worden op de specifieke (persoons)kenmerken van de individuele aanvrager en of de voorziening naar haar aard is afgestemd op de kenmerken van de individuele aanvrager. De CRvB is van oordeel dat een systeem van collectief vervoer aangemerkt moet worden als een individuele voorziening, indien alvorens toegelaten te worden tot deelname aan dit systeem, een op het individu gericht onderzoek dient plaats vindt naar de vraag of de persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onderdeel g onder 5 en 6 Wmo gecompenseerd moet worden in de beperkingen die hij ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie op het gebied van het zich lokaal verplaatsen. Een onderzoek naar beperkingen, persoonskenmerken en vervoersbehoeften moet onderdeel zijn van de indicatiestelling. Nagegaan moet worden hoe de vervoersmogelijkheden van het collectief vervoer zich verhouden tot de kenmerken van de aanvrager, zijn beperkingen en zijn vervoersbehoeften, een en ander tegen de achtergrond van de vraag welke voorziening in het concrete individuele geval leidt tot het behouden of het bevorderen van de zelfredzaamheid van de belanghebbende en zijn of haar deelname aan het maatschappelijke verkeer. Lid 1 onder b 1.

De gemeente heeft een contract met een hulpmiddelen leverancier. Bij indicering van een scootmobiel wordt uit door de gemeente vastgestelde kernassortiment een scootmobiel beschikbaar gesteld aan de aanvrager. Indien vastgestelde beperkingen een op aanvrager aangepaste scootmobiel vereisen wordt een specifieke uitvoering van de scootmobiel beschikbaar gesteld. De aanvrager krijgt de scootmobiel, onder voorwaarde van ondertekening van een bruikleenovereenkomst, in bruikleen van de gemeente. Lid 1 onder b 2.

Er is een diversiteit aan vervoermiddelen die als voorziening in natura verstrekt kunnen worden. Deze vervoermiddelen kunnen als voorziening in natura verstrekt worden als er sprake is van specifieke kenmerken en/of bijzondere aanpassingen die nodig zijn om het gebruik van de voorziening door de aanvrager of in het belang van de aanvrager (door ouder(s)) mogelijk te maken . Indien er geen specifieke kenmerken en/of bijzondere aanpassingen zijn, dan is er geen sprake van een voorziening die o.g.v. de wet verstrekt hoeft te worden Lid 1 onder b 3.

Het gaat hierbij om specifieke aanpassingen gericht op het gebruik van de scootmobiel of een ander vervoermiddel om het gebruik daarvan door de aanvrager mogelijk te maken. Deze aanpassingen worden altijd als voorziening in natura verstrekt als aan de verstrekking van de voorziening een bruikleenovereenkomst ten grondslag ligt. Lid 1 onder c.

Kiest de zorgvrager voor een persoonsgebonden budget, dan moet een zodanig budget worden toegekend dat de zorgvrager daarmee zelf een compenserende voorziening kan aanschaffen /kan laten aanbrengen en gedurende een periode in stand kan houden.

Voor bepaling van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor een scootmobiel wordt aansluiting gezocht bij de inkoopprijzen van de gemeente bij de gecontracteerde leverancier van hulpmiddelen. De goedkoopst compenserende voorziening in natura wordt bepaald in vergelijking met de catalogusprijs van de leverancier voor wat betreft de levering van nieuwe voorzieningen. Lid 1 onder c 1

Scootmobielen worden bij voorkeur als een voorziening in natura verstrekt. De mogelijkheid voor een persoonsgebonden budget voor aanschaf van een scootmobiel wordt echter opengelaten. In die

situatie zal het persoonsgebonden budget inclusief de kosten voor kosten van verzekering, onderhoud en reparatie worden verstrekt. Lid 1 onder c 2

Wanneer de vrager een eigen auto bezit, bestaat de mogelijkheid om een persoonsgebonden budget te verstrekken voor de kosten van aanpassing aan de eigen auto.

De aanvrager heeft vrijheid in de keuze van een erkende leverancier bij wie hij de voorzieningen wenst aan te kopen of bij wie hij de aanpassing aan de eigen auto laat verrichten. De gemeente stelt nadere eisen aan de kwaliteit en bruikbaarheid van het hulpmiddel.

Zo moet een aan te kopen voorziening voorzien zijn van een CE- of GQ-keurmerk;

De voorziening dient nieuw aangeschaft te worden in de reguliere handel, waarbij internet aanschaffingen (Marktplaats bijvoorbeeld) uitgesloten worden. Uitgangspunt hierbij is dat het moet gaan om een verantwoorde verstrekking;

De aanpassing van de eigen auto dient plaats te vinden bij een gespecialiseerd bedrijf voor auto aanpassingen, bijvoorbeeld een bedrijf dat verbonden is aan de organisatie Auto Aanpassers Nederland.

Bij beschikking kunnen extra voorwaarden worden gesteld.

Bij de beoordeling van het recht op een autoaanpassing wordt rekening gehouden met het doel van het autogebruik en de eventuele voorliggende voorzieningen zoals voor woon-werk (UWV) en studiedoeleinden. Lid 1 onder c3

Er zijn diverse andere voorzieningen denkbaar die het college kan verstrekken om de belanghebbende in staat stellen zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel. Voor de aanschaf en gebruik daarvan kan op verzoek van aan de aanvrager een persoongebonden budget worden verstrekt. Lid 1 onder d1 en d2.

Als het collectieve vervoersvoorziening geen gebruiksmogelijkheid biedt voor de aanvrager, wordt een financiële tegemoetkoming gegeven in de kosten van het gebruik van de eigen auto, taxi of rolstoeltaxi. Lid 2

Deze bepaling spreekt voor zich. Artikel 24  Het recht op een algemene voorziening

Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de persoon in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoerssystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de aanvrager in aanmerking komt voor een voorziening terzake. Algemene criteria om in aanmerking te kunnen komen voor een vervoermiddel zijn het ten gevolge van een beperking niet kunnen bereiken of kunnen gebruiken van het openbaar vervoer. Die regel stamt uit de aan de Wet voorzieningen gehandicapten voorafgaande AAW en wordt in de praktijk beoordeeld door te kijken naar de loopafstand van een aanvrager (de bekende 800-metergrens).

Doordat de streekbus, bijvoorbeeld voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een compenserende voorziening getroffen worden. Deze kan wellicht beter gevonden worden buiten de wet, door middel van een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan was de problematiek tijdelijk en viel deze derhalve terecht niet onder de wet, bij gebrek aan een langdurige noodzaak. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden.

Artikel 25  Het primaat van de collectieve vervoersvoorziening

Artikel 25 geeft het primaat van de algemene voorzieningen aan boven de individuele voorzieningen zoals genoemd onder b. c. en d van artikel 22. Men kan voor individuele voorzieningen in aanmerking komen indien vastgesteld is dat collectief vervoer niet mogelijk is door aanvrager. Individuele voorzieningen kunnen echter ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt kunnen worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de aanvrager die een aanspraak heeft niet volledig dekt. Dit is volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten van bijzonder belang bij mensen die slechts zeer beperkt mobiel zijn (mensen met een loopafstand van maximaal circa 100 meter). Alleen collectief vervoer is voor deze categorie mensen geen compenserende voorziening. Artikel 26  Aanspraak op een voorziening

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep bepaald dat het stellen van een inkomensgrens voor een forfaitaire tegemoetkoming in vervoerskosten niet in strijd was met de geldende zorgplicht. De Rechtbank Leeuwarden heeft dd 02-04-2009, nr. AWB 08/1501, als eerste in een Wmo procedure bepaald dat het stellen van een inkomensgrens als voorwaarde om in aanmerking te komen voor deelname aan het collectief vervoer geoorloofd is. 

Mensen worden geacht bij bepaalde inkomens de kosten van het lokaal vervoer of bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen. Er is sprake van zelfredzaamheid welke getoetst is aan de financiële capaciteit. Een gesloten buitenwagen wordt veelal geïndiceerd voor mensen die zich niet in de openlucht kunnen en/of mogen verplaatsen of wisselende weersomstandigheden niet of slecht verdragen. De CRvB heeft geoordeeld dat het college als vereiste voor de toekenning van een gesloten buitenwagen mag stellen dat er sprake moet zijn van een medische noodzaak voor bescherming tegen weersinvloeden (zie CRvB 21-03-2007, nr. 05/2737 WVG). Bij de beoordeling of het gesloten vervoer medisch noodzakelijk is, kan het college rekening houden met kleding die kan beschermen tegen de weersinvloeden (CRvB 10-05-2006, nr. 04/6070 WVG). Lid 1

Met dit lid bepaald de Gemeenteraad inkomensgrenzen te stellen waarboven de aanvrager zelf geacht wordt in de kosten van een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening te kunnen voorzien. Er is dan sprake van zelfredzaamheid welke getoetst is aan de financiële capaciteit. Lid 2

Dit lid bepaald dat (een) ouder(s) of verzorger(s) van een ten laste komend kind jonger dan 18 jaar geacht worden zelfredzaam te zijn in de kosten van een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening ten behoeve van dit kind.

Deze bepaling houdt een wijziging in voor ouders / kinderen die al een vervoersvoorziening ontvangen. Hierbij dient een overgangsregeling in acht genomen te worden. Dit lid treedt daarom in werking vanaf 2011. Artikel 27  Omvang in gebied en in kilometers

Lid 1

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving; de wet spreekt nu in artikel 4 lid 1, onder c. over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Dit lijkt beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten, maar aangezien met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet is beoogd de reikwijdte van de Wet voorzieningen gehandicapten te beperken of uit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat alleen de letterlijk lokale verplaatsingen onder de wet zullen vallen. Vandaar dat in artikel 27, conform de onder de Wet voorzieningen gehandicapten gevormde jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale zorgplicht, zoals die ook in de Wvg-jurisprudentie is omschreven. Lid 2

Dit lid bepaald dat ook bovenregionaal vervoer o.g.v. deze verordening kan plaatsvinden indien is vastgesteld dat het bovenregionale contact door medische redenen de aanvrager op zijn woonadres niet kan bezoeken en dit contact voor de aanvrager noodzakelijk is ter voorkoming van een dreigende vereenzaming.

Lid 3

Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten in dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1.500 -2.000 kilometer af te leggen.

De omvang van het gebied waarbinnen met de Wmo vervoersvoorziening gereisd kan worden met de Regiotaxi is begrensd tot de Regio Rivierenland. Voor het reizen per regiotaxi wordt het systeem van openbaar vervoer / Wmo zones gebruikt. Een Wmo geïndiceerde krijgt een vervoersbudget toegekend van maximaal 750 zones per kalenderjaar. Bij toekenning in de loop van het jaar wordt een evenredig vervoersbudget toegekend (62 zones per maand). Het vervoersbudget voldoet in zeer ruime mate aan de vaste jurisprudentie m.b.t. de af te leggen afstanden. Lid 4

Dit lid spreekt voor zich. Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 28  Vormen van rolstoelvoorzieningen

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren rolstoelen in de wet zelf als aparte categorie voorzieningen opgenomen. In de Wet maatschappelijke ondersteuning is dat niet het geval, maar aangezien met deze wet niet wordt beoogd het beleidsterrein ten opzichte van de voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten te verbreden of te versmallen, wordt de rolstoel gehandhaafd als de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden. Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom wordt hier onder het begrip “rolstoel” een rolstoel begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een (elektrische) trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de wet verstrekt. De trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet. Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire voorzieningendoel, het verplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt. Hierbij valt te denken aan aanpassingen voor het gebruik van zuurstofapparatuur en andere aanpassingen. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken. Vormen van verstrekking

In dit artikel zijn de vormen waarin een rolstoelvoorziening verstrekt kan worden opgesomd.

Onder a. is geregeld dat incidentele noodzakelijke rolstoelen kunnen worden verstrekt via een algemene rolstoelvoorziening. Het betreft dan situaties waarbij soms een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning zonder rolstoel plaatsvindt. Het recht op een dergelijke rolstoel kan in die situaties ingevuld worden via een rolstoelpool waarop aanvrager een beroep kan doen. Hierdoor wordt voorkomen dat een groot aantal rolstoelen weinig frequent wordt gebruikt. De rolstoelen uit de rolstoelpool worden daarentegen wel frequent gebruikt. Uiteraard moet het daadwerkelijk mogelijk zijn een rolstoel uit de pool te lenen. De pool moet dan ook voldoende geschikte rolstoelen op voorraad hebben. Onder b.

De gemeente heeft een contract met een hulpmiddelen leverancier. Bij indicering van een rolstoel wordt deze uit door de gemeente vastgestelde kernassortiment beschikbaar gesteld aan de aanvrager. Indien vastgestelde beperkingen een op aanvrager aangepaste rolstoel vereisen worden deze aanpassing direct aangebracht. De aanvrager krijgt de rolstoel, na ondertekening van een bruikleenovereenkomst, in bruikleen van de gemeente.

Latere, geïndiceerde, aanpassingen worden altijd als voorziening in natura verstrekt als aan de verstrekking van de voorziening een bruikleenovereenkomst ten grondslag ligt. Onder c

Kiest de zorgvrager voor een persoonsgebonden budget, dan moet een zodanig budget worden toegekend dat de zorgvrager daarmee zelf een compenserende voorziening kan aanschaffen /kan laten aanbrengen en gedurende een periode in stand kan houden.

Voor bepaling van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor een (elektrische) rolstoel wordt aansluiting gezocht bij de catalogusprijzen van de gecontracteerde leverancier. De goedkoopst compenserende voorziening in natura wordt bepaald op de catalogusprijs van de leverancier voor wat betreft de levering van nieuwe voorzieningen. Instandhoudingkosten

Indien nodig wordt ook een persoonsgebonden budget voor de zogeheten instandhoudingkosten toegekend. Dit persoonsgebonden budget bedoeld als bijdrage in kosten voor onderhoud, reparatie en verplichte verzekeringen.

Voor een berekening van deze kosten wordt aansluiting gezocht bij de kosten die in het contract met de hulpmiddelen leverancier daarvoor zijn afgesproken. Dit zijn marktconforme prijzen. Voorzieningen, zoals scootmobielen en elektrische rolstoel voor buitengebruik, moeten wel vanaf de aankoop worden verzekerd. Dus ook gedurende de garantieperiode.

Om die reden dient ook in de garantieperiode het persoonsgebonden budget voor instandhoudingskosten zodanig te zijn dat de kosten van de (verplichte) WA-verzekering voldaan kunnen worden. Artikel 29  Primaat algemene rolstoelvoorziening

In lid 1 van dit artikel is geregeld dat een aanvrager voor een rolstoel uit een rolstoelpool in aanmerking kan komen als het gaat om incidenteel gebruik van de rolstoel, terwijl een rolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt zal worden als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is. Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is. Lid 2

Indien de rolstoel noodzakelijk is dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning kan de rolstoel verstrekt worden als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget. Een rolstoel uit de rolstoelpool is dan immers geen compenserende voorziening. Artikel 30  Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen – zo stelt artikel 15 Besluit zorgaanspraken - indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie “verblijf” (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie “behandeling”als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het “verzorgingshuis met verpleegafdeling” is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden “genoten”, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie “verblijf”. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling. Hoofdstuk 7. Sporthulpmiddelen

Artikel 31  Sporthulpmiddelen

Lid 1

Een sportrolstoel of een ander sporthulpmiddel wordt verstrekt als zonder de sportrolstoel of het sporthulpmiddel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn. Lid 2

De financiële tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als de sport als amateur in verenigingsverband wordt beoefend. Sporten in verenigingsverband draagt bij aan maatschappelijke participatie,

  Hoofdstuk 8. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 32  Gebruik aanvraagformulier

In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de aanvrager noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een persoon uit de doelgroep van deze wet kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In dit artikel is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.

Als de gemeente daar de mogelijkheid toe kent kan een aanvraag ook elektronisch worden ingediend. Artikel 33  Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Op basis van het amendement-Mosterd c.s. (kamerstuk nr. 30 131-54 ) is in artikel 5, lid 2, onder a. van de wet opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen omtrent de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld. Gezien de toelichting op dit amendement, waarbij is vermeld dat lid 2, onder a. ertoe strekt dat “de gemeente bepaalt hoe achter één loket de samenhang van toegang tot voorzieningen krachtens deze wet met toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ of toegang tot voorzieningen op het gebied van wonen is geregeld”, wordt gedoeld op de zogenaamde één-loketgedachte. Wetsbepaling

en toelichting lopen echter enigszins uit elkaar, omdat in de wetsbepaling “voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten” gebundeld (als vallend onder de AWBZ) worden genoemd, terwijl in de toelichting op het amendement waarop de wetsbepaling is gebaseerd onderscheid wordt gemaakt tussen toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ en toegang tot voorzieningen op het gebied van het wonen. Verder wordt er, zoals hierboven al geciteerd, in de toelichting geen onderscheid meer gemaakt tussen raad en college, slechts “de gemeente” wordt genoemd. Praktisch gezien zal de concrete uitvoering van Activiteiten in het zorgloket en de werking ervan een typische uitvoeringsactiviteit zijn, dus naar zijn aard vallen onder de verantwoordelijkheid van het college. De door de raad vast te stellen verordening beperkt zich daarom tot het aanwijzen van een loket, waarbij de nadere uitwerking daarvan via het college geregeld moeten worden. Artikel 34  Inlichtingen en onderzoek

In dit artikel in de Verordening is bepaalt dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag. 

Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan. Het is duidelijk dat gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om een aanvraag te kunnen beoordelen. Er is een duidelijke praktische samenhang met artikel 32 van deze verordening, inzake het gebruik van een door het college te verstrekken formulier. Door middel van gebruik van een formulier kunnen de procedures inzake de gegevensverstrekking worden gestroomlijnd.

Uiteraard moet er niet meer worden opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hieromtrent ook artikel 4:3 Algemene wet bestuursrecht. De gemeente heeft de plicht reeds beschikbare gegevens te hergebruiken. Door ondertekening van het aanvraagformulier geeft de aanvrager toestemming deze te informatie in te winnen. Bijvoorbeeld gegevens die bekend zijn van een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart.

Weigert de aanvrager echter de voor het nemen van het besluit noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan rest het college niets anders dan de aanvraag volgens de procedure van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling te laten. Ten aanzien van het omgaan met de – vaak privacygevoelige – gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Artikel 35  Extern advies

In tegenstelling tot hetgeen er was bepaald in de Wet voorzieningen gehandicapten is in de wet niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de wet echter onontbeerlijk zijn. De gemeente Neerijnen heeft een overeenkomst met een extern adviseur die desgevraagd in het kader van de wet advies uitbrengt. Lid 1 onder a.

Advies wordt in ieder geval gevraagd wanneer het een eerste aanvraag door de betrokkene betreft en de verwachting is dat de kosten van de voorziening erg hoog zijn of zullen worden. Bijvoorbeeld bij een progressief ziektebeeld gaat, waarbij vooruitlopend op dit proces reeds eerder ingrijpender maatregelen getroffen dienen te worden dan op het moment van de aanvraag nodig lijkt. In het Besluit individuele voorzieningen gemeente Neerijnen bepaald het college welke verwachte kosten reden zijn om verplicht advies aan te vragen. Lid 1 onder b.

Een afwijzing om medische redenen, zoals bedoeld in lid 1 onder b, kan plaatsvinden zonder dat een medisch advies ingewonnen wordt. Bij twijfel of bij een bezwaarprocedure zal een medisch advies gevraagd moeten worden. Vooral wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is advies onontbeerlijk; soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de aanvrager en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen: moa’s. Lid 1 onder c.

Tot slot vraagt het college advies, indien dit overigens gewenst wordt geacht. Het zal duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk om advies te vragen. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waarin dit een rol zou kunnen spelen.

Lid 2

Dit lid geeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Mede omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en deze wet vergemakkelijken. Artikel 36  Beschikking

Dit artikel spreekt voor zich. Het vertaalt de opdracht van artikel 26 lid 1 van de wet naar de verordening en bepaalt dat de beschikking dient te vermelden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem. Artikel 37  Samenhangende afstemming

In artikel 5, lid 2, onder b. van de wet is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de aanvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien. Evenals het genoemde in de toelichting op artikel 31 van deze verordening, gaat het hier naar zijn aard om uitvoeringsbeleid, vandaar de specifieke onderzoeksverplichting aan het college opgelegd. Artikel 38  Wijzigingen in de situatie

Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.

Artikel 39  Intrekking van een voorziening

Duidelijk is, dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Het is in verband met het kenbaarheidvereiste, verwoord in de passage “waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening”, van groot belang om de beschikkingsvoorwaarden duidelijk te vermelden in een beschikking. Het is daarom raadzaam om een belanghebbende te wijzen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengen. Daarnaast is het belangrijk in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening, omdat de betrokkene zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten. Artikel 40  Terugvordering

De wet bevat geen bepalingen over terugvordering van voorzieningen dat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen. Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, kan het college de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt.

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de aanvrager sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvrager in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder. Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een gemaximeerde vergoeding binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat. Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 41  Hardheidsclausule

Artikel 41 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 42  Indexering

Deze bepaling, maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit individuele voorzieningen gemeente Neerijnen, te indexeren. Indexering voor de meeste van de op deze verordening gebaseerde normbedragen vindt plaats volgens het CBS-prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie. Algemene Maatregel van Bestuur Besluit maatschappelijke ondersteuning bepaalt in artikel 4.5. dat ook de bedragen van de eigen bijdragen jaarlijks aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie worden gewijzigd bij ministeriële regeling. Artikel 43  Evaluatie

Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Dat beleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de verordening, als het uitvoeringsbeleid, dat onder de bevoegdheid van het college is neergelegd in beleidsregels. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening of van de beleidsregels. Artikel 44 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich. Artikel 45 Citeertitel.

Dit artikel spreekt voor zich.