Regeling vervallen per 01-01-2014

Verordening onroerende-zaakbelastingen 2013

Geldend van 01-01-2014 t/m 31-12-2013

Intitulé

Verordening onroerende-zaakbelastingen 2013

De raad van de gemeente Neerijnen; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wet¬houders van 6 november 2012; gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet; b e s l u i t: vast te stellen de volgende verordening: Verordening op de heffing en de invordering van onroerende zaakbelastingen 2013.

Artikel 1 Belastingplicht

1 Onder de naam 'onroerende zaakbelastingen' worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen gehe¬ven: a een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krach¬tens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting; b een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting. 2  Bij de gebruikersbelasting wordt: a  gebruik door degene aan wie een deel van een onroe¬rende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gege¬ven is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven; b het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aange-merkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschik¬king heeft gesteld is bevoegd de belasting als zoda¬nig te verhalen op degene aan wie die zaak ter be¬schikking is gesteld. 3 Voor de eigenarenbelasting wordt als genot¬hebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genotheb¬bende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

 

Artikel 2 Belastingobject

1   Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken. 2   Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 3 Maatstaf van heffing

1   De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vast¬gestelde waarde voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1. 2  Als voor een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffings¬maatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepas¬sing van het bepaalde bij of krachtens de artike¬len 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 4 Vrijstellingen

1 In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij het bepalen van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gela¬ten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepa¬ling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van: a voor de land  of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteer¬de cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glas-opstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken; b ¬¬glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond; c onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openba¬re bezinningssamenkom¬sten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzonde¬ring van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning; d één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuur-schoonwet 1928 aangewe¬zen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden met uitzondering van de daarop voorko¬mende gebouwde eigendom¬men; e natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heide¬velden, zandverstui-vingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige -rechtsbevoegd¬heid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuur¬schoon ten doel stellen, beheerd worden; f openbare land  en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken; g waterverdedigings  en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of dien¬sten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning; h werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool  en ander afvalwater en die worden beheerd door orga¬nen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzonde¬ring van de delen van zodanige werken die dienen als woning; i ¬werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken; j onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de ge¬meente, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs; k straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet

zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek,

ten dienste van het verkeer of ter ver¬fraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten,

ver¬keersinstallaties, standbeelden, monumenten, fontei¬nen, banken, abri's, hekken

en palen; l plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met

uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning. m begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van zodanige onroe¬rende zaken die dienen als woning. 2 De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigena¬renbelasting geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. 3 In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de

gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende

zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woon-

doeleinden.

Artikel 5 Belastingtarieven

1  Het tarief van de belasting een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor: ¬ a   de gebruikersbelasting:        0,1329 %   b   de eigenarenbelasting 

     1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen   0,0855 %

     2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen  0,1658 % 2 a.   Aanslagen minder dan € 5,-- worden niet opgelegd.

b. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen aangemerkt als één belastingaanslag.

Artikel 6 Wijze van heffing

De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.  

Artikel 7 Termijnen van betaling

1 In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet de verschuldigde belasting worden betaald in twee ter¬mijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbil¬jet is vermeld en de tweede twee maanden later.

2. In afwijking van het eerste lid geldt dat betaling via automatische incasso mogelijk is, mits wordt voldaan aan de daaraan verbonden en in het Incassoreglement van Belastingsamenwerking Rivierenland (BSR) opgenomen voorwaarden.

3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.  

Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onroerende-zaakbelastingen.

Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel

1 De “Verordening onroerende-zaakbelastingen 2012 van 15 december 2011 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien ver-stande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2 Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de

bekendmaking. 3 De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2013. 4 Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening onroerende-zaakbelastingen 2013”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering
van 6 december 2012           , de voorzitter           , de griffier