Regeling vervallen per 01-01-2018

Verordening peuterspeelzalen Neerijnen

Geldend van 29-04-2011 t/m 31-12-2017

Intitulé

Verordening peuterspeelzalen Neerijnen

De raad van de gemeente Neerijnen, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Neerijnen d.d. 15 maart 2011, inzake de Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen Neerijnen 2011; gelet op artikel 149 van de Gemeentewet; overwegende dat het wenselijk is regels te stellen ten aanzien van de kwaliteit van peuterspeelzalen; besluit vast te stellen de volgende verordening: Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen Neerijnen 2011

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder: a. college: burgemeester en wethouders van Neerijnen; b. peuterspeelzaalwerk: de verzorging, opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen uitsluitend bestemd voor kinderen vanaf de leeftijd van twee jaar tot het tijdstip waarop die kinderen kunnen deelnemen aan het basisonderwijs; c. peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt; d. houder: degene die een peuterspeelzaal exploiteert; e. beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO; f. begeleider: degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal; g. toezichthouder: de GGD Rivierenland, die namens het college toezicht houdt op naleving van de bepalingen van deze verordening door de peuterspeelzaal; h. ouder/verzorger: degene die het ouderlijk gezag heeft over het kind dat gebruik maakt van het peuterspeelzaalwerk; i. vve-subsidie: Rijksbijdrage die door de gemeente kan worden verstrekt aan houders van een voorschoolse voorziening mits voor- en/of vroegschoolse educatie conform de wet OKE wordt aangeboden.

Hoofdstuk 2 Meldingsplicht

Artikel 2 Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen de gemeente doet daarvan melding aan het college. De melding vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld formulier. De melding dient volledig te zijn en correcte gegevens te bevatten. De exploitatie van de peuterspeelzaal mag niet van start gaan voor het meldingsonderzoek is afgerond.

Artikel 3 Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk

De houder geeft in de melding aan voor welk ambitieniveau van het  peuterspeelzaalwerk hij kiest, waarbij de volgende ambitieniveaus worden onderscheiden:

ambitieniveau 1: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’

ambitieniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’. Om in aanmerking te komen voor vve-subsidie dient de houder van een peuterspeelzaal ambitieniveau 2 te kiezen.

Artikel 4 Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Een peuterspeelzaal zal binnen tien weken door de GGD Rivierenland gekeurd worden. Hierna beslist het college of de melding wordt geaccepteerd en of mag worden overgegaan tot exploitatie Indien eerder uit het onderzoek van de GGD Rivierenland blijkt dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van deze verordening, dan kan de exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.

Artikel 5 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien blijkt dat niet aan de eisen van de verordening wordt voldaan.

Artikel 6 Register

Het college houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen. In dit register worden na een melding onmiddellijk de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 2, tweede lid, en artikel 3 zijn verstrekt. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de peuterspeelzaal in het register heeft plaatsgevonden. Het register ligt op het gemeentehuis kosteloos voor een ieder ter inzage en is in te zien op www.neerijnen.nl.

Artikel 7 Wijzigingen van gegevens

De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt, onmiddellijk mededeling aan het college. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat de wijzigingen in het register zijn aangetekend. Wanneer de toezichthouder bij inspectie constateert dat er wijzigingen niet zijn doorgegeven, dan wordt dit gerapporteerd aan het college. Indien de wijzigingen van ernstige aard zijn en consequenties hebben op situaties in de peuterspeelzaal, dan kan door het college een aanwijzing worden gegeven. Dit kan uiteindelijk uitschrijving uit het meldingsregister betekenen.

Hoofdstuk 3 Kwaliteitseisen

Artikel 8 Algemene kwaliteitseisen

De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en ander leidt tot verantwoord peuterspeelzaalwerk. Het college is bevoegd nadere regels te stellen waaraan de peuterspeelzaal, de houder en de in de peuterspeelzaal werkzame beroepskrachten en begeleiders moeten voldoen.

Artikel 9 Voorschoolse educatie

De houder van een peuterspeelzaal op ambitieniveau 2 draagt zorg voor een aanbod in voorschoolse educatie van ten minste 4 dagdelen of 10 uur voor elk doelgroepkind. Voor de voorschoolse educatie wordt een breed programma gebruikt dat zich richt op taal, rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling. De houder van een peuterspeelzaal waar voorschoolse educatie wordt aangeboden stelt jaarlijks een opleidingsplan op waarin staat beschreven hoe de kennis en vaardigheden in voorschoolse educatie van beroepskrachten worden onderhouden.

Artikel 10 Pedagogisch beleid

De houder van een peuterspeelzaal stelt een pedagogisch beleidsplan vast waarin de doelen van het relevante ambitieniveau en de wijze waarop deze bereikt worden en de wijze van toetsing zijn vastgelegd. Ouders/verzorgers worden op de hoogte gesteld van dit beleidsplan en hebben het recht op inzage.

Artikel 11 Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid

De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving, in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt.

Artikel 12 Oppervlakte speelruimte

Voor ieder kind is minimaal 3,5 m2 bruto-oppervlakte aan binnenspeelruimte beschikbaar. Voor ieder kind is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de bruto-oppervlakte minimaal 4 m2 per kind bedraagt en die voor kinderen bereikbaar is.

Artikel 13 Groepen en groepsgrootte

De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in passend ingerichte vaste afzonderlijke ruimtes. In een groep zijn ten hoogste zestien kinderen gelijktijdig aanwezig.

Artikel 14 Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep

Het aantal beroepskrachten of begeleiders per groep is afhankelijk van het door de houder gekozen ambitieniveau. Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 1: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’ zijn er in elke groep ten minste één beroepskracht en één begeleider aanwezig. Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’ zijn er in elke groep ten minste twee beroepskrachten aanwezig.

Artikel 15 Achterwacht

Iedere peuterspeelzaal is verplicht om gebruik te maken van een achterwachtregeling.

Artikel 16 Overeenkomst tussen houder en ouder/verzorger

Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een ouder/verzorger.

Artikel 17 Informatieplicht aan de ouders/verzorgers

De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder/verzorger voorafgaand aan het aangaan van deze overeenkomst in ieder geval over: a. de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden; b. het gekozen ambitieniveau als bedoeld in artikel 3; c. het te voeren beleid, waaronder:

- het beleid inzake voorschoolse educatie (indien van toepassing) - het beleid inzake veiligheid en gezondheid - het pedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang met kinderen is beschreven - het vrijwilligersbeleid waarin de taakomschrijving is opgenomen en een beschrijving wordt gegeven van de niet-vrijblijvende afspraken die de aanbieder met vrijwilligers maakt; d. de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal; e. de wijze waarop klachten behandeld worden; f. de wijze waarop inspraak geregeld is.

Artikel 18 Informatieplicht aan het college

De houder van een peuterspeelzaal informeert het college over:

a. de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden; b. het gekozen ambitieniveau als bedoeld in artikel 3; c. het te voeren beleid, waaronder:

- het beleid inzake voorschoolse educatie (indien van toepassing) - het beleid inzake veiligheid en gezondheid - het pedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang met kinderen is beschreven - het vrijwilligersbeleid waarin de taakomschrijving is opgenomen en een beschrijving wordt gegeven van de niet-vrijblijvende afspraken die de aanbieder met vrijwilligers maakt; d. de wijze waarop klachten behandeld worden; e. de wijze waarop inspraak geregeld is. De houder van de peuterspeelzaal beschikt over een adequate inrichting van de administratie, om op een juiste en volledige wijze het college te kunnen informeren. Om de genoemde informatie aan te kunnen leveren stelt de houder van de peuterspeelzaal per aangemeld kind een plaatsingscontract op. De houder van de peuterspeelzaal informeert het college iedere 6 maanden over deze gegevens. In het plaatsingscontract wordt minimaal opgenomen:

a. toestemming van de ouders om onderstaande gegevens uit het plaatsingscontract te verstrekken aan het college; b. de volgende persoonsgegevens:

geslachtsnaam (achternaam) + voorletters + geboortedatum c. welke kinderen deelgenomen hebben aan aanvullende programma’s binnen het peuterspeelzaalwerk (VVE/Opvoedingsprogramma’s of andere programma’s). d. het aantal dagdelen die de kinderen aan peuterspeelzaalwerk dan wel een aanvullend programma hebben deelgenomen. e. De wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal. De houder van een peuterspeelzaal informeert het college jaarlijks over:

a. welke aanvullende programma’s zij hebben aangeboden en het aantal deelnemers aan deze programma’s.

Artikel 19 Verklaring omtrent het gedrag

Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Deze verklaring wordt aan de houder overlegt voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden. Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

Artikel 20 Aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

De houder van een peuterspeelzaal is verplicht ten behoeve van in de peuterspeelzaal aanwezige beroepskrachten, begeleiders en kinderen een passende aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering af te sluiten.

Artikel 21 Ontheffing

Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in hoofdstuk 3. Aan een krachtens deze verordening verleende ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de ontheffing is vereist.

Artikel 22 Acceptatieplicht

Voor de peuterspeelzalen geldt een acceptatieplicht van kinderen. Alleen op grond van afspraken tussen het college en peuterspeelzalen over de spreiding van leerlingen met specifieke onderwijsvragen of -achterstanden kan hiervan gemotiveerd worden afgeweken.

Hoofdstuk 4 Het gemeentelijk toezicht

Artikel 23 Aanwijzing van toezichthouders

Het college wijst de GGD Rivierenland aan als toezichthouder.

Artikel 24 Onderzoek door de toezichthouder

De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, binnen tien weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening. Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder iedere twee jaar of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening. Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder in opdracht van het college incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening. De toezichthouder verricht het onderzoek aan de hand van een toetsingskader dat door het college wordt vastgesteld.

Artikel 25 Het inspectierapport

De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport. Voordat het rapport wordt vastgesteld, stelt de toezichthouder de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport. De toezichthouder zendt het definitieve inspectierapport onverwijld aan het college en de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats. Het college maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan voor een ieder openbaar op nader te bepalen wijze.

Artikel 26 Aanwijzing en bevel

Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van het inspectierapport blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft. In de aanwijzing geeft het college aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd en de in verband daarmee te nemen maatregelen. Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. De houder neemt de maatregelen binnen de in de aanwijzing respectievelijk het bevel, gestelde termijn. Het college kan bij herhaaldelijke overtreding of bij het negeren van een aanwijzing of bevel de houder een verbod op exploitatie opleggen.

Artikel 27 Strafbepaling

Overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en de artikelen in hoofdstuk 3 van deze verordeningen kan gestraft worden met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Hoofdstuk 5 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 28 Uitzonderingsbepaling

Deze verordening is niet van toepassing op: a. voorzieningen waarin de opvang is geregeld krachtens of bij enig ander wettelijk voorschrift dan deze verordening; b. lokaliteiten waarin aan bezoekers van gebouwen of inrichtingen gelegenheid wordt geboden kinderen voor de duur van het bezoek te doen verblijven.

Artikel 29 Overgangsbepaling

Het college neemt in het register de peuterspeelzalen op die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening over een vergunning op grond van de Verordening Peuterspeelzalen Neerijnen beschikken. Een houder van een peuterspeelzaal die op het moment van inwerkingtreding al beschikt over een vergunning als bedoeld in het eerste lid, verstrekt aan het college alle gegevens die nodig zijn voor het register. Eén jaar na de inwerkingtreding van deze verordening voldoen alle houders van de peuterspeelzalen aan de in of krachtens deze verordening gestelde eisen. Wanneer het jaar voorbij is en er is niet voldaan aan de gestelde eisen, dan zal door het college een aanwijzing worden gegeven aan de betreffende houder van de peuterspeelzaal. Het niet voldoen aan de aanwijzing kan uiteindelijk leiden tot uitschrijving uit het register.

Indien bij artikel 3. lid 1 is gekozen voor ambitieniveau 1 dan is de houder vrijgesteld te voldoen aan ambitieniveau 2.

Artikel 30 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgend op haar bekendmaking. Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen Neerijnen.

Artikel 31 Beëindiging

Deze verordening vervangt de Verordening Peuterspeelzalen Neerijnen, vastgesteld op 14 april 2005.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Neerijnen in de openbare vergadering van 14 april 2011 , voorzitter , griffier

Nota-toelichting

Meldingsplicht

Een belangrijke wijziging in deze verordening is het beëindigen van de vergunningsplicht voor de houder van een peuterspeelzaal en een overgang naar een meldingsplicht door middel van het stelsel van melding en registratie. Het stelsel van melding en registratie maakt aan iedereen duidelijk welke instellingen actief zijn op het terrein van het peuterspeelzaalwerk. De melding biedt aan het college de mogelijkheid om voorafgaande aan de start van de exploitatie te toetsen of een nieuw initiatief aan de kwaliteitseisen voldoet. Het college moet een gemelde peuterspeelzaal opnemen in een register dat voor een ieder toegankelijk is. Opneming in het register geeft ouders de zekerheid dat het peuterspeelzaalwerk bij de aanvang van de exploitatie van voldoende niveau is en dat er van gemeentewege zal worden toegezien dat de kwaliteit van voldoende niveau blijft. Tussen een vergunningstelsel en een meldingsstelsel zijn een aantal verschillen. Zo kunnen in een vergunning nadere eisen worden opgenomen die specifiek gelden voor de instelling die de vergunning krijgt. Bij een meldingsstelsel kunnen geen specifieke voorschriften worden gesteld, maar moet worden volstaan met algemene, voor alle instellingen geldende regels. Ook wat betreft het toepassen van sancties is er een verschil. In een vergunningenstelsel vormt het intrekken van de vergunning een sanctie. Deze sanctie is er niet in een meldingsstelsel. Wanneer het college wil dat de exploitatie van een peuterspeelzaal wordt stopgezet, zal ze er voor moeten zorgen dat de betreffende inrichting wordt gesloten. Aanvullende artikelen op de modelverordening van de VNG: Artikel 1; lid a, g & h

De begrippen zijn toegepast op de lokale situatie. Op deze manier kan over deze begrippen tevens geen verwarring ontstaan. Artikel 1; lid e & f

De beroepskracht heeft een opleiding op PW3-niveau of equivalent. Daarnaast dient een beroepskracht in een VVE peuterspeelzaal aanvullende VVE-scholing te hebben gevolgd in het betreffende VVE-programma waarmee de peuterspeelzaal werkt.

Voor de begeleider gelden geen specifieke opleidingseisen. Wel moet de begeleider beschikken over een verklaring omtrent gedrag, voldoende vaardigheid hebben in de Nederlandse taal om adequaat te kunnen communiceren en op de hoogte zijn en handelen naar het pedagogisch beleidsplan. Artikel 2; lid 3

Indien de melding onvolledig is, of niet voorzien is van alle vereiste documenten, kan het college de houder een aanvultermijn van 14 dagen aanbieden. Indien de houder de gevraagde gegevens niet binnen deze termijn van 14 dagen aanvult, of deze onvolledig of onjuist aanvult, neemt het college de melding niet in behandeling. De houder kan een nieuwe melding doen, zodra hij over alle benodigde stukken beschikt. Artikel 2; lid 4

Een peuterspeelzaal mag niet geopend worden voordat het meldingsonderzoek is afgerond. Op deze manier kan worden voorkomen dat een peuterspeelzaal na tijdelijke opening alsnog gesloten moet worden, omdat niet aan de verplichte kwaliteitseisen wordt voldaan. Een sluiting die na de opening van een instelling plaatsvindt is een stuk ingewikkelder en neemt meer tijd in beslag. Artikel 3; lid 1

Een peuterspeelzaal op ambitieniveau 1 is, naast een plek waar kinderen onder begeleiding veilig kunnen spelen met andere kinderen, ook een plek waar expliciet aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling van de peuters en het signaleren van onderwijsachterstanden. Het streven is een systeem van signaleren waarin de peuterspeelzaal de ouders/verzorgers, de basisschool en aanpalende instellingen betrouwbare informatie geeft over de behoefte aan voorzieningen en over de ontwikkeling van het kind.

Ambitieniveau 2 sluit meer aan bij het onderwijs door naast het spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren, ook te ondersteunen bij ontwikkelingsachterstanden. De peuterspeelzaal krijgt hier nadrukkelijk een rol toebedeeld in de voor- en vroegschoolse educatie (VVE) door ook daadwerkelijk begeleiding te bieden om deze achterstanden te bestrijden. De ondersteuning is gericht op het stimuleren van de taalontwikkeling, cognitieve ontwikkeling en de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen.

De houder maakt zelf een keuze aan welk ambitieniveau de peuterspeelzaal wil voldoen. Ambitieniveau 1 (‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’) is het minimumniveau. Aan dit kwaliteitsniveau dienen alle peuterspeelzalen in ieder geval te voldoen. Artikel 3; lid 2

Om in Neerijnen in aanmerking te komen voor vve-subsidie dient de houder van een peuterspeelzaal ambitieniveau 2 (‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’) te kiezen. Op deze manier kan beter worden aangesloten op de professionalisering van het peuterspeelzaalwerk in de toekomst en op de bestrijding van onderwijsachterstanden. Zie ook de subsidieverordening en de vigerende beleidsregels van de gemeente Neerijnen. Artikel 7; lid 3

De consequenties voor het niet doorgeven van wijzigingen door de houder van de

peuterspeelzaal staan vermeld in het handhavingsbeleid. Op deze manier kan hier achteraf geen onduidelijkheid over ontstaan. Artikel 8; lid 4

Door het toevoegen van dit lid heeft het college de mogelijkheid om nadere regels vast te

stellen omtrent het peuterspeelzaalwerk. Op deze manier kan op een later moment beter

worden aangesloten op de herpositionering en professionalisering peuterspeelzaalwerk en

Wet Kinderopvang. Artikel 9; lid 2

De houder van een peuterspeelzaal is verplicht gebruik te maken van één van de erkende VVE programma’s. Artikel 10

In afwijking op de modelverordening van de VNG stellen wij het wel verplicht dat de houder van een peuterspeelzaal een pedagogisch beleidsplan opstelt. Door de houder van een peuterspeelzaal een pedagogisch beleidsplan te laten opstellen, is het makkelijker na te gaan wat de peuterspeelzaal wil bereiken in de ontwikkeling van de kinderen en op welke manier geprobeerd wordt om dit effect te bereiken. Artikel 15

De regeling houdt in dat zodra er slechts één peuterspeelzaalleidster aanwezig is op het moment dat er kinderen aanwezig zijn in de peuterspeelzaal, er een achterwacht beschikbaar dient te zijn die in geval van calamiteiten binnen ambulance-aanrijtijden in de peuterspeelzaal aanwezig kan zijn. Tevens dient de achterwacht tijdens de openingstijden van de peuterspeelzaal telefonisch bereikbaar te zijn, indien er slechts één medewerker aanwezig is in de peuterspeelzaal. Artikel 20

De houder van de peuterspeelzaal is verplicht om een aansprakelijkheids- en

ongevallenverzekering af te sluiten. Dit is overgenomen uit de Verordening

Peuterspeelzalen Neerijnen.